Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 2 november 2000 over politiezorg.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter! Bij de politie wordt een nieuw bekostigingsstelsel ingevoerd. Dat leidt in twee politieregio's op termijn tot een daling van de politiesterkte. Ik zeg "op termijn" omdat deze minister er in ieder geval voor heeft gezorgd dat in de eerste jaren compensatie wordt geboden.

Toch ligt die uiteindelijke daling de fractie van de PvdA zeer zwaar op de maag. Er zullen hoe dan ook krimpregio's ontstaan. Dat leidt in de bedrijfsvoering en de effectiviteit van het politiewerk al snel tot grote problemen. Wij hebben sinds de algemene politieke beschouwingen onze zorgen over deze voorstellen van minister De Vries naar voren gebracht. Wij hebben daar twee weken geleden een algemeen overleg over gevoerd. Toen al konden wij de conclusie trekken dat die zorgen Kamerbreed leven. Wij willen dat de minister in een motie duidelijk maken. Ons idee daarbij is dat die motie van betekenis is voor de twee betreffende regio's, te weten Limburg-Zuid en de Gooi- en Vechtstreek. Op die manier weten zij van de Kamer waarop zij mogen rekenen. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat het nieuwe bekostigingsstelsel in de regio's Gooi- en Vechtstreek en Limburg-Zuid een aanmerkelijke daling van de politiesterkte veroorzaakt;

spreekt als haar mening uit dat het ontstaan van dergelijke krimpregio's ongewenst is;

verzoekt de regering met nadere voorstellen te komen om dat effect weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Heemst, Nicolaï, Rietkerk, Scheltema-de Nie, Rouvoet en Rabbae.

Zij krijgt nr. 47 (26345).

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Mijnheer Nicolaï, u wilt waarschijnlijk niet iets over de motie vragen, want over een motie die u hebt medeondertekend, kunt u geen vragen stellen. Misschien kunt u wachten tot het antwoord van de minister.

De heer Rietkerk (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Tijdens het algemeen overleg hebben wij stilgestaan bij het functioneren van de politie. Belangrijk daarbij is de informatievoorziening van de Nederlandse politie. Duidelijk werd dat de infrastructuur verouderd is, vernieuwing van systemen onvoldoende wordt opgepakt en de coördinatie tussen de korpsen onvoldoende is. Er is wel een regieraad in het leven geroepen, maar deze komt pas eind 2005 met een afronding. Dat vinden wij te laat. Vandaar dat ik de volgende motie wil indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de politie een zorgwekkende achterstand heeft op ICT-gebied;

voorts constaterende, dat er nog veel belemmeringen opgelost moeten worden;

spreekt uit dat er bij voorkeur binnen vier jaar één informatiesysteem voor het politiewerk moet komen;

verzoekt de regering aan de Tweede Kamer jaarlijks te rapporteren over de voortgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rietkerk, Van Heemst, Nicolaï en Scheltema-de Nie. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (26345).

Minister De Vries:

Mevrouw de voorzitter! Ik wil als eerste iets zeggen over de motie van de heer Van Heemst die een breed gevoelen van de Kamer samenvat. De problematiek is uitvoerig besproken in een algemeen overleg. Er is een objectief verdeelsysteem geïntroduceerd met brede instemming, zo al niet op verzoek van de Kamer. Dat heeft in 1997 tot uitkomsten geleid die overigens aangaven dat Limburg-Zuid daar relatief zeer goed uitsprong. Dat is nog eens overgedaan in de STIMP-operatie. Wederom blijkt daaruit dat Limburg-Zuid in vergelijking met andere korpsen daar zeer goed uitspringt. Wij zitten dus met een probleem.

Vanaf het begin is duidelijk geweest dat welke mutaties er ook moeten plaatsvinden, zij nooit mogen gaan ten koste van de effectiviteit van een korps. Ik heb dat onderstreept in het eerste overleg dat wij daarover hebben gevoerd, ook met het korps Limburg-Zuid. Inmiddels is een aantal maatregelen genomen. In de eerste plaats, de heer Van Heemst refereerde daaraan, is vastgesteld dat er drie jaar lang gecompenseerd zal worden voor de huidige sterkte. Dat biedt in ieder geval tijd, de problematiek beter in het vizier te krijgen.

In de tweede plaats heb ik aangeboden, die periode in overleg misschien nog wat te verlengen, omdat een zekere geleidelijkheid bij aanpassingen de pijn wat verzacht. In de derde plaats heb ik aangeboden om nog eens goed te kijken naar elementen van het objectieve verdeelsysteem, omdat in het overleg met de Kamer terecht is geconstateerd dat de bijzondere ligging van Limburg aanleiding kan zijn voor een zwaardere belasting van het politiekorps. Dat wordt op het ogenblik onderzocht en kan nog leiden tot een bijstelling van het bekostigingssysteem.

De heer Van Heemst heeft terecht gezegd dat tot het einde van deze kabinetsperiode in de middelen is voorzien, waardoor gewaarborgd wordt dat er geen krimp bij het korps optreedt. Desondanks breekt daarna een periode van onzekerheid aan. Ik weet niet zeker of ik er dan nog bij ben; ik weet ook niet zeker of de heer Van Heemst er dan nog is. Het is voor een korps echter heel plezierig om wat meer naar de toekomst te kunnen kijken en wat meer zekerheid te hebben. Ik streef er derhalve naar om aan de hand van de best mogelijke gegevens afspraken te maken die wellicht geïnterpreteerd zouden kunnen worden als een beetje "over je graf heen regeren". Deze beleidsinhoudelijke afspraken zijn voor het korps Limburg verreweg het beste, zodat men betrekkelijk snel weet waar men echt aan toe is. Daarover heb ik overleg geopend met het korps Limburg-Zuid. Dat overleg zal binnenkort worden voortgezet, waarbij het onze intentie is dat wij daar op een goede manier met elkaar uitkomen. Hoe dat zal zijn, weet ik nu natuurlijk niet precies. En of dat lukt, weet ik ook niet precies, maar daar zal ik Kamer natuurlijk van op de hoogte houden.

Hetzelfde geldt voor het korps Gooi- en Vechtstreek. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat hij het nieuwe bekostigingssysteem zeer goed begrijpt, maar dat de uitkomsten daarvan voor zijn korps, gezien ook de omvang, onverteerbaar zijn. Wij hebben samen afgesproken dat wij zullen nagaan wat de minimumeisen voor een korps zijn. Naarmate de omvang van een korps kleiner wordt, wordt het moeilijker om alle taken te vervullen. Verder zal worden nagegaan of in samenwerking met andere korpsen een aantal problemen kunnen worden opgelost.

Beide problemen hebben dus volop de aandacht. Dat neemt niet weg dat ik niet erg welwillend tegenover de motie-Van Heemst c.s. kan staan, omdat ik vind dat met het woord "krimpregio's" veel te globaal wordt aangegeven waar wij het over hebben. Er zal bij de Nederlandse politie in de komende jaren sprake zijn van verandering in sterkte. Het kan best zijn dat hier en daar door aanpassingen, die ook een beperkte vermindering van het personeelsbestand inhouden, toch heel verstandige dingen kunnen worden gedaan. Ik wil de Kamer ervan verzekeren dat wij bij deze hele exercitie niets anders willen dan ervoor zorgen dat de hele Nederlandse politie op een goede manier haar werk kan doen. Ik ben zeer ingenomen met het feit dat de andere korpsen, zoals zij ook zelf tot uitdrukking hebben gebracht, uit solidariteit met Limburg-Zuid nu een offer brengen. Ik hoop dat in diezelfde geest van solidariteit, maar dan van Limburg-Zuid in de richting van de andere korpsen, ook in de komende jaren een oplossing kan worden gevonden waarmee wordt gegarandeerd dat de politiezorg in Limburg op een zeer hoog niveau blijft en er tegelijkertijd toch tot een systeem van beheer van de politie wordt gekomen, waarbij alle korpsen krijgen wat op basis van objectieve normen is vastgesteld.

Ik ben het eens met de motie van de heer Rietkerk. Ik ben er alleen niet helemaal zeker van of het één systeem moet worden, maar dat weet de heer Rietkerk waarschijnlijk vandaag ook nog niet. Ik erken dat er sprake is van een zorgwekkende achterstand en dat die zo snel mogelijk moet worden ingelopen. Ik heb mij ervan vergewist dat dit ook beoogd wordt met de trajecten die op het ogenblik lopen, en dat iedereen daarvan doordrongen is. Ik heb in de Kamer aangegeven dat dit onderwerp prioritair binnen het politieveld mijn aandacht heeft, omdat het goed functioneren van ICT een kernvoorwaarde is voor een adequaat functioneren van de politie in de toekomst. Ik heb voorts uiteengezet dat er sprake is van een zekere bemoeienis mijnerzijds, die dan ongetwijfeld door sommigen als centralistisch zal worden aangeduid. Die mag echter nooit als zodanig worden beschouwd, omdat wij in een land leven waarbij het decentrale een plus moet zijn ten opzichte van het centrale. Wij moeten ervoor zorgen dat wij met elkaar beter presteren dan wij met een decentraal systeem functioneren. Dat betekent dat sommige dingen gezamenlijk en centraal moeten worden geregeld. Of er één informatiesysteem moet zijn, weet ik niet helemaal zeker, want gegeven de complexiteit en de ontwikkelingen in de technologie zouden er ook meer informatiesystemen kunnen zijn. In ieder geval moeten de verschillende politieregio's naadloos met elkaar kunnen communiceren en samenwerken.

De heer Rietkerk heeft mij gevraagd jaarlijks te rapporteren. Dat zal ik graag doen. Als ik dat niet graag deed, zou de Kamer het mij in ieder geval vragen te doen, ook bij de normale gang van zaken.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Ik hoor de minister ten aanzien van de motie-Van Heemst c.s. vooral reageren op twee specifiek genoemde korpsen. Hij vermeldde hoezeer hij daarover in overleg is. Ik hoop dat de minister begrijpt – en ik meen dit mede namens de ondertekenaars ervan te kunnen zeggen – dat de motie de principiële uitspraak van de Kamer behelst dat er geen krimpregio's dienen te ontstaan, dus ook niet elders. In Zeeland is er ook sprake van problemen. Misschien ontstaan ook nog elders problemen. Ik hoop dat de minister de bedoeling van de motie op die manier begrijpt.

Minister De Vries:

Voorzitter! Ik geloof dat ik er blijk van heb gegeven dat ik de motie heb begrepen. Ik heb ook gezegd dat ik het woord krimpregio veel te globaal vind. Na wat ik doe in de periode waarin ik er wél over ga met de middelen die ik ter beschikking heb, kan een periode van onzekerheid opdoemen. Ik heb gezegd dat ik graag wil helpen om ervoor te zorgen dat die periode van onzekerheid niet optreedt voor het korps. Ik heb ervoor gezorgd dat er in de periode dat ik minister zal zijn, in Limburg-Zuid geen mutatie hoeft plaats te vinden. Daarna doemen de problemen natuurlijk op, want ik neem aan dat de Kamer in haar huidige samenstelling en in volgende samenstellingen zo'n objectief verdeelsysteem goed zal vinden.

Er zit een aspect aan dat aanbeveling verdient te worden belicht. De andere korpsen hebben inderdaad uit solidariteit gezegd dat zij Limburg-Zuid willen helpen, want die begrijpen ook, net als ik, dat dramatische dingen daar helemaal niet kunnen. Die korpsen dragen er zo'n 25 mln. per jaar aan bij ten koste van hun eigen groei. Het is mij duidelijk geworden en duidelijk gemaakt in de afgelopen tijd, dat men verwacht dat men in Limburg ook serieus meedenkt over een redelijke oplossing, ook voor de andere korpsen in dit geheel. Daarover heb ik overleg. Dat zal ik ook voortzetten. Als dat tot conclusies leidt, zal ik de Kamer daarover uiteraard inlichten.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! Ik ben blij dat er sprake is van een vruchtbaar overleg tussen Limburg en de minister. Wij kijken uit naar het resultaat. De minister geeft aan dat eventuele oplossingen ten koste van andere regio's kunnen gaan, omdat hij vastzit aan een budget. Wanneer er met de veiligheidszorg die nodig is in deze kabinetsperiode een stapje verdergegaan kan worden door extra middelen voor politieregio's beschikbaar te stellen, dan hoeft er geen sprake te zijn van het ophoesten van geld door andere regio's en dan kan er wel sprake zijn van het tegengaan van krimpregio's.

Minister De Vries:

Ik kan alles alleen maar beoordelen aan de hand van wat ik nu heb. Ik kan geen plannen maken op basis van verwachtingen. Ik moet het dus doen met de gelden die ik nu heb. Misschien dat ik volgend jaar van het kabinet en de Kamer heel veel meer geld krijg, dan kan ik weer veel meer problemen oplossen. Mij is namelijk duidelijk geworden dat er in de wereld van de politie echt veel meer geld nodig is om het werk goed te doen. Maar ik heb afgeleerd om met monopolygeld dingen te financieren, dus ik wacht tot ik echt geld in handen heb. In het algemeen is de stelling van de heer Rietkerk juist: naarmate ik meer geld heb, kan ik meer problemen oplossen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven