Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de grens tussen de gemeenten Deventer en Gorssel, tevens provinciegrens tussen Overijssel en Gelderland (26528).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Het wetsvoorstel dat nu voor ons ligt regelt de grens tussen twee gemeenten en de grens tussen twee provincies. Op beide punten moet dus iets gewijzigd worden. Met het wetsvoorstel op zichzelf is niets mis. Daarmee hebben we ook geen problemen, ware het niet dat door de realisering van het bedrijventerrein op de locatie die nu is voorzien in Epse-Noord het goede leef- en woonmilieu van het dorp Epse enigszins in de verdrukking komt. Wij hebben tijdens de schriftelijke ronde daarover kritische vragen gesteld. Die vragen zijn beantwoord en in het algemeen ook goed behandeld. Maar wat bleek tijdens de voorbereiding van dit debat? Dat er uitvoerige contacten zijn geweest tussen de gemeenten Deventer en Gorssel en dat er zelfs een bestuursakkoord tussen beiden gemeenten is gesloten. Naar ik heb begrepen zijn er met dat bestuursakkoord geen problemen. Ook beide provincies hebben er geen problemen mee. Het bestuursakkoord houdt in, dat er een bufferzone van zo'n 200 meter niet overgaat naar Deventer, maar bij de gemeente Gorssel blijft.

Voorzitter! Dat vinden wij een positief voorstel, omdat daarmee tegemoet worden gekomen aan een aantal bezwaren. Wij vinden het ook een goed voorstel, omdat uiteindelijk dit akkoord ervoor zorgt, dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein een goede inpassing in de omgeving krijgt, die ontwikkeling sneller kan en het bedrijventerrein meer mogelijkheden heeft. Ik plaats hierbij twee kanttekeningen.

Men komt hiermee niet met een echt nieuw idee. De mogelijkheid is in de discussie eerder aan de orde gekomen, maar uiteindelijk is er het voorstel gekomen dat er nu ligt. Wel moet mij van het hart, voorzitter, dat het voorstel laat komt. Op een gegeven ogenblik is dit bestuursakkoord bereikt, maar nogmaals: het is laat. Dus tegen iedereen die tegen mij zegt dat het een schandaal is wat nu gebeurt, zeg ik: daar kan ik mij iets bij voorstellen. Dat neemt niet weg dat het er is. Als er op een gegeven ogenblik een dergelijk voorstel is, kun je twee dingen doen. Je kunt zeggen: ik vind het schandalig dat het er nu pas komt en daarom doe ik er niets mee in de Kamer. Je hebt dan alle gelijk van de wereld. Je kunt ook zeggen: het is laat, wat nu gebeurt verdient niet de schoonheidsprijs, maar waarom zouden we het niet doen? Welk inhoudelijk argument is er eigenlijk om het niet te doen? Ik heb daar geen argument voor. Ik moet juist zeggen dat ik een argument heb om het wel te doen. Door de oplossing die door beide gemeenten, de gemeenten Deventer en Gorssel, wordt geboden te volgen – de gemeenten worden in hun voornemen gesteund door de provinciebesturen – kunnen mogelijke problemen in de toekomst voorkomen worden. Dus vind ik, voorzitter, dat wel degelijk een knoop moet worden doorgehakt en dus vind ik dat het amendement dat ik heb ingediend de moeite waard is om bij de beschouwingen te betrekken. Dan heb je de problemen opgelost. Maar nogmaals, als iemand zegt: het had eerder gemoeten, dan heeft hij gelijk.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik wilde iets anders zeggen. Mevrouw Van der Hoeven zegt: kunnen mogelijke problemen in de toekomst voorkomen worden. Dat intrigeert mij. Welke problemen zouden dat kunnen zijn?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! De heer Dittrich heeft dezelfde stukken gekregen die ik heb gekregen. Hij heeft dan in het bestuursakkoord dat tussen beide gemeenten is gesloten, kunnen lezen dat het met name de bedoeling is de bufferzone zodanig in te richten dat het toekomstige bedrijventerrein van de woonkern Epse gescheiden wordt door bomen of andere landschapselementen en dat er een kwalitatief hoogwaardig dubbel gebruik mogelijk wordt gemaakt enzovoorts. Dat leidt ertoe dat er een echte groene buffer komt. Dat wilden de mensen in de woonkern Epse ook graag. Dus ik kan mij heel goed voorstellen dat doordat juist aan deze bezwaren op deze manier tegemoet wordt gekomen, de ontwikkeling van het bedrijventerrein sneller zal gaan. Dat is mij een lief ding waard. Ik erken namelijk de problemen waarmee Deventer zit. Ik vind ook dat we er alles aan moeten doen opdat die ontwikkeling goed verloopt. Wij kunnen daar een handje bij helpen.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw Van der Hoeven zegt dat het sneller gaat. Verwacht zij dat een van beide gemeenten procedures gaat starten als het wetsvoorstel wordt aangenomen?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Als het wetvoorstel wordt aangenomen, zal de buffer van 200 meter alsnog geregeld moeten worden. Dat betekent dat daar een procedure voor gestart moet worden. Ik weet wel dat dat iets is tussen de gemeenten en de provincie, maar ik vind het een nodeloze vertraging.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter! Dit debatje gaf al aan dat het voorstel een vreemde voorgeschiedenis heeft. Gemeenten en provincies konden in het verleden niet tot overeenstemming komen over een grenswijziging ten behoeve van het bedrijventerrein Epse-Noord. Om die reden hebben wij dit wetsvoorstel van de minister van BZK ontvangen. Inmiddels is er een bestuursakkoord over het bedrijventerrein gesloten. Het is dan de vraag of wij er hier überhaupt nog over moeten discussiëren.

De fractie van GroenLinks vindt het van belang om over dit wetsvoorstel een aantal kritische opmerkingen te maken. Het gaat ons dan met name om de plannen zelf en het bedrijventerrein Epse-Noord. De aard van het wetsvoorstel is als volgt. Eigenlijk voeren wij hier een discussie over ruimtelijk-economisch beleid en niet over een grenswijziging. Het zou meer passen in het notaoverleg over het ruimtelijk-economisch beleid en in de gesprekken over de vijfde nota ruimtelijke ordening, dan het hier en nu te bespreken met de minister van BZK. Ook in de schriftelijke ronde zijn de ruimtelijk-economische aspecten zeer uitgebreid aan de orde geweest.

De fractie van GroenLinks wil dan ook eigenlijk niet spreken over een keuze tussen verschillende locaties. Zij wil het hebben over de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen. De minister stelt voor, de grens te wijzigen ten behoeve van een bedrijventerrein ten zuiden van Deventer en de A1. Dit is een keuze voor de gemakkelijkste, maar niet voor de beste weg. Ik geef daarvoor een aantal argumenten. De behoefte aan een nieuwe aanslag op landelijke en landschappelijk waardevolle gebieden is wat ons betreft niet overtuigend aangetoond. Er is nog voldoende ruimte beschikbaar binnen de bestaande bedrijventerreinen in de regio Apeldoorn-Deventer-Zutphen. Je zou kunnen denken aan verdichting, sanering en stimulering van intensief ruimtegebruik. De Kamer heeft vorig jaar een motie aangenomen om daar werk van te maken. Ook zijn de mogelijkheden voor binnenstedelijke, slimmere en schonere economie nog onvoldoende benut.

Er is ook geen draagvlak onder de bevolking van Epse en Gorssel voor deze plannen. De voorgestelde buffer van slechts 200 meter tussen het bedrijventerrein en Epse doet daar wat ons betreft niets aan af. Noch de locatie Epse-Noord, noch de stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen wordt expliciet genoemd in Vinex of Vinac. Er zijn geen mogelijkheden tot ontsluiting van de locatie anders dan via de weg.

Kortom, wat ons betreft is het geen goed plan. Alternatieven voor weer een nieuw bedrijventerrein zijn onvoldoende onderzocht. En de ongewenste effecten op automobiliteit, leefbaarheid, landschap en binnenstedelijke economie zijn onvoldoende bekeken. Wij zouden de minister van BZK daar graag een reactie op willen vragen. Ten principale hoort het echter thuis bij de vijfde nota ruimtelijke ordening.

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter! Het wetsvoorstel over de wijziging van de grens tussen de gemeenten Deventer en Gorssel heeft niet bepaald een gemakkelijke geschiedenis achter de rug. Gemeentelijke herindelingen raken inwoners en bestuurders van gemeenten en provincie, maar laten ook de Tweede Kamer niet koud. De soms gehoorde kreet "ze doen maar wat in Den Haag en luisteren niet" is naar de mening van de VVD niet terecht, en gaat voorbij aan het ook voor mijn partij soms moeizame proces van wikken en wegen van de belangen van inwoners en lokale bestuurders. Maar ook het bestuur in ons land als geheel speelt daarbij een belangrijke rol. Om tot een zorgvuldige belangenafweging te komen, bestaan er juridische en politieke spelregels die voor iedereen gelden, niet in de laatste plaats voor de Tweede Kamer als medewetgever. Voorzitter! Ik spreek deze woorden niet uit om vandaag een filosofische discussie te starten. Dat lijkt mij meer op het lijf van minister Peper geschreven. Ik spreek hierover wel, omdat zij als gevolg van het convenant van Deventer en Gorssel direct raken aan dit wetsvoorstel.

Voorzitter! Een drietal aspecten speelt bij dit voorstel een rol voor de VVD-fractie. Op de eerste plaats het convenant, op de tweede plaats de staatsrechtelijke zuiverheid en op de derde plaats de precedentwerking. Het convenant is door de gemeenten Deventer en Gorssel op 29 september 1999 gesloten, en is medeondertekend door de provincies Overijssel en Gelderland. Het wetsvoorstel van de minister voorziet in een duidelijke bufferzone, die Gorssel in ruime mate biedt wat het wenst, namelijk behoud van het landschappelijk karakter van dat deel van het gebied. Het enige licht dat ik constateer tussen het convenant en het wetsvoorstel is dat de bufferzone niet bij Gorssel komt, maar bij Deventer, dat hiervan ook de grootste financiële lasten draagt. Gorssel krijgt ook grote zeggenschap bij de inrichting van de bufferzone, en daarmee wordt in de ogen van de VVD-fractie maximaal rekening gehouden met de belangen van Gorssel en de kern Epse. Toch vraag ik de minister wat zijn oordeel is over de inhoud van dit convenant, met name als het gaat om zijn gedachten over het laten berusten van de bufferstrook bij de gemeente Gorssel.

Voorzitter! Het tweede aspect betreft de staatsrechtelijke zuiverheid, oftewel de regels van het democratisch spel, zowel in juridisch als in politiek opzicht. Gelet op het tijdstip van indiening van het wetsvoorstel door de minister – 11 mei 1999 – is dit convenant niet om vijf voor twaalf, maar om kwart over twaalf tot stand gekomen, wellicht in de wetenschap dat de Tweede Kamer het op 14 oktober 1999 als hamerstuk zou kunnen afdoen. Een hamerstuk overigens – die geluiden heb ik gehoord – betekent voor de VVD niet dat blindelings zonder kijken of luisteren naar betrokkenen de minister wordt gevolgd. Het kan immers zijn dat de minister en de VVD dezelfde mening hebben, en daarvoor hoeven wij nog steeds geen partijgenoten te zijn. Toch vraag ik de minister in hoeverre hij het relevant acht dat dit convenant tot stand is gekomen nadat het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend en zelfs geagendeerd was. Op basis van de Wet ARHI en de daaruit voortvloeiende algemene maatregel van bestuur is een uitgebreide procedure gevolgd, die de wet voorschrijft bij gemeentelijke herindelingen. Wordt met dit convenant naar de mening van de minister de procedure, voorgeschreven door de Wet ARHI, niet doorkruist? Hoe beoordeelt de minister de thans ontstane situatie in het licht van de staatsrechtelijke zuiverheid ten aanzien van procedures en wettelijke regelgeving?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik heb u goed beluisterd, en gehoord dat u zeer hecht aan staatsrechtelijke zuiverheid. Maar ik neem aan dat u ook hecht aan het recht op amendering van de Tweede Kamer.

De heer Balemans (VVD):

Uiteraard. Dat recht staat niet voor niets in de Grondwet.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Precies. Dat recht heeft u gebruikt toen het ging om de samenvoeging van Bergen, Egmond en Schoorl om, in tegenstelling tot wat in de wet is vastgelegd, namelijk dat het moet ingaan op de eerste januari nadat het wetsvoorstel in de Staatscourant heeft gestaan, daaraan een jaar toe te voegen.

De heer Balemans (VVD):

Dat klopt. Maar mag ik u er misschien op wijzen dat in die fase...

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mijn vraag is nog niet af.

De heer Balemans (VVD):

Gaat u verder. Ik wacht met spanning af.

De voorzitter:

Het werd wel een lange vraag. Dat ben ik eens met de heer Balemans.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Inderdaad had ik er een aanloop voor nodig! Waarom golden toen niet de argumenten van precedentwerking, staatsrechtelijke zuiverheid en tijd, en nu wel?

De heer Balemans (VVD):

Omdat dat toen onderdeel was van het debat en er toen geen convenant was dat door gemeenten onderling was afgesloten. Nu vragen de gemeenten via een convenant of de Kamer maar even wil accrediteren dat dit wetsvoorstel wordt gewijzigd. Dit had een jaar eerder geregeld kunnen worden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik herinner u eraan dat Bergen, Egmond en Schoorl op een laat tijdstip, toen het wetsvoorstel was ingediend en de schriftelijke termijn al had plaatsgevonden, gezamenlijk naar ons toe zijn gekomen om die datum te wijzigen.

De heer Balemans (VVD):

Ik weet niet welke contacten u heeft in Bergen, Egmond en Schoorl. Mijn achterban in deze streek heeft mij echter, voordat dit wetsvoorstel werd ingediend, gewaarschuwd voor dit traject. Ik heb dat meegenomen in het hele proces.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Het heeft u niet belet om pas met een amendement te komen op het moment dat het voorstel hier in behandeling was. Niet eerder. Dat is nu wederom aan de orde.

De voorzitter:

Laten wij ons beperken tot Deventer en Gorssel.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Goed, voorzitter, met betrekking tot de gemeenten Deventer en Gorssel. Waarom heeft de heer Balemans toen op het allerlaatste moment een amendement ingediend en maakt hij er nu bezwaar tegen dat weer op het allerlaatste moment een amendement wordt ingediend? Amendementen worden overigens meestal op het laatste moment ingediend.

De heer Balemans (VVD):

Ik heb geen bezwaar gemaakt tegen het tijdstip van indienen van het amendement, maar tegen het op dit tijdstip ter ore van de Kamer komen van het convenant. Dat is een essentieel verschil.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat is flauw. Het gaat erom dat de informatie die wij ontvangen, leidt tot een debat en tot een amendement. U heeft het dus over een amendement en niet alleen over een convenant.

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter! Het derde aandachtspunt betreft de eventuele precedentwerking. Lange tijd is de communicatie tussen Deventer en Gorssel, mild gezegd, niet optimaal verlopen. Nu blijkt dat nadat het wetsvoorstel is ingediend, het wel mogelijk is om tussen beide gemeenten afspraken te maken. Kan de minister aangeven of hij voor toekomstige wetsvoorstellen over gemeentelijke herindelingen situaties vergelijkbaar met deze, verwacht? Acht de minister, wellicht met de VVD, dat precedentwerking mogelijk, maar onwenselijk is? Welke invloed kan dit hebben op de waarde van de Wet ARHI?

Ten slotte is de VVD-fractie benieuwd naar het oordeel van de minister over het door mevrouw Van der Hoeven ingediende amendement.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Oorspronkelijk was het helemaal niet de bedoeling dat dit voorstel in de Tweede Kamer aan de orde zou komen, aangezien het door de provincies zou worden afgehandeld. Die konden er echter niet uitkomen en daarom praten wij er vandaag over. Mijn fractie is van mening dat op het moment dat de Tweede Kamer om een oordeel over dit wetsvoorstel wordt gevraagd, wij moeten toetsen of het wetsvoorstel past binnen het kabinetsbeleid, zoals dat wordt gevoerd rond herindelingen in het hele land. Wat ons betreft is het antwoord op die vraag volmondig "ja". Immers, het herindelingsbeleid is vooral bedoeld om de steden ruimte te geven om minstens 25 jaar verder te kunnen groeien als het gaat om bedrijven en woningbouw. Dit voorstel geeft de gemeente Deventer de ruimte die zij, economisch gezien, nodig heeft.

Wij delen de opvatting van de minister dat deze locatie, Epse-Noord, de beste plek is voor uitbreiding. De minister heeft daar met name in de nota naar aanleiding van het verslag een aantal overtuigende argumenten voor genoemd. Die steunen wij. De gemeente Deventer heeft daarnaast getoond dat zij bereid is om rekening te houden met de bewoners van de kern Epse-Noord. Niet alleen door een milieuzonering in acht te nemen – die in dit soort gevallen ook wordt voorgeschreven in de wet – maar ook door daarnaast met een bufferzone van ongeveer 200 meter te komen. Wij zijn dan ook blij dat het convenant dat de gemeenten Deventer en Gorssel met elkaar hebben gesloten, laat zien dat tussen de twee buurgemeenten het vertrouwen nog niet weg is. Gorssel heeft kennelijk reden om te vertrouwen dat Deventer hier op een goede manier mee om zal gaan.

De minister voert daarnaast in de nota naar aanleiding van het verslag als argument aan dat hij het belangrijk vindt dat er sprake is van eenheid in eigendom van het bedrijventerrein en de bufferzone. Het is goed als dat in één hand komt. Dat standpunt delen wij. Het is goed als een gemeente zich zowel bezighoudt met het exploiteren van het bedrijventerrein als met de milieugevolgen die dat kan hebben. De gemeente Deventer kan zich dus niet alleen maar gedragen als een partij die economische bedrijvigheid wil en de overlast over de grens kan gooien. De gemeente Deventer moet ook haar verantwoordelijkheid nemen als het gaat om het beperken van de hinder.

Voorzitter! De fractie van de PvdA heeft kennisgenomen van het convenant dat de gemeenten Deventer en Gorssel hebben gesloten. Wij delen de opvatting die ook door de heer Balemans naar voren is gebracht, dat het convenant wel rijkelijk laat gekomen is, zelfs nadat de nota naar aanleiding van het verslag de Kamer had bereikt. Wij zien eerlijk gezegd naar aanleiding van het convenant geen reden om af te wijken van het wetsvoorstel. Wij vonden het een goed voorstel dat past binnen het kabinetsbeleid. Denkt de minister dat het wetsvoorstel voldoende basis biedt om een goed en snel resultaat op te leveren? De gemeente Gorssel wil namelijk een goed resultaat als het gaat om de milieuhinder van het bedrijventerrein en Deventer wil zo snel mogelijk kunnen uitbreiden, omdat deze gemeente in ruimtenood dreigt te komen. Mijn fractie meent dat dit wetsvoorstel een goede basis kan bieden voor een goed en snel resultaat. Wij zijn benieuwd naar de opvatting van de minister op dit punt.

Het convenant heeft bewezen dat de gemeenten Deventer en Gorssel in staat zijn om in gesprek te komen met elkaar en samen een resultaat te bereiken. Ik kan niets anders doen dan de hoop uitspreken dat die goede basis voor samenwerking zal blijven bestaan, ook als de wetgever gesproken heeft en dit wetsvoorstel is aangenomen. Partijen hebben laten zien dat zij bereid zijn tot constructief overleg. Mijn fractie hoopt dat zij daar vooral mee doorgaan als straks de hamer over dit wetsvoorstel gevallen is. Wij vinden het amendement van de CDA-fractie overbodig en steunen het wetsvoorstel.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw Barth zegt dat zij dit wetsvoorstel heeft getoetst aan de eisen die gelden voor herindeling in Nederland. Mijns inziens past het voorstel voor het bedrijventerrein Epse-Noord niet binnen het ruimtelijk beleid dat deze regering voert. Heeft zij dit ook bij haar fractiegenoten gecheckt?

Mevrouw Barth (PvdA):

Zoals ik zojuist al aangaf, had de Tweede Kamer wat ons betreft nooit een oordeel over die vraag behoeven te vellen. Dit had op provinciaal niveau kunnen worden afgeconcludeerd. Het ligt alleen maar hier omdat de provincies het er niet over eens konden worden. Als dus inhoudelijk gezien de afweging gemaakt is bij de bestuurslaag waar zij gemaakt moet worden, dan zie ik niet in waarom wij dat debat als Tweede Kamer nog eens over moeten doen. Daarnaast geldt in elk geval in bestuurlijke zin dat wij er voorstander van zijn dat steden de ruimte moeten krijgen om te kunnen groeien. Dit wetsvoorstel past naadloos in dat kader.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat is wel opmerkelijk. Dat kunt u niet als algemeenheid stellen. Het beleid van deze regering is er namelijk ook op gericht dat er keuzes worden gemaakt als het gaat om ruimtelijk beleid. Het is niet zo dat overal maar bedrijventerreinen mogen ontstaan. Dat is onderdeel van integraal ruimtelijk beleid. Wij bespreken dit nu in deze Kamer en dan lijkt het mij logisch dat alle aspecten daarbij meegewogen worden. Ik vroeg u of u dat heeft gedaan.

Mevrouw Barth (PvdA):

Die afweging is gemaakt. Wij hebben daar vragen over gesteld in het verslag. Wij vinden dat de minister daar in de nota naar aanleiding van het verslag goede antwoorden op gegeven heeft. Er zijn ook alternatieven aan de orde geweest, zoals het Oxerveld. Als je een afweging moet maken tussen het terrein in Epse-Noord en het terrein bij het Oxerveld, slaat voor ons de balans duidelijk door naar Epse-Noord. De keuze voor dit terrein heeft een aantal voordelen, ook in ruimtelijk en ecologisch opzicht, boven het ontwikkelen tot bedrijventerrein van het Oxerveld. Om die reden steunen wij de keuze van de minister.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dus mijn conclusie is juist dat het de PvdA-fractie niet uitmaakt dat het voorstel voor dit bedrijventerrein niet past binnen het ruimtelijk beleid van Paars?

Mevrouw Barth (PvdA):

De GroenLinks-fractie mag best concluderen dat dit voorstel niet past bij de manier waarop deze fractie kijkt naar de ontwikkeling van steden. Maar wat ons betreft past dit naadloos in het beleid van het kabinet. Ik ben het dus niet eens met uw analyse.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Als medewetgever moet je ook mede keuzes maken. Wij voeren op dit moment het debat over deze bepaalde locatie en wij moeten dan ook zeggen wat wij daarvan vinden. Mevrouw Barth heeft uitvoerig betoogd waarom zij het bestuursakkoord tussen de gemeenten en beide provincies zo belangrijk vindt. Ik ben het met haar eens. Ik vraag mij alleen af waarom zij zo gemakkelijk omgaat met het verzoek van diezelfde provincies en diezelfde gemeenten om "het wetsvoorstel in overeenkomstige zin aan te passen"? Waarom legt zij dit verzoek naast zich neer?

Mevrouw Barth (PvdA):

Omdat ik het wetsvoorstel beter vind.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Anderzijds zegt u zelf dat de bufferzone een goede zone is en dat het verhaal klopt. U volgt het bestuursakkoord dus inhoudelijk, maar bent niet bereid het wetsvoorstel aan te passen, zodat het bestuursakkoord ook hier formeel zijn beslag krijgt. En dat zijn wij hier aan het doen. Wij zijn aan het wetgeven.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Nu moeten wij de zaken niet omdraaien. De bufferzone was ook onderdeel van het wetsvoorstel. Er is niks nieuws. Het enige wat uw amendement verandert, is dat de bufferzone niet wordt toegevoegd aan de gemeente Deventer, maar op het grondgebied van de gemeente Gorssel blijft liggen. In beide gevallen was er evenwel sprake van een bufferzone. Ik heb al aangegeven dat ik het beter vind dat zowel het bedrijventerrein, als de bufferzone in één hand komt. De minister heeft die stelling betrokken in de nota naar aanleiding van het verslag. Wij delen die conclusie.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat is helder, voorzitter. Maar laten we wel wezen, het gaat om een wetsvoorstel tot wijziging van een grens en het gaat niet om speciaal om een bufferzone en een bedrijventerrein. In de schriftelijke beantwoording is een aantal zaken aan de orde geweest, maar wij besluiten hier formeel waar die grens komt te liggen. Mijn vraag aan mevrouw Barth was waarom zij niet bereid is om het verzoek van de betrokkenen op dit punt te volgen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ook in het wetsvoorstel wordt bij de grens rekening gehouden met het instellen van een bufferzone. Ik ga ervan uit dat de constructieve opstelling die beide gemeenten hebben getoond bij het sluiten van het akkoord, het ook na het aanvaarden van dit wetsvoorstel mogelijk zal maken er samen uit te komen. Ik zie niet in waarom dat niet zou kunnen. En nogmaals, wij steunen uw amendement niet omdat wij het wetsvoorstel beter vinden.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ook de fractie van D66 vindt het jammer dat wij hier vandaag over deze grenscorrectie tussen de gemeenten Deventer en Gorssel spreken. Het gaat trouwens tevens over de provinciegrens tussen Overijssel en Gelderland aldaar. Wij vinden dat jammer, omdat wij eigenlijk liever hadden gezien dat die wijziging veel eerder door de lokale overheden tot stand was gebracht. Dan hadden we geen wet nodig gehad. Want volgens artikel 12 van de Wet algemene regelen herindelingen (Wet ARHI) zou de grenswijziging in dat geval via een algemene maatregel van bestuur mogelijk zijn geweest. Maar goed, we staan hier nu om het wetsvoorstel te bespreken. Ik vond dat mevrouw Van der Hoeven gelijk had toen zij opmerkte dat het voorstel van de gemeenten de Kamer wel heel erg laat heeft bereikt.

Ik wil eerst iets zeggen over de achtergronden van het wetsvoorstel. De gemeente Deventer heeft bijna geen bedrijvenruimte meer beschikbaar die vrij uitgeefbaar is. Ontwikkeling van het bedrijventerrein Epse-Noord op het Deventer gemeentegebied wordt mogelijk door de grenscorrectie die wij vandaag bespreken. De fractie van D66 ondersteunt het wetsvoorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en zal daar ook mee instemmen.

Wij vinden vooral belangrijk dat tussen het bedrijventerrein en de woonkern Epse een brede groene bufferzone wordt gecreëerd, zodat de activiteiten die op het bedrijventerrein zullen plaatsvinden voor een groot deel aan waarneming in Epse en Epse-Noord zullen worden onttrokken. Die groene buffer moet zoveel mogelijk de garantie geven dat de overlast voor Epse-Noord beperkt blijft. Daarnaast vraag ik aandacht voor de ontsluiting van dat nieuwe bedrijventerrein. Ik denk dat wij moeten nagaan of het mogelijk is om de N348 verder te ontlasten. Wat voor de fractie van D66 van belang is bij de inhoudelijke afweging die wij maken, is dat Deventer er door de grenscorrectie een stuk grondgebied bij krijgt en daar ook de verantwoordelijkheid voor gaat dragen. Dat betekent dat niet alleen ten aanzien van de bedrijven, maar ook ten aanzien van de eventuele milieuoverlast de gemeente Deventer de aanspreekbare rechtspersoon zal worden. Het lijkt mij van groot belang voor de inwoners van het gebied erom heen dat die aanspreekbaarheid niet versnipperd raakt. Anders zou het zelfs mogelijk zijn dat er een soort bureaucratische tegenwerking ontstaat, wat voor de bewoners een slechte zaak is.

Het amendement van mevrouw Van der Hoeven komt niet uit de lucht vallen. Wij hebben natuurlijk ook hier in de Kamer gesproken met vertegenwoordigers van Gorssel en Deventer. Die gemeenten hebben in een heel laat stadium het akkoord bereikt over de ontwikkeling van het bedrijventerrein en het bezit en beheer van de bufferzone. Wij hebben daarover nagedacht, want er moet toch worden besloten om mee te gaan met de lagere overheden of om het voorstel van de regering te blijven steunen. Wij hebben die zaken naast elkaar gelegd en ons laten overtuigen door het argument dat alles in één hand blijft, dus conform het voorstel van de regering. Het is dus een kwestie van wegen geweest, maar bij ons slaat de weegschaal nog steeds door naar het voorstel van de regering en wij zien dan ook geen dwingende redenen om in dit late stadium het wetsvoorstel aan te passen. Voor D66 is de creatie van de groene bufferzone van belang. Daar gaat het ons om en het is eigenlijk ook niet zo relevant welke gemeente dat grondgebied dan krijgt. Wel relevant is welke gemeente de gevolgen ondervindt en ook uit dat oogpunt is het van belang dat alles in een hand blijft. Ook voor de bewoners is dat een goede zaak.

Heeft de minister de laatste weken of maanden nog contact gehad met vertegenwoordigers van de gemeenten en de provincie en verwacht hij dat, als het wetsvoorstel door de Kamer is aanvaard – er lijkt toch een meerderheid voor het wetsvoorstel te zijn – en vervolgens door de Eerste Kamer het constructieve overleg dat blijkbaar weer mogelijk is tussen beide gemeenten door blijft gaan? Het is voor D66 van belang dat, nadat de wet van kracht is geworden, er geen ellenlange procedures worden gevoerd, bijvoorbeeld door gemeenten, maar dat er daadkrachtig kan worden opgetreden. Dat is toch in het belang van iedereen. Wat zijn de verwachtingen van de minister op dit punt?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Welke mogelijkheden ziet de heer Dittrich om als het wetsvoorstel is aangenomen, af te dwingen dat de bufferzone zo wordt ingevuld? Bestuursakkoorden kunnen toch ook opgezegd worden?

De heer Dittrich (D66):

Wat u nu vraagt, meende ik ook te beluisteren in uw eigen bijdrage. Vandaar mijn vraag aan u welke problemen u dan verwacht. Stel dat Gorssel wat teleurgesteld is dat het grondgebied overgaat naar Deventer en zegt dat zij zich niet meer gehouden voelt aan het convenant – ik kan mij dat nauwelijks voorstellen – en dat daaruit procedures voortvloeien. Op zichzelf heeft een gemeente dat recht en ik zou niet willen afdwingen dat zij daarvan geen gebruik mag maken. Echter, door het convenant te sluiten, hebben beide gemeenten een verantwoordelijkheid genomen om het proces in goede banen te leiden en ik hoop dan ook dat als het wetsvoorstel wordt aangenomen zoals het er ligt beide gemeenten die verantwoordelijkheid blijven voelen en nemen en op een loyale manier meewerken. Ik wil die hoop ook graag hier uitspreken. Lagere overheden bepalen weliswaar voor een groot deel hun eigen beleid, maar wij mogen hier toch wel zeggen dat wij het van belang vinden dat er geen bestuurlijke obstructie wordt gepleegd en dat als er na afweging een democratisch besluit is gevallen, dat ook moet worden uitgevoerd.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Ook ik wil graag een enkele opmerking maken over dit wetsvoorstel dat zowel politiek als juridisch een boeiende achtergrond heeft. Ik herinner mij nog levendig de discussie die wij hier gehad hebben over de grenswijziging Deventer-Diepenveen – ik kan beter spreken van een annexatie – en alle consequenties van dien die overigens nog steeds niet helemaal zijn uitgekristalliseerd. Denk maar aan Bathmen, waarop ik nog terug kom. Bij die discussie is ook de kwestie van de bedrijventerreinen voor Deventer niet helemaal helder geworden.

Juridisch gezien ligt hier een interessante discussie achter, ook gezien het optreden van de bestuursrechter en dat leidt mij tot de vraag welke consequenties de minister uit die procedure trekt. Is de verhouding tussen de artikelen 12 en 13 van de Wet ARHI wel volstrekt helder? Die vraag kan inderdaad bij je opkomen en is uiteindelijk ook de achtergrond van dit wetsvoorstel. Dat neemt, gezien de achterliggende problematiek, niet weg dat ik het een goede zaak vind dat de wetgever in deze controversiële kwestie uiteindelijk de knoop doorhakt. Dat is ook de rol van de rijksoverheid bij gemeentelijke herindelingen en grenswijzigingen van provincies.

Voorzitter! Ik wil herinneren aan het verleden, toen Bathmen door een amendement van de heer Kamp buiten de herindeling van Deventer en Diepenveen werd gehouden. Mijn fractie steunde dat amendement destijds. Maar een onderdeel van het amendement, waarmee ikzelf minder gelukkig was, hield in dat het Oxerveld wel bij die herindeling zou worden betrokken, omdat het een functie zou kunnen hebben bij de uitbreiding van het industriegebied van Deventer. Mijn fractie had daartegen toen al een groot bezwaar: wij zagen het Oxerveld als potentieel industriegebied niet zitten vanwege de ruimtelijke situatie en de natuur- en landschapswaarden ervan. Nu constateer ik dat het Oxerveld voor mogelijke industrie-uitbreiding is toegewezen aan Deventer en dat Epse-Noord bij wetswijziging ook aan Deventer wordt toegewezen. Het is dus niet of-of, maar en-en. Ik vraag mij af of Deventer op die manier niet erg ruim wordt bedeeld met mogelijke industrieterreinen. Met instemming las ik in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag dat ook de minister concludeert dat het Oxerveld absoluut geen prioriteit heeft bij de uitbreiding van de industrie rond Deventer. Voor de corridorbenadering die dat zou opleveren, voelen wij niet veel. Voor de indeling van Bathmen zal de minister straks met een wetsvoorstel moeten komen. Volgens mij ligt de conclusie volstrekt voor de hand dat het Oxerveld uit de gemeente Deventer wordt gehaald en met de toekomstige bestemming van de gemeente Bathmen wordt meegenomen. Wanneer mogen wij overigens voorstellen met betrekking tot Bathmen tegemoetzien? Getuigt het wel van behoorlijk bestuur om deze gemeente zo lang te laten zweven? Wat gebeurt er nu verder? Ik heb altijd gezegd dat die gemeente zelfstandig mag voortbestaan. Zeg zoiets dan ook en laat deze gemeente niet langer bungelen!

Mijn fractie heeft de nodige twijfels over het huidige concrete wetsvoorstel en die twijfels zijn door de schriftelijke voorbereiding niet geheel weggenomen. Wij hebben voortdurend gevraagd naar de mogelijkheden die het industriegebied bij Apeldoorn biedt, ook regionaal gezien. Is deze uitbreiding absoluut noodzakelijk om Deventer meer industriegebied te geven? Kan door inbreiding, door de herschikking van industrieterreinen en door Apeldoorn niet voldoende ruimte worden verkregen?

Mijn laatste punt: als je het doet, hoe doe je het dan? De vraag naar de bufferzone is dan aan de orde. Je kunt zeggen dat het wat laat is, maar het is een goede zaak dat beide betrokken gemeenten, Deventer en Gorssel, tot overeenstemming zijn gekomen over de inrichting en zonering van de bufferzone. Uit de correspondentie begreep ik dat de gemeenten de minister uitdrukkelijk hebben gevraagd om dit bij nota van wijziging in het wetsvoorstel in te brengen. Ik heb zo'n nota van wijziging niet gezien. Waarom is de minister hiertoe niet bereid? Een bufferzone vind ik een goede zaak. Ook vind ik dat zo'n bufferzone moet horen bij de gemeente Gorssel, die daarmee tegenover de industriële en stedelijke bebouwing van Deventer een groene gemeente vormt. De indeling van de bufferzone zoals die in het amendement van mevrouw Van der Hoeven is voorgesteld, is voor mij een conditio sine qua non om überhaupt met het wetsvoorstel akkoord te gaan, omdat ik vrees dat anders vanuit ruimtelijk oogpunt geen bevredigende oplossing wordt gevonden.

Minister Peper:

Voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdragen aan dit vraagstuk, dat aanvankelijk de status van hamerstuk had; met de kanttekeningen van de heer Balemans kun je het er immers geheel over eens zijn en hoef je niet bij elkaar te komen. En dat heeft ook zijn voordelen.

Mevrouw Van der Hoeven zei terecht dat er met dit voorstel niets mis is. Het is inderdaad een voortreffelijk voorstel. Zij begon met te zeggen dat het een goed voorstel was en zij bleef vervolgens maar positief over het voorstel. Ik dacht nog: dat gaat goed. Voor wat wij hebben meegemaakt zou ik zelf niet het woord "schandalig" gebruiken, maar wij hebben wel iets heel bijzonders meegemaakt. De heer Balemans maakte enigszins filosofische opmerkingen. Ik wil dat spoor niet volgen, maar ik ben het wel met hem eens dat er hier meer aan de hand is. Provincie- en gemeentebesturen moeten immers in staat worden geacht om een dergelijk probleem op te lossen, zeker als zij alle tijd hebben om een oplossing te vinden. Zij konden dit echter niet en de Kamer en de regering hebben die zaak van hen moeten overnemen. Je kunt hierover hele zware betogen houden, maar dat neemt niet weg dat het in essentie om een overzichtelijk probleem gaat dat de krachten van de betrokken gemeente- en provinciebesturen niet te boven gaat. Dat het hen niet is gelukt, blijkt wel uit het feit dat wij er nu al een uur over spreken.

Mijn medewerkers hebben alle mogelijke contacten gehad en mij daarover gerapporteerd. Ik kon die rapportages intellectueel zeer wel volgen en ik heb moeten concluderen dat er wel iets heel bijzonders aan de hand moet zijn als twee gemeente- en provinciebesturen, ondanks alle tijd die hen hiervoor ter beschikking stond, niet tot een oplossing konden komen en de wetgever en de medewetgever zich uiteindelijk over dit probleem moeten buigen. De Kamer heeft natuurlijk het volste recht om amendementen in te dienen, maar er moet wel een hele goede reden zijn om dit bestuurlijke gedrag, ook al is het goed afgelopen, te honoreren. Ik voel daar eigenlijk niets voor. Ik zeg dat niet alleen, omdat ik een bepaalde bestuurlijke filosofie voorsta, maar omdat ik vind dat de wijze waarop deze medeoverheden met dit probleem zijn omgegaan, niet mag worden beloond.

Ik zie dan ook geen aanleiding om op het laatste moment overstag te gaan. Ik zou daartoe alleen bereid zijn als iemand met een voorstel kwam dat geheel nieuw was. Die vondst moet dan wel een Nobelprijs in het klein voor bestuurlijke vernieuwing waard zijn.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

De argumentatie van de minister komt erop neer dat het te laat is, dat men eerder met een oplossing had moeten komen en dat men het zelf had moeten oplossen. Ik ben het daar mee eens, maar dat is niet de kern van de zaak. Het gaat erom of wij bereid zijn om het nu te regelen. Ik heb geen enkel inhoudelijk argument gehoord, ook niet van mijn collega's, waarom wij dit probleem nu niet zouden regelen. Ik verwacht van de minister inhoudelijke argumenten en die heb ik tot nu toe niet gehoord.

Minister Peper:

Het inhoudelijke argument is dat ik precedentwerking wil tegengaan. De verantwoordelijke bestuurders hebben op het allerlaatste moment, 29 september, de zaak aan de rijksoverheid voorgelegd. De betrokken medeoverheden hebben alle tijd gehad voor deze zaak die zeker niet ingewikkeld is. Ik heb zelfs al eerder via een AMvB een voorstel gedaan en ook de rechter heeft zich over deze zaak gebogen en gezegd dat er een wet moet worden gemaakt. Het is mijn verantwoorde lijkheid te zeggen dat men zich te laat tot de rijksoverheid heeft gewend. Ik moet dat doen om te voorkomen dat hierdoor een precedent wordt geschapen. Verder zal de bufferzone tussen de twee gemeenten ook werkelijk worden geregeld.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dit zijn wederom procedurele antwoorden. De minister komt niet met inhoudelijke argumenten.

Minister Peper:

Dit is zeker geen procedureel antwoord. Hier is de vraag aan de orde hoe de regering om moet gaan met een vraagstuk dat op het laatste moment aan haar wordt voorgelegd, zonder dat er sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Het gaat bovendien om een probleem dat men al eerder had kunnen oplossen. Behalve voor de grens biedt het wetsontwerp ook geen aanknopingspunten. Mevrouw Barth zegt terecht dat het met dit wetsvoorstel naar omstandigheden perfect wordt geregeld. Afgezien van de overwegingen van mevrouw Van Gent, is er geen reden om dergelijke "laatste moment uitvindingen" te honoreren, tenzij zij iets geheel nieuws brengen. Een paar maanden geleden hadden wij Egmond, Bergen en Schoorl. Ook toen had de regering kunnen zeggen: geef geen uitstel. Toen is ook gesproken over een precedent. Ik heb toen gezegd dat de Kamer er zelf bij is. Mijn vriendelijke verzoek aan de Kamer was: gebruik dat argument niet als een uitnodiging voor andere wetsvoorstellen. Ik heb mij toen zeer soepel opgesteld. Wij doen het een jaar later; men kan dan wat langer inlopen. Ik vond dat verstandig en soepel. Ik heb er toen bij gezegd: laten wij uit deze soepelheid niet afleiden, dat de minister permanent tot grote soepelheid overgaat. Dan zou ik veel strenger geweest zijn.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mevrouw de voorzitter!...

De voorzitter:

Mag ik uit het feit dat u wilt interrumperen afleiden dat u geen tweede termijn nodig heeft?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat klopt. Het amendement terzake van Bergen, Egmond en Schoorl was van de VVD. Misschien is dat een argument geweest. Het enige argument dat de minister hanteert, is dat het te laat komt. Wat is te laat? Te laat is als er iets komt nadat hier een besluit is gevallen. Maar het is niet te laat. Wij zijn nog altijd bezig met de besluitvorming. Waarom heeft de minister geen nota van wijziging ingediend? Dat is het verhaal waar het om draait.

Minister Peper:

Ik ga mijzelf herhalen en dat heeft zijn charme, maar ik wil er geen talent voor ontwikkelen. De Kamer kan alles. Zij kan zeggen: prachtig, het laatste moment, nooit aan gedacht, nooit aan de orde geweest. Ik wil het niet honoreren. Ik vind het eigen voorstel beter, omdat de bufferzone er blijft. Wij praten vanuit de filosofie van Deventer. In het verslag heb ik de argumenten gegeven. Meer heb ik niet te bieden. Ik vond het meer dan genoeg.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Daarover verschillen wij van mening. Het is niet meer dan genoeg. Ik moet constateren dat er geen inhoudelijke argumenten zijn om het voorstel niet te honoreren. Het komt niet te laat, het gaat om procedures. Wij zijn bezig met het behandelen van een wetsvoorstel. Totdat de hamer is gevallen, is het niet te laat.

Minister Peper:

Dat begrijp ik. Dat is een procedurele opmerking.

De heer Van den Berg (SGP):

De minister heeft in de beleidsnotitie van enige tijd geleden de vrijwilligheid en het zoveel mogelijk aansluiten bij processen van onderop benadrukt. Als de verantwoordelijke gemeentebesturen met een duidelijk, helder en logisch voorstel komen, wat belet de minister dan om het over te nemen? Het past toch in zijn filosofie van vrijwilligheid en van onderop?

Minister Peper:

Het voorstel vind ik niet beter dan het wetsvoorstel dat er ligt. Dat is mijn simpele antwoord. Als het zou gaan over een nieuwe zaak voor de besturen, zou ik zeggen: akkoord. Men heeft uitgebreid de tijd gehad. Als signaal bij deze casus merk ik op dat dit soort operaties tijdig en in samenhang met verantwoordelijkheden van provincie en gemeenten moet worden uitgevoerd. Eerdere anticipatie is ook nodig om de bewindslieden en de Kamer sneller te ontlasten op het punt van wetgeving die aan de medeoverheden zijn toevertrouwd. Het voorbeeld van deze casus is dus niet voor navolging vatbaar. Normaal gesproken ben ik, zoals u weet, de soepelheid zelve maar men moet niet in de sfeer van precedentwerking op het laatste moment nog even komen buurten. Hiermee heb ik antwoord gegeven op de vraag over het amendement van mevrouw Van der Hoeven. Ik ontraad aanvaarding.

Mevrouw Van Gent en heer Van den Berg spraken over een terrein dat ik niet geheel kan overzien, namelijk dat van de ruimtelijke ordening. Volgens mij gaat het om een grenswijziging waarbij het bedrijventerrein vanuit eerdere afwegingen, ook door andere overheden, als het meest voor de hand liggend en toegankelijk is aangewezen. Daarom heb ik in dit wetsvoorstel geen grotere ruimtes betrokken bij Apeldoorn, Deventer of Zutphen. Wellicht vindt u dit teleurstellend, maar het is een feit.

Ik heb al gereageerd op het amendement van het de heer Balemans over de staatsrechtelijke zuiverheid. Ik herhaal dat ik geen voorstander van het amendement ben, maar het staat de Kamer uiteraard vrij hierop te reageren.

Verder is gevraagd naar een oordeel over het convenant. Als wij de gemeentebesturen mogen houden aan de inhoudelijke oriëntatie, blijft het convenant gehandhaafd. Ik zie voorlopig af van andere wet- en regelgeving die voorziet in de bufferzone. De heer Balemans vroeg naar de relevantie van het convenant. Ik antwoord dat het een boodschap aan andere gemeenten inhoudt: als u het probleem zelf kunt oplossen, doet u dat dan. Als wij een nieuw voorstel indienen, zal opnieuw de Wet ARHI moeten worden toegepast.

Ik ben het eens met mevrouw Barth die opmerkte dat het wetsvoorstel aan een behoefte en aan wat in het convenant is overeengekomen voldoet. De heer Dittrich sprak nog over de groene buffer. De kern van het debat was de vraag of Deventer langzamerhand bezig was met haar bedrijventerrein in de richting van een gemeente met een, deels, groen karakter te sluipen. Met de verwijzing naar de bufferzone is deze vraag voldoende beantwoord. In de toegankelijkheid, zo zeg ik ook tegen mevrouw Barth, is voorzien.

Wat betreft het contact merk ik op dat ik niet persoonlijk contact heb gehad. Er was ook – nu praat ik meer in beelden – een zekere aarzeling om dat contact persoonlijk te hebben. Daar zat ook wel iets in van: we zijn wel erg laat met een en ander. De medewerkers, die altijd onder de ministeriële verantwoordelijkheid staan, hebben dat contact wel gehad – ik probeer voortdurend dat leerstuk uit – maar dat was voor mij geen aanleiding om het wetsvoorstel op het laatste moment van wijzigingen te voorzien. Mijn verwachtingen zijn wel – want het kan toch niet zo zijn dat alleen door het bestaan van dit wetsvoorstel men elkaar heeft gevonden – dat men zich gehouden weet, juist omdat dit allemaal in de openbaarheid plaatsvindt, om die constructieve samenwerking voort te zetten.

De heer Van den Berg vraag ik verontschuldiging, daar waar het betreft de beantwoording van zijn wat ingewikkelde vraag over de Wet ARHI. Misschien mag ik hem dat schriftelijk laten weten, want ik heb er niet een antwoord op paraat. Er wordt mij nu aangereikt dat, op grond van een rechterlijke uitspraak, de procedure op grond van artikel 13 niet meer, met toepassing van artikel 12, kan leiden tot een algemene maatregel van bestuur, maar dat het in dat geval altijd tot een wetsvoorstel zal leiden. Dat gaat dan om grenscorrecties die tevens een provinciegrens wijzigen, maar waarover de betrokken bestuurders geen overeenstemming hebben bereikt. Het overviel mij eerlijk gezegd ook dat de aanvankelijke aanpak via een algemene maatregel van bestuur uiteindelijk sneuvelde. Het leidde op het departement wel tot een discussie in de zin van: hadden we dat niet van tevoren kunnen bedenken? Maar goed, achterafkennis is geen kennis. Dat heeft ons op het spoor moeten zetten van de noodzaak van een wetswijziging.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik heb niet bedoeld de minister te confronteren met een moeilijke vraag; het leek mij een vrij logische vraag, als je de juridische voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel bekijkt. Mijn vraag was dan ook eigenlijk aan de minister: leidt dit u niet tot de conclusie dat de Wet ARHI zelf op het punt van de verhouding van de artikelen 12 en 13 misschien niet volstrekt helder is, zodat dit op enig moment bij herziening van de wet nog eens goed bekeken zou kunnen worden? Dat leek mij, vanuit die voorgeschiedenis, een evidente vraag.

Minister Peper:

Ik wil graag die vraag meenemen en daarop dan reageren; ik wil daarbij bezien of de verhouding tussen die twee artikelen door de geschiedenis van dit wetsvoorstel een verheldering verdient. Dat kan ik zo niet overzien, maar ik wil de heer Van den Berg daar graag schriftelijk op antwoorden, als hij daarmee zou willen instemmen.

Voorzitter! Over Bathmen merk ik het volgende op; dat ligt nog wel als een steen op de bekende maag. Ik wacht daar nadere provinciale voorstellen voor af; dat is de routing. Ik zal deze week, als ik het goed in mijn hoofd heb, nog een bezoek brengen aan West-Overijssel, dat ik onvoldoende uit eigen waarneming ken. Dat lijkt mij heel erg goed; ja, Nederland is een verschrikkelijk groot land, zo heb ik moeten vaststellen. Ik zie daar ook de commissaris van de koningin en zal dit punt ook met hem opnemen. Ik doe dus geen uitspraak over het Oxerveld. Ik zeg er alleen wel bij – en daar heeft de heer Van den Berg gelijk in – dat het natuurlijk een gebied is dat qua waarde niet zo gemakkelijk in het vizier komt voor een zeer intensieve bejegening als industrieterrein. Ik druk mij dan heel voorzichtig uit, want alles wordt hier genoteerd. En wellicht is het ook minder toegankelijk. Verder doe ik daarover nu geen uitspraken, want de heer Van den Berg leeft al met de gedachte om Oxerveld tussen haakjes te zetten. Ik geloof niet dat het verstandig is om hem in die gedachte te volgen.

De vragen van de heer Dittrich heb ik al beantwoord.

De voorzitter:

Ik concludeer, dat het niet nodig is een tweede termijn te houden over dit wetsvoorstel.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 17.15 uur tot 17.26 uur geschorst.

Naar boven