Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen over op 13 oktober 1999 over de Algemene nabestaandenwet.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Tijdens het algemeen overleg van 13 oktober over de Algemene nabestaandenwet werd in het bijzonder gesproken over het verschil in vrijlating tussen inkomsten uit arbeid en inkomsten in verband met arbeid. Het verschil komt hierop neer dat inkomsten in verband met arbeid, anders worden behandeld dan inkomsten uit arbeid. Bepaalde inkomsten in verband met arbeid worden niet vrijgelaten, voorzover het nieuwe uitkeringen betreft. Voor een gedeelte worden ze vrijgelaten, voorzover het uitkeringen betreft die te maken hebben met bijvoorbeeld het overgangsrecht.

De argumenten van het kabinet voor het onderscheid hebben de SP-fractie nog steeds niet overtuigd. De arbeidsparticipatie is wat ons betreft geen steekhoudend argument, met name omdat mensen die te maken hebben met een WAO-uitkering óf een dusdanige ernstige handicap hebben dat ze weinig kansen hebben op de arbeidsmarkt, óf – waar ze wel kansen hebben – volop vanuit de uitvoeringsinstellingen worden gestimuleerd om aan het werk te gaan. Een ander argument over de opeenstapeling van collectief gefinancierde uitkeringen overtuigt onze fractie nog steeds niet. Dat onderscheid moet uit de Algemene nabestaandenwet verdwijnen. Daarom stel ik de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in de Algemene nabestaandenwet inkomsten in verband met arbeid anders worden behandeld dan inkomsten uit arbeid;

van mening, dat er geen steekhoudende argumenten zijn om dit onderscheid te handhaven, temeer nu als gevolg daarvan vele weduwen ernstige financiële problemen ondervinden;

verzoekt de regering inkomsten in verband met arbeid op dezelfde manier vrij te laten als inkomsten uit arbeid voor zowel de voormalige AWW-gerechtigden die onder het overgangsrecht vallen als voor degenen die na 1 juli 1996 ANW-gerechtigd zijn geworden respectievelijk nog worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2 (26669).

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Tijdens het algemeen overleg heeft het CDA over een aantal schrijnende situaties gesproken. Een daarvan betreft de samenloop van uitkeringen. De argumenten van de staatssecretaris, en met nameVan Gent dat over de arbeidsparticipatie, hebben ons niet overtuigd. Als mensen uit verschillende collectieve bronnen inkomen verkrijgen, kan niet voor de ene bron wel en voor de andere geen vrijstelling gelden. Wij willen allereerst, maar iets minder vergaand dan de heer De Wit, dat de WAO-uitkering onder de vrijlatingsbepaling van de AAW valt. Daarom leg ik de Kamer de volgende uitspraak voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel, dat een verschil in behandeling tussen inkomen uit arbeid en een WAO-uitkering bij het bepalen van de hoogte van de ANW-uitkering niet wenselijk is;

tevens van oordeel, dat de arbeidsmarktprikkel vanwege het buiten de vrijlatingsregeling houden van de WAO-uitkering voor deze groep uitkeringsgerechtigden minimaal is;

verzoekt de regering inkomsten uit WAO-uitkering onder de vrijlatingsbepaling van de ANW te laten vallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bijleveld-Schouten en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt stuk nr. 3 (26669).

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! In het algemeen overleg brachten wij nog een punt in en dat betreft het feit dat de vrijstelling voor de VUT-uitkering wel geldt, maar niet voor mensen met een AOW-uitkering met een werkende partner onder de 65 jaar die een AOW-toeslag ontvangt. Hierover dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat veel mensen met een AOW-toeslag die vervroegd uittreden te maken krijgen met een inkomensachteruitgang ten gevolge van de verschillende behandeling van inkomen uit arbeid en inkomen uit een VUT-uitkering of prepensioenregeling;

overwegende, dat een VUT-uitkering of prepensioenregeling in feite uitgesteld loon is en daarom op dezelfde wijze als inkomen uit arbeid behandeld dient te worden;

overwegende, dat mensen met een AOW-toeslag die vervroegd uittreden er juist voor kiezen niet te werken en dat voor hen het argument van de arbeidsmarktprikkel niet opgaat;

verzoekt de regering de inkomsten uit VUT-uitkeringen en andere prepensioenregelingen onder de vrijlatingsbepalingen die betrekking hebben op de AOW-toeslag te laten vallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bijleveld-Schouten, Van Gent en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (26669).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter! Inderdaad hebben wij vorige week uitgebreid de notitie "Samenloop van uitkeringen" in de vaste commissie besproken. Het was af en toe een pittige discussie, maar dat hoeft helemaal niet erg te zijn, gezien het onderwerp.

Reeds in oktober 1997 is door de Kamer om deze notitie gevraagd. Twee jaar later kwam uiteindelijk de ontluisterende notitie naar deze Kamer – tenminste, dat vinden wij. De conclusie van de fractie van GroenLinks is dan ook: wij zijn nog steeds geen stap verder. Ook mevrouw Kalsbeek van de PvdA heeft in dat algemeen overleg aangegeven dat we eigenlijk terug zijn bij af, terwijl de heer Bakker van D66 de notitie omschreef als: het is toch toegeschreven naar een bepaalde uitkomst. Op zich is dat heel oprecht, alleen is het wel heel jammer dat we nog steeds over dit punt moeten praten.

Als het aan het kabinet ligt, blijft het onrechtvaardige onderscheid tussen de vrijlating van inkomsten uit arbeid en de inkomsten in verband met arbeid bestaan. Al vanaf het begin van de discussie over de ANW heeft GroenLinks zich heftig tegen dit onderscheid verzet. De verschillende redenen hiervoor zal ik nu niet herhalen. Verschillende rechters hebben zich inmiddels al uitgesproken tegen dit onderscheid, omdat het in strijd zou zijn met het internationale recht. De uitspraken in hoger beroep zijn binnen afzienbare termijn te verwachten en GroenLinks hoopt uiteraard, samen met een aantal andere fracties en de vele gedupeerden, dat de rechter in hoger beroep de uitspraken in eerste aanleg zal bevestigen.

Hoofdargument van het kabinet om inkomsten in verband met arbeid, WW en WAO, te korten, is de gevreesde belemmering voor de arbeidsparticipatie. GroenLinks vindt dat deze redenering net zo goed kan worden omgedraaid. Doordat de inkomsten in verband met arbeid worden gekort, bedenken weduwnaars en weduwen zich wel -tig keer voordat zij naast hun nabestaandenuitkering gaan werken. Immers, als zij in de WAO of de WW komen, worden deze inkomsten volledig in mindering gebracht op hun nabestaandenuitkering. Bovenwettelijke uitkeringen zoals VUT, pensioen en prepensioen worden gelijkgesteld met inkomsten uit arbeid. Het is een opzienbarend onderscheid, zo vinden wij, waarbij enkel het financieringsargument de doorslag heeft gegeven.

GroenLinks vindt dat het onrechtvaardige onderscheid tussen inkomsten uit en in verband met arbeid zo snel mogelijk uit de Algemene nabestaandenwet moet verdwijnen en daarom dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening, dat het onderscheid dat wordt gemaakt in de ANW tussen inkomen uit arbeid en inkomen in verband met arbeid niet wenselijk is;

overwegende, dat verschillende rechters dit onderscheid in strijd met het internationaal recht hebben beoordeeld;

van mening, dat het gevaar voor de arbeidsmarktparticipatie geen overtuigend argument is om dit onderscheid te handhaven;

verzoekt kabinet het onderscheid tussen inkomsten in verband metVan Gent arbeid en inkomsten uit arbeid uit de ANW te elimineren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (26669).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! Moeten wettelijke uitkeringen zoals WW en WAO in mindering worden gebracht op de ANW-uitkering? Dat was de vraag die door de regering in de notitie "Samenloop van uitkeringen" bevestigend is beantwoord. Mede namens de fracties van RPF en GPV heb ik daartegen in het algemeen overleg van 13 oktober jl. bezwaren ingebracht.

Met name vinden onze fracties dat de door de regering gekozen benadering onbevredigend uitpakt in gevallen waarin mensen in een WAO-situatie terechtkomen. Dan is in een aanzienlijk aantal gevallen sprake van een forse inkomensterugval, terwijl er lang niet altijd perspectief bestaat op werkaanvaarding en de daaraan verbonden inkomensvooruitgang. De inkomensterugval wordt in die gevallen niet alleen veroorzaakt door het verschil tussen loon en uitkering, maar ook door een volledige vermindering van het uitkeringsbedrag op de nabestaandenuitkering. De verschillende behandeling tussen inkomen uit arbeid enerzijds en de WAO-uitkering anderzijds bij de vaststelling van de ANW-uitkering achten wij onwenselijk. Zoals ook in het overleg door woordvoerders van de PvdA en D66 is erkend, is er geen dwingende, wetssystematische argumentatie die zich verzet tegen het brengen van een WAO-uitkering onder de vrijlatingsregeling. Uiteindelijk gaat het hier om een politieke afweging. Onze fracties zijn, alles afwegend, van oordeel dat het wenselijk is de WAO-uitkering onder de vrijlatingsbepaling van de ANW te laten vallen. Daarom heb ik ook de motie-Bijleveld-Schouten medeondertekend.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter! Wij hebben de argumenten in het algemeen overleg uitvoerig gewisseld en ik wil mij nu dan ook beperken tot een kort commentaar op de ingediende moties.

De heer De Wit en de dames Bijleveld en Van Gent hebben drie moties ingediend die er alledrie op neerkomen dat er een vrijlating moet komen in de ANW voor inkomsten in verband met arbeid. Twee weken geleden heb ik uitvoerig beargumenteerd waarom de regering hier niets voor voelt, niet alleen vanwege het argument dat het vrijlaten van bijvoorbeeld de WAO-uitkering een ontmoediging zou kunnen betekenen voor het aanvaarden van arbeid als het toch zover zou kunnen komen, maar ook omdat het strijdig is met het basisprincipe van de ANW dat het gaat om een uitkering die gebaseerd is op het behoeftebeginsel. Men moet dan zeer terughoudend zijn met het toepassen van vrijlatingen voor inkomsten. Wij hebben alleen een uitzondering voor inkomsten uit arbeid om het aanvaarden van arbeid niet al te zeer te ontmoedigen. Om die reden wil ik de drie genoemde moties ontraden.

Mevrouw Bijleveld heeft nog een motie ingediend die ertoe strekt een VUT-uitkering niet te korten op de AOW-toeslag. Ook daarvan heb ik gezegd, dat ik het niet wenselijk acht. De eerste reden is dat wij op termijn, in het jaar 2015, ertoe zullen overgaan om de AOW-toeslag helemaal af te schaffen. Het zou dan vreemd zijn om in de tussenliggende periode die toeslag als het ware nog te gaan optuigen. De tweede reden is dat je tegelijkertijd toch via de AOW-toeslag een bonus zet op vervroegd uittreden en dat je van de AOW-toeslag in feite een publieke prepensioenregeling maakt, terwijl wij nu juist voor prepensioenregelingen de rekening meer willen leggen bij de individuele burger. Om die redenen ontraad ik ook deze motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven