Vragen van het lid Van Bommel aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, over het bericht dat hij de eisen aan invalleerkrachten drastisch gaat verlagen.

De voorzitter:

Ik geef de heer Van Bommel gelegenheid zijn vragen te stellen en de minister om daarop te antwoorden, maar veel meer kan ik vandaag aan dit onderwerp niet doen.

Tegen de collega's zeg ik nog dat het in deze zaal de gewoonte is dat er naar de vragen en de antwoorden wordt geluisterd.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! De minister van Onderwijs kan het probleem van het lerarentekort niet meer aan. Eerst werd het probleem onderschat, toen werden er tijdelijke maatregelen genomen en nu is er de erkenning dat het probleem veel groter is en dat verdergaande maatregelen nodig zijn. De minister dreigt met de maatregelen die hij nu voorstelt het verkeerde pad op te gaan. Was tien jaar geleden toen wij mensen nodig hadden bij de politie het motto: "Die pet past ons allemaal", nu lijkt het adagium in het onderwijs te zijn: "Lesgeven, dat kan toch iedereen, wij hebben uiteindelijk allemaal zelf ooit eens in de klas gezeten".

Kortgeleden werd voorgesteld onbevoegden voor de klas te laten staan nadat zij een korte cursus hadden gevolgd, dat wil zeggen in twee jaar tijd een lesbevoegdheid zouden hebben behaald. Nu is het voorstel de functie van invaller te laten vervullen door mensen die helemaal geen onderwijsbevoegdheid hebben, namelijk mensen die in de kinderopvang werken of ander soortgelijk werk doen. Omdat wij de zomer ingaan en het nieuwe jaar straks mogelijk met weer veel open plaatsen zal beginnen en wij zullen worden geconfronteerd met invallers die de gevraagde kwaliteit niet kunnen, maar wel moeten leveren, wil ik de minister de volgende vragen voorleggen.

1. Hoe wil de minister de kwaliteit van het onderwijs garanderen als steeds meer invallers zonder lesbevoegdheid voor de klas komen te staan?

2. De minister noemt in zijn nota een voorbeeld, namelijk mensen die in de kinderopvang werken. Welke eisen zal hij aan die nieuwe invallers stellen of is het straks inderdaad mogelijk dat iedereen dit invalwerk doet?

3. Wat zullen die invallers meer doen dan alleen kinderopvang op school? In de nota wordt bij deze invallers niet gesproken over lesgeven, wel over toezicht houden, museumbezoek en bezoek aan de sporthal. Dit kan volgens mij niet de bedoeling zijn.

4. Waarom worden, nu de erkenning er is dat dit een arbeidsmarktvraagstuk is, de oplossingen dan ook niet daarop gericht? Waarom gaan nu de eisen naar beneden in plaats van het vak aantrekkelijker te maken door de arbeidsmarktpositie van de leerkracht te versterken bijvoorbeeld door maatregelen in de sfeer van het salaris of werkdrukverlaging?

Minister Hermans:

Voorzitter! Ik kan de vragen van de heer Van Bommel als volgt beantwoorden. Er is geen sprake van dat wij het lerarentekort niet kunnen aanpakken. De vraag is echter wat wij op de lange en middellange termijn kunnen doen en wat op de korte termijn. Op korte termijn kan in de verstedelijkte gebieden meer dan 50% van de uren bij kortstondige vacatures niet worden vervuld.

Op dit moment kennen wet- en regelgeving drie mogelijkheden, namelijk een klas of groep verdelen over andere klassen of groepen, in de zorgkant van het onderwijs mensen zoals remedial teachers zoeken die bereid zijn zo'n klas of groep over te nemen en de laatste mogelijkheid is om de groep of klas naar huis te sturen. Gelet op de signalen uit het onderwijs menen wij dat het goed zou zijn een vierde noodmaatregel te treffen met name voor de grote steden. Wij stellen niet voor zomaar iemand van het schoolplein plukken en voor de klas zetten. Wij stellen voor een groep te vormen van MBO'ers, van mensen die al activiteiten verrichten in en rondom de school en die met scholing door en de ervaring van ervaren leerkrachten, en met onderwijsinhoudelijke pakketten die door de leerkrachten worden gemaakt, opvang kunnen verzorgen in die school. Via die onderwijspakketten kunnen zij ook inhoudelijk steun verlenen om te voorkomen dat een van de drie genoemde maatregelen moet worden getroffen. Dit betekent dat het dus niet alleen opvang is, maar ook onderwijs en dat ik de eisen aan de leerkrachten zeker niet wil bijstellen. Alle maatregelen die wij in Maatwerk 1 hebben genomen, werken op dit moment en hebben effect. Alleen hebben wij gezien dat de uitstroom in het onderwijs in de afgelopen jaren groter was dan wij hadden gedacht. Bovendien heeft de onderwijspolitiek die jarenlang bewust is gevoerd, ook onder grote druk van de vakbeweging, die bekend is onder "last in, first out" en die heeft geleid tot een sterke vergrijzing in het onderwijs, geresulteerd in een extra grote uitstroom van docenten. Die maatregel wordt losgelaten, terwijl verzilvering van de ADV nu tot de mogelijkheden behoort, evenals de komst van zij-instromers. Deze maatregel, een noodmaatregel, wordt genomen nadat alle andere maatregelen niet genoeg hebben gewerkt en er geen vervangers konden worden gevonden. Het gaat om een noodmaatregel in de vorm van pilots in de vier grote steden.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! De minister heeft het steeds over een noodmaatregel. Bij noodmaatregelen denk ik aan tijdelijkheid en aan een probleem dat zo groot is dat het niet op een andere manier is op te lossen. Ik vermoed dat het in dit geval niet om een tijdelijke maatregel gaat, maar om een maatregel, die langdurig van aard is. De minister heeft het over de korte termijn, maar een maatregel die voor een langere periode en ook op korte termijn soelaas moet bieden, wordt uiteindelijk een structurele maatregel. Mijn vraag blijft hoe de minister met mensen die niet bevoegd zijn en die deze bevoegdheid waarschijnlijk ook niet halen op korte termijn ervoor wil zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs voldoende gewaarborgd zal zijn.

Over de specifieke problematiek in de grote steden hebben wij het al eens eerder gehad. Wat is er gebeurd sinds de vorige discussie in deze Kamer, waarbij geconstateerd is dat de problematiek in de grote steden een bijzondere is en dat daarop extra maatregelen moeten worden gericht, ook in de financiële sfeer omdat men anders geen mensen van het platteland naar de grote stad krijgt? Zij hebben te maken met reiskosten en huisvestingsproblemen. Dit zijn allemaal specifieke problemen die invalkrachten raken in de grote steden.

De minister heeft gezegd: wij hebben in het verleden bewust een ander personeelsbeleid gevoerd in het onderwijs waardoor deze problematiek is veroorzaakt. Welke conclusie trekt de minister uit dat onderwijsbeleid van de afgelopen jaren?

Minister Hermans:

Voorzitter! Ik hoop dat deze maatregel heel tijdelijk hoeft te zijn. Hoe korter hoe beter. Wij moeten er rekening mee houden dat wij op dit ogenblik een probleem hebben dat wij niet kunnen oplossen met het nemen van maatregelen die pas over vijf jaar effect sorteren. Met het oog op het waarborgen van voldoende kwaliteit moet een en ander altijd gebeuren onder leiding van een bevoegde docent in het basisonderwijs. Er liggen lespakketten die door die docenten zijn gemaakt. Wij pikken niet zomaar iemand van een schoolplein. Er worden pools gemaakt waar een vorm van scholing aan te pas komt. Mensen met een MBO-diploma krijgen mogelijkheden om door te stromen naar een fulltime functie als docent, mits zij voldoen aan de eisen die in het kader van de lerarenopleiding gelden.

De heer Van Bommel (SP):

Bij het toezicht door de bevoegde docenten zit vooral in de achterstandsbuurten van de grote steden de grootste problematiek. Er zijn te weinig bevoegde docenten. Ik denk dat die nieuwe assistenten voornamelijk zonder toezicht daar les moeten geven. Ik vrees voor de kwaliteit van het onderwijs en vraag de minister hoe hij het begin van het komende schooljaar wil ingaan. Dan zal de problematiek zich openbaren. De minister zegt in zijn nota dat hij nog overleg zal voeren met de mensen die in het onderwijs werken. Wil de minister nog voordat de maatregel in werking treedt overeenstemming bereiken met de mensen die in het onderwijs werken en zal hij duidelijk maken wat hij gaat doen aan het begin van het schooljaar?

Minister Hermans:

Voorzitter! De bedoeling is dat met ingang van het komende schooljaar die koers wordt gevolgd in de vier grote steden. Wij hebben vanmorgen het rapport gepresenteerd in Amsterdam-Zuidoost waar dit idee bij de basisscholen zelf is ontstaan. Wij hebben dit idee opgepakt en met een aantal kwaliteitswaarborgen omgeven. Wij gaan in het kader van de genoemde pilots in de komende maanden zeer intensief inhoud geven aan wat voor ogen staat.

Wat is er gebeurd sedert het vorige debat? Er zijn extra gelden beschikbaar gesteld voor scholen die te maken hebben met specifieke problemen op dit terrein. Het gaat om een bedrag van 30 mln. Je ziet dat de scholen daarvan volop gebruik maken. Het grootste probleem in deze tijd van een overspannen arbeidsmarkt, zeker waar het hoger onderwijs opgeleiden betreft, is het vinden van bekwame mensen. Ook op grond daarvan moet deze maatregel worden genomen. Ik denk dat het beleid van de afgelopen jaren, het "last in, first out"-beleid desastreus is geweest voor de opbouw van het lerarenkorps. Dat beleid is dan ook verlaten, en voorzover dat nog niet gebeurd is, moet het nu alsnog en definitief worden verlaten. Wij hebben er bij de CAO-onderhandelingen ook over gesproken. Daarnaast noem ik nog de noodzaak van de mogelijkheid van verzilvering van ADV-dagen en het bevorderen van de zij-instroom. Het zijn allemaal maatregelen die moeten leiden tot een veel flexibeler en opener arbeidsmarkt in de onderwijssector. Het moge duidelijk zijn dat de conclusie van de staatssecretaris en van mij is dat het beleid dat wij in de afgelopen jaren hebben ingezet, het enige juiste antwoord is op de huidige problematiek. Tegelijkertijd beseffen wij, zoals wij ook in de nota aangeven, dat wij deze problematiek niet in een of twee jaar kunnen oplossen, zodat wij wel moeten overgaan tot een aantal van deze goed begeleide en onderbouwde proeven.

De voorzitter:

Wij hadden afgesproken dat het uw laatste vraag zou zijn, mijnheer Van Bommel, en gelet op de tijd houd ik mij daar nu ook aan. Ik geef alleen nog mevrouw Van der Hoeven het woord, met als argument dat zij voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik weet dat u een beetje onder tijdsdruk staat, voorzitter. Ik heb inmiddels ruggespraak gehouden met mijn collega's. Wij praten nu eigenlijk over een nota van de minister en de staatssecretaris en het is een goede gewoonte in dit huis dat wij over nota's overleg met de regering voeren, en niet tijdens het vragenuurtje, maar een behoorlijk overleg. Dit betekent dat wij nog vóór 1 september over deze nota komen te spreken, maar ik kan de bewindslieden nu alvast namens mijn collega's vertellen dat zij er niet op behoeven te rekenen dat hun voorstellen zonder slag of stoot per 1 september zullen kunnen worden ingevoerd. Zij horen nog van ons!

De voorzitter:

U begrijpt dat ik u dit niet wilde onthouden, mijnheer Hermans...

Minister Hermans:

Ik vind het uitermate interessant, voorzitter, om de voorzitter van de vaste commissie in deze rol te zien. Ik ben zeer benieuwd naar de reacties uit de Kamer, als bij het begin van dit schooljaar daadwerkelijk blijkt dat er onvoldoende leerkrachten zijn om de leerlingen op te vangen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Van dit soort verwijten ben ik niet gediend. Als je met elkaar in debat gaat, doe je dat op een behoorlijke manier, over de inhoud. Ik vind het onfatsoenlijk dat de minister dit soort woorden gebruikt.

De voorzitter:

Nu moet ik u toch even interrumperen, want deze mondelinge vragen zijn gewoon toegelaten, omdat het onderwerp actueel is en omdat er na de zomer iets dreigde te gebeuren. Het is het recht van ieder individueel Kamerlid om over zoiets mondelinge vragen te stellen. U moet dit maar met mij uitvechten en niet met de minister, want de minister gaat over de inhoud en ik over de procedures. Ik denk dat wij het hierbij maar moeten laten.

Naar boven