Vragen van het lid Van Middelkoop aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de uitslag van het referendum op Sint Maarten.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Mevrouw de voorzitter! De bestuurders van Sint Maarten hebben zichzelf en de eilandbevolking geen goede dienst bewezen door een referendum uit te schrijven over de staatkundige toekomst van het eiland. Zes jaar geleden koos men voor het Antilliaanse staatsverband, nu voor losmaking daarvan om te komen tot een status aparte. Verleden week bleek dat dit een brede wens is bij bestuurders en bevolking op het eiland. Daar houdt het wel mee op, want elders op de Antillen en in het Koninkrijk ontmoet deze wens slechts scepsis of tegenspraak. Maar intussen moeten wij natuurlijk wel met elkaar verder en het zou niet goed zijn om alleen de schouders op te halen.

Nu hoorde ik zaterdagochtend de staatssecretaris voor Radio 1; de journalist moest zo ontzettend duwen en trekken voordat de staatssecretaris een klip en klaar antwoord gaf op de vraag wat hij er nu zelf van vond, dat het mij goed leek er nu wat verder over te praten. Ik wil hem een paar vragen voorleggen.

Welke argumenten heeft de staatssecretaris om deze politieke wilsuiting van de bewoners van Sint Maarten naast zich neer te leggen? Ik heb namelijk wel begrepen dat hij dit doet. Gaat zijn afwijzing zover dat de uitslag van dit referendum voor hem ook geen aanleiding zou kunnen zijn de staatkundige structuur van en binnen het Koninkrijk te heroverwegen? Er is in zekere zin al vaker over gesproken en ik zou mij kunnen voorstellen dat hij deze uitslag aangrijpt om dat debat te versnellen. Dan praten wij eigenlijk ook over de mogelijkheden om Sint Maarten in zoverre ter wille te zijn dat wij enig tempo maken met het overdragen van bevoegdheden van het land, de Antillen, aan de eilanden.

Hoe oordeelt de staatssecretaris zowel politiek als juridisch over het beroep dat telkenmale door Sint Maarten, maar ook wel door andere eilanden wordt gedaan op het "zelfbeschikkingsrecht", op grond waarvan men om de zoveel jaar kennelijk een referendum meent te mogen houden? Welke boodschap heeft hij daaraan?

Ten slotte. Ik haalde uit de Antilliaanse pers dat de minister van Binnenlandse Zaken enkele weken geleden aan gezaghebber Richardson op Sint Maarten heeft laten weten dat er van een status aparte geen sprake kan zijn. Kan hij uitleggen waarom hij dit heeft gezegd?

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Ik begin maar met de laatste vraag, want die kan ik het kortst beantwoorden. De minister deed dit omdat hem werd gevraagd of het Nederlandse regeringsstandpunt nog identiek is aan het standpunt dat minister Peper verleden jaar tijdens zijn reis naar de Antillen heeft verwoord. Daarop heeft hij bevestigend geantwoord. In 1994 hebben op Sint Maarten 2606 mensen zich uitgesproken voor een status aparte. Dit jaar was dat aantal hoger, namelijk 6212. De vraag is nu hoe de politici op de Nederlandse Antillen met de uitslag van dit niet bindende referendum zullen omgaan. De opgave voor de politici op de Nederlandse Antillen is om de stem van deze 6000 Sint Maartenaren zodanig te wegen dat behalve aan hun overtuiging ook recht wordt gedaan aan de belangen van de bevolking op de andere eilanden van de Nederlandse Antillen. De eerste vraag is wat de gevolgen van dit referendum moeten of kunnen zijn voor de andere eilanden. Ik denk dan in het bijzonder aan de kleine Bovenwindse Eilanden Saba en Sint Eustatius, die in zoveel opzichten afhankelijk zijn van Sint Maarten. De tweede belangrijke vraag is wat het effect van dit referendum zal zijn op de twee essentiële hervormingsprocessen op de Nederlandse Antillen. Het ene is het politieke hervormingsproces, waarbij ik denk aan het wegnemen van de dubbele bestuurslaag dan wel het wegnemen van de nadelen die daaraan verbonden zijn. Het andere is het absoluut noodzakelijke financieel-economische herstelproces. Ik hoop zeer dat dit referendum een impuls zal geven aan beide hervormingsprocessen. In die zin hoop ik mij dan ook te verstaan met de minister-president van de Nederlandse Antillen, die ik volgende week hoop te spreken.

De Nederlandse regering was en is geen voorstander van een status aparte voor Sint Maarten. Een status aparte, zoals die in de wandeling bekendstaat, naar het model dat door Aruba is gevolgd, leidt tot het instellen van bijvoorbeeld een centrale bank, het tot stand brengen van een eigen munt en het in het leven roepen van een eigen politiemacht. Een gemeenschap met de omvang van Sint Maarten, van 16.000 kiezers, lijkt de Nederlandse regering onvoldoende basis om de kwaliteit van bestuur te kunnen waarborgen als hetzelfde model zou worden gekozen als door Aruba is gevolgd. Iets anders is, dat het het kabinet wenselijk lijkt de structuur van de Nederlandse Antillen te heroverwegen. De heer Van Middelkoop vroeg letterlijk of wij wat tempo zouden kunnen maken. Hij en ik weten dat wij dat in de letterlijke zin niet zouden kunnen, maar dat in de dialoog tussen landsregering en eilanden dit een centraal punt van bespreking zal vormen.

Mij valt op dat tot nu toe geen van de andere eilanden een officieel standpunt heeft ingenomen naar aanleiding van het referendum. Ook de landsregering heeft dat nog niet gedaan. Men is nog bezig met het analyseren van de gevolgen. Ik wijs erop dat in 1994 op Sint Eustatius een ander referendum heeft plaatsgevonden, dat erin resulteerde dat de eilandbewoners daar zich juist uitspraken voor voortzetting van de band met de Nederlandse Antillen. Ik begrijp van leidende politici op dat eiland dat hun voorkeur nog steeds uitgaat naar geherstructureerde Nederlandse Antillen.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Het gaat net zo traag als zaterdagmorgen voor de radio. Er zijn een paar vragen waar ik toch een antwoord op wil krijgen, bijvoorbeeld over het zelfbeschikkingsrecht. De staatssecretaris is heel algemeen in zijn beantwoording. Vanmorgen lazen wij bijvoorbeeld in Trouw uitspraken van de Antilliaanse minister George-Wout, een zeer gerespecteerd politica. Zij was een stuk concreter. Zij is er bijvoorbeeld voorstander van om de dubbele bestuurslaag die wij nu kennen, zoveel mogelijk terug te brengen. Zij wordt nog concreter als zij zegt: "omdat de kleinere eilanden toch de dienstverlening willen die zij gewend zijn, denk ik aan een soort van servicecontracten met Saba, Sint Eustatius en Bonaire". Wil de staatssecretaris daarop reageren? Hoe denkt hij zelf aan dat proces van politiek nadenken een bijdrage kunnen leveren?

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Deze "servicecontracten" bestaan nu al tussen Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius als het gaat om het gebruik maken van het vliegveld op Sint Maarten en het gebruik maken van medische en onderwijsvoorzieningen op Sint Maarten door bewoners van de kleinste Bovenwindse Eilanden. De vraag is nu juist wat de gevolgen van het referendum voor die bestaande servicecontracten zullen zijn. Het aanbevelen van servicecontracten in een situatie waarin die servicecontracten juist in discussie zouden komen, roept vragen op. Dat is eigenlijk mijn analyse van het hele referendum. Het heeft een antwoord opgeleverd dat vragen oproept, vragen die nu in de allereerste plaats besproken zullen moeten worden door de eilanden en door de landsregering van de Nederlandse Antillen. Uiteraard is het zo dat Nederland zich als een actieve participant in die discussie wil opstellen.

Ik hoop volgende week van de minister-president van de Antillen een eerste indruk te krijgen van zijn politieke analyse van de nu ontstane situatie. Voorts hoop ik dat in de zomer de commissie van drie, die de heer Pourier en ik hebben ingesteld om de relatie tussen Nederland, de Nederlandse Antillen, Aruba en de kleinere Antilliaanse eilanden te heroverwegen, met aanbevelingen komt. De commissie-Havermans is ingesteld om de problematiek van het solidariteitsfonds te analyseren en werkt aan voorstellen voor herziening van de financiële verhoudingen tussen land en eilanden, die, zo denk ik, buitengewoon relevant zijn voor de huidige discussie. Het lijkt me alleen van groot belang dat wij die voorstellen kennen, alvorens wij vervolgstappen zetten.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Voorzitter! Het is fijn om weer geïnformeerd te worden over de procedures. Gelukkig staat er kennelijk het nodige op de rails. Ik mag ervan uitgaan dat de Kamer zo snel mogelijk, aan het eind van de zomer, wordt geïnformeerd over de resultaten van die besprekingen en van dat onderzoek, en dat we dan ook een wat meer inhoudelijk standpunt krijgen van de Nederlandse regering, aangevende welke bijdrage zij verder wil leveren aan dat proces.

Ik zou nog graag de vraag beantwoord krijgen, juist op dit moment, wat de staatssecretaris politiek en juridisch denkt van dat beroep op het zelfbeschikkingsrecht.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Als er sprake is van het zelfbeschikkingsrecht, dan geldt dat, in de klassieke discussie op het niveau van de Verenigde Naties, in situaties waarin sprake is van dekolonisatie en waarbij oud-koloniën onafhankelijk willen worden. Dat is het centrale thema. Onafhankelijkheid is op dit moment niet het streven van de meeste Antilliaanse politici, al is mij opgevallen dat in de campagne die voorafging aan dit referendum, de leiders van de drie Sint Maartense partijen elk voor zich hebben uitgesproken dat zij een status aparte persoonlijk wel zien als opstap naar onafhankelijkheid. De Sint Maartense kiezer heeft zich daar niet voor uitgesproken en uiteraard zou een discussie over onafhankelijkheid als uitvloeisel van het zelfbeschikkingsrecht ook onmiddellijk raken aan de belangen van de bevolking op de overige eilanden. Dat lijkt mij op dit moment niet de intentie die de meerderheidsstroming vertegenwoordigt. Voorzover de eilanden willen spreken over herziening van de ERNA, de Eilandenregeling, is het natuurlijk zo dat dit ook kan zonder dat de hulp van de Verenigde Naties wordt ingeroepen. Daarom lijkt mij die discussie derhalve minder op zijn plaats.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Mag ik nog even terug, voorzitter, naar het allereerste begin van de beantwoording door de staatssecretaris? Het heeft mij bevreemd dat minister De Vries en niet de eerstverantwoordelijke staatssecretaris brieven schrijft over Nederlandse standpunten terzake van onderdelen van de portefeuille van de staatssecretaris. Ik heb op dat punt graag nog een verheldering: waarom heeft de minister dat gedaan? Ook verkrijg ik gaarne nog een antwoord op de vraag door wie die brief eigenlijk was gevraagd en, ten slotte, of het nu wel zo verstandig en wijs was om zo duidelijk het Nederlandse standpunt bekend te maken – want het is publiek geworden – op het moment dat de bevolking van Sint Maarten zich opmaakte om een keuze te maken uit vier opties.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Oud-minister Peper heeft tijdens zijn reis op de Nederlandse Antillen, ik meen in de zomer van vorig jaar, desgevraagd als het standpunt van de Nederlandse regering, inclusief deze bewindsper soon en na overleg tussen ons beiden, medegedeeld dat Nederland om de genoemde redenen geen voorstander is van een status aparte voor Sint Maarten. De gezaghebber van Sint Maarten heeft in de opmaat naar het referendum de opvolger van de heer Peper, minister De Vries, gevraagd of dat nog steeds het standpunt was. Minister De Vries heeft niet anders gedaan dan terugschrijven dat dit inderdaad het geval was, niet meer en niet minder.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Was het niet wijzer geweest om te antwoorden: Zeer gewaardeerde gezaghebber Richardson, dit is nu niet bepaald het moment om vanuit Nederland – want zo zal het toch begrepen zijn – te interveniëren met een politiek standpunt, dat juist geen voorkeur uitspreekt voor de optie die nu een grote meerderheid heeft gehaald?

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Ik denk dat het, ook in de Koninkrijksverhoudingen, soms heel verfrissend en verhelderend kan zijn om geen misverstanden te laten bestaan over de eigen bedoelingen en de eigen standpunten. Het is in zo'n belangrijk debat, denk ik, vanzelfsprekend dat de partners aangeven waartoe zij bereid zijn en waartoe zij niet bereid zijn. De Nederlandse regering is bereid, ik herhaal het, medewerking te verlenen aan het veranderen van de staatkundige structuur van de Nederlandse Antillen, gericht op het zoveel mogelijk verminderen, zo niet wegnemen, van de stroperigheid, de traagheid en het gebrek aan besluitvaardigheid die het gevolg zijn van de dubbele bestuurslaag. Mij dunkt, dat de bevolking van de Antillen daarmee op korte en middellange termijn het meest gebaat is, omdat discussies over herziening van het Statuut jaren plegen te slepen. Dat lijkt mij onder de huidige omstandigheden niet wenselijk en om die reden wenst de Nederlandse regering met de Antilliaanse regering in overleg te treden over het bespoedigen van zowel het staatsrechtelijke als het financieel-economische hervormingsproces, opdat recht wordt gedaan aan de wensen van de bevolking, ook van Sint Maarten.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Dat laatste antwoord vind ik in zoverre onbevredigend, dat niet toch hier en nu al door de staatssecretaris wordt besloten dat van Statuutswijziging geen sprake kan zijn, wat de commissie-Havermans ook verder adviseert en wat ook voortvloeit uit de gesprekken met minister-president Pourier van de Nederlandse Antillen. Het lijkt mij verstandig en fair om dat in elk geval nog open te houden. Ik erken overigens de bezwaren van de staatssecretaris maar die zijn van procedurele aard.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Ik sluit geen enkele optie uit maar er zijn grote noden op de Nederlandse Antillen, waardoor snelle besluitvorming essentieel is. Die besluitvorming is gebaat bij daadkracht in de verhouding land-eilanden en in de financiële reorganisatie. Ik hoop daarop met prioriteit in te zetten. Wat er verder uit voortkomt, zullen wij zien maar first things first.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Als een van de leden van een familie het huis dreigt te verlaten, is er iets aan de hand. Dat is typisch wat de heer Pourier zei in het interview met de Amigo. Er is iets aan de hand en het signaal is bij het referendum duidelijk gegeven. De staatssecretaris is wel bereid om over die staatkundige vernieuwingen na te denken, maar die bereidheid moet naar mijn mening echt snel gebeuren. Start de staatssecretaris dat nu direct op of wil hij eerst de financiële verhoudingen in orde hebben alvorens hij verder wil gaan? Naar mijn mening is nu het moment daar om juist met de Antilliaanse regering de handen ineen te slaan om verder door te denken over die staatsrechtelijke zaken, overigens ook met ons!

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Voorzitter! Ik deel de opvatting van mevrouw Scheltema dat het verstandig zou zijn om het belangrijke politieke signaal dat de kiezers van Sint Maarten hebben gegeven – zij het met een gering numeriek aantal – niet zonder effect te laten zijn. Ik hoop dat van dit referendum een versnellend effect uitgaat op de discussie die de afgelopen jaren toch wat heeft gestagneerd over het herzien van de staatkundige en de staatsrechtelijke verhoudingen, primair binnen de Antillen zelf. Die discussie is wat in het slop geraakt en ik hoop dus dat van dit referendum een effect uitgaat om die discussie vlot te trekken. Ik hoop mij dus ook in die zin te verstaan met de minister-president van de Antillen en hem te vragen of hij denkt dat daartoe reële mogelijkheden zijn. Over iedere staatkundige herziening moet namelijk overeenstemming binnen de Nederlandse Antillen worden bereikt. Wat ook de uitkomst van de discussie zal zijn, het zal nodig zijn dat men het onderling eens wordt. In dit stadium moet ik vaststellen dat er nog grote onduidelijkheid bestaat over de opvattingen van de overige spelers in de Nederlandse Antillen over de consequenties van dit referendum. Ik voeg er – tussen haakjes – aan toe dat ook de leiders op Sint Maarten hebben aangegeven dat zij nog een aantal zaken willen concretiseren in de komende tijd. Het lijkt mij belangrijk dat dit proces zorgvuldig en weloverwogen plaatsvindt, waarbij Nederland bereid is om zich als actieve deelnemer aan die discussie op te stellen, maar wel in die zin dat het woord allereerst is aan de Antilliaanse politici van land en eilanden.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de staatssecretaris ook hetzelfde antwoord moet geven als dezelfde vraag wordt gesteld. Dat is geen goede manier. Als er echt nog een aanvullende vraag is, sta ik die toe. Ik heb liever geen herhaling van zetten.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik zal proberen niet in herhalingen te vervallen en daarom mijn vraag aan de heer Van Middelkoop stellen en niet aan de staatssecretaris. De PvdA-fractie wenst de uitslag van het referendum serieus te nemen. Zij vindt dus ook dat er gesproken moet worden, maar eerst in Antilliaanse verband en dan in Koninkrijksverband. In die zin zijn de vragen van de heer Van Middelkoop misschien een beetje te vroeg. Nu hij echter de discussie heeft opgerakeld, wil ik hem een vraag stellen.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Mag ik u eerst vragen waarom ik te vroeg was? Als de staatssecretaris voor de radio standpunten inneemt...

De voorzitter:

Nee, nee, de heer Van Oven wil u een vraag stellen, dat recht heeft hij. Dit kunt u niet ontkennen. Ik liet u alleen even uw gang gaan, omdat ik dacht dat u iets anders wilde zeggen.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Ik wil in debat met de heer Van Oven.

De voorzitter:

U mag zometeen zijn vraag beantwoorden.

De heer Van Oven (PvdA):

Blijkbaar wil de heer Van Middelkoop mijn vraag voor zijn. De vraag die ik hem wilde stellen, is de volgende. Is voor het GPV, gelet op zijn interpretatie van het recht op zelfbeschikking, nu zonder meer de conclusie dat voor Sint Maarten de status aparte moet volgen?

De voorzitter:

De heer Van Middelkoop! Als hij tenminste het woord wenst.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Als ik de vraag maar begreep, voorzitter! Dat voor Sint Maarten de status aparte moet volgen? Ik weet niet of de heer Van Oven goed naar mij heeft geluisterd. Ik heb wel een vraag gesteld, maar daarin lag ook een eigen standpunt besloten. Ik vind het constante beroep op het zelfbeschikkingsrecht in zijn meest vergaande vorm niet passen en ook niet juridisch en volkenrechtelijke aan de orde. Wat dat betreft ben ik de staatssecretaris erkentelijk voor wat hij zei. Daaruit vloeit toch ook wel enigszins voort, dat onze fractie op dit moment zich in het geheel niet verplicht voelt gevolg te geven aan de politieke wilsuiting van de burgers van Sint Maarten. Dat verwacht ik ook niet van de PvdA-fractie. Zo gaan wij in het Koninkrijk niet met elkaar om. Als de een wat wil, hoeft de ander dat niet automatisch uit te voeren.

De heer Van Oven (PvdA):

Dat is een heel duidelijk antwoord. Dank u wel.

Naar boven