Noot 1 (zie blz. 613)

BIJVOEGSEL Schriftelijke antwoorden van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mede namens de staatssecretaris, op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor 1999 (26 200 XIV)

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Stellingwerf (RPF): Controle op paardensport kostendekkend maken en opbrengst (f 550 000,–) inzetten voor subsidiëring van zeldzame huisdierrassen.

Antwoord:

De controle op de paardensport betreft een opsporingsonderzoek inzake dopinggebruik en bookmakers. De kosten van een dergelijk onderzoek met een strafrechterlijk karakter kunnen uiteraard niet worden doorberekend aan belanghebbenden.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Wat wil de Minister aan met de nationale enveloppe?

Antwoord:

Het idee van een nationale enveloppe is door Nederland meerdere malen in Brussel naar voren gebracht, als middel om meer geld uit het GLB te ontvangen.

Met name in het rundvleesbeleid ontvangt Nederland namelijk onevenredig weinig premies, omdat deze gekoppeld zijn aan allerlei criteria, zoals bijvoorbeeld bedrijfsgrootte.

Met nationale enveloppes kan dat probleem worden aangepast.

De inzet is er nu op gericht de enveloppe een groot aandeel te geven in de totale uitgaven voor het rundvleesbeleid. Daarna wordt pas gesproken over de nationale verdeling van de enveloppe. Dat zal uiteraard in goed overleg – ook met de Kamer – plaatsvinden.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Poppe (SP): Kan de Minister een reactie geven op het LEI-rapport over productiebeheersing?

Antwoord:

Uit het onderzoek van het LEI blijkt dat een beleid van hoge prijzen in combinatie met productiebeheersing op korte termijn inderdaad beter is voor het inkomen in de landbouw en voor het Europees landbouwbudget.

Echter zijn aan deze optie ook veel nadelen verbonden, zoals:

– productiebeheersing betekent dat bijvoorbeeld de zuivelquota verder gekort moet worden. Het risico is groot dat Nederland daar onevenredig door getroffen wordt, dit op een moment dat de wereldmarkt voor zuivel groeit;

– een beleid van hoge prijzen en verdere productiebeheersing is niet verenigbaar met bestaande afspraken over internationale handel in landbouwproducten en de trend tot verdere liberalisering van de wereldhandel;

– een dergelijk beleid maakt de uitbreiding van de Unie moeilijker.

Om deze reden meen ik dat een beleid van verdergaande productiebeheersing niet gewenst is.

Zo'n beleid is trouwens in Brussel ook niet in discussie.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Geluk (VVD): Krijgt het exportbevorderingsbeleid van de minister ook financieel voldoende aandacht?

Antwoord:

In nauwe samenwerking met de landbouwattachés, gestationeerd op 28 ambassades voert het departement van LNV jaarlijks ca. 200 activiteiten uit die kunnen worden onderverdeeld in een zestal categorieën.

Collectieve inzendingen op buitenlandse vakbeurzen vormt het zwaartepunt van de activiteiten, in 1998 is er deelname aan totaal 66 beurzen begroot.

Hiernaast wordt door het organiseren van missies (18 in 1998), handelscontactbijeenkomsten (7) en seminars (25) een bijdrage geleverd aan het leggen van gerichte contacten tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven en (overheids-)instellingen.

Aan deze netwerkbijeenkomsten gaat veelal marktonderzoek (38) vooraf.

Op de OESO-markten worden imagoprojecten (24) uitgevoerd met als doel het imago van het Nederlandse product te onderzoeken en te evalueren.

Voorts is er een categorie algemene netwerkactiviteiten bestaande uit handelsbemiddeling en relatiemanagement op de posten.

Op opkomende markten in het Verre Oosten is een aantal demonstratieprojecten gestart (China en Vietnam: 4).

Ten laste van het PSO-budget, programma samenwerking Oost-Europa wordt de uitvoering van een 20-tal projecten in 1999 voorzien.

Over enkele maanden zal een imagoproject, het zogeheten Masterplan Duitsland van start gaan, waarin in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven gedurende 4 jaar een actieprogramma uitgevoerd zal worden.

Wat betreft de financiering van dit plan wordt beoogd een publiek private samenwerking te realiseren.

De afspraken met het bedrijfsleven zullen daartoe in de komende weken gemaakt worden.

Het overheidsaandeel zal deels ten laste van de LNV-begroting komen en deels ten laste van de zgn. HGIS-gelden.

Eveneens breng ik onder uw aandacht dat ik mij inspan om de markttoegang voor het Nederlands agrarisch product op de zich moeizaam ontwikkelende markten te bevorderen door een gerichte inspanning op het terrein van de veterinaire en fytosanitaire toelating.

De afspraken uit het regeerakkoord indiceren dat de financiële ruimte voor exportbevordering niet zal toenemen.

Overigens is de aanstelling van een landbouwattaché in Californie niet aan de orde.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Geluk (VVD): Kan de Minister ons mededelen of de WTO export kredietgaranties toestaat en wat de EU daaraan denkt te doen?

Antwoord:

In het kader van de WTO gelden voor exportkredietgaranties geen beperkingen in tegenstelling tot het verstrekken van exportsubsidies voor landbouwprodukten.

De Europese Unie streeft naar strakke disciplines ten aanzien van exportkredieten voor landbouwprodukten.

In de vorige WTO-ronde is het door de starre houding van de VS niet gelukt om tot een akkoord te komen.

Momenteel wordt in OESO-verband getracht tot een akkoord te komen.

Inzet voor de volgende WTO-ronde zal wat Nederland en de Europese Unie betreft zijn om exportkredieten voor landbouwprodukten onder WTO-disciplines te brengen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Geluk (VVD): Door bezuiniging op het stimuleringskader gaat Brusselse bronfinanciering verloren. Hoe verhoudt zich dit tot de Nederlandse inzet voor een betere netto-betalingspositie?

Antwoord:

De inzet van Nederland om de netto-betalingspositie te verbeteren, bestaat uit drie onderdelen:

1. Verlaging van de uitgaven van de EU.

2. Verhoging van de inkomsten uit de EU, onder andere op het gebied van het structuurbeleid.

3. Invoering van een plafond aan de EU-afdracht van een lidstaat.

De bezuiniging op het Stimuleringskader heeft slechts zeer beperkt effect op het tweede spoor.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Hoe kan het dat er twee initiatieven voor zuivelprojecten in Bosnië zijn van twee verschillende departementen?

Waarom is er geen afstemming?

Antwoord:

Het eerste project is uitgevoerd in het kader van de bedrijfslevenfaciliteit van BZ en het tweede aanvullende project wordt uitgevoerd in het kader van het PSO-programma.

De verantwoordelijkheid voor de afstemming van de beide projecten ligt derhalve bij EZ en BZ.

Mijn ministerie heeft wat betreft het PSO-programma een adviserende rol naar EZ.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Poppe (SP): Staat schaalvergroting in de landbouw niet op gespannen voet met doelen open landschap, natuurontwikkeling, streekproducten, extensivering?

Antwoord:

In antwoord op de vraag van de heer Poppe kan ik u meedelen dat het inpassen van natuur en landschapselementen in de bedrijfsvoering en extensivering niet afhangt van de schaal van het bedrijf.

Er is inderdaad een relatie tussen productieschaal en openheid landschap, etc. Deze relatie hoeft niet per se negatief te zijn. In het beleid zitten voldoende waarborgen voor kwalitatief goede inpassing van landbouw in landschap.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van der Vlies (SGP): Met betrekking tot de problematiek van bedrijfsovername dring ik aan op een spoedige indiening van voorstellen bij de Kamer.

Antwoord:

Zoals aangegeven in mijn antwoord op de schriftelijke vragen, vraag 14, zal conform het gestelde in het Regeerakkoord worden onderzocht welke faciliteiten de overname van gezonde bedrijven minder zwaar maken. Bij dat onderzoek zal de starters overname reserve (SOR) worden betrokken. Hierover treed ik op zeer korte termijn in overleg met de Staatssecretaris van Financiën. Over geschikte maatregelen zal in het kader van het Belastingplan 2000, of eerder als dat mogelijk is, nadere besluitvorming plaatsvinden.

Samenvatting vraag of opmerking van de leden Van der Vlies (SGP) en Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Kan de minister over de afwikkeling van de terugsluizing van de verhoging van de energiebelasting de Kamer rapporteren?

Antwoord:

De terugsluismaatregelen voor 1999 omvatten een verlaging van het werkgeversaandeel in de premie van de Ziekenfondswet, een verhoging van de SPAK (afdrachtskorting) en een verhoging van de zelfstandigenaftrek. De compensatie via deze generieke maatregelen bedraagt ca. f 15 mln. Ter compensatie van de lastenstijging voor de land- en tuinbouw wordt voorts een deel van de fiscale positieve prikkels aangewend door uitbreiding van de energie-investeringsaftrek, verruiming van Groen Beleggen met beheerslandbouw en een in de loop van 1999 in te voeren milieu-investeringsaftrek voor milieu- en welzijnvriendelijke investeringen, dit alles binnen de randvoorwaarde van het Europese recht. Via deze weg wordt ongeveer f 30 mln teruggesluisd naar de land- en tuinbouw. De terugsluizing zal de lastenstijging voor de land- en tuinbouw die voortvloeit uit de verhoging van de energiebelasting geheel compenseren. Hierbij zij nog opgemerkt dat verbruik van aardgas, ander gas en olie in de glastuinbouw is vrijgesteld van de ecotax.

Samenvatting vraag of opmerking van de leden Geluk (VVD) en Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Maar ook de CDA-VVD motie geen OZB voor substraatteelt dient uitgevoerd te worden.

Kan de Minister bevorderen bij zijn collega van Binnenlandse Zaken dat de motie over de onroerende zaakbelasting kan worden uitgevoerd?

Antwoord:

Mijn ambtsvoorganger heeft dit punt nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van de toenmalige betrokken bewindspersonen.

Voorts heeft over dit punt diverse keren ambtelijk overleg plaatsgevonden.

Zoals u bekend is heeft de toenmalige Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uw Kamer eind mei 1998 bericht dat zij niet zonder meer bereid is de Gemeentewet te wijzigen, waarnaar in de motie Van der Hoeven/ Remkes wordt gevraagd, maar dat zij van mening is dat daarvoor een complete afweging moet worden gemaakt.

Zij heeft uw Kamer bericht dat in het eerstvolgende najaarsoverleg tussen Binnenlandse Zaken, Financiën en de VNG, medio oktober 1998, hierover afspraken worden gemaakt, waarover de Kamer op een nader moment bericht zal worden.

Naar aanleiding van een AO-overleg op 17 juni 1998 over ondermeer dit punt heeft uw Kamer met deze procedure ingestemd.

Mede met het oog op het welslagen van de herstructurering glastuinbouw, zal ik dit punt op zeer korte termijn onder de aandacht brengen van mijn collega van Binnenlandse en Koninkrijkszaken.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Geluk (VVD): Wil de minister nog eens nagaan of laten onderzoeken hoe claims van oogstschades in de plantaardige sector kunnen worden ingedamd, zodat niet steeds het Rijk voor de schade wordt aangesproken? In de dierlijke sector is een en ander aardig geregeld.

Antwoord:

In de regel acht ik mogelijke oogstschade een normaal ondernemersrisico. Inmiddels zijn er diverse initiatieven van de kant van het bedrijfsleven om oogstschades door bepaalde plantenziekten te verzekeren.

Gedacht kan worden aan Potapol in verband met bruinrot en ringrot. Voor dit soort ontwikkelingen heb ik een stimuleringsregeling opengesteld.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Waarom wordt bij de herstructurering van de varkenshouderij het element van verwaarden van vlees in eigen land of op eigen bedrijf niet meegenomen?

Antwoord:

Het element van de toegevoegde waarde wordt gestuurd door de markt.

Als zodanig laat dit zich niet in regelgeving vatten. Bij toegevoegde waarde gaat het om activiteiten en veranderingsprocessen ten aanzien van een product, die aan het product waarde aan toevoegen. Aandacht vanuit de overheid krijgt dit onderwerp in de vorm van faciliterend onderzoek dat door de Stichting Agro KetenKennis wordt uitgevoerd. De mogelijkheden op dit vlak worden ook verkend in kolombrede besprekingen, waar met behulp van externe deskundigheid per schakel van de keten wordt bezien wat de waardetoevoeging kan inhouden en waar dit realiseerbaar is.

Aanpassing van het productieproces blijft evenwel een marktaangelegenheid.

In de aparte varkenstender van de Investeringsregeling markt en concurrentiekracht is als voorkeursinvestering aangegeven dat nieuwe productieprocessen en/of nieuwe producten een grotere kans op subsidie maken. Als zodanig worden nieuwe vormen van waardetoevoegingen gestimuleerd.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Poppe (SP): Hoeveel boeren kunnen niet verder vanwege varkenspest?

Hoeveel bedrijven kunnen niet verder vanwege generieke korting?

Antwoord:

In het A.O. van 24 september jl. ben ik uitgebreid ingegaan op de situatie in de varkenshouderij.

In dit overleg heb ik tevens aangekondigd de Kamer te informeren over de inzet van financiële instrumenten voor flankerend beleid.

Hierbij onderzoek ik onder meer de mogelijkheden om middelen in te zetten teneinde varkenshouders in de gelegenheid te stellen op een sociaal verantwoorde wijze hun bedrijf te beëindigen, het zogenaamde saneringsspoor.

In de aangekondigde brief zal ik tevens de knellende situatie in de varkenshouderij nader bespreken.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Vos (GroenLinks): 10% taakstelling tbv biologische landbouw.

Antwoord:

Ik zie geen aanleiding om een resultaatsverplichting van b.v. 10% als ambitie op te nemen.

Met mijn beleid ondersteun ik de omschakeling van gangbare naar biologische landbouw, ondersteun ik concrete marktgerichte projecten, voorlichting over eco-producten, etc.. Met andere woorden: ik richt mij op versterking van de vraag- en de aanbodzijde. Daarmee probeer ik de marktpositie van biologische producten te verbeteren, mijn inziens de essentie van het plan van Aanpak Biologische Landbouw waar de Tweede Kamer mee heeft ingestemd.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Waalkens (PvdA): Van een temporisering van het Plan van Aanpak Biologische Landbouw kan en mag geen sprake zijn.

Ik zou de Minister willen verzoeken de Kamer te informeren over de stappen die hij zal gaan nemen (BTW-verlaging op eko-producten).

Graag nodig ik de Minister uit nog eens nader te bezien of toch het naar voren halen van de duurzame ondernemersaftrek voor biologische ondernemers een begaanbare route is.

We zijn het er toch met z'n allen over eens, waarom niet gewoon doorpakken?

Antwoord:

Van een temporisering van het Plan van Aanpak Biologische Landbouw is geen sprake. Het Plan van Aanpak zal conform de gemaakte afspraken worden uitgevoerd.

Zoals aangegeven in het Plan van Aanpak Biologische Landbouw behoort een nultarief in de BTW voor biologische producten, gelet op het voor BTW geldende EU-kader, niet tot de reële mogelijkheden.

Voor wat betreft de duurzame ondernemersaftrek merk ik het volgende op.

Zoals aangegeven in mijn antwoord op de schriftelijke vragen, vraag 39, wil ik duurzaam ondernemen binnen de LNV-sectoren bevorderen.

Het instrument van een duurzame ondernemersaftrek beoordeel in beginsel positief.

Thans wordt in het kader van het Belastingen in de 21e eeuw, een verkenning, in interdepartementaal verband bezien of, en zo ja, in hoeverre een duurzame ondernemersaftrek vorm kan worden gegeven.

Over het naar voren halen van de invoering van de duurzame ondernemersaftrek kan ik, nu nog niet voldoende duidelijk is of invoering ervan tot de reële mogelijkheden behoort, thans nog geen uitspraken doen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Vos (GroenLinks): Hoe staat het overigens met de uitvoering van de motie die ik indiende, die pleit voor een vergroting van de biologische varkenshouderij tot 470 000 dieren?

Antwoord:

De door mevrouw Vos ingediende motie met betrekking tot vergroting van de biologische varkenshouderij is een ondersteuning van het ingezette beleid van de regering.

De biologische varkenshouderij kan evenals andere sectoren gebruik maken van de verschillende stimuleringsmaatregelen uit het Plan van Aanpak Biologische Landbouw.

Bovendien zal ik op het moment dat de uitbreiding van de verordening (EEG)(2092/91) met betrekking tot de biologische productiemethode, uitgebreid is met regels voor de dierlijke productie bezien of en welke aanvullende maatregelen in de Regeling Stimulering Biologische Productiemethoden moeten worden getroffen.

Samenvatting vraag of opmerking van de leden Waalkens (PvdA) en Van der Vlies (SGP): De Kamer informeren over de stappen die hij zal gaan nemen (BTW-verlaging op eko-producten). De minister wordt uitgenodigd nog eens nader te bezien of toch het naar voren halen van de duurzame ondernemersaftrek voor biologische ondernemers een begaanbare route is. We zijn het er toch over eens, waarom niet gewoon doorpakken?

Antwoord:

Zoals aangegeven in het Plan van Aanpak Biologische Landbouw behoort een nultarief in de BTW voor biologische producten, gelet op het voor BTW geldende EU-kader, momenteel, niet tot de reële mogelijkheden.

In EU-kader is dit punt intussen ook niet aan de orde gekomen.

Voor wat betreft de duurzame ondernemersaftrek merk ik het volgende op.

Zoals aangegeven in mijn antwoord op de schriftelijke vragen, vraag 39, wil ik duurzaam ondernemen binnen de LNV-sectoren bevorderen.

Het instrument van een duurzame ondernemersaftrek beoordeel ik in beginsel positief. Thans wordt in het kader van het «Belastingplan» in interdepartementaal verband bezien of, en zo ja, in hoeverre een duurzame ondernemersaftrek vorm kan worden gegeven.

Over het naar voren halen van de invoering van de duurzame ondernemersaftrek kan ik, nu nog niet voldoende duidelijk is of invoering ervan tot de reële mogelijkheden behoort, thans nog geen uitspraken doen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Stellingwerf (RPF): Met het oog op stimulering van verantwoord geproduceerd vlees is wel gepleit voor een heffing op niet-verantwoord geproduceerd vlees. Om biologisch geteelde niet-levensmiddelen onder het lage BTW-tarief te brengen zou een wijziging van bijlage H van de 6e EU-richtlijn noodzakelijk zijn. Is dit spoor ook niet mogelijk voor verantwoord geproduceerd vlees? Wat ziet de minister hier voor mogelijkheden?

Antwoord:

Vlees, als zijnde een levensmiddel, is opgenomen in bijlage H behorende bij de zesde EU-richtlijn inzake omzetbelasting. Dit betekent dat lidstaten bevoegd zijn vlees onder het verlaagde BTW-tarief op te nemen. Lidstaten zijn daartoe echter niet verplicht. In Nederland is vlees, ongeacht de wijze van produceren, opgenomen onder het verlaagde BTW-tarief van thans 6%. Om een tariefdifferentiatie tussen verantwoord en niet-verantwoord geproduceerd vlees te bewerkstelligen, zou Nederland niet-verantwoord geproduceerd vlees kunnen overbrengen naar het algemene BTW-tarief van thans 17,5%. Daar is bijgevolg geen wijziging van bijlage H behorende bij de zesde EU-richtlijn inzake omzetbelasting voor nodig. Het kabinet acht een dergelijke onderscheid voor vlees binnen het BTW-regime evenwel ongewenst. Dit zou namelijk extra administratieve lasten met zich meebrengen, evenals interpretatie- en afbakeningsproblemen + handhavings- en controleproblemen. Juist om aan deze problemen een eind te maken vallen alle levensmiddelen, behoudens alcoholhoudende dranken, sinds 1 januari 1989 onder het verlaagde BTW-tarief van thans 6%.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Aandacht van de minister voor agrologistieke ketens.

Antwoord:

De blijvende bereikbaarheid van afzetmarkten, maar ook de vermindering van de omgevingsbelasting door het wegtransport heeft mijn aandacht.

Het kabinet zal u binnenkort berichten over zijn voornemens met betrekking tot de kennisinfrastructuur in relatie tot de toekomstige ruimtelijk-economische structuur (ICES). Daarbij zal ik mij inzetten voor een kenniscentrum ketens, logistiek en informatie- en communicatietechnologie, als vervolg op de Stichting Agro Keten Kennis.

Dit instrument zal een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het vormen van slimmere, efficiëntere en duurzame agrologistieke ketens.

Ook zal ik mij inzetten om in het aangekondigde Nationaal Verkeer en Vervoersplan het belang van duurzame agrologistieke ketens mee te nemen.

Samenvatting vraag of opmerking van de leden Ter Veer (D66) en Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Hoe voorkomt de staatsecretaris een uitbraak van MKZ?

Antwoord:

Voorkomen van een MKZ-uitbraak is een gemeenschappelijke taak van het bedrijfsleven en de overheid.

Elke schakel in de keten en de keten als geheel moeten zich er ten volle van bewust zijn, wat de gevaren zijn van MKZ en hun maatregelen nemen.

De overheid stimuleert deze ontwikkeling en neemt op zijn beurt die maatregelen die alleen de overheid kan nemen.

Absolute garanties kunnen echter nooit worden gegeven. In de varkenssector is echter naar aanleiding van de varkenspest het bewustzijn gegroeid, dat preventieve hygiënemaatregelen van groot belang zijn. Deze maatregelen zijn ook van belang met het oog op voorkomen van MKZ.

Er zijn op dat punt ook een aantal interessante initiatieven van voorlopers, die door LNV ook in financiële zin worden ondersteund.

Ik noem bijvoorbeeld de ontwikkeling van een dierveiligheidsindex.

De overheid heeft inmiddels in de varkenskolom de veterinaire regelgeving drastisch aangescherpt om nieuwe ziekteuitbraken te voorkomen.

Daarnaast stimuleert de overheid risicobewust ondernemen, door varkenshouders die hierin verder gaan dan de wettelijke eisen een korting te geven op de diergezondheidsheffing.

Op dit moment wordt dat nog beperkt tot het aantal contactbedrijven, maar het is de bedoeling om bij de evaluatie van de heffingensystematiek ook aan te sluiten bij de uitkomst van het project Dierveiligheidsindex, waarin ook andere preventieve maatregelen zullen worden opgenomen. Daarnaast zullen ook varkenshouders die participeren in een privaat ketensysteem, dat garanties afgeeft dat de keten zich tenminste houdt aan de wettelijke eisen in aanmerking komen voor een korting.

In de rundvee- en schapensector/kolom zal komend jaar een zelfde traject worden gestart door LNV.

Dit betreft dus zowel de aanscherping van de veterinaire regelgeving ter voorkomen van dierziektes als ook het stimuleren van risicobewust gedrag door kortingen te geven op de diergezondheidsheffing.

Daarnaast heeft LNV zoals u onlangs per brief (MKG983109) al is gemeld een aantal aanvullende maatregelen genomen, die erop gericht zijn om het risico op insleep van dierziektes uit het buitenland te verkleinen.

Dit betreft een isolatiemaatregel voor import van vee uit derde landen; een aanscherping van het regime voor reiniging en ontsmetting van veewagens uit derde landen en een publiciteitscampagne gericht op terugkerende vakantiegangers uit Turkije.

Verder heeft LNV zoals u in bovengenoemde brief is gemeld de Europese Commissie gevraagd om versterking van de grenscontroles in Turkije en extra maatregelen te treffen ten aanzien van reiniging en ontsmetting van veewagens die terugkeren uit derde landen.

Op korte termijn zal een nieuwe MKZ-oefening plaatsvinden met het bedrijfsleven.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Ter Veer (D66): Hoe te handelen bij een eerstvolgende golf van voedselhysterie?

Antwoord:

Het overheidsbeleid is erop gericht om tijdig mogelijke gevaarlijke ontwikkelingen te signaleren.

Hiertoe is bijvoorbeeld een speciaal DLO-onderzoeksproject opgezet.

Vervolgens worden adequate maatregelen genomen.

Dit kan zijn het doen van vervolgonderzoek om het probleem goed in kaart te brengen, maar ook de aanpak van concreet probleem.

Een voorbeeld van dit laatste is scrapie bij schapen.

Op basis van de huidige kennis van zaken is niet uit te sluiten dat scrapie mogelijk gevaarlijk zou kunnen zijn voor de volksgezondheid.

Daarom worden nu al bepaalde delen van schapen niet in het consumptiecircuit gebracht.

Besloten is echter om niet het symptoom aan te pakken, maar de oorzaak en te komen tot een scrapie-vrije schapenpopulatie in Nederland.

Mocht zich ondanks deze aanpak een crisis voordoen, dan worden na overleg met het bedrijfsleven adequate maatregelen genomen.

Uitgangspunt bij deze maatregelen is het voorzorgprincipe.

Dat wil zeggen het gevaar wordt geëlimineerd door het product of dier uit de markt te nemen en te vernietigen.

Voorbeelden hiervan zijn: de BSE-aanpak en de aanpak van met dioxine verontreinigde citruspulp in veevoer.

In het geval van de dioxineproblematiek in veevoer zijn tegelijkertijd maatregelen genomen om in de toekomst dergelijke problemen te voorkomen.

Van belang is ook dat over de gevaren open met de samenleving wordt gecommuniceerd.

Zowel het hanteren van het voorzorgprincipe als de open communicatie zijn voorwaarden om te voorkomen dat er onnodig voedselhysterie ontstaat.

De praktijk leert dat we daarin tot op dit moment goed in slagen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Stellingwerf (RPF): Het zogeheten «volièresysteem» lijkt tegemoet te komen aan de tegenstrijdige belangen van dierenwelzijn, milieu en dierziektebestrijding. In hoeverre is hier onderzoek naar gedaan en kan dit systeem een bijdrage leveren aan een uitweg uit het huidige dilemma?

Antwoord:

Vanaf 1990 heeft de Dienst Landbouwkundig Onderzoek veel onderzoek gedaan naar volières. In vergelijking met grondhuisvesting en een legbatterij is een volière een tussenweg wat betreft ammoniakuitstoot, terwijl het dierenwelzijn aanzienlijk verbetert ten opzichte van de legbatterij. Bij een goed management kan in een volière een goed diergezondheidsniveau worden gerealiseerd.

Samenvatting vraag of opmerking van de leden Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) en Oplaat (VVD): De plaats van het Diergezondheidsfonds.

Antwoord:

In het kader van de behandeling van de wet herstructurering varkenshouderij is deze problematiek uitvoerig aan de orde geweest.

De systematiek van de dierziekteheffing alsmede het beheer van het diergezondheidsfonds is in die wet geregeld voor alle sectoren.

Bij de behandeling van die wet heeft uw Kamer toen een door de heer Van der Linden ingediend amendement verworpen over het beheer van het diergezondheidsfonds.

In aansluiting daarop nog het volgende.

De overheid is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke bestrijding van dierziekten.

De overheid zal te allen tijde moeten beschikken over de middelen om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken.

Het diergezondheidsfonds is daarmee een essentieel instrument bij de verplichte bestrijding door de overheid.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Poppe (SP): Hoogproductieve dieren.

Antwoord:

Ik neem het rapport Ouwerkerk uitermate serieus. Binnen het fokkerijonderzoek bij DLO zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de problematiek van de hoogproductieve dieren. Dit om meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen productieniveau, management, en de gezondheids- en welzijnsaspecten.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Ter Veer (D66): Is de veterinaire top te smal?

Antwoord:

De veterinaire top binnen de beschreven organisatie acht ik toereikend voor de noodzakelijke veterinaire werkzaamheden.

Het veterinaire apparaat van LNV wordt versterkt ondanks de beperkingen op het apparaat van LNV.

Onlangs is daartoe een advertentie in landelijke dagbladen verschenen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Stellingwerf (RPF): De overheid heeft bijgedragen aan het mestoverschot in de pluimveesector door initiatieven als het «Het Zuivere Ei» en «Golden Harvest» toe te staan zonder dat daarbij mestproductierechten behoefden te worden opgekocht. Zou uitbreiding niet ten minste moeten worden gekoppeld aan opkoop van mestproductierechten?

Antwoord:

In het reeds gestarte project «Het Zuivere Ei» en in het project «Golden Harvest», waarvan zich de voorbereiding in de laatste fase bevindt, verplichten de deelnemers zich ertoe om hun volledige pluimveemestproductie te exporteren.

Niet alleen de nieuwe productie, maar ook de reeds bestaande productie op het bedrijf moet worden geëxporteerd.

De uitbreiding van de productie leidt dus niet tot een vergroting van het nationale mestoverschot, in tegendeel zelfs.

Met deze projecten wordt een markt ontwikkeld voor een kwalitatief goede pluimveemest, die zonder veterinaire bezwaren de grens over kan.

Voor de goede orde wijs ik erop dat het hier experimenten betreft, waarbij zowel het aantal deelnemers als de extra pluimveemestproductie per bedrijf gemaximeerd zijn.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Oplaat (VVD): Uitvoering motie Blauw, met betrekking tot verhandelbaarheid van grondgebonden rechten, op korte termijn gewenst.

Antwoord:

Een wetsvoorstel ter uitvoering van de motie Blauw is in voorbereiding.

Aangezien het om een wet in formele zin gaat, is hier sprake van een uitgebreid wetgevingstraject.

Ik verwacht het wetsvoorstel – na advisering door de Raad van State – in december/januari bij de Kamer in te kunnen dienen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Oplaat (VVD): Wordt pluimveemest in Europa trouwens nog steeds als afvalstof aangemerkt? Zo ja, heeft de minister actie ondernomen?

Antwoord:

In internationaal verband wordt mest gezien als afvalstof en tevens moet bij export voldaan worden aan veterinaire eisen. Het openbreken van deze discussie is niet zinvol. Het brengt Nederland in de positie als zouden wij ons mestprobleem willen afwentelen op de buurlanden. Het is daarom beter de pluimveemest neer te zetten als een kwaliteitsproduct dat voldoet aan veterinaire eisen. Hieraan wordt inmiddels gewerkt in het project «Het Zuivere Ei», dat mijn ambtsvoorganger mogelijk heeft gemaakt. Hierin wordt de pluimveemest opgewerkt tot een goede, exporteerbare meststof binnen de geldende internationale regelgeving. Een tweede project dat zich hier op richt – «Golden Harvest» – is inmiddels in het laatste stadium van voorbereiding.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Oplaat (VVD): Recente berichten in de media over veehouderij in het zuiden die hun mest niet kwijt kunnen, mestopslagen in het Noorden des lands die leeg schijnen te staan. Wat kan en gaat de minister daaraan doen?

Antwoord:

De mestsilo's waar het hier over gaat zijn de mestsilo's waarvan de gebruikers er voor gekozen hebben om niet te opteren voor de mogelijkheid om een eventuele mestvoorraad aan het eind van dit jaar te kunnen meenemen naar het volgende jaar in het kader van MINAS.

Deze gebruikers komen er nu achter dat ze toch gebruik willen maken van deze mogelijkheid, zodat zij toch nog mest kunnen accepteren en in opslag nemen.

Ik heb onlangs besloten om hen deze gelegenheid alsnog te bieden.

Voorwaarde hierbij is dat alleen lege silo's alsnog aangemeld kunnen worden omdat een eventueel aanwezige mestvoorraad niet nauwkeurig vastgesteld kan worden.

Ook silo's die in de komende maanden tijdelijk leeg komen te staan kunnen dan worden aangemeld.

Ik verwacht dat door de voorgenomen verruimde mogelijkheden om leegstaande silo's alsnog te gebruiken voor mestopslag tot volgend jaar, een groot deel van het mestafzetprobleem is weggenomen, voor de mestoverschotbedrijven uit het zuiden van het land.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): LTO-asbestproject.

Antwoord:

Onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie heb ik het project goedgekeurd.

LTO is inmiddels gestart met de uitvoering.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Looptijd MJP-G.

Antwoord:

Het MJP-G heeft betrekking op het beleid tot en met 2000.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Vos (GroenLinks): Wat doet de minister om vermindering van afhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen (hoofddoel MJP-G) te realiseren?

Antwoord:

Vorig jaar is de 2e fase van het MJP-G in gang gezet. In het kader van de bestuursovereenkomst is een Plan van Aanpak aan uw Kamer voorgelegd waarin 6 speerpuntprojecten van LTO Nederland zijn opgenomen waarin invulling wordt gegeven aan dit doel.

Eind 1998 zal ik u berichten over de voortgang van dit Plan van Aanpak.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Vos (GroenLinks): Zal de sanering aan de hand van het besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen voortvarend aangepakt worden?

Antwoord:

De sanering van milieukritische bestrijdingsmiddelen vindt langs verschillende lijnen plaats.

1. In het kader van de bestuursovereenkomst Meerjarenplan Gewasbescherming heeft kanalisatie plaatsgevonden.

2. Voor 15 milieukritische stoffen, die niet in de kanalisatie zijn opgenomen, is een traject van versnelde herbeoordeling ingezet.

3. Naast deze trajecten vindt in het kader van de reguliere toelating toetsing plaats aan de strenge milieu-eisen van genoemd besluit.

Met deze aanpak wordt naar mijn mening op adequate wijze invulling gegeven aan de herbeoordeling van bestrijdingsmiddelen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Vos (GroenLinks): Zal het College Toelating Bestrijdingsmiddelen rekening houden met de hormoonverstorende werking van bepaalde middelen?

Is het toelatingsbeleid in de VS op dit punt restrictiever dan in Nederland?

Antwoord:

Het CTB kan, bij vermeende hormoonverstorende effecten van bestrijdingsmiddelen, nadere informatie opvragen bij de fabrikant teneinde te kunnen beoordelen of het middel toelaatbaar is.

In de VS wordt op dit moment nagedacht over de mogelijkheid om speciaal voor hormoonverstorende effecten screeningtests in te voeren.

Deze testen zijn nu nog in een experimentele fase en gelden overigens voor een scala aan chemicaliën.

Het CTB volgt deze ontwikkelingen op de voet.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Stellingwerf (RPF): Een van de taken van de Plantenziektekundige Dienst betreft de taak om aantasting van de natuur door vreemde organismen te voorkomen.

Ik zou de minister willen vragen of het geen aanleiding verdient dat deze dienst zich gaat bezighouden met de verspreiding van genetisch veranderde organismen in de vrije natuur en de risico's daarvan.

Antwoord:

De regelgeving op het gebied van genetisch veranderde organismen is momenteel in discussie.

In Brussel wordt gewerkt aan de herziening van Richtlijn 90/220.

Het monitoren van de introductie en gevolgen van genetisch veranderde organismen heeft daarin speciaal de aandacht.

Nederland is hiervan een voorstander.

De monitoring van genetisch veranderde organismen strekt zich uit tot een breed terrein en betreft niet alleen planten.

De Plantenziektekundige Dienst heeft echter ook een verantwoordelijkheid om introductie van nieuwe organismen te voorkomen of beperken, en de Plantenziektekundige Dienst heeft daarbij ook expliciet aandacht voor de ecologie buiten de land- en tuinbouw.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Stellingwerf (RPF): Veredeling biologische gewassen vormt in het kader van ggo-problematiek een probleem apart.

Sector absolute + relatieve achterstand.

Biologische veredeling lijkt steeds verder in ontwikkeling stil te vallen.

De overheid zou hier via een stimuleringsregeling randvoorwaarden moeten scheppen om de biologische sector letterlijk te laten overleven.

Antwoord:

Met financiering van mijn departement werkt het Louis Bolk Instituut aan een visie op duurzame biologische plantenveredeling.

Een belangrijk punt hierbij is het feit dat de sector geen gebruik wil maken van ggo's.

Ik ga er vanuit dat indien de biologische landbouw een volwaardige positie op de markt verwerft, het ook voor veredelingsbedrijven interessant wordt om hierop in te spelen.

De ontwikkeling van de internationale markt is hierbij relevant.

Een specifieke stimuleringsregeling aanvullend op het reeds ingezette beleid vind ik momenteel niet opportuun.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Vos (GroenLinks): Waarom is er geen klimaatbeleid voor de landbouw?

Antwoord:

Er is reeds gestart met klimaatbeleid voor de sectoren met de hoogste energie-intensiteit (CO2-uitstoot). In de glastuinbouw, de champignonteelt en bollenteelt zijn klimaatdoelstellingen afgesproken met de sector.

Het betreffen afspraken over verbetering van de energie-efficiëntie en het aandeel duurzame energie.

Voor wat betreft de uitstoot van de overige broeikasgassen in de landbouw ben ik bezig de problematiek te inventariseren en de kennisleemten te slechten om hiermee te komen tot een goede aanpak die daadwerkelijk leidt tot vermindering van de emissie van de broeikasgassen methaan en lachgas.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Vos (GroenLinks): Werkelijke vernieuwing vraagt om structuurbeleid voor het landelijk gebied. Zal de Minister samen met het Ministerie van Economische Zaken regionale duurzame structuurplannen gaan ontwikkelen?

Gebiedsgericht beleid: een brede, integrale benadering, waarin alle economische sectoren op het platteland betrokken zijn?

Antwoord:

Werkelijke vernieuwing in het landelijk gebied vraagt een integrale gebiedsgerichte benadering.

Zoals aangegeven in Regeerakkoord en de concept-beleidsagenda zal de komende tijd het instrumentarium voor gebiedsgericht beleid zoals bijv. de regiocontracten worden uitgewerkt. Gebiedsgerichte plannen maken ook al onderdeel uit van de beoogde aanpak van de reconstructie. Vanzelfsprekend vindt afstemming binnen het Kabinet en met de andere overheden plaats.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Is het zinvol een landbouwstructuurnota AHS (Agrarische HoofdStructuur) op te stellen opdat bestaande en nieuwe ontwikkelingen in de land- en tuinbouw verantwoord ingepast kunnen worden?

Is een agrarische hoofdstructuur nodig ten behoeve van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening?

Antwoord:

Het lijkt mij niet zinvol een landbouwstructuurnota AHS op te stellen, gezien het sterk sectorale karakter van een dergelijke nota.

Het SGR biedt een integraal ruimtelijk kader, waarin ook de landbouwstructuur is geïntegreerd.

Ook in de Houtskoolschets komen de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw aan de orde.

De ruimtelijke neerslag hiervan zal in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en de eventuele herziening van het Structuurschema Groene Ruimte zichtbaar worden.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Ter Veer (D66): Zou bij andere criteria de 30 miljoen voor het Groene Hart wel besteedbaar zijn geweest?

Antwoord:

Beschikbare middelen zijn goed te besteden.

Er zijn ook voldoende projecten aangemeld.

Het verplichtingenniveau is inmiddels al hoger dan de beschikbare ruimte.

Echter een en ander is laat op gang gekomen ten gevolge van normale aanloopproblemen in het eerste jaar.

Samenvatting vraag of opmerking van het lidSwildens-Rozendaal (PvdA):

1. Aankopen natuur blijven achter

2. Relatief hoog percentage ruilgronden baart zorgen.

Antwoord:

Aankoop van gronden binnen begrensde reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsgebieden vormt slechts een deel van de grondverwerving die ten behoeve van de EHS plaatsvindt.

O.m. binnen landinrichtingsprojecten worden ruimere aankoopgebieden begrensd.

Dit vergroot de grondverwerving in aanzienlijke mate.

Herijking van landinrichting is onder meer bedoeld om het benodigde ruilinstrumentarium te verbeteren en met name ook te versnellen.

Ik acht goede perspectieven aanwezig om zodoende de aangekochte ruilgronden sneller binnen de begrensde gebieden en daarmee op de juiste plek te brengen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lidAugusteijn-Esser (D66): Tot welke acties heeft het plan «Veters Los» reeds geleid?

Antwoord:

Op allerlei manieren wordt al uitvoering gegeven aan de diverse voorstellen die in «Veters Los» zijn gedaan of worden die voorstellen meegenomen in al lopende planontwikkeling.

Dit gebeurt niet alleen in plannen en projecten van andere ministeries zoals Verkeer en Waterstaat en van andere overheden.

Zo kan bijvoorbeeld gedacht worden aan projecten Natte natuur Zuidelijk Delta, IJsselmeer, Natuurcompensatie Westerschelde, Natuurontwikkeling uiterwaarden, Visie Maasdal, Kwaliteitsimpuls «Groene Hart», inpassing HSL Zuid, en tal van regionale beekdal herstelprojecten.

Kortom, de filosofie van het plan «Veters Los» vindt steeds meer weerklank en ik streef er naar om het gedachtengoed van dat plan waar mogelijk toe te passen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lidAugusteijn-Esser (D66): Europese Structuurfondsen voor regionaal beleid kunnen ingezet worden voor definitief aangewezen Habitat-richtlijn gebieden. Doen!

Antwoord:

Het regionaal fonds kent geen expliciete koppeling van de Habitatrichtlijn.

Uit dit fonds kunnen in het algemeen natuurprojecten worden gecofinancierd, waarbij Habitat-richtlijngebieden niet zijn uitgesloten.

Dergelijke co-financiering vond en vindt ook daadwerkelijk plaats.

Onder de nieuwe ontwerp-kaderverordening Plattelandsontwikkeling zullen Habitatrichtlijngebieden expliciet voor co-finan- ciering in aanmerking kunnen komen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lidAugusteijn-Esser (D66): Komt de interdepartementale notitie NME 21 aan het eind van dit jaar?

Antwoord:

De notitie voor aanpak NME (NME 21) wordt met de gezamenlijke departementen voorbereid.

Hierbij zijn ook IPO, VNG en de Unie van Waterschappen betrokken.

De notitie wordt december 1998 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Stellingwerf (RPF): Bedrag voor soortenbeleid is, ondanks motie van twee jaar geleden, verlaagd van f 4 mln naar f 3,5 mln. Deze omissie moet hersteld worden!

Antwoord:

Er is voor het soortenbeleid nog steeds een bedrag van f 4 mln beschikbaar.

Het door u geconstateerde verschil van f 0,5 mln wordt verklaard door het feit dat met ingang van 1999 het budget voor de handhavingsinspanning van de AID op het terrein van het soortenbeleid structureel wordt verhoogd met f 0,5 mln.

Dit bedrag is derhalve toegevoegd aan het AID-budget (zie mutaties op art. 1305).

Samenvatting vraag of opmerking van het lidSwildens-Rosendaal (Pvd): De Natuurbeschermingswet zou worden gewijzigd ter publiekrechtelijke vastlegging van de functiewijziging (van gronden). Bij mijn weten is er nog geen voorstel voor advies aan de Raad van State voorgelegd (wanneer?).

Antwoord:

Er is inderdaad nog geen voorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet aan de Raad van State voorgelegd. Vooraleerst wil ik bekijken op welke wijze het subsidiestelsel in het kader van het Programma Beheer definitief vorm moet krijgen. Daarna zal de planning voor wijziging van de Natuurbe- schermingswet worden vastgesteld.

Samenvatting vraag of opmerking van het lidSwildens-Rosendaal (PvdA): Waarom drukt 30 % van de 800 mln tot 2010 natte natuur (240 mln) voor herstel inrichting Rijkswateren op de LNV-begroting (en niet op VenW)?

Antwoord:

Bij de intensiveringen op het gebied van de natte natuur heeft het ministerie van LNV het voortouw.

Aanleg en herstel van natuurvriendelijke oevers in de Rijkswateren maken daarvan onderdeel uit.

De extra gelden uit het regeerakkoord worden dan ook toegevoegd aan de LNV-begroting.

Uiteraard zal in overleg met het ministerie van Verkeer en Waterstaat een concrete programmering worden opgesteld.

Samenvatting vraag of opmerking van de leden Vos (GroenLinks) en Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Inpassing infrastructuur/compensatie infrastructuur benutten voor realisering EHS. Natuur is net als woningbouw een maatschappelijk belang dat niet in de knel mag komen.

Antwoord:

De aantasting van natuur en landschap door infrastructuur en woningbouw is ook mijn zorg. Bij de beslissingen over infrastructuur en woningbouw moet de instandhouding van de EHS uitgangspunt zijn.

Daarvoor hebben we in het kader van het SGR met elkaar een aantal beschermingsformules afgesproken. Concreet gaat het om het nee, tenzij principe.

Eerst dient het zwaarwegend maatschappelijk belang te worden aangetoond en dient te worden onderzocht of er geen alternatieven of alternatieve locaties beschikbaar zijn.

Pas daarna geldt dat het verlies aan natuur- en landschapswaarden gecompenseerd wordt.

Dit betekent dat terughoudend omgegaan moet worden met de bestaande EHS en dat niet de nieuwe infrastructuur afgekocht kan worden onder het mom van realisering van de EHS.

Het realiseren van extra robuuste natuur in relatie tot nieuwe infrastructuur en nieuwe verstedelijking is een aanvulling op de realisering van de EHS en niet onderdeel van de realisering EHS of compensatie daarvoor.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Passtoors (VVD): Is de groenfinanciering geregeld?

Antwoord:

De wijziging van de Regeling Groenprojecten, in verband met ondermeer het brengen van particulier natuurbeheer onder de regeling, wordt op zeer korte termijn gepubliceerd.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Geluk (VVD): Is de minister bereid een oplossing te zoeken voor vrijkomende agrarische bebouwing?

Antwoord:

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het schriftelijk antwoord (nr. 93).

Functieverandering is mogelijk met behoud van het primaat van landbouwbestemming.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Is aantal toegestane standplaatsen voor kamperen op boerenerven wellicht te beperkt?

Antwoord:

Bij de overgang van de oude Kampeerwet naar de nieuwe Wet op de Openluchtrecreatie is het kamperen bij de boer verruimd tot maximaal vijftien kampeermiddelen.

De Wet spreekt nu over kleinschalig kamperen omdat ook anderen dan alleen boeren van deze regeling gebruik kunnen maken.

Aan het kleinschalig kamperen worden d.m.v. een vrijstelling lichtere eisen ten aanzien van het voorzieningenniveau, w.o milieuhygiëne, gesteld dan aan kampeerterreinen waarvoor een vergunning is vereist.

Deze diversiteit aan kampeervormen in de Wet moet mijns inziens ook behouden blijven.

Bij het verruimen van kleinschalig kamperen zou deze categorie anders teveel op reguliere kampeerterreinen gaan lijken en dat lijkt mij om meerdere redenen ongewenst.

Overigens hebben mij geen signalen bereikt dat het huidige regime van de Wet op het punt van het kleinschalig kamperen niet zou voldoen.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Wanneer kunt U duidelijkheid bieden over de status van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij (OVB)?

Antwoord:

In december 1997 is de Kamer reeds meegedeeld dat de OVB de status van zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) zal worden ontnomen.

Wel zal de OVB als kenniscentrum voor de binnenvisserij zoveel mogelijk in stand worden gehouden.

De OVB zal in principe worden geprivatiseerd tot een stichting OVB.

Deze stichting zal worden belast met een aantal overheidstaken in mandaat, waaronder de uitgifte van visakten.

Een LNV-werkgroep waarin ook de OVB is vertegenwoordigd is al enige tijd bezig de conseqenties hiervan uit te werken.

Onder meer moet de Visserijwet op dit punt worden gewijzigd.

Naar verwachting zal nog dit jaar de concept-wijziging in de adviesronde kunnen worden gebracht.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Stimuleren scala van kennis- en innovatie netwerken.

Antwoord:

Er zijn rond de agrarische scholen op alle niveaus (AOC's, IPC's en HAS'sen) dankzij de uitstekende relaties tussen het agrarisch onderwijs en het bedrijfsleven, tal van initiatieven ontplooid gericht op kennis- en innovatie netwerken.

In het stimuleringskader is er bij DLV een helpdesk ingesteld voor de stimulering van kennis- en innovatie netwerken.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Afspraak vorige Kabinet over bezuinigingen op kenniscluster in verband met vorming WUR (motie-Huys).

Antwoord:

De motie Huys betrof de efficiency-winst die ontstaat uit de vorming van WUR door reductie van overlap in onderzoek tussen de LUW en DLO.

Afspraak is dat die efficiency-winst geherinvesteerd mag worden.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Stellingwerf (RPF): Kunnen kapitaalarme vragers naar kennis, zoals consumenten-, boeren-, milieu- en derde-wereldorganisaties nog bij de LUW terecht, mede in het licht van de voorgenomen bezuinigingen op de LUW?

Antwoord:

Ja, dit past bij de maatschappelijke doelstelling van de LUW.

Overigens zijn genoemde terreinen voor de LUW een niet onbelangrijke markt.

Kapitaalarme vragers worden overigens vaak financieel ondersteund.

Gelet hierop ga ik er vanuit dat de ombuigingen op de LUW niet leiden tot aanmerkelijke effecten terzake.

Samenvatting vraag of opmerking van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Nieuwsgierig naar drie emancipatie-speerpunten.

In dat opzicht zijn we benieuwd naar de voorstellen van de bewindslieden voor de drie emancipatie-speerpunten.

Antwoord:

Ik zal aan mijn collega van SZW de volgende drie voorstellen doen:

1. LNV verplicht zich voor de periode 1999–2000 de samenstelling van commissies en organen voor minimaal 30% uit vrouwen te laten bestaan en 35% voor de periode 2001–2003.

In 2000 zal in een tussentijdse evaluatie bekeken worden of 30% gehaald wordt en indien nodig worden aanvullende maatregelen genomen.

2. In de periode 1999–2003 zal LNV jaarlijks drie emancipatie-effect rapportages uitvoeren op belangrijke thema's van het LNV-beleid.

3. Tot 2000 zal minimaal 5% van het beschikbare LNV-budget voor voorlichting en cursorisch onderwijs ingezet worden op programma's voor vrouwen behorend tot de doelgroepen van LNV.

Op basis van een evaluatie in 2000 zal bekeken worden of het budget voor de periode tot 2003 verhoogd moet worden.

BIJVOEGSEL Schriftelijke antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister voor het Grote Steden- en IntegratiebeIeid op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 1999 (26 200-VII)

Vraag van het lid Schutte (GPV): De heer Schutte vroeg zich af tijdens zijn beschouwing over de viering van 150 jaar Grondwet of de Europese eenwording gevolgen moet hebben voor de Grondwet.

Noot 2 (zie blz. 658)

Antwoord:

De heer Schutte raakt hier natuurlijk een belangrijk punt. Om te beginnen wil ik graag zijn woorden onderstrepen dat het de zorg van Binnenlandse Zaken is dat de Grondwet een levend bezit kan blijven. De activiteiten rondom 150 jaar Grondwet, die nog steeds volop bezig zijn, vormen daarvan een bewijs. Het is duidelijk dat de verschuiving van soevereiniteit van Den Haag naar Brussel die de afgelopen decennia is opgetreden, niet zonder gevolgen is en mag blijven voor ons staatsbestel. Het democratisch tekort, toegespitst op de verbeterde maar nog altijd niet volledige rol van het Europees parlement, de belangstelling van de burger voor de Europese besluitvorming, openbaarheid van het Europees bestuur, de betrokkenheid van het Nederlandse parlement bij de besluitvorming in de inter-gouvernementele aangelegenheden zijn bekende zaken. Of de Grondwet daarbij in beeld komt valt nog te bezien, daarover heb ik geen uitgesproken mening. Verdere studie is hier zeker geboden. In het kader van de reactie van het kabinet op het rapport van de Raad voor Openbaar Bestuur over Europa kunnen wij wellicht verder over dit belangrijke onderwerp spreken. Ik kan mij overigens voorstellen dat de behandeling van de goedkeuringswet van het Verdrag van Amsterdam in deze kamer al tot enige meningsvorming op dit punt zal kunnen leiden.

Vraag van het lid mevrouw Wagenaar (PvdA): Mevrouw Wagenaarheeft gevraagd of er nog een evaluatie komt van het project 150 jaar Grondwet.

Antwoord:

Het is de inderdaad de bedoeling dat er een evaluatie komt. Deze evaluatie zal zich richten op de vraag of het project heeft opgeleverd wat ervan verwacht werd. Bedacht moet overigens worden dat de effecten van een «bewustwordingsproject» als dit moeilijk te meten zijn. Volgens planning is de evaluatie begin 1999 te verwachten.

Vraag van het lid mevrouw Wagenaar (PvdA): Mevrouw Wagenaar brengt naar voren dat openbaarheid op Europees niveau eerder uitzondering dan regel is. In het Verdrag van Maastricht is geen clausule opgenomen over openbaarheid als regel. De PvdA-fractie zou daarom graag een beleidsnotitie zien waarin wordt uiteengezet wordt hoe de Europese praktijk zich verhoudt tot de Nederlandse openbaarheidswetgeving.

Antwoord:

De Europese Unie stelt geen regels met betrekking tot openbaarheidsregimes in de lid-staten. Wel kennen de EU-instellingen openbaarheidsregels t.a.v. de eigen documenten. Deze regels zijn in beginsel niet van invloed op de Nederlandse praktijk. Anders dan mevrouw Wagenaar stelt, is de laatste jaren duidelijk een tendens naar meer openbaarheid in Europa waarneembaar.

Dit wordt onderstreept door de transparantiebepaling in het Verdrag van Amsterdam. Nederland heeft zich – gelet op de eigen openbaarheidswetgeving – sterk gemaakt voor het opnemen van deze bepaling in het Verdrag van Amsterdam.

Een enkele EU-richtlijn dan wel beschikking schrijft openbaarheidsregels voor op het beleidsterrein, dat door die richtlijn of beschikking wordt bestreken. In dat geval is de Europese regel van hogere orde dan de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Bij een verzoek om openbaarheid van een EU-document zal de verzoeker moeten worden doorverwezen naar de betrokken Europese instelling. Hierdoor worden EU-documenten die in handen zijn van de Nederlandse overheid behandeld overeenkomstig de openbaarheidsregels van de betrokken instelling.

Mocht evenwel toch op basis van de Wob een afweging moeten worden gemaakt dan is het duidelijk dat indien Nederland zou afwijken van het openbaarheidsregime van de betrokken EU-instelling daarmee de betrekkingen van Nederland met die instelling geschaad zouden worden. Dit levert op grond van artikel 10, tweede lid, onder a, Wob een reden op om niet tot openbaarmaking over te gaan van het betrokken document.

Ik ga er van uit dat dit uitgebreide antwoord materieel tegemoet komt aan het verzoek om een beleidsnotitie.

Vraag van het lid Schutte (GPV): De heer Schutte acht het zaak verzet aan te tekenen tegen de plannen van het Europees parlement voor uniformering van de kiesprocedures. Het kiesrecht behoort nationaal recht te zijn en te blijven, ongeacht of het gaat om de samenstelling van het Europees parlement of van provinciale staten.

Antwoord:

De plannen van het Europees parlement hebben betrekking op uniformering van de kiesprocedures voor het Europees parlement en niet voor de provinciale staten. Het nationale kiesrecht is en blijft van toepassing op de verkiezing van de nationale vertegenwoordigende organen. Daar wordt geen verandering in voorgesteld.

Voor wat betreft de verkiezing van de leden van het Europees parlement bevat de Kieswet reeds op basis van Europese richtlijnen een apart hoofdstuk Y. Het is dan ook een reeds bestaande situatie dat Europese wetgeving bepaalt op welke wijze de leden van het Europees parlement worden gekozen. Ik zie niet waarom daartegen verzet zou moeten worden aangetekend.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): De evaluaties in het kader van het kiesrecht worden afgewacht maar vooruitlopend daarop reeds een punt van aandacht, te weten de ondersteuningsverklaringen. Kleine partijen hebben er veel belang bij dat deze maatregelen worden teruggedraaid. Gaarne het oordeel van de minister.

Antwoord:

Naar aanleiding van een evaluatie formulier dat door het ministerie is toegezonden aan alle hoofdstembureaus en de politieke partijen, die hebben deelgenomen aan de Tweede Kamer verkiezingen, zijn tot nu toe reacties ontvangen van 2 politieke partijen (SGP en GPV) en van 6 hoofdstembureaus.

Om een volledig beeld te krijgen is het wenselijk om de reacties van de overige partijen en hoofdstembureaus af te wachten. We dienen de evaluatie dus af te wachten.

Vraag van het leden mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) en mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Mevrouw Varma vroeg welke voorstellen van mij verwacht kunnen worden omtrent de Eerste Kamer.

Mevrouw Scheltema sprak ook over dit onderwerp. Zij wil discussies over het huidige tweekamerstelsel «niet uit de weg gaan».

Antwoord:

Ik kan mevrouw Varma melden dat overeenkomstig de afspraken daarover in het regeerakkoord thans door mij voorstellen voor discussie worden voorbereid ter zake van de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer alsmede omtrent de positie van deze kamer meer in het algemeen.

Mevrouw Scheltema wil ik vragen nog even geduld te hebben wat betreft mijn standpunt omtrent de verkiezing en de positie van de Eerste Kamer totdat ik met de aangegeven notitie kom. Ik kan haar wel in die zin gerust stellen dat het kiesstelsel van voor 1983, waarbij dus iedere drie jaar de helft van de leden van de Eerste Kamer nieuw werd gekozen, in elk geval in de beschouwingen zal worden betrokken. Verder kan en wil ik op dit moment echter niet gaan.

Vraag van het lid mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Wanneer is een wetsvoorstel voor het correctief referendum op decentraal niveau tegemoet te zien?

Antwoord:

Zoals u weet moet er eerst een grondwettelijke basis zijn voordat een regeling voor het correctief referendum op decentraal niveau gerealiseerd kan worden. Het desbetreffende grondwetsherzieningsvoorstel is voor tweede lezing bij Uw Kamer aanhangig. Ik stel mij voor de voorstellen voor de benodigde wetgeving in procedure te brengen direkt na afronding van de parlementaire behandeling van het grondwetsherzieningsvoorstel in tweede lezing. Ik ben het met mevrouw Scheltema eens dat het daarbij moet gaan om referenda over onderwerpen die mensen echt raken.

Vraag van het lid mevrouw Wagenaar (PvdA): Door mevrouw Wagenaar (PvdA) is aangegeven dat het contract tussen de Staat en Sdu inzake de Officiële Publikaties ertoe leidt dat de Staat niet zelf wet- en regelgeving en parlementaire informatie elektronisch aan een ieder beschikbaar kan stellen. Zij vraagt of opzeggen van het contract met Sdu kan helpen om dit te realiseren. Zij vraagt bovendien hoe artikel 4.3 in het contract met Sdu inzake de officiële publikaties (dat stelt de Staat buiten toestemming van Sdu niet zelf door Sdu ontwikkelde beelddragers mag publiceren) zich verhoudt met artikel 8 van Wob inzake actieve openbaarmaking.

Antwoord:

In antwoord op deze vraag dienen allereerst twee misverstanden uit de weg te worden geruimd. In de eerste plaats is de openbaarmaking van wet- en regelgeving geregeld in de Bekendmakingswet, de publikatie van parlementaire informatie in de Reglementen van Orde van de Eerste en Tweede Kamer. Het regime van de Wet openbaarheid van bestuur is op die informatie niet van toepassing.

In de tweede plaats rust er volgens artikel 11 van de Auteurswet geen auteursrecht op wetten, besluiten en verordeningen noch op rechterlijke uitspraken en administratieve beslissingen. Artikel 4.3 van het contract met Sdu betreft de normale auteursrechtelijke bescherming van ontwerpen die door Sdu zijn gemaakt (lay-out) en niet de teksten zelf.

Bij het realiseren van de doelstelling om wet- en regelgeving in 1999 via het Internet te verstrekken zijn 2 contracten in het geding. Het contract met Sdu inzake de officiële publikaties met een opzegtermijn van 2 jaar en het contract met Kluwer inzake de ADW dat eind 2000 afloopt.

Ik streef ernaar ten aanzien van de officiële publikaties een tweetal zaken anders regelen:

1. eenduidig vastleggen dat de eigendomsrechten op de lay-out voor zowel de papieren als een toekomstige elektronische publikatie integraal bij de Staat berusten en

2. de elektronische publikaties regelen alsmede de afstemming met de papieren publikaties. Het is voor gebruikers immers relevant dat zij zowel in de elektronische als de papieren versie exact dezelfde teksten krijgen en dat zij op dezelfde pagina's die tekst kunnen aantreffen.

De gedachtenvorming over deze twee punten loopt thans. Het Bureau van de Tweede Kamer is intensief betrokken bij die gedachtenvorming. Ik wil de Kamer, zo mogelijk nog dit kalenderjaar, informeren over de uitkomsten daarvan en over de mogelijke implicaties voor de contracten. Dat neemt niet weg dat ook de Staat gebonden is aan contracten. Staatssecretaris Kohnstamm heeft in dit kader er meerdere malen op gewezen dat hij geen voorstander is van openbreken van contracten door de Staat.

Overigens wil ik de idee wegnemen dat de elektronische publikatie op stel en sprong kan plaats vinden.

Ook voor ontwerp en ontwikkeling van zo'n systeem onder eigen regie en voor de opbouw van de benodigde database is veel tijd nodig. Daarnaast moet de afstemming met de papieren publikaties geregeld worden en de organisatie van het proces van aanlevering en bewerking. Dat proces moet weloverwogen plaatsvinden, waarbij steeds de continuïteit van de bekendmaking cruciaal is. Ook daarover zal ik u nader informeren.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): In verband met de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling die in 1998/99 zal plaatsvinden, heeft de heer Van den Berg gevraagd hoe de evaluatie wordt aangepakt en of daarvoor een speciale evaluatiecommissie zal worden ingesteld.

Antwoord:

De evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) zal worden uitgevoerd door een onafhankelijke wetenschappelijke instantie. Op dit moment vindt door een wervingscommissie de beoordeling plaats van de uitgebrachte offertes. Het ligt in de bedoeling dat de gekozen instantie in de periode november 1998 tot en met eind mei 1999, een juridisch-systematisch- en een rechtssociologisch onderzoek verricht alsmede een onderzoek naar de mogelijkheden van stroomlijning van de gelijke behandelingswetgeving. De gekozen inschrijver zal worden begeleid door een nog te benoemen begeleidingscommissie. Deze commissie zal worden samengesteld uit drie onafhankelijke leden, twee vertegenwoordigers van de Commissie gelijke behandeling (CGB) en vertegenwoordigers van de meest betrokken departementen, zijnde het ministerie van Justitie, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Nadat het evaluatie-onderzoek is afgerond, zal de CGB conform artikel 20, tweede lid, van de AWGB haar bevindingen ten aanzien van de werking in de praktijk van de AWGB, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de artikelen 7:646 en 7:647 van het Burgerlijk Wetboek aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties rapporteren.

Intussen zal onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie, in samenwerking met de ondertekenaars van de AWGB, onderzoek plaatsvinden naar het functioneren van de CGB. Conform artikel 33 van de AWGB zendt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens de Ministers van Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zo spoedig mogelijk na ontvangst van het rapport van de CGB, een verslag over de werking van genoemde wetgeving in de praktijk (waarin begrepen het functioneren van de CGB) naar de Staten-Generaal. Naar verwachting zal dit verslag, waarbij het onafhankelijke evaluatierapport en het rapport van de bevindingen van de CGB worden gevoegd, in december 1999 aan de Staten-Generaal worden aangeboden.

Vragen van de leden mevrouw Scheltema-de Nie (D66),Te Veldhuis (VVD), mevrouw Wagenaar (PvdA) en mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks): Mevrouw Scheltema-de Nie merkte op dat zij de toegezegde notitie over juridisering af zal wachten.

De heer Te Veldhuis riep mij op om mijn collega's in het kabinet, de provincies en gemeenten te stimuleren om het de-juridiseringsproces actief aan te pakken. Hij vroeg om een concreet actieplan vóór 1 januari 1999.

Antwoord:

Zoals ik reeds in antwoord op de schriftelijke vragen bij de begroting heb laten weten, zal de notitie over juridisering niet meer heel lang op zich laten wachten. Ik verwacht dat het kabinet zijn standpunt nog voor het einde van 1998 naar de Tweede Kamer zal sturen. In de notitie zal het kabinet ingaan op mogelijkheden om de juridisering waar die bij het bestuur, de rechter of de regelgeving te ver is doorgeschoten, terug te dringen. Uiteraard zal ik mijn best doen om zowel Rijk, provincies als gemeenten bij het streven naar de-juridisering zoveel mogelijk te betrekken.

Mevrouw Wagenaar benadrukte het belang van een goede kwaliteit van de besluitvorming. Dat betekent dat overheden die zichzelf niet aan afspraken houden, daarvoor bestuurlijk op het matje geroepen kunen worden. Zij ziet daartoe graag voorstellen in het kabinetsstandpunt over juridisering.

Tijdens een Algemeen Overleg dat ik op 9 september 1998 met de vaste TK-commissie voor Justitie heb gevoerd – onder meer over de evaluatie van de Awb – heb ik gezegd dat de snelheid waarmee overheden besluiten nemen, naar mijn mening wel wat hoger kan. In het AO heb ik dan ook toegezegd dat ik met bestuurlijk Nederland hierover zal gaan praten.

In de notitie over juridisering zal het kabinet onder meer concrete voorstellen doen om de kwaliteit van de besluitvorming te verbeteren. In het wetgevingsoverzicht, dat onlangs naar de Tweede Kamer is verzonden, zijn hiertoe ook al reeds voornemens bekend gemaakt, zoals het samenvoegen van de voorbereidingsprocedures van de afdelingen 3.4 en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en de coördinatie van besluitvormingsprocedures.

Mevrouw Wagenaar verwees verder naar de jaarrede die de deken van de Orde van Advocaten onlangs heeft gehouden.

Het kabinet streeft naar een evenwichtige benadering van de discussie over juridisering. Het gaat niet om overwicht van een van de delen van de trias, maar om een kwestie van checks and balances.

De toenemende juridisering in de samenleving vergt inspanningen van alle drie de delen van de trias. In de notitie juridisering zullen dan ook zowel voor het bestuur als voor de rechter als voor de regelgeving concrete voorstellen worden gedaan.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma vroeg of het mijn bedoeling is om de rechten van rechtspersonen te beperken omdat ik van mening ben dat beroep op de rechter alleen moet openstaan voor belanghebbenden.

In het interpellatiedebat tijdens de eerste termijn van de heer Veldhuis vroeg zij opnieuw om mijn standpunt.

Het is niet mijn bedoeling om de reikwijdte van het begrip «belanghebbende», zoals dat op dit moment in de Awb is neergelegd, te wijzigen.

Voor belangenorganisaties heeft de wetgever bewust gewild dat zij toegang tot de rechter hebben, indien belangen in het geding zijn die zij blijkens hun doelstelling behartigen. Thans is dan ook in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb hun toegang tot de rechter gewaarborgd.

Belangenorganisaties hebben een belangrijke functie als spreekbuis van de burger en vormen een belangrijke en positief te waarderen tegenwicht in onze samenleving ten opzichte van het bestuur. Ik ben dan ook van mening dat aan hen niet de toegang tot de rechter moet worden ontzegd. Wel is vereist dat zij – evenals natuurlijke personen en (andere) rechtspersonen – een rechtstreeks belang hebben bij het betreffende besluit.

In de notitie over juridisering zal nader worden ingegaan op het beroepsrecht voor een ieder (de actio popularis), dat wil zeggen natuurlijke personen en rechtspersonen die geen belanghebbende zijn.

Mevrouw Scheltema-de Nie vroeg om iets meer inzicht in de opdracht die het kabinet meegeeft aan degenen die (in het kader van juridisering) onderzoek gaan doen naar de beslechting van interbestuurlijke geschillen. D66 zit niet te wachten op een wirwar van informele geschilbeslechtingsmogelijkheden.

In mijn antwoord op vraag 22 van de schriftelijke vragen bij de begroting heb ik reeds aangegeven welke problematiek voorwerp van het aangekondigde onderzoek dient te zijn.

Waar het om gaat is dat, naar de mening van het kabinet, bestuursorganen hun onderlinge geschillen die eigenlijk niet meer zijn dan verschil van inzicht over uit te voeren beleid, niet door de rechter moeten willen laten beslechten. Ten minste voor die geschillen tussen overheden waarin voor een burger geen beroep op de rechter openstaat, verdient de mogelijkheid van andere wijzen van geschilbeslechting onderzoek en overweging.

Ik ben het met mevrouw Scheltema eens dat ook bij het zoeken naar andere manieren van geschilbeslechting tussen overheden, de transparantie voor de burger voorop moet staan.

Vraag van het lid De Cloe (PvdA): (Met betrekking tot gemeentelijke herindeling) «Maar ik lees niks over de voorstellen uit Limburg? De provincie heeft al lang een beslissing genomen. Ook Limburgers hebben recht op duidelijkheid. Nu de minister niet van plan is een ander herindelingsbeleid tot stand te brengen, mag het trage tempo best fors omhoog.»

Antwoord:

Zoals ik al in de schriftelijke beantwoording heb meegedeeld, zal ik overeenkomstig het regeerakkoord herindelingsvoorstellen waarmee een aanvang is gemaakt, verder in procedure brengen. Herindelingsvoorstellen waarvan de geplande datum van effectuering 1 januari 2000 is, zullen gelet op de in de praktijk daarvoor benodigde termijnen nog dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden. Inderdaad heeft het provinciebestuur van Limburg voor mogelijke samenvoegingen van Venlo/Tegelen, Sittard/Geleen en van Horst/Grubbenvorst/Broekhuizen al enige tijd geleden ontwerp-regelingen vastgesteld. De vorige staatssecretaris, mw. Van de Vondervoort, heeft evenwel ten aanzien van het voorstel Sittard/Geleen een nader onderzoek laten uitvoeren, met name gericht op de mogelijkheden voor het versterken van de centrumgemeenten Sittard en Geleen door gemeentelijke herindelingen, uitgaand van het samenhangend gebied van de Westelijke Mijnstreek en met inachtneming van de positie van de gemeenten in de Limburgse context. Dit onderzoek is onlangs afgerond. Ik zal het betrekken bij mijn besluitvorming over het voorstel, maar moet er – zoals u zult begrijpen – nog goed naar kijken.

Ik vind het in elk geval gewenst de voorstellen binnen Limburg in de tijd gelijk te behandelen. Dat lijkt me ook voor uw Kamer wenselijk gelet op de samenhang tussen met name de voorstellen Venlo/Tegelen en Horst c.a. Mijn inzet ten aanzien van in procedure zijnde herindelingsvoorstellen is gericht op spoedige voortgang ervan. Wat dat betreft wil ik graag tegemoet komen aan hetgeen de heer de Cloe daarover opmerkte. Dit geldt evenzeer voor de voorstellen in Limburg. Het is echter aannemelijk dat ik hierover met betrokkenen eerst nog nader overleg zal voeren teneinde ook de zorgvuldigheid van de procedure voldoende te waarborgen.

Vragen van de leden mevrouw Kant (SP) en mevrouwOedayraj Singh Varma (GroenLinks):

(SP)

Moet er niet eens eerst voordat verder wordt ingezet op gemeentelijke herindelingen, ervaringen en effecten ervan worden onderzocht?

Onderzoeken die in het verleden zijn gedaan wijzen vooral op negatieve effecten.

(GroenLinks)

Heeft de minister in zijn binnenkort te verwachten nota over gemeentelijke herindelingen evaluaties verwerkt van de herindelingen die tot nu toe zijn uitgevoerd? Heeft het tot een oplossing van de knelpunten geleid, en welke voorwaarden moeten aanwezig zijn om dat te bereiken?

Antwoord:

Op het gebied van gemeentelijke herindeling heeft in het verleden al vele onderzoek plaatsgevonden. Helder is dat de uitkomsten van al die onderzoeken beslist niet eenduidig zijn. Wel wordt algemeen onderkend dat er een verschil bestaat tussen de effecten van herindeling op de korte termijn en op de langere termijn. Naar de effecten van herindeling op de korte termijn is inmiddels redelijk wat onderzoek verricht. Over de effecten van herindeling op de langere termijn leven veel vermoedens – in theorie en praktijk – maar is weinig bekend. Een onderzoek naar de effecten van herindeling in relatie tot kwaliteit van gemeenten in opdracht van het ministerie van BZK is in de afrondende fase. Op 19 november zal dit rapport openbaar worden gemaakt. Los daarvan heb ik de Commissarissen van de Koningin en recent bij herindeling betrokken burgemeesters gevraagd naar hun beelden en impressies ten aanzien van de verwachte of gerealiseerde resultaten van gemeentelijke herindelingen. De antwoorden die ik daarover van deze direct bij de praktijk betrokken bestuurders inmiddels heb ontvangen (en er komen er nog dagelijks binnen) zijn overwegend behoorlijk positief. Samengevat is mijn beeld ervan als volgt: Herindeling beidt volgens de betrokkenen vooral ook kansen om uitgangspunten ter herijken of klantgerichter te gaan werken. Met name wordt de verbeterde kwaliteit (c.q. mogelijkheden daartoe) van de ambtelijke organisaties ervaren. Dat geldt (veel) minder voor de bestuurlijke kwaliteitsverbetering: daarvoor is wellicht een langere periode nodig. Bij goede voorbereiding vallen de fusieproblemen mee. De relatie burger-bestuur verbetert nog verslechtert: waar wenselijk vervullen dorps- of wijkraden een goede functie. De afhankelijkheid van gemeenschappelijke regelingen neemt af en men wordt meer een volwaardig partner. Het geluid klinkt ook door dat herindeling niet te kleinschalig van opzet zou moeten zijn. Negatieve reacties zijn er vooral op de onvoldoende vergoeding van frictiekosten en het niet (op korte termijn) kunnen waarmaken van efficiencyverbetering.

Ik meen dan ook dat – ondanks dat regelmatig onderzoek en evaluatie van effecten van beleid zeer wenselijk is – er geen rede is het beleid op dit onderdeel stop te zetten.

Vraag van het lid Schutte (GPV): De meeste provinciale voorstellen moesten wel fungeren als een al dan niet gewild alternatief voor vorming van een stadsprovincie. Het verdwijnen van de stadsprovincie plaatst toch ook dat alternatief in een wat ander licht?

Zou bijvoorbeeld de gedachte van een Twentestad ooit zijn voorgesteld als de provincie Overijssel niet bedreigd werd met een splitsing?

Antwoord:

De heer Schutte suggereerde dat de meeste ingediende provinciale voorstellen als alternatief voor een stadsprovincie moeten dienen. Dat is alleen aan de orde waar het de voorstellen in Twente en rond Utrecht betreft. Alle andere door de provincies vastgestelde herindelingsadviezen betreffen geen voormalige kaderwetgebieden. Overigens wijs ik de heer Schutte er op, dat de fusie van Hengelo en Enschede in een nog niet zo lang vervlogen verleden op basis van vrijwilligheid op de agenda stond. Om voornamelijk financiële argumenten (men wenste een rijksbijdrage van zo'n 40 miljoen per jaar extra) is dat traject stopgezet. Over dit onderwerp zullen wij naar ik verwacht vrij binnenkort verder kunnen spreken. Ik hoop een wetsvoorstel tot herindeling in Twente spoedig aan u voor te leggen.

Vragen van de leden mevrouw Scheltema-de Nie (D66),De Cloe (PvdA) en mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

De Cloe:

Burgers en bestuurders lopen bij praktische zaken frontaal op tegen belemmerende regelgeving om grensoverschrijdend aan de slag te gaan (bv. brandweerfusie Kerkrade/Herzogenrath). De ingestelde interdepartementale werkgroep is mooi, maar graag serieus kijken naar de mogelijkheid van een experiment in Zuid-Limburg.

Singh Varma:

Is de minister zich bewust van de specifieke problemen van de grensgemeenten? En van de enclaves? Graag een notitie hierover.

Scheltema-de Nie:

S.v.p. maatwerk mogelijk maken om bijzondere bestuurlijke problemen aan te pakken (Baarle Nassau/Baarle Hertog; Zeeuws Vlaanderen, Kerkrade).

Antwoord:

Verschillende geachte afgevaardigden – mevrouw Scheltema-de Nie, mevrouw Singh Varma, de heer De Cloe – hebben aandacht gevraagd voor de specifieke positie van grensgemeenten en grensregio's. Zij vroegen in dat verband om maatwerk, een experiment en een notitie.

Laat ik voorop stellen dat de bijzondere positie van de grensgebieden ons ter harte gaat. Waar mogelijk zullen wij, rechtstreeks of in contacten via de Benelux en met Duitsland, die bijzondere positie en de daarmee samenhangende problemen aan de orde stellen. Mijn ambtsvoorgangers hebben verdragen mee tot stand helpen brengen die bestuurlijke grensoverschrijdende samenwerking vergemakkelijken. Het is nu primair aan de betrokken besturen daar gebruik van te maken. Zij kunnen met andere woorden nu in belangrijke mate zelf hun eigen maatwerk bepalen. In het door mevrouw Scheltema genoemde geval van Baarle Nassau–Baarle Hertog is dat al gebeurd.

In het afgelopen voorjaar zijn op instigatie van de minister-president twee werkgroepen ingesteld, die moeten bekijken welke juridische mogelijkheden er zijn om bepaalde grensoverschrijdende projecten in Zuid-Limburg verder te helpen. Het gaat met name om de samenwerking Kerkrade-Herzogenrath en het grensoverschrijdend bedrijventerrein Aken-Heerlen. Beide werkgroepen rapporteren in het najaar. Ik heb begrepen dat het in de bedoeling ligt dat de werkgroepen waar mogelijk ook aanbevelingen zullen doen om bestaande regels anders te interpreteren of zelfs te wijzigen. Het kabinet zal vervolgens op de aanbevelingen moeten reageren. Nu de rapporten in aantocht zijn, heb ik geen behoefte aan weer een notitie, waar mevrouw Singh Varma om vroeg.

Overigens zal een experiment niet een-twee-drie gerealiseerd zijn. De belangrijkste knelpunten bij de Limburgse projecten zitten in de verschillen tussen de Nederlandse en Duitse wetgeving op het gebied van vestigingsvoorwaarden, sociale zekerheid en fiscaliteit. Dat zijn onderwerpen die op nationaal niveau vrijwel altijd uitputtend wettelijk zijn geregeld. Experimenten zullen dus altijd wetswijziging vergen en dus tijd kosten. Bovendien: ook een experiment mag niet leiden tot concurrentievervalsing, want in dat geval lopen we tegen Brussel op.

Kortom, wij zijn de Limburgse zaak goedgezind, maar tussen droom en daad staat ook hier een enkele wet.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): De VNG pleit voor herziening van het rekentarief OZB per 1 januari 1999 in verband met de sterke waardestijging van de onroerende zaken. Wat is de reactie van de regering hierop?

Antwoord:

De heer Van den Berg vraagt om het standpunt van de regering met betrekking tot een door de VNG bepleite herziening van het rekentarief OZB. Ik herinner hem er aan dat dit onderwerp uitgebreid aan de orde is geweest tijdens een algemeen overleg op 17 juni jongstleden. Bij die gelegenheid was de Kamer het eens met de toenmalige fondsbeheerders dat een beleidsoordeel over de hoogte van het rekentarief in beginsel aan de orde is in de periode 2001–2005, wanneer een hertaxatie op basis van de wet WOZ heeft plaatsgevonden. Ik heb geen enkele behoefte om daarop terug te komen.

Bij mijn weten heeft ook de VNG zich daarbij neergelegd. Wel vraagt de VNG in de brief aan uw vaste commissie van 29 september jongstleden, waarvan ik een afschrift ontving, om tijdige informatie aan de gemeenten over de effecten van een herziening van het rekentarief voor hun algemene uitkering. Daar wil ik, binnen de grenzen van het mogelijke, graag in voorzien.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): Afgesproken was dat in het gemeentefonds compensatie zou worden geboden voor de 1,1 miljard voor Den Haag (motie-Remkes) en voor de jarenlange nullijn (commissie Schouten). Hoe zit dat?

Antwoord:

De heer Van den Berg noemt de compensatie van het gemeentefonds voor artikel 12-Den Haag en voor de bevindingen van de commissie Schouten. Bij de kabinetsformatie zijn deze claims serieus bezien. Daarbij is echter tevens geconstateerd dat bij toepassing van de reguliere normeringsmethodiek een zodanige reële groei van het gemeentefonds zal optreden, namelijk gemiddeld 1,8% reële toename per jaar in de komende vier jaar, dat het niet noodzakelijk wordt geacht voor de twee genoemde punten een aparte voorziening te treffen.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): Wordt het bijdragebesluit ruiming explosieven dat dit jaar afloopt gecontinueerd?

Antwoord:

Namens de staatssecretaris van Financiën deel ik u mede dat het voornemen is de bijdrageregeling in enigszins aangepaste vorm en voor een beperkte periode voort te zetten. Dit voornemen is aan de gemeentebesturen medegedeeld in de brief van de staatssecretaris van Financiën van 30 september 1998, fip 98/715 M.

Vraag van het lid mevrouw Van der Hoeven (CDA): Het zou goed zijn als er een onafhankelijk toezicht was op de uitvoering van het belastingrecht door de lagere overheden, bijvoorbeeld een zelfstandig bestuursorgaan zoals de Waarderingskamer voor de uitvoering van de Wet WOZ.

Antwoord:

Bij het vaststellen van belastingverordeningen is in theorie preventief toezicht denkbaar. Sterker, dat heeft zeer lang bestaan en het werd uitgeoefend door de Kroon, totdat de Tweede Kamer in september 1995 door het aannemen van een amendement (kamerstukken II 1994/95, 24 051, nr. 9) besloot dat toezicht af te schaffen. De Tweede Kamer oordeelde in meerderheid dat de gemeenten goed in staat zijn zorgvuldige belastingverordeningen op te stellen.

Individuele belastingplichtigen kunnen de rechter inschakelen om een uitspraak in hun individueel geval. Daarbij komt het voor dat de gemeentelijke verordening door de belastingrechter onverbindend wordt verklaard. Overigens was dat in de periode waarin voorafgaand toezicht bestond niet anders. Ik heb geen indicatie dat het fenomeen van het onverbindend verklaren, na afschaffing van het toezicht, is gestegen. Ik zie dan ook geen aanleiding deze nog zo recente beslissing van de Kamer thans al weer ter discussie te stellen.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): De heer Van den Berg informeert naar de toepassing van de normeringsmethodiek in relatie tot de bijstand.

Antwoord:

Mijn brief hierover van 6 oktober 1998, nr FO98/52076, is inmiddels in uw bezit. U kunt daaruit opmaken dat het kabinet de VNG in deze kwestie is tegemoet gekomen.

Vraag van het lid De Cloe (PvdA): De PvdA-fractie voelt er veel voor om de extra groei van het gemeentefonds door de beleidsintensiveringen meer gericht in te zetten bij de gemeenten die te maken hebben met problemen in de sfeer van werkloosheid, lage inkomens- of integratieproblematiek. Zo kan de extra groei van het gemeentefonds op grond van rijksintensiveringen ingezet worden daar waar dat spoort met het kabinetsbeleid. Wij stellen voor om in het verdeelsysteem de factoren laag inkomen, werkloosheid en minderheden zwaarder te laten wegen. Is de minister bereid dit voorstel uit te werken en over te nemen?

Antwoord:

De heer De Cloe heeft gevraagd naar een gerichte besteding van het accresdeel dat voortvloeit uit de intensiveringen uit het regeerakkoord. In 2002 gaat het dan volgens de huidige stand om een bedrag van 355 miljoen.

Overigens neemt dit bedrag nog af door een andere verwerking van een aantal bijstandsmutaties; de VNG had daar op aangedrongen. U bent daarover heden per brief geïnformeerd.

Ik versta de vraag van de heer De Cloe zo, dat ook hij vindt dat het gemeentefonds zo moet worden verdeeld dat een maximaal maatschappelijk rendement wordt verkregen. Dit uitgangspunt is in de Financiële verhoudingswet, die door de vorige Kamer is aangenomen, verwoord met de term kosten-oriëntatie. Ik wijs er op dat ook bij de toepassing van de kostenoriëntatie de autonome bestedingsvoorkeur van de gemeenten het vertrekpunt is. Een gerichte verdeling van het accres op basis van rijksprioriteiten spoort niet met dat beginsel. Mevrouw Van der Hoeven spreekt in dit verband over een test-case op het punt van de decentralisatie. In die zin impliceert de opmerking van de heer De Cloe een aanpassing van het huidige verdeelstelsel. De Raad voor de financiële verhoudingen heeft hierover opgemerkt dat de opvatting van de bestuurlijke partners niet onbelangrijk is. Zoals u weet heeft de VNG zich uitgesproken tegen een verdeling van de regeerakkoordaccressen op basis van de prioriteiten van het rijk. De VNG keert zich tegen een ingreep in het verdeelstelsel op dit moment op deze gronden. Ik kan daar begrip voor opbrengen. Ik weet in dit verband ook de heer Van den Berg aan mijn zijde.

Overigens heb ik niet het idee dat de heer De Cloe en ik het in praktische zin erg oneens zijn. Ik wijs er op dat de door hem aangeduide groep gemeenten het meeste profiteert van de herziening van het verdeelstelsel van het gemeentefonds waar de vorige Kamer mee heeft ingestemd. Het invoeringstraject daarvan is nu voor de helft afgelegd.

De uitkering uit het gemeentefonds aan deze zogenoemde voordeelgemeenten zal dus in de komende twee jaar nog extra toenemen.

Ik kan dit punt nog adstrueren met enige cijfers over een bijzondere groep binnen de voordeelgemeenten, namelijk de G25. Bij de evenredige verdeling die het kabinet voorstelt zal een substantieel deel, namelijk 40% van de accressen, bij die 25 gemeenten terecht komen. Dat hoge percentage vloeit rechtstreeks voort uit de verdeeluitgangspunten die de vorige Kamer heeft geformuleerd. Die steden staan voor de zwaarste opgave; het gemeentefonds is daar op afgestemd. Met een evenredige verdeling van de huidige accressen doen we opnieuw recht aan dat gegeven. Een andere verdeling van de accressen levert een minder evenwichtig resultaat op.

Uiteraard ben ik gaarne bereid om in het algemeen overleg over het gemeentefonds en het periodieke onderhoud daarvan met de Kamer over dit punt verder te discussiëren.

Vraag van het lid mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks): Via artikel 11 van de Algemene bijstandswet kunnen burgemeesters en wethouders mensen die dat nodig hebben bijstand toekennen. Maar dat geldt niet langer voor mensen die hier illegaal verblijven. Zo stelt het kabinet hun «partners» in de netelige positie wel de nood te zien, maar niet te mogen verlichten. Terwijl de gemeenten wel verantwoordelijk blijven voor hun inwoners, en het kabinet met de mond het belang van de sociale infrastructuur belijdt. Gaarne een reactie van de minister hierop.

Antwoord:

De staatssecretaris van Justitie heeft aangegeven in antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Halsema, Rösenmöller en Van Gent (allen Groen Links) (kenmerk 707315/98/DVB) over de overbruggingsmogelijkheid van de Koppelingswet in overleg te treden met de VNG en zo nodig met afzonderlijke gemeenten om deze problematiek te bespreken. Daarbij is het voornemen om in dit overleg ook het advies van de Raad voor het openbaar bestuur (illegale blijvers) aan de orde te stellen.

Vraag van het lid Schutte (GPV): Wil minister Peper eens aangeven wat zijns inziens uiteindelijk de nekslag heeft betekend voor de stadsprovincie Rotterdam? Waarom zal functionele samenwerking in de regio's Rotterdam en Amsterdam nu wel kunnen slagen en in het verleden niet?

Antwoord:

Het is veel te vroeg voor een historische analyse van de besluitvorming rond de stadsprovincie Rotterdam. Wat de functionele samenwerking betreft waarover het regeerakkoord spreekt: deze is al gaande en is gelukkig ook nooit weg geweest. In hoeverre deze samenwerking over enkele jaren tot breed gedragen conclusies zal leiden over bestuurlijke samenwerking moet worden afgewacht.

Vraag van het lid mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks): Mevrouw Oedayraj Singh Varma stelde aan de orde de dubbele pensioenregeling voor Europarlementariërs. Zij vroeg mij te vertellen hoe het staat met de door mijn ambtsvoorganger voorgestelde anti-cumulatiewet en welk vervolg ik heb gegeven aan de motie Rosenmöller.

Antwoord:

Bij brief van 15 april 1998 (TK 1997–1998, 25 707, nr. 5) heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over het voornemen de Nederlandse pensioenregeling zodanig te wijzigen dat een eventueel Europees pensioen in mindering zou worden gebracht op hetgeen betrokkenen zouden ontvangen op grond van de Nederlandse regeling. Inmiddels is een concreet wetsontwerp met daarin een anti-cumulatieregeling opgesteld. Dit voorstel heb ik onlangs voor overleg naar de vertegenwoordiging van de Nederlandse leden van het Europees Parlement gezonden, zoals ook aan hen was toegezegd.

In de motie Rosenmöller werd het kabinet gevraagd in het kader van de Raad van Ministers stappen te nemen om aan de situatie van de extra aanvullende Europese pensioenregeling een eind te maken en de Kamer daarover voor het eind van 1997 te berichten. Naar aanleiding van nadere daarover aan mijn ambtsvoorganger gestelde vragen heeft deze namens de Minister van Buitenlandse Zaken bij bovengenoemde brief van 15 april 1998 (TK 1997–1998, 25 707, nr 5) verwezen naar het aan de Tweede Kamer toegezonden verslag van de Algemene Raad van 10 november 1997 (TK 1997–1998, 21 501-01, nr 218).

Het lijkt mij beter, als u daar nog nadere vragen over heeft, die te stellen aan mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken.

Vraag van het lid mevrouw Kant (SP): Mevrouw Kant van de SP is van mening dat de discussie over machtsbederf bij de overheid nog te weinig is omgezet in concreet beleid. Zij vraagt wat zij op dit terrein van mij kan verwachten.

Antwoord:

Met de mening van mevrouw Kant wordt naar mijn mening onvoldoende recht gedaan aan de feitelijke situatie. Door mijn ambtsvoorgangers zijn tal van beleidsinitiatieven genomen in het kader van de ontwikkeling van preventief integriteitsbeleid. Genoemd kunnen worden de wijziging van de Ambtenarenwet en het Algemeen Rijksambtenarenreglement, op basis waarvan een beperkte meldingsplicht voor nevenfuncties is ingevoerd. Ook is het afleggen van de ambtseed weer in ere hersteld. Daarnaast zijn bij ministeries tal van gedragsregels voor medewerkers ontwikkeld, al dan niet in de vorm van een gedragscode. Mijn ministerie heeft zich altijd zeer beijverd om de totstandkoming en de toepassing van deze richtlijnen en maatregelen te bevorderen.

Inmiddels heb ik de Tweede Kamer een rapportage toegezonden over de motie Kamp c.s. inzake integriteit.

Ik hecht eraan op te merken dat de integriteit van de overheid mij, net als bij mijn voorgangers het geval was, zeer ter harte gaat. In aansluiting op de in gang gezette beleidslijn wil ik ook eigen accenten leggen. Ik denk hierbij aan het onderzoeken van:

– een verplichte melding en registratie van financiële belangen voor bepaalde groepen ambtenaren;

– een meldingsplicht voor alle nevenwerkzaamheden voor bepaalde groepen ambtenaren;

– openbaarmaking van nevenfuncties van topambtenaren.

Omdat hierbij sprake kan zijn van inbreuken op individuele grondrechten, zal hierbij betrokken worden de noodzaak van een wettelijke grondslag, via de Ambtenarenwet.

Vraag van het lid mevrouw Van der Hoeven (CDA): Mevrouw Van der Hoeven vraagt naar de sanering van externe advisering. Zij vraagt in de eerste plaats naar de omvang van de taakstelling en hoe die is berekend en wil van mij weten of ik de visie van het CDA deel dat de sanering van externe advisering hoort bij de herwaardering van het publieke ambt omdat, zoals zij het formuleert: «de overheid meer eigen verantwoordelijkheid moet durven nemen» .

Antwoord:

Eerst de omvang van de taakstelling en de berekening daarvan. Mevr. Van der Hoeven heeft tabel 10.15 van Mensen en Management op het oog, maar het totaalbedrag is anders dan het door haar genoemde. Het totaalbedrag dat in 1997 is uitgegeven aan externen wordt verkregen door de totalen die in die tabel genoemd zijn bij de afzonderlijke rubrieken (beginnend bij «informatievoorziening/automatisering» ad 150, 8 mln tot en met «niet gedefinieerd» ad 41, 5 mln) op te tellen, dat is 533,4 mln. Dit bedrag is een optelsom van de uitgaven van alle departementen en Hoge Colleges; het gaat hierbij dus niet alleen om de BZK begroting.

De taakstelling is niet berekend over de volle omvang van de f 533,4 miljoen die wordt uitgegeven aan extern personeel. In het regeerakkoord is immers overeengekomen dat de uitgaven voor informatievoorziening en automatisering zouden worden uitgezonderd van de taakstelling, en dat is dan ook gebeurd. De taakstelling is berekend over 533,4 mln(totaal) minus 150, 8 mln (informatievoorziening, automatisering) = 382,6 mln en bedraagt oplopend naar 2002 54 mln.

Een afgewogen inzet van extern personeel draagt bij aan de efficiency van de rijksdienst. Ik wijs er op dat er in de laatste jaren flink bespaard is op de inhuur van externen.

Als de taakstelling van dit kabinet gerealiseerd is per 2002 dan is de post voor extern personeel met ongeveer eenderde deel gekort sinds 1994.

De inzet van extern personeel blijft naar mijn mening – ook in een meer bescheiden omvang – wel degelijk van belang in een professioneel overheidsapparaat. Juist een professioneel ambtelijk apparaat zal pieken in de vraag naar schaarse deskundigheid opvangen door een beroep te doen op tijdelijk ingehuurde externe capaciteit.

Het geven van een andere bestemming aan deze middelen – zoals gesuggereerd door mevr. Van der Hoeven – wijs ik dan ook af.

Verder wijs ik er op dat het gepresenteerde totaal slechts voor een klein deel op de BZK begroting staat.

Vraag van het lid Te Veldhuis (VVD): De heer Te Veldhuis vraagt of de minister de garantie durft te geven dat alle maatschappelijk vitale objecten op 1 januari 2000 gereed zullen zijn?

Antwoord:

Inzake het oplossen van het millenniumprobleem geeft niemand garanties, ook ik niet.

Natuurlijk zijn wij bij BZK heel hard bezig met het millenniumbestendig maken van onze objecten. We trachten maximale zekerheid over de goede werking te krijgen door het uitvoeren van controletesten, het verkrijgen van leveranciers-garanties, het regelmatig laten uitvoeren van audits door een onafhankelijke externe deskundige, etc. We weten ook dat we goed op streek zijn, maar dat het nog vele inspanningen zal vergen om het allemaal op tijd voor elkaar te krijgen.

Juist omdat er geen absolute garanties gegeven worden, maken wij noodplannen, ook voor die objecten die al gerepareerd en uitvoerig getest zijn.

Kortom, we doen er alles aan de betreffende functies veilig te stellen.

Vraag van het lid Te Veldhuis (VVD): De heer Te Veldhuis vraagt of het niet al te makkelijk is ZBO's, en met name de poltieregio's, onaangestuurd te laten bij de aanpak van de millenniumproblematiek?

Antwoord:

Voor de duidelijkheid wil ik er op wijzen dat ook ZBO's zelf verantwoordelijk zijn voor het oplossen van de millenniumproblemen. Collega Van Boxtel zal daar als coördinerend bewindspersoon in algemene zin op ingaan.

Gelet op mijn verantwoordelijkheid voor politie en brandweer heb ik in samenwerking met het platform Informatie- en Communicatie Technologie (het ICT-platform, ingesteld door het Nederlands Politie Instituut) en het College Commandanten Regionale Brandweren (CCRB) het projectbureau Millennium De Nederlandse Politie, resp. het projectbureau Millennium Brandweer in het leven geroepen. Deze projectbureaus rapporteren maandelijks omtrent de voortgang van het oplossen van het millenniumprobleem volgens een vastgesteld protocol.

Afhankelijk van de situatie bij de regio's (er worden 3 niveaus onderscheiden, te weten: «op niveau», «aandacht» en «zorg») zal ik maatregelen treffen. Thans overweeg ik om bij de regio's die geen (of te weinig) voortgang bieden, een audit uit te laten voeren.

Ik kan uit deze gezamenlijke aanpak niet de conclusie trekken dat de politieregio's onaangestuurd worden gelaten bij de aanpak van de millennium-problematiek.

Vraag van het lid Te Veldhuis (VVD): Heeft de minister het millenniumprobleem bij BZK onder controle?

Antwoord:

Vanuit mijn verantwoordelijkheid als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stel ik mij voortdurend op de hoogte van de stand van zaken bij de aanpak van de millenniumproblematiek.

Mijn aandacht gaat daarbij uit naar:

– het functioneren van mijn departement, en als zodanig ook de diensten die daaronder vallen;

– de politie- en brandweerregio's, en de mede-overheden;

– de voorbereiding van de eeuwwisseling vanuit de optiek van de openbare orde en veiligheid.

Mijn ministerie geeft prioriteit aan de continuïteit van systemen die relevant zijn voor het maatschappelijk functioneren.

Dat betekent dat ik in het bijzonder let op:

– de landelijke communicatiestructuur op het gebied van openbare orde en veiligheid; (voorbeelden: alarmnummer 112, het telecommunicatienetwerk tussen politieregio's en andere organisaties);

– een aantal landelijke administraties op de beleidsterreinen van mijn departement; (voorbeelden hier: de Herkenningsdienstsystemen bij de politie, de Gemeenschappelijke BasisAdministratie, het IPA-salarissysteem);

– de documentaire informatievoorziening bij de BVD.

Bij de politie- en brandweerregio's ga ik natuurlijk vooral uit van de eigen verantwoordelijkheid van deze organisaties. Gelet op mijn politieke verantwoordelijkheid laat ik mij op de eerste plaats informeren over de wijze waarop zij de millenniumproblematiek aanpakken. Daarnaast bied ik vanuit mijn ministerie een aantal faciliteiten aan om deze problematiek op te lossen.

In samenwerking met deze sectoren heb ik het Projectbureau Millennium De Nederlandse Politie, en het projectbureau Millennium Brandweer in het leven geroepen. Deze projectbureaus rapporteren maandelijks over de voortgang. Deze projectbureaus faciliteren bij de certificering van de millenniumbestendigheid van systemen.

Op dezelfde manier, maar samen met collega Van Boxtel, laat ik mij via VNG, IPO en de Unie van Waterschappen informeren over de wijze waarop de mede-overheden de millenniumproblematiek oplossen.

Collega Van Boxtel biedt vanuit zijn verantwoordelijkheid concrete hulp bij de aanpak van de millenniumproblematiek. In het algemeen weten we waar de problemen zitten. We weten ook dat we goed op streek zijn, maar dat het nog vele inspanningen zal vergen om het allemaal op tijd voor elkaar te krijgen.

In de rapportage die in september naar de Tweede Kamer is gegaan heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de stand van zaken in juli.

Uiteraard zal ik dat ook in de komende rapportages doen.

Vraag van het lid mevrouw Van der Hoeven (CDA): Hoe staat het met de Wet op de Kansenzones?

Antwoord:

Een dergelijke wet is thans niet onmiddellijk nodig om aan de slag te gaan voor de stimulering van de bedrijvigheid. De achterliggende bedoeling van een Wet op de Kansenzones is op zich aantrekkelijk, maar er zijn ook een aantal reële bezwaren die voor de SER en het bedrijfsleven naar voren zijn gebracht. Het kabinet zal nu allereerst energie steken in de doorstart van de afspraken met de steden en in een later stadium beoordelen of een Wet op de Kansenzones nodig is en voldoende draagvlak heeft.

Vraag van het lid mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Worden de Antillen en Aruba door Nederland bijgestaan bij de oplossing van de millenniumproblematiek?

Antwoord:

Ja. De Nederlandse Antillen en Aruba zijn zelfstandige delen van ons koninkrijk en als zodanig primair ook zelf verantwoordelijk voor het aanpakken van de millenniumproblematiek. Nederland verleent bij die aanpak in de Nederlandse Antillen de nodige ondersteuning aan zowel de Landsoverheid, als aan het eilandgebied Curaçao. Mede daarom bestaat er sinds 1 mei 1998 tussen Land, eilandgebied en Nederland een Samenwerkingsovereenkomst Informatiesering, zoals ook is vermeld in de memorie van toelichting op Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting 1999. Ook is een verzoek van de Arubaanse regering om medefinanciering door Nederland van de in Aruba gekozen aanpak in behandeling. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert terzake overleg met de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Vraag van het lid Schutte (GPV): De heer Schutte informeert naar de veronderstelling van de regering dat door verschuiving van de financiële verantwoordelijkheid naar gemeenten een ombuiging in de orde van grootte van f 500 miljoen kan worden gerealiseerd.

Tevens vraagt hij hoe dit zich verhoudt tot het voornemen om de vaststelling van het recht op bijstand op te dragen aan de Centra voor Werk en Inkomen.

Antwoord:

Bij de behandeling van de begroting van hoofdstuk XV Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal dit door de heer Schutte aangesneden onderwerp meer uitgebreid aan de orde kunnen komen. In dit kader wordt daarom volstaan met een beknopte beantwoording.

In het rapport van de werkgroep «Financieringssysteem van de Algemene Bijstandswet» (TK 1996/1997, 25 201, nr. 1) zijn de effecten van de huidige financieringswijze geschetst. Door het introduceren van een financieel belang van gemeenten bij beperking van het bijstandsvolume zijn een grotere doelmatigheid en verlaging van de uitkeringslasten te verwachten. Op grond van deze veronderstelling heeft het kabinet een ombuiging van 250 miljoen in 2000 (overeenkomend met circa 3% van het huidige uitkeringsvolume), oplopend tot 500 miljoen in 2002 opgenomen.

Het kabinet bestudeert op dit moment de nadere uitwerking van deze materie, in samenhang met een ruimere herziening van de sociale zekerheid, zoals beschreven in het regeerakkoord, waarvan de CWI's een belangrijk onderdeel zullen uitmaken. Naast dit accres wordt het gemeentefonds ook verhoogd met middelen voor bijzondere bijstand en voor onderwijshuisvesting in samenhang met de klassenverkleining. Voor de verdeling van deze bedragen geldt geen evenredige verdeling maar zullen specifieke verdeelmaatstaven worden gebruikt.Met evenredigheid wordt bedoeld: voor alle gemeenten een procentueel gelijke stijging van de uitkering uit het gemeentefonds. De g.a. noemt drie maatstaven:

– laag inkomen: dit levert voor de G25 niet meer op dan de evenredige verdeling

– werkloosheid: hiervoor is geen maatstaf beschikbaar

– minderheden: het aandeel van de G25 in deze maatstaf is 62%. Een substantiële verhoging van het gewicht van deze maatstaf stuit op politieke bezwaren. Met betrekking tot de maatstaf bijstandsontvangers: het aandeel van de G25 is 57%. Met SZW en Fin. loopt een discussie over de verkeerde prikkelwerking van deze maatstaf (uitstroombeleid wordt bestraft).

Naar boven