Aan de orde is de behandeling van:

de Voorjaarsnota 1999 (26500).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Balkenende (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Het afgelopen weekeinde schreef een redacteur van Het Financieele Dagblad: "Het zondagskind ontspringt opnieuw de dans." Het CPB heeft de inflatieraming voor dit en volgend jaar bijgesteld en daardoor zou de minister van Financiën verlost zijn van een dreigend gat in zijn begroting. Kortom, zo besloot de redacteur, het geluk lacht Zalm toe.

De CDA-fractie kan zich voorstellen dat de minister heel wat minder gelukkig was met het opinieartikel van fractievoorzitter Melkert van de PvdA in NRC Handelsblad van jongstleden vrijdag. De eerder dit jaar door minister Zalm gedane financiële waarschuwingen werden in dat artikel afgedaan als: "Hoe serieus zijn deze inzichten geweest en welke andere motieven hebben een rol gespeeld?". Gerept werd van "ondoordachte kabinetsafspraken over de systematiek van aanpassing van begrotingscijfers aan de prijsontwikkeling", "ongefundeerde somberheid" met als klap op de vuurpijl de mededeling dat "de routine van het beheer zal moeten plaatsmaken voor initiatief in beleid".

Toen het huidige kabinet na alle politieke trammelant van de laatste weken werd gelijmd, merkte PvdA-fractievoorzitter Melkert op dat de coalitie er versterkt uit was gekomen. Wel, als deze toonzetting in een debat tussen de coalitiepartners kan worden vastgehouden – wat de oppositiepartijen alleen maar toejuichen – moet we maar zien wat er nog overblijft van die versterking. Het politieke debat zal er in ieder geval niet saaier worden.

Maar met de beeldvorming van het huidige kabinet wil het nog steeds niet erg vlotten. Het begint dus tijd te worden voor een meevaller en die meevaller lijkt eraan te komen, als we de jongste berekeningen van het CPB mogen geloven. De CDA-fractie wenst de regering en de coalitie daarmee geluk: de financiële pijn lijkt te worden verzacht. Met die gelukwens zijn wij dan ook niet kinderachtig.

De positieve signalen vormen echter allerminst een reden voor een cultuur van tevredenheid. De meevallers mogen immers niet de aandacht afleiden van enkele wezenlijke aspecten. Ik zal in mijn bijdrage stilstaan bij vier punten: de schimmig wordende financiële besluitvorming en de rol van het parlement, het twijfelachtige wondermiddel dat inflatie heet, de aard van het economisch herstel en de gevolgen voor het begrotingsbeleid en, ten slotte, de idealen en toekomstoriëntaties in het financieel-economisch beleid.

Allereerst de besluitvorming en de rol van het parlement. Wanneer de regeringscoalitie koerst op het kompas van behoedzaam, bestendig en vertrouwenwekkend financieel beleid, krijgt zij de steun van de CDA-fractie. Maar soms schiet dat beleid tekort. Het regeerakkoord vonden wij kwetsbaar en dat is – zie de waarschuwingen van minister Zalm – het afgelopen jaar ook gebleken. Het beleid ten aanzien van de lastendruk noemden wij een jojobeleid. Dat klonk misschien niet aardig, maar het dekte wel de werkelijkheid. De mensen in het land ervaren niets van lastenverlichting; zij lopen op tegen een lastenverzwaring. Ondanks alle verkiezingsbeloftes wordt dit kabinet steeds meer een kabinet van lastenverzwaring.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Kan de heer Balkenende nu voor eens en voor altijd uitleggen hoe dat nu allemaal zit? In het regeerakkoord wordt lastenverlichting aangekondigd. Dat is van het begin af aan gezegd en dat doen wij in het tweede deel van het kabinetsperiode. Dat had niet alleen budgettaire redenen, maar ook vooral belastingplan- en conjuncturele redenen. Vervolgens zakt de conjunctuur terug en de lasten dalen gewoon door, want er zijn minder belastinginkomsten. De tarieven gaan niet omhoog. Dus waar heeft de heer Balkenende het over als hij het over belastingverzwaring spreekt en over het niet nakomen van beloftes? Wij beloven de kiezers een beleid voor vier jaar en niet voor één jaar. Het komt allemaal keurig op zijn pootjes terecht. Maar ik geef toe dat hij geen belofte heeft gedaan over lastenverlichting en dat kunnen we hem ook niet aanrekenen.

De heer Balkenende (CDA):

Het gaat nu even niet over de belofte van het CDA. Het ging om het feit dat vorig jaar een beeld is geschetst over lastenverlichting. Dat werd wenselijk geacht en dat is ook nadrukkelijk in de verkiezingscampagne aan de orde geweest. Als de burger nu vergelijkt wat er vorig jaar is gezegd over lastenverlichting en de extra lasten die hij moet betalen voor BTW op water, stijgende lokale lasten en de oplopende inflatie, blijkt dat zijn koopkracht steeds meer wordt aangetast. Voorlopig heeft de burger helemaal niets te maken met lastenverlichting; hij ziet alleen lastenverzwaring. Ik krijg daar ook veel brieven over. U zegt: aan het eind van de kabinetsperiode komt er een belastingplan en dan zal lastenverlichting ontstaan. Maar wij weten helemaal niet of daarvoor tegen die tijd ruimte zal zijn. Met de opstelling van het regeerakkoord is men er bijvoorbeeld van uitgegaan dat de lonen met 1,5% zouden groeien, maar dat is veel meer geworden. Daarom is de vraag: hoe zal alles uitpakken? Bovendien vind ik dat je ook niet steeds moet zeggen: later wordt het beter. De burger heeft nu gewoon te maken met lastenverzwaring. Daarover moeten wij helder zijn.

De heer Crone (PvdA):

U heeft niet begrepen hoe het zit. De BTW-verhoging die u noemt, is bijvoorbeeld een lastenverschuiving. Elders gaan de lasten namelijk omlaag. U kunt ook aan de koopkrachtplaatjes zien dat er geen sprake is van lastenverzwaring en dat de koopkracht gewoon in de plus blijft. Wat nu gebeurt, is beloofd. Er is dus geen sprake van lastenverzwaring, maar van lastenvermindering. Ik vraag u daarom de stukken er nog eens goed op na te zien en niet de retoriek te houden die ik nu al meer dan een jaar hoor. U noemt dan steeds geen cijfers of geeft de verkeerde cijfers.

De heer Balkenende (CDA):

Dit verwijt moet u niet aan mijn adres maken. In de loop van het jaar zullen wij moeten nagaan hoe het zit met de koopkracht van de burger. Ik meen dat uw fractie andere brieven krijgt dan wij. Wij ontvangen in toenemende mate brieven waarin wordt gezegd: mijn koopkracht gaat er wel iets op vooruit, maar het voordeel gaat geheel op aan allerlei lasten. Dat is de realiteit waarmee de mensen te maken krijgen. Dat is ook zichtbaar. In de loop van het jaar zal wel blijken wat de inflatie betekent en wat de lastenverzwaring voor de koopkracht van de burger betekent. U weet ook wat die zal zijn.

De heer Crone (PvdA):

Wij beantwoorden die brieven altijd. Het is evenwel lastig dat mensen reageren naar aanleiding van één rekening. Dat is de rekening die omhooggaat. Er is evenwel een complex van lastenverhogingen en lastenverzwaringen. Er zijn ook verschuivingen en de effecten zijn bij verschillende rekeningen terug te vinden. Ik sprak al over de BTW. Er is dus sprake van een uitlegprobleem, maar wij proberen de mensen goed uit te leggen hoe het zit. U bent hier evenwel niet om weer te geven wat in de brieven staat. U moet op basis van de stukken aangeven waar die koopkrachtlek zich voordoet. U moet dat lek weten te traceren en vervolgens actie voeren, maar u moet niet met generieke verhalen komen en die voortdurend herhalen. Bij u leiden die verhalen niet tot concrete acties. Dat is overigens prettig: u komt nooit met acties.

De heer Balkenende (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik stel voor dat de heer Crone en ik bij de behandeling van de begroting voor het jaar 2000 nog eens terugkomen op het punt van de koopkrachtontwikkeling. Ik voorspel u dat ten opzichte van alle ramingen de koopkracht zich dit jaar steeds negatiever zal ontwikkelen en dat de lastenverzwaring voor de burger zichtbaar wordt.

Voorzitter! We hadden het over de besluitvorming, ook over de aard van de besluitvorming. Wat hebben we de laatste tijd gezien? Een beeld dat niet erg beantwoordt aan de gewenste voorspelbaarheid en transparantie. Er is gespeculeerd over de vragen: wat gebeurt er met de inflatie, wat gebeurt er met de economische groei? Steeds hoorden wij verschillende cijfers noemen. Het kabinet vult ombuigingen in april in met potlood en besluiten worden tot juli uitgesteld. De omvang van de ombuigingen, ook voor dit jaar, is lange tijd onduidelijk geweest en zelfs nu is die nog onduidelijk.

Vandaag kunnen we niet over alles spreken, want er zijn ook vertrouwelijke stukken. De indruk van onze fractie is dat de besluitvorming over de overheidsfinanciën op deze manier er niet inzichtelijker op wordt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat toen de Voorjaarsnota verscheen, de ene krant, De Telegraaf, de Voorjaarsnota afdeed als half werk, omdat bijvoorbeeld niet duidelijk was wat de gevolgen zijn van de beperkte prijscompensatie voor de ministeries. Een andere kant, NRC Handelsblad, stelt dat het kabinet zich arm rekent, omdat men onvoldoende rekening houdt met allerlei meevallers. Weer een andere krant, de Volkskrant, komt met de geruststellende mededeling dat minister Zalm altijd wel ergens een potje heeft.

De slotsom is dat deze gang van zaken niet goed is voor de controlerende taak van het parlement. Wij lopen tegen tussentijdse besluiten aan en als wij op deze manier verdergaan, krijgen wij een beleid dat met zich brengt dat wij elke maand moeten nagaan hoe de zaak er voor staat. Dit komt de transparantie en de voorspelbaarheid niet ten goede. Dit is dus een verkeerde weg.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter! Het is plezierig dat wij allerlei krantencitaten nog eens horen, maar wij hebben destijds ook gezien wat er in de krant stond. Hoe zou evenwel de heer Balkenende gehandeld hebben, gelet op de vooruitzichten die er waren?

De heer Balkenende (CDA):

Er was een economischegroeiveronderstelling, maar ook een veronderstelling ten aanzien van de inflatie. Wij kunnen constateren dat wij de laatste maanden voortdurend moeten stilstaan bij de vraag: hoe ontwikkelt alles zich? Daarom worden besluiten uitgesteld. Mijn kritiek is dat je op deze manier bezig bent het beleidsproces steeds lastiger te maken. Je weet namelijk niet waarover je het hebt. Dat betekent dat je er allereerst voor moet zorgen dat je uitgavenkader niet zodanig is dat je risico's loopt. Dat was vorig jaar onze kritiek op het regeerakkoord. Dat is ook onze kritiek geweest op de Miljoenennota. Wat hebben we vorig jaar gezien? We spraken over de financiële plannen van het kabinet, maar na enkele maanden moest minister Zalm al zeggen: we zouden tegen miljardenbezuinigingen op kunnen lopen. Dan zit de zaak niet goed in elkaar. Vervolgens moesten wij hopen dat alles beter zou gaan. Ik meen nu dat het kabinet te riant bezig is geweest met het uitgavenbeleid. Als het even tegenvalt, krijgen wij ombuigingen. Je moet dan hopen dat het beter gaat met de inflatiebestrijding. Deze ontwikkeling nemen wij nu waar en deze gang van zaken duidt er niet op dat het mechaniek in financieel opzicht overtuigend is.

De heer Van Beek (VVD):

Naar mijn gevoel gaat de inflatie, als wij ervan zeggen dat het goed gaat, naar beneden. Voor de heer Balkenende geldt het blijkbaar andersom. Stel dat wij alle gegevens die de afgelopen maanden door anderen dan het kabinet zijn gepubliceerd, buiten beschouwing laten. Dan denk ik dat sprake is van een heel ordelijk proces. In de Voorjaarsnota vindt een kleine bijsturing plaats en daarvoor is die nota ook.

De heer Balkenende (CDA):

Mijnheer Van Beek, wij zijn nu beiden ruim een jaar Kamerlid. Laten we eens kijken hoe het met de inflatie gegaan is. Op een gegeven moment werd van de zijde van het kabinet gezegd: omdat er een lagere inflatie zal zijn, kan meer geld voor de infrastructuur beschikbaar komen. Een aantal maanden geleden zei minister Jorritsma: de looneisen kunnen omlaag, omdat de inflatie zo laag is. Weer een aantal maanden later krijgen wij te horen dat de ombuigingsproblematiek van het kabinet verzacht wordt door de hogere inflatie. De cijfers veranderen dus steeds. Het is moeilijk om er een vinger achter te krijgen waar wij werkelijk staan. De inflatie wordt beleidsinstrumenteel gehanteerd en dat vinden wij onjuist.

De heer Van Beek (VVD):

Ik begrijp dat de heer Balkenende het liefst zou afzien van wijzigingen in de Voorjaarsnota. Hij zou het liefst een eenmaal vastgestelde begroting onder alle omstandigheden ongewijzigd continueren.

De heer Balkenende (CDA):

Wij moeten behoedzaam zijn in ons uitgavenbeleid. Het is beter om in het geval van evidente meevallers bij te plussen. Deze keer is de omgekeerde weg gehanteerd. Er is gekozen voor riante uitgaven en bij tegenvallers moeten wij maar hopen dat het beter gaat. Dat is een kwetsbaar mechaniek, zoals wij thans zien.

De heer Van Beek (VVD):

Ik zal daarop terugkomen. De Voorjaarsnota geeft een kleine bijstelling te zien. Zo hoort het ook. Ik ben het met de heer Balkenende eens dat het makkelijker is om meer uit te geven dan om een stapje terug te doen. Wij moeten de methodiek handhaven. Tussentijds, als externe gegevens daartoe aanleiding geven, moeten wij de kans hebben om kleine bijstellingen te realiseren.

De heer Balkenende (CDA):

Het is belangrijk dat u spreekt van kleine bijstellingen. Eind vorig jaar, begin dit jaar, kregen wij van de minister te horen dat de economie niet goed draaide en dat er een aantal miljarden bezuinigd zou moeten worden. Kort daarna hoorden wij dat de problemen kleiner waren als gevolg van een stijgende inflatie. Daarmee ontstaat een weinig overzichtelijk beeld. Ik hoop dat wij dit soort discussies niet te vaak hoeven te voeren. Zij komen de overzichtelijkheid en transparantie niet ten goede.

De heer Bakker (D66):

De heer Balkenende kan dit niet menen. Hij zegt dat wij met ons uitgavenkader geen risico's moeten lopen. Op zichzelf ben ik dat graag met hem eens. Vandaar dat sinds de start van Paars I in 1994 met deze minister gewerkt wordt met een behoedzaam uitgavenkader. Dat is het uitgangspunt. Ik stel vast dat de heer Balkenende helemaal geen uitgangspunt heeft. Immers, hij heeft geen alternatieve begroting opgesteld. In de zomer en het najaar van vorig jaar hebben zich echt onvoorziene externe ontwikkelingen voorgedaan. Het was derhalve verstandig om in de aanvang van dit jaar en dus ook bij de Voorjaarsnota een voorzichtige koers te varen. Gelukkig vallen de effecten op de Nederlandse economie mee. Gelukkig kunnen de hoge ambities van het kabinet, reden waarom het af en toe scherp aan de wind vaart, worden waargemaakt. Ik zou tegen de heer Balkenende willen zeggen: wees daar blij om in plaats van een beeld van chaos op te roepen, waar geen enkele sprake van is.

De heer Balkenende (CDA):

Het verkiezingsprogramma van het CDA biedt een helder uitgangspunt. In mijn financiële beschouwingen van vorig jaar heb ik bovendien de ijkpunten aangegeven. Belangrijker is dat de heer Bakker spreekt van onvoorziene ontwikkelingen in het vorig najaar. Toen dit kabinet vorig jaar zomer begon, kwam er van vele zijden de kritiek dat het bewust een risico nam. Het was het bekende beeld van de riskante gok, het kabinet zou het "strijkje op de Titanic" zijn. Wat was de ratio van deze kritiek? Er was een aantal negatieve signalen, maar het kabinet kwam toch met plannen. De heer Van Wijnbergen, de secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, kwam met een forse waarschuwing. Het is niet juist om te spreken van plotselinge, onvoorziene ontwikkelingen. Nee, in de zomer waren er al negatieve signalen.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Datgene waarvan het kabinet uitging, daar gingen alle partijen van uit, ook het CDA. Vervolgens heeft het kabinet, samen met de regeringsfracties in de Kamer, verstandige stappen gezet, rekening houdend met die ontwikkelingen, ook waar het gaat om het eventueel tot aanpassing komen van een en ander. Voor een deel is dat met het potlood gebeurd. Dat is geen schande, maar verstandig beleid. Het enige wat de heer Balkenende doet, is verwarring scheppen over hoe het zit wat dit betreft en over hoe het met de lastenverlichting zit. Het CDA had helemaal geen lastenverlichting in haar verkiezingsprogramma! De strekking van mijn opmerking is dat het kabinet dit begrotingsjaar, waarbij wij met een aantal bijzondere situaties te maken hadden, buitengewoon goed heeft aangepakt. Ik zou willen dat de heer Balkenende daar waardering voor heeft. Dan kunnen wij vervolgens van mening verschillen over de gemaakte keuzen. Hij moet niet doen alsof het een zooitje is. Het tegendeel is het geval.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! De heer Bakker husselt de zaken wat door elkaar. Dat is jammer. Een aantal problemen dat in de tweede helft van vorig jaar is ontstaan, was voorzienbaar. Er is kritiek geweest op het riante uitgavenkader, met name voor 1999. De minister sprak op een zeker moment zelfs over miljardenombuigingen. Dat gaf aan dat er problemen dreigden. Daar hebben wij voor gewaarschuwd. Met die kritiek hebben wij gelijk gekregen. Kijk naar het beleidsproces van de afgelopen tijd: er worden met potlood ombuigingen ingevuld en er worden besluiten uitgesteld, omdat de inflatie wel eens hoger zou kunnen zijn. Ik zeg dan dat het parlement het steeds lastiger heeft om een beeld te krijgen over hoe de financiële kaders in elkaar zitten en hoe hecht het financiële bouwwerk is. Ik hoop werkelijk dat wij voortaan niet meer worden geconfronteerd met de situatie dat zaken bij voortduring moeten worden aangepast, in de hoop dat het wat beter wordt. Wij praten nu over de inflatie, maar volgend jaar wellicht over de economische groei.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik hoop dat wij in het vervolg van het betoog van de heer Balkenende nog te horen krijgen wat het CDA wil.

De heer Balkenende (CDA):

Dat zal gebeuren.

Nog een laatste opmerking over het besluitvormingsproces. Wij hebben kritiek op de transparantie en de voorspelbaarheid. Dat bleek ook uit de verslaglegging van de financiële besluitvorming van de Eurotop in Berlijn. Daar hebben wij kritische kanttekeningen bij geplaatst. Dat geldt ook voor de Varkenswet. Wat staat ons wat dat betreft nog te wachten? Is dat een zwaard van Damocles? Hoe bereidt het kabinet zich daarop voor? Hoe zit het met de gevolgen van de naar onze mening niet realistische inschatting van de loonontwikkeling van 1,5%? Graag een reactie van de minister.

Dan kom ik op de inflatie. De heren Crone en Bakker zeiden in april dat de besluitvorming zou moeten worden uitgesteld, omdat de inflatie wel eens zou kunnen toenemen. Hun boodschap was dat 1% inflatie betekent dat er grosso modo zo'n 3 mld. extra te besteden is. Zij hebben met die waarneming gelijk gehad. Inflatie werkt voor de overheid op de korte termijn beter uit. Je uitgavenkader staat vast, maar de inkomsten kunnen toenemen op grond van die hogere inflatiecijfers. De belastinginkomsten en andere inkomsten nemen toe. Toch maak ik hier een kritische kanttekening bij. Het CDA is niet overtuigd van de geldigheid van een dergelijke redenering. Inflatie kan op korte termijn wel een voordeel opleveren, maar op langere termijn is er een flink aantal schaduwzijden. Ik citeer wat dat betreft Jelle Zijlstra, oud-minister en oud-president van De Nederlandsche Bank. In een rapport uit 1989 van het Wetenschappelijk instituut van het CDA over de economische groei schreef hij: "Inflatie vervuilt altijd, soms zelfs de berekeningen. Het lijkt inderdaad alsof inflatie de financiële problematiek verlicht. Men bedenke echter wel dat het toelaten van inflatie in de ruimteberekeningen niet slechts aan de inkomsten- maar ook aan de uitgavenkant werkt." Om elk misverstand weg te nemen, zei hij vier jaar later, opnieuw in een publicatie van het WI: "Daarbij moet men zich niet rijk rekenen via de inflatietruc. Dit soelaas is bedrieglijk."

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik wil graag een misverstand wegnemen. Op dit verhaal van de heer Balkenende heb ik niet veel af te dingen als het gaat om de benadering van het begrip inflatie. De heer Balkenende haalde de heer Crone en mij aan op het punt van onze uitlatingen in april. Wat toen aan de orde was, was dat men zich in het Centraal economisch plan had gebaseerd op de vooruitzichten, zoals die aan het begin van dit jaar aan de orde waren. De feitelijke ontwikkelingen tot en met maart gaven echter te zien dat de inflatie hoger zou uitpakken, als gevolg van de stijgende dollar- en de olieprijs. Daarom was het verstandig van het kabinet dat het de definitieve besluitvorming over een aantal zaken uitstelde. Dat doet niets af aan de principiële opmerkingen over de inflatie die de heer Balkenende heeft gemaakt. Ik deel die over het algemeen.

De heer Balkenende (CDA):

Dat is helder. Uw boodschap was dat het beter zou zijn om te wachten met de onderhandelingen, omdat je eerst moet weten waarover je praat bij de ontwikkeling van de inflatie. Mijn punt is echter dat inflatie op korte termijn zekere voordelen op kan leveren, maar op iets langere termijn grote risico's met zich kan brengen. Wat betekent een hogere inflatie namelijk? Dat betekent dat de koopkracht van de burger wordt teruggedrongen, dat het spaargeld minder waard wordt, dat de bestedingen terug kunnen lopen, dat er hogere looneisen kunnen komen van de zijde van de vakbeweging, omdat men ziet dat de koopkracht slinkt. Hogere loonkosten kunnen weer ten koste gaan van de concurrentiepositie. Zelfs de renteontwikkeling kan daarmee samenhangen. Kortom, die inflatie is niet beperkt tot de inkomstenkant, maar zal zich op een gegeven moment ook richten op de uitgavenkant. Daar zit het risico.

De heer Crone (PvdA):

Hier wordt een erg originele economische theorie ten beste gegeven: als de inflatie daalt, komen er extra looneisen.

De heer Balkenende (CDA):

Als de inflatie stijgt.

De heer Crone (PvdA):

Dan heb ik niets gezegd.

De heer Balkenende (CDA):

Op langere termijn kan die inflatie dus leiden tot negatieve effecten. Daar moeten wij ons bewust van zijn. Er doet zich verder iets typisch voor. Het is de overheid zelf die op het ogenblik in belangrijke mate bijdraagt aan die inflatie. President Wellink van De Nederlandsche Bank heeft gezegd dat de Nederlandse overheid de laatste vijf jaar voor zo'n 1,2 procentpunt per jaar verantwoordelijk is voor de inflatie. Hij zegt dan ook dat wij zouden moeten werken aan een inflatienorm die erop neer komt dat de overheid voor niet meer dan eenderde deel bijdraagt aan de inflatie. In concrete getallen mag dat maximaal zo'n 0,75% zijn. Deelt de minister de zorgen van de heer Wellink en die van de CDA-fractie? Zou het niet nuttig zijn als wij een keer een gedachtewisseling kregen over de gevolgen van deze inflatie en de suggestie van de president van De Nederlandsche Bank om te komen tot zo'n normering? Wij overwegen op dit punt een motie in te dienen.

Een punt dat hier nog bij genoemd moet worden, betreft de koopkracht. Verleden jaar hebben wij gesproken over de lastenverlichting. De burger ziet een andere werkelijkheid. Wat ons nu bezighoudt, is de vraag wat, als de inflatie dit jaar gaat stijgen, terwijl de loononderhandelingen zijn afgerond, dat precies gaat betekenen voor de koopkracht van mensen. Volgens ons ontstaat nu het beeld dat de overheid tijdelijk baat heeft bij die stijgende inflatie, maar dat de mensen in het land te maken zullen krijgen met een dalende koopkracht, in ieder geval dalend ten opzichte van de eerdere ramingen. Wij zouden graag de opvatting van de minister daarover horen. Wat wordt er overigens gedaan aan de inkomenspositie van de jonggehandicapten? Daar zijn toezeggingen over gedaan.

Over de aard van het economisch herstel en de gevolgen voor het begrotingsbeleid het volgende. De minister van Financiën was destijds hoogleraar aan de vrije universiteit. Ik neem aan dat hij voldoende vertrouwd is met het beeld van de zeven vette en de zeven magere jaren. Ook kent hij het beeld dat de schuren in goede tijden moeten worden gevuld, opdat er een reserve is voor slechtere tijden. Verleden jaar leek het of de magere jaren waren aangebroken, maar zelfs in april – nog maar twee maanden geleden – overheerste de somberheid. Als je de krantenknipsels hebt bewaard, dan lees je in april koppen als "CPB: Nederland wacht scherpe vertraging groei", "Economen voorzien voortgang daling conjunctuur", "Europese Commissie verwacht lagere economische groei". Een landelijk ochtendblad schreef in een hoofdredactioneel commentaar: "God zegene nu de greep, want als de groei in de Verenigde Staten en Europa onverhoopt nog sterker mocht dalen dan nu wordt voorzien, staan de beleidsmakers praktisch met lege handen. Wie denkt dat het zo'n vaart niet lopen zal, geeft blijk van even aanstekelijke als onverantwoorde blijmoedigheid." Wij zijn nu twee maanden verder. Wat zeggen de krantenkoppen nu? "Economische groei ver boven verwachting", "Terugslag economie blijft uit", "Analisten en IMF zijn nog vrolijker dan het CPB". Het beeld van de economische groei is radicaal veranderd.

Nu is de vraag hoe dit economisch herstel moet worden gewogen en beoordeeld. De heer Melkert is bijna euforisch. Hij heeft het over repeterende meevallers en speculeert opnieuw over een begrotingsoverschot. De minister van Sociale Zaken, zijn partijgenoot, doet het iets rustiger. Hij is blij dat de zwarte wolken zijn overgetrokken, maar maant wel tot behoedzaamheid, omdat onze concurrentiepositie verslechtert en de economische groei vooral wordt gedragen door de toenemende consumptie. Laat het duidelijk zijn, de CDA-fractie is verheugd met de omslag. Het is goed voor het begrotingsbeleid. De groei trekt aan, de financiële problematiek van de overheid tekent zich minder scherp af en het optimisme komt terug. Maar er zijn wel onzekerheden. Wat gebeurt er als de economische groei in de Verenigde Staten zou terugvallen? Wat gebeurt er als de dollar in waarde zou zakken? Wat betekent dat voor onze exportpositie? Het vertrouwen van de consument zit in Nederland op het ogenblik goed, maar wat gebeurt er als de prijzen van de huizen en de aandelen zich anders gaan ontwikkelen? Hoe zit het met de contractlonen? Het percentage zal geen 1,5 worden, volgend jaar niet en ook de rest van de kabinetsperiode niet. De arbeidsinkomensquote stijgt en de investeringen laten nog steeds op zich wachten. Gezien deze ontwikkelingen, moeten wij ervoor waken dat er lichtzinnigheid op financieel-economisch gebied optreedt. Soliditeit moet steeds worden bewaakt omdat in een open economie kwetsbaarheid bestaat. Wij moeten ook toekomstgericht bezig zijn. Dan denk ik onder meer aan een AOW-fonds en aan het op orde brengen van zaken als vermogenstekorten bij de sociale fondsen.

Ik maak drie korte opmerkingen, in de eerste plaats over het financieringstekort. Volgens de Voorjaarsnota is er nog steeds sprake van een stijging van het tekort. Nu zou het ook mijn fractie niet verbazen dat die ontwikkeling zich dit jaar wat zal gaan keren, maar wat staat ons het komend jaar te wachten? Hoe kijkt de minister aan tegen de ontwikkeling van het tekort dit jaar? Hoe kijkt hij aan tegen het perspectief van een begrotingsevenwicht, tegen het "close to balance or in surplus"-perspectief? Ik merk nog wel op dat er kritiek op Nederland is gekomen omdat de stijgende inflatie zich niet goed verdraagt met de criteria van het stabiliteitspact.

De tweede opmerking betreft de euro. Wij hebben regelmatig gezegd dat die euro hard moet zijn, maar de laatste tijd blijft de euro in waarde dalen. Dat is aanvankelijk gezien als een uitdrukking van de krachtsverschillen tussen de Amerikaanse en de Europese economie. Maar inmiddels zien wij dat de Europese Centrale Bank gaat interveniëren. Elke stap die kan leiden tot een uitholling of vermindering van het vertrouwen in de euro, moet worden tegengegaan. In die zin blijven wij er kritisch over dat akkoord is gegaan met een hoog financieringstekort van Italië, ook door onze minister. Heeft de minister overigens nog de indruk dat hij in Italië nog steeds "il duro" wordt genoemd?

De derde opmerking gaat over de zorg die wij hebben over de woning, waarbij het gaat over de hertaxatie van woningen en de hypotheekrenteaftrek, waarover een niet aflatende discussie gaande is. Op het ogenblik zien wij dat de waarde van woningen fors toeneemt.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Mijn Italiaans is niet meer wat het geweest is; kan de heer Balkenende voor vertaling zorgen?

De heer Balkenende (CDA):

Mijn Italiaans is waarschijnlijk nog slechter dan dat van de heer Van Dijke. Mijn kennis houdt zo'n beetje op bij "lavoro in corso", wat zoiets betekent als "werk in uitvoering". Ik heb begrepen dat "il duro" iets betekent in de zin van "de harde", dus degene die niet lichtzinnig optreedt op financieel-economisch gebied.

Voorzitter! Wij maken ons zorgen over de voortdurende waardestijging van de woning. Op zichzelf is die mooi, maar de hertaxatie zal behoorlijk groot zijn. Dit betekent dat de burger straks te maken krijgt met aanzienlijke lastenverzwaringen in verband met het huurwaardeforfait, de overdrachtsbelasting en de onroerendezaakbelasting. Wij zouden het goed vinden als wij een kritische discussie zouden aangaan over het niet automatisch incasseren van deze voordelen door de overheid. Wij denken dat het beter is om over te gaan tot het verminderen van het huurwaardeforfait en het aanpassen van de tarieven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik begrijp van de heer Balkenende dat hij pleit voor een verlaging van het huurwaardeforfait. Hoe kijkt het CDA aan tegen de budgettaire kloof tussen enerzijds de opbrengst van het huurwaardeforfait en anderzijds de kosten van de hypotheekrenteaftrek. Deze kloof was in 1995 ongeveer 7 mld. en die kloof groeit naar, laten wij zeggen, 10 mld. in 1998. Hierover krijgen wij nog nadere gegevens van de minister. Nu wil de heer Balkenende de hypotheekrente ongemoeid laten, maar het huurwaardeforfait verlagen. Die kloof wordt dus nog groter. Waar moeten wij dat vandaan halen?

De heer Balkenende (CDA):

Wij willen goed kijken naar de taxaties en de gevolgen die deze hebben voor de inkomsten van de overheid, gezien het volgende. Als wij dit mechanisme ongeclausuleerd laten doorgaan, zal dit leiden tot een forse lastenverzwaring voor de burger. Er moet natuurlijk worden gekeken naar de aftrek van de hypotheekrente en de situatie van het huurwaardeforfait, maar niet iedereen heeft te maken met een 1 op 1-situatie. Sommige mensen hebben een hoge hypotheek, met een hoog huurwaardeforfait, andere mensen hebben een lage of geen hypotheek en wel te maken met het huurwaardeforfait. Voor de laatste groep is het dan onbillijk. Als je te maken hebt met deze ontwikkelingen, is de principiële vraag of de overheid erin moet berusten dat die lastenverzwaring op de automatische piloot maar doorgaat. Daar hebben wij grote moeite mee. Wij vinden dat je die discussie moet voeren. Ik weet dat er in uw kring anders over wordt gedacht, maar wij vinden dat wij stil moeten staan bij de lastenverzwaring die voortvloeit uit de hertaxaties. Wij accepteren deze lastenverzwaring niet, want wij vinden dat deze te ver gaat.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Hoe kunt u nu spreken van een lastenverzwaring? Ik heb net aangetoond dat er per jaar 1 mld. extra naar de groep eigenwoningbezitters in Nederland gaat. Ik zie geen lastenverzwaring, maar een lastenverlichting die wij niet in de hand hebben en die u wilt versterken.

De heer Balkenende (CDA):

U vergelijkt nu appels met peren. U praat over de macrokaders die toenemen. Dat hangt samen met het feit dat er meer eigenaren van huizen komen. Er worden meer hypotheken afgesloten. Het gaat ons erom dat die lastenverzwaringen in de microsituatie behoorlijk vervelend kunnen uitpakken. Wij vinden dat wij daar niet zomaar aan voorbij mogen gaan. Dat is onze oproep.

In de PvdA is gesuggereerd dat de hypotheekrenteaftrek zijn langste tijd heeft gehad in verband met de Europese ontwikkelingen. Wij dachten dat een dergelijk besluit een nationale competentie is. Wij zouden graag zien dat de minister dit bevestigt.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Afgelopen weekend was een leuk weekend. Eindelijk is de hypotheekrenteaftrek weer bespreekbaar, desnoods via Europa, wat maakt mij dat uit. Als ik de heer Balkenende hoor, gaat de deur weer helemaal dicht, maar misschien gebeurt het zonder het CDA, wie weet.

Cijfers, cijfers, cijfers en nog eens cijfers. Ik zag afgelopen zondag een gesproken column bij Buitenhof. Die mevrouw had een heel leuk beeld. Zij zei dat je ontzettend moet opletten met cijferfetisjisten, want dan moet je denken aan iemand die in de auto zit en constant naar de metertjes op het dashboard kijkt in plaats van door de voorruit. Dat loopt niet goed af. In de Volkskrant stond vandaag ook een zeer lezenswaardig artikel van iemand die morgen promoveert op cijfers en economie.

Waarom zeg ik dit? Omdat de sinterklaasrede van minister Zalm van vorig jaar nog in mijn oren nasuist. Hij zei toen dat hij dit voorjaar zou terugkomen als een zwartepiet. De Voorjaarsnota gaat dan ook uit van sobere, zo niet sombere verwachtingen. Inmiddels blijkt dat de minister zich arm heeft gerekend. In tegenstelling tot de heer Balkenende heb ik daar helemaal geen moeite mee. Ik heb net al aangegeven hoe relativerend wij moeten denken over cijfers. Omstandigheden kunnen veranderen en cijfers ook. Als cijfers goed zijn, zijn wij vooral heel blij. Direct zal duidelijk worden waarom wij blij zijn.

Terwijl het Centraal economisch plan nog rekende met bijna 12 dollar voor een vat olie, is die prijs inmiddels 17 dollar. Het CEP dacht dat wij gemiddeld ƒ 1,90 voor een dollar op tafel moesten leggen, maar dat is al geruime tijd meer dan ƒ 2, en nu zelfs ƒ 2,13. Dat wordt dus een forse meevaller voor de aardgasbaten. Zoals iedereen weet, zijn deze sinds Den Uyl aan elkaar gekoppeld. Bovendien schijnt een dure dollar goed voor de export en dus voor de groei te zijn.

De inflatie is groter dan de aanname in het CEP en dat is ook een voordeel voor de minister van Financiën. De uitgavenkaders kunnen worden opgerekt en de inkomsten worden groter, denk aan de BTW. De raming voor belasting op personenauto's en motorrijwielen is met 0,5 mld. verlaagd, omdat er lagere autoverkopen werden verwacht. Maar wat blijkt? In plaats van een volumedaling is er tot en met april van dit jaar sprake van een stijging met maar liefst 20%. Waar moeten die mensen allemaal rijden?

De groei van de economie was in het eerste kwartaal niet 2 maar 3% en het financieringstekort komt niet uit op 1,7 maar op 0,7%. Dat is een nogal florissant beeld vergeleken met het beeld dat eerder werd geschetst. De wereld ziet er in juni heel anders uit dan in de donkere dagen voor Sinterklaas of in het voorjaar. Daarmee komt de Voorjaarsnota naar mijn mening een beetje in de lucht te hangen en kan deze niet langer uitgangspunt voor beleid zijn. Intussen ben ik wel heel erg benieuwd naar de gevolgen van de jongste feiten, zowel voor de inkomsten- als voor de uitgavenkaders. Zou de minister een tipje van die sluier kunnen oplichten? Krijgt de Kamer ook de junipublicatie van het CPB op basis waarvan de minister zijn conclusies trekt?

Inmiddels vraag ik de minister het zwartepietenpak maar vast uit te trekken en de mijter weer op te zetten. Ik vraag dat, omdat ik enkele knelpunten naar voren wil brengen die naar mijn mening spoedig opgelost moeten worden en waarvoor bovendien een breed draagvlak in de Kamer aanwezig lijkt. Ik vraag met name de aandacht van de PvdA-fractie voor deze punten. Ik doe dat naar aanleiding van uitlatingen van de heer Melkert in NRC Handelsblad van vorige week vrijdag. Ik zal het artikel niet helemaal voorlezen, maar ondanks de vaagheid in de conclusies heb ik wel letterlijk gelezen dat hij vindt dat de verschillen in kansen nu kunnen worden verminderd, dat er weer ruimte is voor ambitie en dat het regeerakkoord niet langer heilig is. Hij zegt namelijk: wij moeten ons niet tevreden stellen met het slechts uitvoeren van het regeerakkoord.

Ook de heer Crone kan er wat van. Ik lees vandaag in de krant dat hij vermoedt dat wij nog in de Gouden Eeuw verkeren. Tegen de heer Van Dijke zou ik willen zeggen: een soort la dolce vita. Dat is wat de heer Crone nog ziet voor ons. Die verwijzing naar de Gouden Eeuw is hartstikke mooi. Ik neem aan dat hij niet bedoelt: toen was armoede normaal, dat moet nu ook normaal zijn. Ik neem aan dat hij met die opmerking bedoelt: wij zijn een rijk land, een stinkend rijk land, net zo rijk als relatief gesproken in de Gouden Eeuw en dat moet toch betekenen dat wij de grote tegenstellingen in dit land oplossen en belangrijke knelpunten op belangrijke terreinen weten weg te nemen.

Ik wil er meteen een noemen. Dat gaat over die 8300 ouderen in ons land die op een wachtlijst staan voor een plaats in een verpleeghuis. 14% van hen wordt gerekend tot de zeer urgente gevallen. Wij praten dan over zo'n 1200 ouderen die acuut geholpen moeten worden, omdat er geen mantelzorg meer voor hen is – er zijn geen familieleden meer die voor hen zorgen – en omdat de reguliere zorg, om welke reden dan ook, tekortschiet. Natuurlijk moet er een structurele oplossing komen voor dit probleem. Maar omdat de uitwerking van een structurele oplossing nog wel eens even op zich kan laten wachten, is mijn fractie er voorstander van dat er 50 mln. beschikbaar komt voor een noodfonds om op die manier de huidige noodsituatie waarin deze mensen verkeren acuut te kunnen oplossen.

Deze problemen zijn zo acuut en zo omvangrijk dat wij niet kunnen wachten op die toegezegde structurele oplossing. In het gunstigste geval wordt het dan bij de begroting voor 2000 geregeld, maar dan zijn wij inmiddels weer een halfjaar verder. Ik reken erop dat de minister en de Kamer serieus naar deze zaak willen kijken. Een bedrag van 50 mln. moet afdoende zijn om de ergste nood te lenigen. Wellicht – ik verwijs nu naar een eerdere uitspraak van de minister – vindt hij dat geld in de plooien van zijn mantel, zijn sinterklaasmantel. Mijn fractie overweegt hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Het tweede punt betreft de jeugdzorg. Volgens het regeerakkoord is een bedrag van 60 mln. nodig om de knelpunten in de jeugdzorg op te lossen. Men moet dan denken aan de wachtlijsten voor de jeugdhulpverlening, het meldpunt kindermishandeling en bureaus jeugdzorg. Wij spreken over 7000 kinderen die van de huidige problemen het directe slachtoffer zijn. Wij vragen van de regering eraan mee te werken dat de maximale wachttijd van twee maanden voor alle vormen van jeugdzorg mogelijk wordt.

Volgens mij vindt een dikke meerderheid in deze Kamer dat het geld om met mevrouw Arib van de PvdA te spreken, er linksom of rechtsom moet komen, dus ook onafhankelijk van het antwoord op de vraag of de fiscalisering van de inning van de omroepbijdrage doorgaat of niet. Misschien kan de minister van de gelegenheid gebruik maken eens uit te leggen wie nou zo'n koppeling bedenkt tussen de fiscalisering van de omroepbijdrage en 60 mln. voor de oplossing van knelpunten in de jeugdzorg. Mij is dat absoluut onduidelijk. Ik heb er echt over geprakkizeerd: zou het iets met televisieprogramma's te maken hebben? Ik kom er niet uit. Misschien kan de minister dat nu eens uitleggen.

Ik vermoed dat dit voorstel op brede steun kan rekenen. Aangezien het rode lampje al brandt, hetgeen betekent dat mijn spreektijd op is, kan ik mevrouw Örgü niet meer citeren, noch mevrouw Van Vliet. Tijdens het algemeen overleg heb ik begrepen dat zij mijn voorstel om nu echt iets te doen aan de jeugdzorg van harte ondersteunen.

Mijnheer de voorzitter! Ik zal proberen om het vervolg van mijn betoog zo kort mogelijk te houden. Ik wil nog iets zeggen over de sociale advocatuur in verband met de gefinancierde rechtsbijstand. De vergoeding is zo laag dat er nu al sprake is van leegloop. Het gevolg is dat minder draagkrachtigen steeds moeilijker een beroep kunnen doen op gefinancierde rechtsbijstand. Deze tweedeling in het recht zou voor iedereen onaanvaardbaar moeten zijn. En wij zitten al helemaal niet te wachten op een vergroting van die tweedeling. Een uurvergoeding van ƒ 180 lijkt mijn fractie alleszins redelijk in vergelijking met de huidige ƒ 125 die wel erg laag is en in relatie tot hetgeen nu in de commerciële sector betaald wordt. Het is mij inmiddels duidelijk geworden dat een meerderheid in deze Kamer voorstander is van een verdergaande verhoging dan inmiddels door de regering is toegezegd. Die komt dan uit op een vergoeding van ƒ 150 per uur. Mijn fractie kan dat steunen, mits wij kunnen vaststellen dat dit een tussenstap is, zodat wij op termijn kunnen kijken naar een verder doorgroeien van het uurtarief om op die manier de leegloop van de sociale advocatuur tegen te gaan. Mijn fractie overweegt ook daarover in tweede termijn een motie in te dienen.

Ik wilde nog iets zeggen over de SPAK en de verspilling van al die miljarden. Misschien kan ik daarover bij een andere gelegenheid nog even de degens kruisen met de minister.

De heer Van Dijke (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Wij beleven een merkwaardige Voorjaarsnota. Wij herinneren ons allemaal nog de gang van zaken bij de Najaarsnota. Alom lagen de financiële, economische en begrotingstechnische tegenvallers in het verschiet, maar het kabinet zag geen aanleiding om tot al te grote bijstellingen van de begroting over te gaan. Dat zou dan wel komen bij de Voorjaarsnota.

Wij zijn nu een halfjaar verder en wie de Voorjaarsnota beziet en de cijfers van het CPB en het CEP tot uitgangspunt neemt, constateert dat allerlei tegenvallers waarvoor onze fracties toen waarschuwden, daarin inderdaad bewaarheid zijn geworden. De groei is geen 2,25% maar 2%. De raming voor de wereldhandel ligt lager, de inflatie ligt lager en er zijn lagere dollarkoersen en olieprijzen, en dus gasprijzen. En inderdaad rollen daaruit de tegenvallers zoals wij in het najaar al schetsten. Dat zijn tegenvallers bij belastingontvangsten, ambtenarensalarissen, aardgasopbrengsten, enzovoorts.

Maar heel serieus worden deze cijfers uit het CEP, die nota bene goeddeels terugkeren in de Voorjaarsnota, niet genomen. Je zou op dit punt een constante lijn verwachten, maar dat is helemaal niet zo. Er zijn slechts beperkte aanpassingen, zoals 300 mln. door toepassing van budgetdiscipline en 500 mln. uit beleidsmatige aanpassing, en voor het overige laat de minister het tekort onbekommerd oplopen tot maar liefst 1,7%. Wij kunnen ons moeilijk voorstellen dat als de minister echt veronderstelde dat het tekort tot dat niveau zou oplopen, het hierbij gebleven zou zijn.

Het waarom is dan ook niet moeilijk. Kennelijk hecht het kabinet niet veel waarde aan het CEP, maar meent het op basis van de allerjongste inzichten dat het uiteindelijk allemaal best wel mee zal vallen. De minister komt er zelfs rond voor uit dat het inflatiecijfer zoals dat in de junipublicatie van het CPB naar voren komt, de feitelijke basis zal vormen voor de uiteindelijke cijfers. Dat komt begrotingstechnisch gezien natuurlijk wel goed uit. En daarbij lijkt het kabinet impliciet een aantal andere meevallers reeds in het achterhoofd te hebben: het groeicijfer voor de economie komt wellicht toch nog op die 2,25%, de olie- en gasprijzen blijken hoger, de dollar wordt duurder, het aantal asielzoekers valt lager uit en de werkgelegenheidsgroei valt mee. Ook wijst er niet zoveel op dat wij inderdaad moeten rekenen met tegenvallende belastingopbrengsten als gevolg van bijvoorbeeld lagere autoverkopen, enzovoorts.

Voorzitter! Het kabinet heeft dus geluk. Ik ben de laatste die het kabinet het geluk misgunt, maar waarom wordt dan toch dit begrotingstechnisch inconsistente beleid gevoerd? Waarom zijn in december niet de meest recente inzichten tot uitgangspunt genomen en nu in feite wel? Als het kabinet de lijn uit de Najaarsnota wel had doorgetrokken, had het nu tot een veel ingrijpender bezuiniging dienen te komen. Overigens, veel zaken lijken mee te vallen, maar 2,25% is nog altijd precies het behoedzame scenario. De relatief geringe aanpassing betekent dat als het CEP en de cijfers uit de Voorjaarsnota wel serieus worden genomen, het EMU-tekort gevaarlijk aan het oplopen is.

Misschien zal de minister op dit punt wederom selectief gaan winkelen door erop te wijzen dat het allemaal wel meevalt. Toch kun je in het licht van het begrotingsbeleid moeilijk stellen dat euroland Nederland alles doet om ervoor te zorgen dat men binnen de eisen van het stabiliteitspact blijft. En dan mag ook de gang van zaken rond Italië geen verbazing wekken. Wat mij betreft, is dat dus een voorbeeld van hoe het niet moet. Het is niet geloofwaardig dat ondanks de versoepeling die Italië vooralsnog is toegestaan, de middellangetermijndoelstelling toch haalbaar zal zijn. Al met al lijkt dit op politieke plooibaarheid van begrotingen. Komt dit niet in de buurt van: "zo de wind waait, waait mijn jasje"?

Ik zal een aantal onderdelen van de Voorjaarsnota en de voorjaarsbrieven langslopen. Tegenvallende belastingopbrengsten hebben onder meer te maken met de gestegen huizenprijzen en in relatie daarmee met de toegenomen hypotheken. De omvang van de aftrek overstijgt de gestegen overdrachtsbelasting. Steeds meer economen wijzen op de gevaren van deze zeepbel. Het zal duidelijk zijn dat we vroeg of laat tegen vragen over deze zaak aanlopen. Voor onze fractie wordt de vraag steeds klemmender of het niet tijd wordt om op dit punt in den brede met elkaar in discussie te gaan, los van alle overwegingen die je op dat punt kunt hebben. Ik verzoek de regering daarom om ons een notitie te zenden waarin zij deze problematiek integraal aan de orde stelt en de diverse gepresenteerde oplossingen te bespreken en van een oordeel te voorzien. Dan kan daar in dit huis een debat over plaatsvinden, dan doorbreken we hier dat geweldige dogma en dan voorkomen we dat allerlei losse plannetjes voor voortdurende, telkens terugkerende onrust in de samenleving zorgen. Ik overweeg om in tweede termijn op dit punt een motie in te dienen; ik hoop overigens dat dat niet nodig zal zijn.

De heer Balkenende (CDA):

Op zichzelf is het heel goed dat er helderheid ontstaat, want er worden nu steeds luchtballonnen opgelaten, zeker binnen de PvdA en recent ook binnen D66; vervolgens zegt iemand die hoger staat in de politieke hiërarchie dat de mensen zich geen zorgen hoeven te maken. In die zin begrijp ik uw verzoek om helderheid. Het enige wat u echter vraagt, is een reactie op het kabinet op deze plannen. Vorig jaar hebt u gezegd dat er op het punt van de hypotheekrenteaftrek iets zou moeten gebeuren. Ik herinner mij dat wij daarover met elkaar hebben gedebatteerd bij de financiële beschouwingen. Is uw verzoek nu volstrekt neutraal of geeft u het kabinet een bepaalde oriëntatie mee?

De heer Van Dijke (RPF):

U kunt weten dat mijn fractie weinig politieke problemen neutraal tegemoet treedt en over veel zaken een opvatting heeft. In de loop der jaren zijn op dit punt onevenwichtigheden gegroeid die aangepakt moeten worden. Het baart mij zorgen dat het kabinet dit punt onbesproken laat, zeker bij de presentatie van de belastingplannen voor de komende eeuw; het is een dogma waar je niet aan mag komen en dat baart mij zorgen. Wij vinden dat de op dat punt gegroeide onevenwichtigheden nader moeten worden bekeken, overigens in samenhang met alle andere beleidsmaatregelen en niet geïsoleerd. Het is echter evident dat hier iets aan gedaan moet worden.

De heer Balkenende (CDA):

Vorig jaar hebt u ingebracht dat er aanpassingen zouden moeten plaatsvinden; dat wordt nu dus ook binnen de PvdA en D66 gezegd. Bent u het daar, los van de modaliteiten, inhoudelijk nog steeds mee eens? Houdt u dus staande dat er iets moet gebeuren en houdt u dat het kabinet voor?

De heer Van Dijke (RPF):

U houdt hier toch niet staande dat er niets moet gebeuren? De zich aftekenende en zojuist door de heer Vendrik naar voren gebrachte scheefgroei moet ook u zorgen baren. U kunt niet weg blijven lopen voor het agenderen van dit onderwerp. Als u zegt dat men absoluut niet aan de hypotheekrente mag komen en dat men daar zelfs niet over mag spreken, merk ik op dat ik ook geen gas terugneem ten opzichte van datgene wat ik de vorige keer tegen uw collega hebt gezegd, namelijk dat dat getuigt van een grenzeloos conservatisme.

De heer Balkenende (CDA):

Discussiëren is altijd goed en wij zijn uiteraard graag bereid tot een debat; dat moet ook. Het belangrijke punt bij de hypotheekrenteaftrek is dat we alles in het werk moeten stellen om de zeker bij de huidige huizenmarkt noodzakelijke stabiliteit te handhaven. Op dat punt hebben wij best wel eens zorgen over al die ballonnen.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik ben het hartgrondig eens met uw opmerking over het handhaven van de stabiliteit; dat doe je echter niet door dit punt als onbespreekbaar thema te kwalificeren, zoals de CDA-fractie doet.

Voorzitter! De tegenvaller als gevolg van de waterschade is opnieuw groter dan gedacht. Het gaat om maar liefst 1 mld. aan te verwachten uitkeringen. Vorig jaar heb ik al gevraagd of er geen aanleiding is om hier een structurele voorziening voor te treffen. Volgens mij is dat nog steeds een relevante opmerking. Ik vraag de minister om daarop in te gaan.

In de AOW is sprake van een meevaller als gevolg van een aantal goedkope uitkeringen; die meevaller is groter dan verwacht. Gelet op de aard van de uitkering, lijkt mij dat deze bijstelling op een tijdiger moment in beeld had kunnen komen. We spreken immers over een demografische uitkering en daar is nu eenmaal veel van bekend. Daarom krijg ik op dit punt graag een toelichting van de minister.

Er is een onderschrijding bij Sociale Zaken, die zal worden aangewend om mogelijke tegenvallers in 2000 op te vallen; daarbij gaat het om 400 mln. Ook dat acht ik een merkwaardige gang van zaken, temeer omdat het nog maar de vraag is of die tegenvallers zich in 2000 inderdaad zullen voordoen, zeker in de mate waarin zij worden gepresenteerd. Ik wijs daar met name op, omdat verhoogde reïntegratie-inspanning en versterking van de poortwachtersfunctie bij de WAO vruchten zullen afwerpen; dat moet althans onze ambitie zijn en wij hebben die verwachting ook zeker. Waarom vloeit deze meevaller dan niet gewoon in het tekort?

De onderbesteding van diverse posten in de sociale zekerheid geeft nog steeds aanleiding tot zorg. Evenals bij de Najaarsnota is er nog steeds een onderuitputting bij de WIW. Juist als de werkgelegenheidsgroei dreigt af te nemen is dat toch onacceptabel?

Vermeldenswaard zijn de sluitende cijfers bij het onderdeel zorg. Toch valt er wel iets aan op te merken, namelijk dat tal van Paarse maatregelen tot kostenbesparing niet werken of in ieder geval grote tegenvallers laten zien, zoals bij de geneesmiddelen, de hulpmiddelen, de eigen bijdrage inzake Ziekenfondswet en de centrale inning van de eigen bijdragen. De ontoereikendheid van dergelijke maatregelen geeft weinig vertrouwen dat de maatregelen die worden ingezet om de cijfers van 1999 sluitend te krijgen, zoals de herziening van de maximumprijzen, de crawl back van de apothekers, de afremming van het snel groeiende gebruik van geneesmiddelen, afdoende zullen zijn.

Ik rond mijn bijdrage, die ik mede namens het GPV uitspreek, af. De tegenwind die het kabinet aanvankelijk leek te krijgen, lijkt wat te draaien, maar het opportunisme waarmee het kabinet van deze draaiende wind gebruik maakt, doet vragen rijzen over de koersvastheid van het financiële beleid.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ga een erg saai en voorspelbaar verhaal houden. Ik zal iets zeggen over het algemene beeld en ik zal afsluiten met een paar boodschappen.

Ik denk dat er geen jaar is geweest waarin vrolijke en sombere vooruitzichten elkaar zo sterk hebben afgewisseld. De geforceerde toerekening van de macro-economische effecten van het regeerakkoord en de groei in 1999 bleken al snel te rooskleurig ingeschat. Sindsdien zijn de internationale voorspellers elkaar in de haren gevlogen, waarbij het optimisme van het kabinet in het vroege najaar plaatsmaakte voor diepe somberheid van de zijde van het Centraal planbureau bij gelegenheid van het Centraal economisch plan. De verwachte groei voor 1999 werd een vol procentpunt neerwaarts bijgesteld, van 3% naar 2%, en de ramingen voor de inflatie daalden eveneens, met 0,5 procentpunt van 1,75% naar 1,25%.

Het kabinet nam de groeibijstelling wel over, maar de inflatieraming niet. Dat doet bij mij grote vragen rijzen. Waarom is dit zo? Bovendien werd het inflatieniveau hoger bijgesteld dan de BBP-deflator. Dat wordt van belang. Het vigerende inflatieniveau voor 1999 bedraagt nu 1,6%, de BBP-deflator, gehanteerd voor de aanpassing van de uitgavenkaders, bedraagt 1,45%. Het is onhelder waarom dit zo moet. Ik heb hierover wel een vermoeden, maar daar kom ik zo op terug. Ik wil de minister uitnodigen om hierover maximale helderheid te bieden.

Wat de situatie bizar maakt, is dat de dans om het inflatiecijfer nog niet definitief is beslecht. Alsof er nooit een hoofdbesluitvormingsmoment heeft bestaan, wordt de Voorjaarsnota definitief in de zomer vastgesteld. Maar waar praten wij nu dan over? Is deze Voorjaarsnota een spooknota? Wat is eigenlijk de waarde van dit document? Via de kranten bereiken ons de laatste tijd berichten dat de laatste inschattingen van inflatie en BBP-deflator hoger uitvallen. De inflatie zou rond de 2% uitkomen en de BBP-deflator rond 1,5%. Kloppen deze cijfers? Is dat de actuele stand en praten wij daarover? Maakt de minister van Financiën deze cijfers tot de zijne en, zo ja, waarom wordt het verschil tussen prijsinflatie en deflator opnieuw groter?

De heer Balkenende (CDA):

Ik onderschrijf uw analyse dat de inflatie een behoorlijke betekenis begint te krijgen en u geeft ook de goede argumenten. Maar u gebruikte zonet het woord "vermoeden". Komt u daar nog op terug?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik kom daar nog op terug.

Dit soort manoeuvres hebben volgens mij een betekenis. Als de prijsinflatie voor 1999 wordt aangepast naar 2%, dan scheelt dat ten opzichte van deze Voorjaarsnota ongeveer 0,5 mld. aan prijsbijstelling. Maar uit de berichtgeving valt op te maken dat de BBP-deflator nauwelijks wordt aangepast. In de huidige plannen van het kabinet komt deze uit op 1,5%; ten opzichte van deze Voorjaarsnota is dat een stijging met 0,05%. Waarschijnlijk heeft de ophoging van de aanvullende post prijsbijstelling indexering WSF met 0,5 mld. nauwelijks enige betekenis, want het reële uitgavenkader gaat heel snel knellen. De overigens beperkte bezuinigingen in het kader van de Voorjaarsnota blijven dan goeddeels in stand, hoewel dat misschien helemaal niet nodig is. Als de deflator wel zou mogen stijgen tot 2% wordt het kader verruimd tot 1,6 mld. Dat is niet gering. Ik zei al: dit soort manoeuvres hebben hun betekenis. Het belang van deze keuzen kan moeilijk onderschat worden.

Voorzitter! Er zijn ook gevolgen voor de ontvangsten van het Rijk want door de stijgende inflatie nemen waarschijnlijk de inkomsten toe. Voor de ijklatten heeft dat weinig betekenis want die staan al sinds de Miljoenennota van 1999 vast en worden dit jaar niet meer gewijzigd. Wat nu? Waar blijft straks precies de niet gerealiseerde prijsstelling in het scenario dat ik zo-even schetste? Gaat het kabinet die opnieuw niet of niet geheel uitkeren? Dan blijft er voor mij maar een conclusie over. De minister van Financiën heeft een nieuwe manier gevonden om het tekort te drukken. Het is mogelijk dat ik het verkeerd zie. De reguliere route waarbij de ijklatten bepalen of er sprake is van een meevaller die vervolgens met de bekende spelregels voor aanwending wordt benut heeft een broertje gekregen: tekortreductie via een te laag vastgestelde BBP-deflator. Heeft de veroordeling van het Nederlandse tekort door de Europese Commissie zoveel indruk gemaakt? Ik heb de minister toch vrij zelfverzekerd horen betogen dat hij in alle rust deze kritische bejegening uit hoofde van het stabiliteits- en groeipact naast zich neer legt. Of wil hij druk op de ketel houden? Moeten wij constateren dat vijf jaar na het ministerschap van de heer Kok het tekortbeleid eigenlijk weer terug is in de politieke arena?

Voorzitter! De vooruitzichten voor 2000 blijven door deze dans rond de inflatie met meer dan gemiddelde mist omhuld. Ik zou bijna zeggen: ik heb geen flauw idee wat er gaat gebeuren. Wie het weet mag het zeggen. De minister van Financiën misschien. Wat wordt de deflator in 2000? In de Miljoenennota 1999 is gewerkt met een deflator van 2% voor het jaar 2000. Is deze dan zoals sommige berichten suggereren tussentijds verlaagd met 0,5% om de boel onder druk te zetten? Is die nu weer verhoogd naar 2% zoals onlangs weer te beluisteren viel? Is de CEP-raming van 1,25% nog actueel? Hoe ziet de verhouding tussen prijsinflatie en BBP-inflator er dan uit? Ook hier is het belang evident: hoe reëler en in dit geval hoger de deflator hoe meer ruimte, hoe minder geforceerde bezuinigingen die beleid bemoeilijken.

Voorzitter! Ik sprak reeds over een vermoeden. Als deze berichten kloppen en mijn analyse niet ver bezijden de waarheid is, dan speelt deze minister van Financiën een spelletje met andere departementen en dus ook met ons. De rust op het begrotingsfront die het trendmatig begrotingsbeleid – dat onze steun heeft – met zich mee zou moeten brengen heeft dus plaats gemaakt voor onrust over het uitrekenen, zo niet hanteren van de BBP-deflator. Ik kan geen vaste verhouding tussen de inflatieraming en de deflator ontdekken. Misschien wordt het tijd dat de minister van Financiën een beetje paal en perk stelt aan de door hemzelf gecreëerde beleidsruimte op dit punt. Misschien is het ook verstandig om vast te houden aan dat ene hoofdbesluitvormingsmoment. Dat maakt ook dit gesprek een stuk zinvoller. Bij gelegenheid van de Najaarsnota werd de hele Kamer door de minister met reden het kerstbos ingestuurd omdat de minister dat hoofdbesluitvormingsmoment niet wilde aantasten. Ik hoor het hem nog zeggen. Hij ging rustig op winterslaap en alles zou helder worden bij gelegenheid van de Voorjaarsnota. Dat is helaas niet het geval.

Door zo te handelen maakt de minister het mijn fractie moeilijk een definitief oordeel uit te spreken over de inhoud van deze Voorjaarsnota. Wat ik hierna uitspreek gaat uitdrukkelijk onder de voorwaarde en de wetenschap dat in de komende zomer veel meer helderheid ontstaat over de vraag waar wij precies aan toe zijn.

De heer Balkenende (CDA):

Ik treed niet in de techniek van deflator en inflatie. De heer Vendrik heeft dat helder gezegd. Ik ben benieuwd naar het antwoord. De politieke betekenis van zijn opmerking is dat op deze manier de rol van het parlement in het gedrang komt. Wij hebben te maken met allerlei veronderstellingen, verschillende weegmomenten in het jaar, verschillende definities en ruimteberekeningen. Het is erg lastig om een vinger achter de cijfers te krijgen. Is dat wat hij bedoelt? Als hij die vraag bevestigend beantwoordt, dan hebben wij de vraag aan de orde of het parlement op deze manier goed genoeg kan functioneren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn persoonlijk functioneren staat onder druk omdat ik er letterlijk hoofdpijn van gekregen heb. Ik begreep het op een gegeven moment bijna niet meer. Het is echt heel lastig om het goed te volgen. Ik ben het verder eens met uw opmerkingen. Meer helderheid, het liefst in dit debat.

De conjunctuurontwikkeling in opinies en voorspellingen leek het afgelopen jaar aanmerkelijk heftiger dan de werkelijke veranderingen die de Nederlandse economie doormaakt. Bij gelegenheid van de behandeling van de Najaarsnota 1998 hebben wij al stilgestaan bij mogelijke tegenvallers voor het lopende jaar. Ik wil mijn eigen bijdrage aan dat debat zeker niet uitvlakken, maar nu, een halfjaar later, zijn wij allemaal van een koude kermis thuisgekomen, want er is eigenlijk nauwelijks sprake van een omvangrijk probleem. Ik loop de belangrijkste mutaties even langs.

Tot ons genoegen heeft het kabinet ervoor gekozen 1,2 mld. te reserveren voor de kosten van asiel en dit bedrag toe te voegen aan de begroting van Justitie. Dit heeft onze steun. Daartegenover staat echter dat er onmiddellijk weer 200 mln. op moet worden bezuinigd. Ik zal daar later op deze dag nog nader over spreken met een van de bewindslieden van Justitie, maar deze bezuiniging vinden wij eerlijk gezegd onverstandig. Wij nemen niet alleen de onderliggende maatregelen niet voor onze rekening, wij vinden ook dat dit soort ingrepen niet thuishoren bij de Voorjaarsnota, want daarvoor staat er toch te veel op het spel. Ook is het de vraag of dit allemaal wel haalbaar is, bestuurlijk en uitvoeringstechnisch. Een herhaling van verleden jaar – ik heb hierover bij gelegenheid van de behandeling van de Najaarsnota indringend over gesproken – waarbij te krappe budgetten de indruk wekken dat het ons bij de asielproblematiek opnieuw over de schoenen loopt, moet echt worden voorkomen. Ik roep de minister van Financiën met het oog op de komende herziening van deze Voorjaarsnota op – ik neem aan dat het een Voorjaarsnota-plus zal worden – deze voorgenomen bezuiniging opnieuw te overwegen en haar minimaal uit te stellen tot volgend jaar.

Voorzitter! Wij steunen het kabinet in zijn keuze om 1 mld. uit te trekken voor waterschade, en dat geldt uiteraard ook voor de 100 mln. die is uitgetrokken voor Kosovo. Wij hebben wel moeite met de bezuiniging van 100 mln. op het OS-budget. Het blijft een problematische begroting, want ze ligt voortdurend onder vuur. Zie bijvoorbeeld de extra kosten van de opvang van asielzoekers en de onduidelijkheid omtrent de inpassing van de Indonesiëfaciliteit in ODA. Wij pleiten ervoor om de bezuiniging van 100 mln. op het ODA-budget terug te draaien.

Voorzitter! Een opmerking over de budgetsector met de nieuwe naam: sociale zekerheid en arbeidsmarkt. Mijn fractie zet vraagtekens bij de verhoging van het budget voor uitvoeringskosten met 75 mln. en voor doelmatigheidsprojecten met 120 mln. Waar zijn deze verhogingen nu eigenlijk voor nodig? Dapper worden de kosten van de laatste intensivering verhaald op latere jaren, via intertemporele compensatie, maar gaat dat ook werkelijk lukken? Het is mijn indruk dat de UVI's toch niet echt te beroerd zijn om voortdurend geldproblemen te hebben. Wat betekent overigens in dit verband de onlangs uitgestelde privatisering voor deze kostenpost? Het gaat om nogal wat geld.

Voorzitter! Dan nog enkele boodschappen die ik de minister voor 1999 zou willen meegeven. Over de sociale advocatuur is al breeduit gesproken. Ik pleit er namens mijn fractie voor, reeds dit jaar een extra budget beschikbaar te stellen voor de sociale advocatuur door zo snel mogelijk de vergoeding voor sociale advocaten op te trekken tot ƒ 150 per uur. Het gaat om een bedrag van ongeveer 50 mln., dat bovenop de 15 mln. zou moeten komen die de staatssecretaris van Justitie reeds heeft toegezegd. Wil het kabinet hiervoor ruimte maken bij de vaststelling van de komende Voorjaarsnota-plus?

Een tweede punt, op het gebied van de volkshuisvesting. Over het ongedaan maken van de versnelde afschaffing van het Besluit woninggebonden subsidies is bij de begrotingsbehandeling mede door de heer Duivesteijn een belangrijk amendement ingediend, dat onze sympathie had. Het zou gaan om een ophoging van het verplichtingenbedrag met ongeveer 170 mln., waarbij de kasuitgaven zouden neerslaan in 2001 en 2002. De staatssecretaris heeft op dat punt een onderzoek toegezegd. Wat gaat de regering nu doen? Dit lijkt me ook een punt voor dit debat, want het gaat om een fors bedrag, ook al betreft het "slechts" verplichtingen.

Voorzitter! Het kabinet heeft besloten om het bedrag van 60 mln. dat vrijkomt door de fiscalisering van de omroepgelden, te besteden aan de jeugdzorg. Het is ons niet helder hoe het kabinet nu precies gaat varen met deze fiscalisering, maar het zou niet goed zijn de problemen in de jeugdzorg daarvan afhankelijk te maken. Daarom pleiten wij ervoor dit bedrag nu reeds toe te voegen aan de begroting van VWS voor 1999. Wil de minister hieraan meewerken?

Voorzitter! Mijn tijd is om, dus ik moet mij nu helaas tot een slotopmerking beperken. Ik heb bij verschillende gelegenheden een pleidooi gevoerd om voor het jaar 2000 en zo mogelijk nog voor 1999 – maar dat zal niet meer lukken – iets te doen aan de problemen in het algemeen maatschappelijk werk en de schuldsanering. Ik herhaal het pleidooi dat ik eerder gehouden heb, bij gelegenheid van de Miljoenennota 2000 geld te vinden voor dit werk. Het gaat om een bedrag van ongeveer 60 mln. en de inverdieneffecten liggen voor het oprapen. Schuldsanering is op het moment het belangrijkste obstakel op de weg naar betaald werk.

De heer Bakker (D66):

Mijnheer de voorzitter! De tijd is soms behulpzaam. Moest het kabinet zich bij zijn besluitvorming over de Voorjaarsnota nog baseren op het Centraal economisch plan van april, thans zijn er weer nieuwe inzichten die door het planbureau in de zogenaamde Koninginne-MEV zijn opgenomen. Die is weliswaar vertrouwelijk, maar in de kranten hebben wij daar voldoende van kunnen meenemen.

Terecht – naar het idee van mijn fractie – heeft het kabinet in april in afwijking van de normale gang van zaken gemeend een definitieve besluitvorming over 1999 te moeten uitstellen totdat de inzichten uit de Koninginne-MEV konden worden meegenomen. Terecht, omdat de onzekerheden in april nog erg groot waren, evenals de aanwijzingen dat het anders zou kunnen uitpakken dan op dat moment kon worden geraamd. Met name de prijsontwikkeling en de economische groei laten nu een wezenlijk ander beeld zien. Dat is goed nieuws. Dat geldt zeker voor de meevallende economische groei, waarbij overigens moet worden opgemerkt dat de bijstelling van de raming van 2 naar 2,25% de CPB-cijfers in overeenstemming brengt met de eerdere verwachting van het IMF, het OESO en het Nijenrode-instituut Nyfer. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van de prijzen. Ik wil daarom toch de minister vragen nog eens in te gaan op de achtergronden van die verschillen in die verwachtingen. Zijn IMF en OESO beter en sneller in staat om de dynamiek van de internationale economie te verwerken dan het CPB? Of maakt ons planbureau wellicht toch meer deel uit van de jaarlijkse beleidscyclus dan wel wenselijk zou zijn, op grond waarvan men zou moeten veronderstellen dat de schommelingen die zich in de CPB-verwachtingen voordoen – dat is niet alleen dit jaar – mede worden beïnvloed of veroorzaakt door wat op dat moment als politiek meest wenselijk wordt gezien. Het zou interessant zijn om niet alleen de opvatting van de minister van Financiën daarover te horen, maar om ook de schommelingen in die verwachtingen in de loop van de jaren eens te vergelijken met de uitkomsten over een aantal jaren. Zou de minister zo'n analyse eens willen doen uitvoeren?

De heer Van Dijke (RPF):

Als ik de bijdrage van collega Bakker beluister, deelt hij toch de analyse die door de heren Vendrik, Balkenende en ondergetekende is gemaakt, namelijk dat er een beetje sprake is van regeren bij krantenbericht. Dat wil zeggen dat het wisselende beeld – de ene maand is het somber en de andere maand schijnt de zon – ertoe aanleiding geeft dat wij onze koers door die krantenberichten laten bepalen en dat dit een heel zwabberige koers tot gevolg heeft.

De heer Bakker (D66):

Nee. Ik dacht even na of ik het woord krantenbericht had laten vallen, maar dat was naar aanleiding van de Koninginne-MEV. Die is nog wel vertrouwelijk, maar wij hebben een en ander in de kranten gelezen.

Het gaat mij erom dat in de planbureaucijfers van april heel andere verwachtingen zitten dat in de planbureaucijfers voor juni. Dat is het punt. Hoe kan dit nu zo snel veranderen? Daar ging mijn analyse over. Het lijkt soms wel dat de conjunctuur van de economie niet zo heel veel te maken heeft met de conjunctuur van het planbureau. Dat kan ik niet verklaren. Daar sloeg mijn vraag dus op.

Hoe het ook zij, die bijgestelde verwachtingen zijn voor het kabinet althans goed nieuws. De inflatie beweegt zich wel aan de bovenkant van wat nog voldoet aan het uitgangspunt van prijsstabiliteit, maar er is ook geen overdreven reden tot zorg op dit punt. Er is wel reden om de waarschuwingen van de bank dat de overheid terughoudend moet zijn in die bijdrage aan de inflatie, serieus te nemen. De dreigende toename van de arbeidsinkomensquote op grond van de contractloonstijgingen waarin de inflatie weer een belangrijke rol speelt, zou toch niet voor een groot deel het gevolg moeten zijn van door de overheid veroorzaakte prijsstijgingen. Dit is overigens niet van vandaag of gisteren. Dit is al gedurende een lange reeks van jaren het gevolg. Dat is behalve voor de arbeidsinkomensquote ook nog eens bezwaarlijk voor de koopkracht.

De heer Balkenende (CDA):

Ik denk dat de heer Bakker een belangrijk punt aan de orde stelt. Op het moment dat de overheid zelf medeverantwoordelijk is voor de inflatieontwikkeling, heeft dit weer gevolgen voor de loononderhandelingen. Het is natuurlijk ook een beetje typisch als minister Jorritsma zegt dat de lonen laag moeten zijn vanwege de lage inflatie, om dan vervolgens te zien dat de inflatie zich anders ontwikkelt. Als de overheid zelf bijdraagt aan een hogere inflatie, leidt dat tot bepaalde problemen. Nu is het de vraag welke consequentie wij daaraan verbinden. De heer Wellink heeft gezegd dat wij niet zouden moeten berusten in een situatie die de laatste vijf jaar gangbaar is geweest, namelijk dat de overheid 1,2 procentpunt per jaar toevoegt aan de inflatie. Hij zegt dat je naar een maximale waarde zou moeten van 0,6 tot 0,75. Ik heb de minister ook om een reactie gevraagd. Vindt de heer Bakker dat wij in die richting zouden moeten denken?

De heer Bakker (D66):

Wat de invloed op de arbeidsinkomensquote betreft is het zo dat deze natuurlijk niet alleen maar wordt bepaald door de ontwikkeling van de prijs, door alleen het inflatiecijfer op zich, maar ook door de lastenontwikkeling. Als de overheid daarnaast lagere lasten in het vooruitzicht stelt c.q. realiseert, heeft dat op zichzelf weer een dempende invloed op die arbeidsinkomensquote.

Ik vind de opmerking van de heer Wellink dat dit een derde moet zijn, een wat rigide uitgangspunt. Dat vind ik ook geen wet van Meden en Perzen. Dat een zekere terughoudendheid verstandig is, ben ik graag met de heer Balkenende eens.

De heer Balkenende (CDA):

Als de overheid medeverantwoordelijk is voor de stijgende inflatie moet ook de vraag aan de orde komen in hoeverre dat spoort met het idee van lastenverlichting. Is het dan toch niet een verkapte vorm van lastenverzwaring en zouden we daar toch niet wat terughoudend in moeten zijn?

De heer Bakker (D66):

Dat hangt er een beetje vanaf, want de ene inflatie is de andere niet. Het is wel één cijfer maar het hangt er een beetje vanaf wat je precies doet en met welk oogmerk, wat je met de opbrengst daarvan doet en hoe die worden teruggesluisd. Dat die relatie er is, ben ik op zichzelf met de heer Balkenende eens.

Voorzitter! De stijgende arbeidsinkomensquote lijkt weliswaar niet meteen te leiden tot slechtere verwachtingen voor de werkgelegenheid, maar ik vind het toch een factor die wij scherp in de gaten moeten houden. Overigens is die mede toe te schrijven aan de lastenontwikkeling, want aan de jarenlange daling van de lasten op arbeid is in ieder geval op dit moment een zeker halt gekomen, waarbij overigens ogenblikkelijk moet worden erkent dat er in de loop van deze kabinetsperiode nog een zekere lastenverlichting te verwachten is. Pas bij de Miljoenennota 2000 kunnen we beoordelen hoe de lastenontwikkeling, ook in het komende jaar, zal uitpakken. Het lijkt mij wel van belang dat de overheid blijvend een bijdrage levert aan het bieden van ruimte voor verdere groei van de werkgelegenheid.

Voorzitter! Op dat punt ben ik ook wel van mening dat de ambitie die het kabinet aan de dag legt, niet in alle opzichten even overtuigend is. We moeten er wel een beetje voor oppassen dat we ons niet in slaap laten sussen door de teruglopende werkloosheidscijfers. Die komen op 4,5% uit. De vlag uit, want dat is ongekend laag. We zien wel op de arbeidsmarkt ook tal van spanningen, waardoor meer dan 100.000 onvervulbare vacatures bestaan. Dat is 100.000 keer misgeschoten en 100.000 keer verliezen en wel economisch, financieel maar vooral ook sociaal. Aan de andere kant zijn er 100.000 mensen die niet in dat werkloosheidspercentage zijn meegeteld maar die we wel zouden moeten willen betrekken bij die arbeidsmarkt: arbeidsongeschikten, ouderen en dergelijke. Het gaat om mensen die niet meetellen in de statistiek maar die dat wel moeten doen in de samenleving en die, als het gaat om moeilijk vervulbare vacatures, kennelijk onvoldoende onder de aandacht komen. Als je vervolgens ziet wat er gebeurt, is het toch een beetje business as usual. Er komt wat extra geld voor de sluitende aanpak, er zijn wat afspraken over het in beeld brengen van CAO-afspraken, we zijn allemaal bezorgd over de hoge werkloosheid onder allochtonen, maar het kabbelt me allemaal een beetje te veel voort. Mijn fractie is van mening dat de Miljoenennota toch een heel goede gelegenheid zou zijn om op dit punt een doorslaggevende trendbreuk hoog op de agenda te zetten.

Voorzitter! Mijn fractie gaat ervan uit dat het kabinet de in april voorgenomen beperking van de prijsbijstelling voor de ministeries met 321 mln. – 310 op de rijksbegroting – als gevolg van de gewijzigde inflatieverwachting op zichzelf weer ongedaan zal maken, nu blijkt dat die prijsontwikkeling een heel andere is. De vraag is overigens wel wat dat vervolgens weer betekent voor het jaar 2000, waarin immers ook rekening wordt gehouden met beperking van die prijsbijstelling.

Voorzitter! Op enkele punten ziet mijn fractie te weinig terug van opvattingen die de Kamer eerder naar voren heeft gebracht. Dat geldt om te beginnen voor de rampbestrijding. Wij vinden dat daar toch te mondjesmaat aan tegemoet is gekomen en dat het zou moeten gebeuren conform de motie-Wagenaar.

Het tweede punt betreft de sociale advocatuur, een essentieel onderdeel van onze rechtstaat. Wat ons betreft, is inderdaad een hoger tarief aan de orde en in overeenstemming ook met de lijn die het vorige jaar naar aanleiding van de motie-Dittrich/Van der Burg is ingezet. De huidige voorstellen van het kabinet gaan ons niet ver genoeg en een verhoging naar een tarief van ƒ 150 is wat ons betreft aan de orde. Wij zien dat dan ook als tussenstap.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Moet naar de mening van de heer Bakker de verhoging naar ƒ 150 al voor dit jaar plaatsvinden en moet er voor 1999 extra budget uitgetrokken worden of spreekt hij over de situatie vanaf 2000, die bij de bijbehorende Miljoenennota gerealiseerd moet worden?

De heer Bakker (D66):

Nee, dan hebben we het over volgend jaar. Het gaat over 2000.

Voorzitter! Mijn fractiegenoot Lambrechts heeft, breed ondersteund door de Kamer, bij de behandeling van de voortgangsrapportage wetenschapsbeleid op 15 december 1998 een motie ingediend om bij de Voorjaarsnota eenmalig een financiële impuls te realiseren voor het voortbestaan van pinetum Blijdesteijn. Dat is de coniferencollectie die uit een oogpunt van biodiversiteit van groot belang. In de antwoorden op de vragen schrijft de minister: Ik zal zo spoedig mogelijk contact opnemen met mijn collega's van LNV en VROM om de gezamenlijke uitvoering van de motie te bespreken. Dat gebeurt dus een halfjaar na dato van de motie. Daarom vraag ik de minister ervoor te zorgen dat inderdaad sprake is van "zo spoedig mogelijk". Ik zie aan de gebaren van de minister dat hij zeer verheugd is. Dat is beter dan de reactie: we voeren de motie niet uit. Zo'n reactie hebben we ook wel eens meegemaakt. Nu ben ik benieuwd naar het vervolg.

Voorzitter! Ook ik wil een opmerking maken die aansluit op hetgeen de heer Vendrik zei over het budget voor de UVI's. Ik zie dat extra geld moet worden uitgetrokken voor investeringen. Kennelijk maken die later efficiencywinst mogelijk. Ik stel vast dat op dit punt afspraken zijn gemaakt en dat het de taakstelling van het kabinet is om 500 mln. op de uitgaven in dit kader te bezuinigen. Wij weten allemaal dat er in de wereld van de uitvoeringsinstanties veel overlap zit. Er is daar langzamerhand veel efficiency te behalen. Als dan eerst investeringen nodig zijn, heb ik mijn zorgen en vraag ik mij af al hetgeen wordt beoogd ook kan worden gerealiseerd.

Voorzitter! Vanochtend is gesproken over de middelen voor inburgering. Ik wil nu de discussie van vanochtend over het grotesteden- en integratiebeleid niet overdoen. Ik merk wel op dat ik heb horen verluiden dat elk jaar bij de gemeenten geld over blijkt te zijn. Zowel naar aanleiding van het regeerakkoord als naar aanleiding van de begroting wordt voortdurend gemeld, dat er voor de integratie te weinig geld is. Wil de minister het mogelijk maken dat, als dit jaar zich weer een onderuitputting voordoet, de inzet van de middelen wordt versterkt. Daarmee zouden wij allemaal zeer gebaat zijn.

Voorzitter! Ik kom toe aan mijn afrondende opmerkingen. Ik heb al gezegd wat onze ambities zouden moeten zijn bij de bestrijding van de werkloosheid en de inactiviteit. Ik wil in dit verband een vraag stellen over de verdeling van de middelen van het Europees sociaal fonds. In de komende jaren komt 1,7 mld. euro beschikbaar. Dat is nog eens wat anders dan een miljoen voor de coniferen. Het lijkt mijn fractie de moeite waard om te bezien op welke manier dat geld ingezet kan worden voor het waarmaken van de ambities en om de kansen te benutten die de arbeidsmarkt biedt. Het kabinet zou zo snel mogelijk moeten zien te komen tot een programmatisch beleid waarmee het zich vooral richt op de problemen van langdurig werklozen, de integratie op de Nederlandse arbeidsmarkt van nieuwe groepen Nederlanders en de concentratie van problemen in de grote steden. Het zou onverstandig zijn meer van hetzelfde te bieden en weer te komen met datgene waarmee niet echt succes wordt verkregen bij de aanpak van de hardnekkige problemen op de arbeidsmarkt. Ik ben er dus niet voor dat de middelen zonder meer worden toegevoegd aan allerlei bestaande budgetten. Juist als het om bepaalde groepen gaat, moeten wij tot creativiteit zien te komen, tot een programmatische aanpak en tot ruimte voor de gemeenten. Als dat mogelijk is moeten er rechtstreeks contracten met bedrijven worden gesloten. Ik vraag het kabinet dus wat creatiever te zijn en om wat minder vast te houden aan de rituelen van voor- en najaarsoverleg. Die schieten immers op dit punt vaak tekort.

Mijn tweede afrondende opmerking betreft de sociale infrastructuur. Er wordt veel geïnvesteerd in de harde infrastructuur: in wegen en in openbaar vervoer. Op de rol staan ook nieuwe initiatieven voor de industrie en voor de digitale delta. Dat is allemaal prima.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! De heer Bakker sprak zojuist over de rituelen van voor- en najaarsoverleg. Meent hij werkelijk dat er alleen maar sprake is van rituelen? Heeft dit iets te maken met ons poldermodel, met de strategie of de gemeenschappelijke activiteiten? Waarom spreekt hij in deze termen?

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik denk aan het verslag van het voorjaarsoverleg, maar ook aan de agenda daarvan en ik vind dan, dat noch de leden van het kabinet noch de werkgevers en de werknemers iets van een ambitieuze aanpak uitstralen. Het is allemaal maar: gut, gut, het is toch wat. Tja, problemen met de allochtonen, we maken afspraken in de CAO's. Maar of die afspraken in de CAO's van een paar jaar geleden ooit wat hebben opgeleverd, dat hoor ik nooit. Ik heb dan ook de neiging te veronderstellen dat juist op dat punt ons poldermodel ernstig tekortschiet. Wat goed is, is de gematigde loonontwikkeling. Wat we goed doen is misschien ook het maken van CAO-afspraken in bedrijfstakken. Maar wat we niet goed doen – dat blijkt als je de cijfers van Nederland vergelijkt met die van het buitenland – is het voeren van beleid voor bestrijding van arbeidsongeschiktheid, het voeren van beleid voor ouderen op arbeidsmarkt en het voeren van een beleid ten aanzien van allochtonen. Op die punten is er sprake van te veel lippendienst en van te weinig resultaat.

Voorzitter! Ik sprak over de harde en de sociale infrastructuur. Voor iedereen is waarneembaar dat met alleen die harde infrastructuur de sociale problemen van onze samenleving niet vanzelf worden opgelost. De budgettaire problemen worden gelukkig steeds kleiner. De werkloosheid daalt ook, maar er komt nog geen lucht aan de onderkant, bij de maatschappelijke opvang, bij de dak- en thuislozen en noem maar op. Ik zou willen dat het kabinet de ambitie heeft om ook hier wat meer soelaas te bieden, om creativiteit en ontkokering op de agenda van de Miljoenennota te zetten.

Mijn laatste opmerking betreft de berekeningen van het Centraal planbureau, waarin ervan wordt uitgegaan dat de omroepbijdrage wordt gefiscaliseerd. Dat gaat mij erg snel. Het wetsvoorstel is nog niet eens bij de Kamer ingediend. Ik wil er een voorbehoud bij maken. Wij zullen daarover discussiëren in een ander, omroeppolitiek verband. Ik wil niet uitsluiten dat zowel overwegingen van omroeppolitiek als financiële overwegingen ons tot de conclusie doen komen dat het verstandig is om af te zien van deze fiscalisering. Ik zeg dat, omdat in het regeerakkoord een op zichzelf volstrekt oneigenlijke koppeling is gemaakt met geld voor de jeugdzorg. Ik wil hier gezegd hebben dat dat geld er natuurlijk moet zijn – dat is ook een kwestie van sociale infrastructuur – maar dat het niet ondenkbaar is dat er andere bronnen aangewezen moeten worden. Het is mij overigens onduidelijk of die fiscalisering wel het benodigde geld zal opleveren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Bij monde van de heer Van Zijl heeft de PvdA in het afgelopen weekend een interessant voorstel gedaan om minima met kinderen de komende jaren wat extra te ontzien. Er ligt een plan op tafel dat 350 mln. zal kosten. In Trouw las ik een reactie van de heer Bakker: tien gulden uitgeven zodra je er één op straat ziet liggen! Is dat een correcte weergave van zijn politieke reactie op dit voorstel?

De heer Bakker (D66):

Ik ben nog nooit met de auto naar Italië gegaan, maar wel met de trein en daarin staat: "I pericoloso sporgersi". Je moet niet te ver uit het raam leunen. Ik vind het prima om naar buiten en vooruit te kijken, maar te ver uit het raam leunen is niet verstandig. Wij moeten de ontwikkeling van de koopkracht voor het jaar 2000 beoordelen naar aanleiding van Prinsjesdag. Ik zie in de huidige cijfers, die gelukkig iets positiever zijn dan twee maanden terug, nog geen grote ruimte om te zeggen: dat doen we effe. Ik wil echter ook niet op voorhand zeggen dat het helemaal ondenkbaar is.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Neemt u nu afstand van deze uitspraak of niet? Wat u nu allemaal zegt, staat hier niet. Hier staat: tien gulden uitgeven zodra je er één op straat ziet liggen! Kortom, men geeft 350 mln. uit nu men kennelijk 35 mln. op straat ziet liggen.

De heer Bakker (D66):

Met mijn uitspraak heb ik willen aangeven dat ik vind dat je moet oppassen. Ik zal een voor de heer Vendrik wellicht vertrouwder gezegde bezigen: één zwaluw maakt nog geen zomer. Ik zie wel een paar zwaluwen, ik zie een aantal positieve ontwikkelingen, maar ik zie ook een aantal bedreigingen. Eerlijk gezegd vind ik het onverantwoord om anno juni 1999 allerlei plannen op tafel te leggen en verwachtingen te wekken, terwijl het volstrekt onzeker is of je daaraan tegemoet kunt komen als puntje bij paaltje komt en als wij het hebben over de begroting voor 2000. Daar slaat mijn opmerking op.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als het zou gaan om een plan van 6 mld., dan kan ik mij zoiets wel voorstellen, maar het gaat om een betrekkelijk bescheiden plan. Een bedrag van 350 mln. is een schijntje op het totaal van de rijksbegroting. De heer Bakker komt zelf ook met plannen en ideeën; hij heeft een agenda voor wat de minister van Financiën deze zomer allemaal moet doen. De PvdA mag geen plan van 350 mln. indienen, maar de heer Bakker mag wel plannen ter waarde van enige tientallen miljoenen bij het kabinet aanhangig maken. Wat is het verschil?

De heer Bakker (D66):

Uit de krant begreep ik dat de heer Crone met een timmermansoog wel 1 of 2 mld. ruimte in de begroting voor volgend jaar zag. Het kan zijn dat hij beter kan kijken of een beter timmermansoog heeft. Ik hoor dat graag van hem. Ik zie die ruimte nu althans nog niet en ik vind het voorbarig om op voorhand met een plan van 350 mln. te komen. Wij weten niet hoe de koopkracht zich volgend jaar zal gaan ontwikkelen. Het voorstel van de heer Van Zijl was in eerste instantie gericht op toeters en bellen in het belastingplan. Het belastingplan betreft een herstructurering en verheldering van onze belastingen. Daar moeten wij het voorlopig maar bij houden.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Ik houd de heer Bakker voor dat wij gezamenlijk een motie hebben ingediend bij de behandeling van de begroting Sociale Zaken. Daarin gaven wij aan dat dit een zwak punt was in het Belastingplan. De dekking zou daar in eerste instantie ook uit kunnen komen. Het verbaast mij dat de heer Bakker daar afstand van neemt. De discussie daarover in het kader van het belastingplan komt nog. Ik was terzake optimistisch, omdat ook D66 die motie heeft ondersteund; alle partijen overigens, behalve de VVD.

Wat betreft de korte termijn het volgende. Als de inflatie oploopt, met alle positieve budgettaire gevolgen van dien, dan wil dat niet zeggen dat dit voor de koopkracht van de mensen goed is. Dat is niet het geval. De heer Bakker weet niet hoe het gaat lopen, maar het kan niet anders dan dat de koopkrachtplaatjes een tikje krijgen. Ik voeg daarbij de effecten van de ecotaks die voor gezinnen met kinderen altijd iets zwaarder wegen. Ik vraag de Bakker met ons mee te doen en om, als daarvoor ruimte is, een en ander met voorrang aan te wenden.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik bewonder het timmermansoog van de heer Crone nu nog meer, want hij voorziet dat de koopkracht volgend jaar weer een tikje krijgt. Ik weet dat niet. Laten wij eerst afwachten wat dan de uitgangspositie is en welke voorstellen het kabinet mede in de overwegingen wil beschouwen. De heer Crone doet er verstandig aan niet op voorhand allerlei verwachtingen te wekken, want wij moeten afwachten of die kunnen worden waargemaakt. Als de heer Crone een blik in de toekomst kan werpen, dan kan hij ons daar zo meteen in laten delen. Misschien heeft hij een overtuigend verhaal. Dat zullen wij zien.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Het is toch evident! Voor het lopende jaar staan de inkomens zo ongeveer vast, zowel in de collectieve als in de marktsector. De inflatie wordt inmiddels weer hoger. Dit heeft toch negatieve koopkrachteffecten! Het werkt ook door in de koppeling. Als de inflatie hoger is, dan neemt de koopkracht af. Daar heb je geen timmermansoog voor nodig. Daar hoef je zelfs geen kastje voor te timmeren. Die verwachting is echt niet zo bijzonder. Ook in de pers kun je erover lezen. Mijn vraag aan de heer Bakker is, dit zo zijnde, of hij met ons meedoet. Dat is de enige vraag die ik heb.

De heer Bakker (D66):

Neen. Het voorstel van de heer Crone had betrekking op volgend jaar. Die afweging maken wij pas als die volgend jaar aan de orde is. Dan de koopkracht voor dit jaar. Natuurlijk zie ik dat een aantal risico's en bedreigingen aan de orde is. Ik stel echter ook vast dat dit ieder jaar het geval is. Het ene jaar valt de inflatie ten opzichte van de verwachtingen mee. Dat is een voordeel voor de mensen, als je het vergelijkt met de koopkrachtcijfers die waren voorgespiegeld. Het andere jaar valt de inflatie tegen. Het is ondoenlijk om, bij het eerste het beste geluid over een tegenvaller op dit punt, ogenblikkelijk met beleidsreacties te komen. De vraag is of dat wel noodzakelijk is. Voorts is het de vraag of die wel mogelijk zijn. Dat moeten wij niet doen. Ik vind dat in ieder geval onverstandig.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Waarom heeft de fractie van D66 onze motie dan gesteund? Daarin ging het over precies hetzelfde! Toen was die zwakke ontwikkeling voor gezinnen met kinderen aan de onderkant al zichtbaar. Toen hebben wij het kabinet gezamenlijk gevraagd om daar wat voor te vinden in het kader van het belastingplan. Wij vragen nu om dit naar voren te trekken als daar ruimte voor is. Dat kan wat mij betreft voor het laatste kwartaal gaan gelden als de heer Bakker het nu nog een probleem vindt. Wij praten nu over de koopkrachtcijfers van 1999, maar wij geven uiteraard schoten voor de boeg als het gaat om de Miljoenennota. Het lijkt echter wel of de heer Bakker niet voor de boeg wil schieten en dat hij een en ander wil afwachten. Ik vind het prettig als hij aangeeft dat zijn fractie die motie niet voor niets heeft gesteund en dat zij, als het kan, daaraan meedoet.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Dan komen wij in de rituelen terecht. Ieder jaar loopt in dit huis, als het een beetje tegenzit, in juni een discussie over een voorstel van de PvdA om per 1 juli weer eens wat te doen of in de loop van het jaar iets aan te passen. De laatste jaren doe ik er zelf aan mee, maar ik heb het ook vele jaren zien gebeuren. Ik vind dat onverstandig. Op een goed moment, ook wat dit betreft, heb je een hoofdbesluitvormingsmoment. Als de fractie van de PvdA met voorstellen komt, dan wil ik die op hun merites bezien – ik neem dus ook geen afstand van die eerdere motie – maar laten wij het wel een beetje ordelijk houden.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! Als ik een klomp zou hebben, dan zou die nu breken. In mijn eerste termijn heb ik aangegeven dat de koopkracht onder druk komt door de stijging van de tarieven en door de stijging van de inflatie. De heer Crone zei toen dat ik dit verkeerd zie, dat ik veel te somber ben en dat ik een verkeerde voorstellen van zaken geef. De heer Crone stelt nu een vraag aan de heer Bakker, maar feitelijk komt hij met exact dezelfde analyse die ik eerder maakte.

De voorzitter:

Hier maak ik bezwaar tegen, want u richt zich niet tot heer Bakker, maar tot de heer Crone. Dat kan niet.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Dit lijkt mij een vraag die de heer Balkenende straks aan de heer Crone moet stellen. Het is overigens wel een opvallende observatie.

De heer Crone (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik ben blij dat wij nu over de Voorjaarsnota spreken. Als ik de sprekers zo hoor, wordt er erg veel teruggekeken naar hoe het gegaan is. Dat is logisch, want de zomer is begonnen en het voorjaar is voorbij. Ik heb ook wel wat opmerkingen over hoe het is gegaan. Het was voor ons enigszins verrassend en teleurstellend dat minister Zalm met zijn zwartepietrede en later nog enkele keren, maar toen werd er campagne gevoerd, uit zijn beloofde winterslaap ontwaakte. Er zou sprake zijn van forse tegenvallers. Paars zou moeten bezuinigingen, vanwege de asiel- en waterschadeproblematiek, maar ook vanwege de tegenvallende economische ontwikkeling. Het bezuinigingsbedrag liep snel op tot zelfs 4, 5 en 6 mld. Dat vond ik heel jammer, omdat het regeerakkoord zeer behoedzaam was. Er was een reserve ingebouwd en er waren andere buffers, zoals de hoge renteveronderstelling en er werd al gerekend met hogere uitgaven voor zorg, onderwijs en andere sectoren, zodat wij daar minder ingebakken tegenvallers hadden.

Een belangrijker bezwaar vind ik nog dat het zicht werd ontnomen op het degelijke en behoedzame regeerakkoord en dat het leek alsof Paars ook het begrotingsbeleid niet meer in de hand had. Waarom had minister Zalm niet gewoon vertrouwen in zijn eigen reële uitgavenkader? Zolang de groei niet structureel onder de 1% zakt, is er toch geen enkele reden om aan het reële uitgavenkader te komen? De minister van Financiën kan dus heel rustig achteroverleunen, want de vakdepartementen mogen hun budgetplafond toch niet overschrijden en moeten het probleem zelf oplossen. Minister Zalm heeft zich nu echter als een ouderwetse minister van Financiën opgesteld – een beetje als Ruding en Van der Stee – en was veel te klagelijk en heeft veel te veel via de publiciteit onrust gezaaid in plaats van dat hij vertrouwt op zijn eigen kracht. Daarmee heeft de minister zichzelf onrecht aangedaan. Zie de Voorjaarsnota, waaruit blijkt dat de problemen inderdaad, zeker vanwege de tegenvallende economische ontwikkeling, niet veel blijken voor te stellen. De begroting voor 1999 sluit zelfs zonder veel pijnlijke bezuinigingen. De sector sociale zekerheid sluit zelfs met een overschot van 400 mln., een goede reservering voor volgende jaren. Eigenlijk heeft alleen de nominale problematiek wat speciale aandacht gevraagd.

De heer Balkenende (CDA):

De kritiek van de heer Crone in de richting van de minister verbaast mij. Het zijn nogal veel wijsheden achteraf. Het is altijd gemakkelijk om achteraf te zeggen dat de minister anders had moeten handelen. Op het moment dat de signalen slechter werden, dat gebeurde in de tweede helft van verleden jaar, hebben wij de politieke conclusie getrokken – dat was ons recht als oppositiepartij – dat de kaders van het regeerakkoord kwetsbaar zijn gebleken. Wat u nu doet, is achteraf deze minister bekritiseren. Wat had de minister anders moeten doen? Op dat moment was de wijsheid geen andere, dan dat er behoorlijke tegenvallers zouden komen. Ik vind het wat goedkoop dat u nu ineens zegt dat de minister heel anders had moeten opereren. Volgens mij kon de minister op dat moment niet veel anders, gegeven de financiële consequenties van een tegenzittende economie. Ik vind dus dat de kritiek van u is gebaseerd op achterafwijsheden. Ik vraag mij ook af wat u beoogt met deze kritiek.

De heer Crone (PvdA):

Er is geen sprake van kritiek achteraf. Ik heb in het debat over de Najaarsnota op 15 december al hetzelfde gezegd wat ik nu zeg. Wij hebben een uitgavenkader, wij hebben een behoedzaam economisch scenario, wij hebben uitgavenbuffers in het regeerakkoord ingebouwd en er is dus nog geen sprake van endogene, slechte economische ontwikkelingen, zodanig dat wij dramatisch in het regeerakkoord moeten gaan hakken. Ik heb dat gezegd in het debat over de Najaarsnota. Er is geen sprake van dat ik hier met achterafwijsheden kom. Ik heb een- en andermaal, ook via de pers, laten weten dat het wat ons betreft – wij staan voor het uitgavenkader en wij staan voor het compenseren van extra kosten, zoals voor de waterschade en het asiel, maar die hebben niets met de economische ontwikkeling te maken – als het om de economische ontwikkeling gaat, er hooguit om ging om de daling van 3% naar 2% voor 1999 op te vangen. Die liep in het totale beeld echter al binnen één of twee jaar weer weg. Dat stond allemaal in de gepubliceerde kwartaalrapportage van het Centraal planbureau van eind november. U moet dan ook terugnemen dat ik achterafwijsheid praat. Kijkt u maar even naar de Handelingen van 15 december. Ik heb het toen letterlijk zo gezegd.

De heer Balkenende (CDA):

Ik wasCrone geen woordvoerder, maar ik ben de hele tijd bij het debat geweest. Ik weet dus wat u heeft gezegd. Dat was echter uw analyse op dat moment. Dat had ook heel anders uit kunnen pakken, want er waren tal van analyses die wezen op een ander financieel-economisch perspectief.

De heer Crone (PvdA):

Ik ben blij dat u het terugneemt. U zegt dat het ook anders had kunnen lopen. De groei had terug kunnen vallen tot 1% structureel. Dan nog had minister Zalm niet aan het reële uitgavenkader hoeven te komen. Dan had hij tegen alle bewindslieden kunnen zeggen dat zij onder hun plafond moesten blijven. Dat zou intern een stevig debat zijn geweest. Het gaat mij niet om zijn rol als il duro in het kabinet, maar om il duro in het openbaar. Dat vond ik een ouderwetse politiek. Ik bedoel er niet te veel mee, laten wij niet overdrijven, maar het wekt een verkeerd beeld. Ik heb dat maand na maand in alle debatten gezegd, ook hier.

De heer Balkenende (CDA):

Feit is dat er in het regeerakkoord en de Miljoenennota is gekozen voor een behoorlijk expansief uitgavenkader in 1999. Daarmee loop je risico's. In de tweede helft van vorig jaar was bekend dat de economische ontwikkeling slechter werd, met de nodige financiële consequenties. Als zo'n ontwikkeling zich aftekent, is het verstandig dat de minister van Financiën aangeeft: wees voorzichtig. Achteraf is de economische ontwikkeling beter geweest, maar dat neemt niet weg dat het verstandig is om op dat moment te kijken waar je financiële risico's loopt. Daarom blijf ik staande houden dat het met de kennis van dit moment heel anders is dan toen. Eind vorig jaar moest behoedzaamheid in acht worden genomen en dat heeft de minister gedaan, dus uw kritiek verbaast mij nog steeds.

De heer Crone (PvdA):

Natuurlijk hadden wij een expansief uitgavenkader. Wij investeren met dit kabinet 10 mld. en 9 mld. daarvan was al toegedeeld. Dat is naar evenredigheid iets meer in het eerste jaar. Ook nu blijkt weer dat het geen probleem is om die intensivering overeind te houden. Dat is niet omdat het economisch beter gaat dan wij in november dachten. Toen hadden wij het over een groeiverwachting van 2% en deze is nu 2,25%. Dat is niet het grote verschil.

Ik heb net al gezegd dat het slechter zou worden. Gelukkig is het niet slechter geworden, maar het had best nog slechter kunnen worden. Dan hadden wij nog steeds niet veel tegenvallers gehad, omdat er een evenwicht zat in de formule voor mee- en tegenvallers van het kabinet, achteraf gezien. De rente is sterk teruggevallen. Door de internationale conjunctuurteruggang was er een overschot aan kapitaal op de markt en ging de rente omlaag. Dat was een zekere compensatie voor een eventueel minder snelle daling van de werkloosheid, achteraf gelukkig, maar dat hebben wij in oktober al tegen elkaar gezegd.

Er is dus geen sprake van dat ik de reële economische ontwikkeling niet aan de orde heb gesteld. Integendeel. Ik heb gezegd dat je pas moet ingrijpen op het moment dat je het echt weet. Op dat moment konden wij zien dat het eerder niet zo zou gaan dan wel. De feiten hebben mij achteraf gelijk gegeven. Daar hoef ik geen credits voor, maar dan moet men geen hoge toon aanslaan dat ik het pas achteraf heb gezegd. Dat geldt wel voor de heer Balkenende, die maar blijft roepen dat wij te veel uitgeven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik herinner mij dat debat heel goed en ik kan mij herinneren dat hij bij de Najaarsnota, in de publiciteit voor het debat of in het debat zelf, een inschatting heeft gemaakt van de problematiek die dit jaar zou ontstaan, in de orde van grootte van 2 of 3 mld. Wij hebben daar nog wat bijgedaan. Er zijn speculaties van 5, 6 of 7 mld. aan toegevoegd. Wij moeten allemaal constateren dat het de andere kant op is gegaan. Niemand heeft gelijk, want het is allemaal nog rooskleuriger.

De heer Crone zegt dat het anders had gemoeten, omdat de minister van Financiën minder met zijn publieke stem had moeten spreken. Ik heb hier een stuk van zijn fractievoorzitter, de heer Melkert, over een onrealistische voorspelling van 1% inflatie. Dat zou anders moeten. Ik ben heel benieuwd wat er nu precies anders moet.

De heer Crone (PvdA):

Het hoofdpunt in dat debat was dat ik zei dat wij ons aan het reële uitgavenkader zouden houden. Ik herinner mij nog dat de minister toen zeer enthousiast knikte. Met een tegenvaller van 2 of 3 mld. zat ik aan de ondergrens in deze Kamer, want anderen rekenden al op 10 mld. door de tegenvallers bij de uitgaven en de inkomsten bij elkaar op te tellen. Dat doet er niet toe in het reële uitgavenkader. De waterschade en asiel waren bij elkaar ongeveer 2 à 3 mld., zoals de minister toen door zijn oogharen verwachtte. Toen moesten wij ook nog wachten op de definitieve optelling en aftreksom. De minister heeft tot de zwartepietrede gezegd dat hij in winterslaap ging, omdat hij het totaal pas kon opmaken in de Voorjaarsnota of de kaderbrief. Ik heb hiermee slechts bedoeld dat hij rustig zijn winterslaap had moeten voltooien. Dan had hij ons op het goede moment kunnen informeren. De nominale problematiek is dan nog aan de orde en daar zal ik nog wat over zeggen, maar ik vind dat een sterke stuurman het roer iets rechter had kunnen houden in de procedure.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Uw fractievoorzitter spreekt van een onrealistische raming en heeft daarmee voor enige onrust gezorgd, u weet hoe het werkt. Wat is de boodschap van de Partij van de Arbeid? Had de raming anders gemoeten?

De heer Crone (PvdA):

Ik zal straks uitvoerig ingaan op de systematiek van het ene besluitvormingsmoment en de vraag of dat anders moet.

De voorzitter:

Ik wijs u erop dat er vanavond ook nog het een en ander op het programma staat. Ik verzoek u daarmee rekening te houden bij de interrupties.

De heer Balkenende (CDA):

Dat zal ik doen, voorzitter. Wat de heer Crone zegt, is de bevestiging van hetgeen de heer Melkert afgelopen vrijdag in NRC Handelsblad heeft gezegd. Als de heer Melkert zich afvraagt hoe serieus de inzichten waren van deze minister van Financiën en welke andere motieven een rol hebben gespeeld, dan vind ik dat suggestieve kritiek. Wat wordt beoogd met deze kritiek op de minister van Financiën? Waarom wordt deze kritiek zo geventileerd? Er wordt een beeld geschetst als zou diens opstelling ondoordacht zijn geweest. De term was: ongefundeerde somberheid. Waarom wordt deze retoriek gebruikt? Waarom wordt deze aanval gedaan op de minister van Financiën?

De heer Crone (PvdA):

Ik hoef de heer Balkenende niets meer te leren op het gebied van suggestief formuleren. Er is geen sprake van dat er iets suggestiefs gebeurt. Er is enorm veel twijfel in het land geweest toen het CPB kwam met de raming van de prijsontwikkeling, bijvoorbeeld bij de Rabobank en De Nederlandsche Bank. Beide hadden hogere cijfers. Ik heb het dan nog niets eens over de internationale instituten. Die hadden nog hogere cijfers. Dat die raming niet realistisch was, is achteraf natuurlijk duidelijk, maar was op dat moment ook onderwerp van discussie. Het kabinet heeft toen zelf besloten de raming aan te houden, maar bij te plussen: de prijs BBP met 0,2%, de prijs consumptie met 0,33%. De raming zou definitief afgekaart worden in juni. Dat het een te betwisten raming was, is op zichzelf niet erg. Bijna alle ramingen zijn te betwisten, want zij komen nooit uit. Ik vind het heel leuk dat het CPB daarvan een analyse heeft gemaakt. Het CPB stelt dat de gemiddelde afwijking van de prijsraming BBP en de economische groei nogal fors is. Zij is voor de korte termijn, dus voor het jaar waarin wij ons bevinden, gemiddeld zelfs 0,6%. Dat is nogal wat op een inflatiegemiddelde van 2%. Het is dus helemaal niet raar dat je over de raming met elkaar twist.

Voorzitter! Inmiddels lijkt het met de economische groei wat beter te gaan. Die bedraagt 2,25% waardoor er meevallers ten opzichte van de raming zijn te verwachten, met name in het volume sociale zekerheid. De inflatiecijfers komen ook weer wat hoger uit, zodat de uitgavenplafonds minder verlaagd behoeven te worden. Ook aan de inkomstenkant ziet het er kennelijk zo goed uit dat het financieringstekort niet meer van 0,9% naar 1,7% zal gaan, maar kennelijk onder de 1% kan blijven. De verwachte problematiek zal dus voor een groot deel wegvallen. Anders gezegd: de geplande bezuinigingen kunnen worden geschrapt. Ik zou de minister willen vragen die prijsbijstelling alsnog volledig uit te betalen. Wil hij de potloodbezuinigingen, die ik niet ken, eveneens uitgummen? Dan ontstaat er vanzelf onder het uitgavenplafond ruimte voor de geplande uitgaven en misschien zelfs voor nieuwe uitgaven. Voor het jaar 2000 worden ook weinig tegenvallers verwacht. De groei daarvan zal minder dan 2% worden, de geraamde ondergrens in het regeerakkoord.

Het hoofdpunt is dat de groeiterugval van 3% naar 2% in 1999 nu wordt opgevangen met een constant financieringstekort zonder grote endogene economische tegenvallers en daardoor veroorzaakte bezuinigingen en zonder erg tegenvallende belastinginkomsten. Kennelijk zat er heel veel lucht in de raming van de Miljoenennota, die van 3% naar 2% ging. Ik vraag mij af of in de geraamde groei van 2% in 2000 – nog helemaal volgens het regeerakkoord – ook niet wat lucht zit en of in dat jaar niet ook meevallers moeten komen. Wij hebben immers te maken met aanhoudende groei van de werkgelegenheid, minder sociale lasten en meer inkomsten. Wij hebben dan voor het zevende achtereenvolgende jaar te maken met een groei van meer dan 2%. Ik heb het de Gouden Eeuw genoemd. Dat is leuk, omdat je dan leuke dingen voor de mensen kunt doen. Ik vind het zeker zo belangrijk dat er dan ook ruimte is, te blijven investeren in de toekomst.

De heer Bakker (D66):

Is dat het timmermansoog van de heer Crone? Ziet hij lucht in de begrotingen voor het komende jaar?

De heer Crone (PvdA):

Misschien vindt de heer Bakker het ook belangrijk te reageren op mijn argumenten.

De heer Bakker (D66):

Voorlopig vind ik het een luchtballon.

De heer Crone (PvdA):

Wat vindt hij dan verkeerd in mijn redenering?

De voorzitter:

Wij gaan elkaar niet over en weer vragen stellen. Ik verzoek de heer Crone zijn betoog te vervolgen.

De heer Crone (PvdA):

Als de terugval in de economische groei in de raming van 3% naar 2% zonder bezuinigingen en zonder tegenvallende economische endogene ontwikkelingen in de begroting wegloopt – geen lagere belastinginkomsten – dan is het evident dat daar erg veel ruimte in zat. Ik zal het woord "lucht" niet meer gebruiken. Het was gelukkig allemaal in harde euro's aangegeven.

Voorzitter! Het gelukkige probleem voor de toekomst is dat de werkgelegenheid doorgroeit en de werkloosheid afneemt. Zelfs de langdurige werkloosheid is in vier jaar gehalveerd. Maar die krappere arbeidsmarkt betekent ook moeilijker vervulbare vacatures. Wat gaat het kabinet daar dan aan doen? Wat levert op dat punt het voorjaarsoverleg op? Wij bepleiten nieuwe impulsen voor scholing en onderwijs, om ook op dit punt de Nederlandse achterstand goed te maken. Het gaat daarbij speciaal om zaken zoals de internetrevolutie, waarover zojuist een nota van minister Jorritsma is verschenen. Verder vinden wij de aanzwellende tekorten aan leerkrachten op alle niveaus en de haperende invoering van computers in het onderwijs beangstigend. Kan het kabinet ons met betrekking tot het lerarentekort in de Miljoenennota inzicht geven in de consequenties van het vertrekken van de "grijze prop"? Dat zijn de babyboomers die nu leraar zijn in het onderwijs en die binnen vijf tot tien jaar met pensioen of vut gaan. Hun vertrek geeft financiële ruimte, omdat zij gemiddeld hoger gesalarieerd zijn dan nieuwe instromers.

Kan de overheid wel concurrerend blijven op de arbeidsmarkt? Is er ook voor 2000 voldoende loonruimte voor de primaire loonontwikkeling, maar zeker ook voor het aantrekkelijker maken van het werk, via een redelijke werkdruk en secundaire arbeidsvoorwaarden?

In die krappe arbeidsmarkt is voorts een extra inzet nodig voor een betere afstemming van zorg en arbeid; ik denk daarbij aan zaken zoals kinderopvang en zorgverlof, omdat veel productiviteit vooral bij vrouwen nu niet tot haar recht komt, zodat wij hier ook nog steeds een Europese achterstand hebben. De groei zal meer mobiliteit en milieuvervuiling met zich brengen en zal ook op dat punt een extra prioriteit in openbaar vervoer, beheerste mobiliteit en schone technologie vergen. Dat is overigens conform het regeerakkoord.

Een specifiek punt is de toenemende zorgbehoefte van de deels vergrijzende bevolking. Daar wordt veel geld voor uitgetrokken in het regeerakkoord, maar met de afspraak dat cure en care apart zouden worden gehouden, zodat tegenvallers in de medicijnen en de hulpmiddelen niet rechtstreeks worden afgeboekt op de zorgsector of op meer handen aan het bed. Nu wordt de medicijnentegenvaller in de Voorjaarsnota in feite opgevangen met een vertraging in het bouwprogramma, wat op zichzelf natuurlijk ook een beetje care is, maar wat in ieder geval slechts eenmalig kan zijn. Wij mogen er toch van uitgaan dat de minister erop zal toezien dat de afspraak uit het regeerakkoord over een evenwicht tussen cure en care niet in gevaar komt? Kan de minister de garantie geven dat nieuwe tegenvallers niet het werken aan de wachtlijsten zullen uithollen?

Ik kom ten slotte te spreken over de koopkracht. Het lijkt mij logisch dat, als ten opzichte van de verwachtingen waarop CAO's, de koppeling en dergelijke zijn gebaseerd, de inflatie wat hoger uitkomt, dat dan juist bij een aantal groepen wat harder kan aankomen. Ik noemde daarbij ook al de volgende stap in de ecotaks. In dat perspectief past ons plan om niet pas bij de invoering van het belastingplan maar zo mogelijk al veel eerder die belastingaftrek van ƒ 250 per kind in te voeren. Dat zou dus per 1 januari al kunnen. Dat zou een belangrijke stap zijn die in het totale inkomensbeeld een rol zou spelen. Het kabinet stelt dat, zoals gebruikelijk, in augustus vast.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter! Ik sluit niet uit dat wij voor het jaar 2000 iets zouden moeten doen aan koopkrachtherstel voor bepaalde groepen. Ik zou mij ook nog kunnen voorstellen dat dit gezinnen met kinderen betreft. Waarom kiest de heer Crone voor het fiscale middel? Dat is immers in wezen een aantal jaren geleden afgeschaft. Als er op het gebied van kinderen iets gedaan moet worden, dan gebruiken wij daar, normaal gesproken, de kinderbijslag voor.

De heer Crone (PvdA):

Wij hebben dit bedacht in het perspectief van het Belastingplan. Zoals bekend, hebben wij daar zaterdag een discussie over gevoerd. In het belastingplan past de systematiek van belastingkortingsbedragen heel goed. Ik zei abusievelijk "kinderaftrek", maar ik bedoelde inderdaad niet de oude kinderaftrek maar de belastingkorting. Voor de burger is dat hetzelfde als kinderbijslag. Dat is immers ook gewoon een bedrag, ongeacht het inkomen. Ik vind de techniek derhalve minder belangrijk dan het resultaat. Als wij het resultaat in ieder geval zouden kunnen verzilveren, dan kunnen wij altijd nog beslissen langs welke weg dat gebeurt.

De heer Van Beek (VVD):

Met die laatste opmerking ben ik in ieder geval heel blij, want het zou het fiscale systeem aanzienlijk ingewikkelder maken als wij deze kant weer zouden opgaan. Als de ingang is dat er iets moet gebeuren voor gezinnen met kinderen, dan is de kinderbijslag op zichzelf het meest geëigende middel. Dat zou ik een fatsoenlijke conclusie vinden. Ik vind overigens dat wij dat pas kunnen bepalen wanneer alle stukken voor het volgend jaar voorliggen en wij een afweging kunnen maken; ik hoop dat u dat ook vindt.

De heer Crone (PvdA):

Ja, maar ik voeg daar iets aan toe. In de Voorjaarsnota is, nog afgezien van de hogere groei en de hogere inflatiecijfers, al sprake van een structurele ruimte bij de sociale zekerheid van 400 mln. als gevolg van nog veel hogere structurele meevallers in dat budget; zelfs in het uitgavenkader van de sociale zekerheid is de omvang van het bedrag dus niet het probleem. Het probleem is hooguit de techniek: hoe vullen wij dit in? Dat laten wij graag aan het kabinet over. Zo'n bedrag is overigens geen schijntje; het is voor de schijntjes en ik denk daarom dat de minister zeer positief over ons voorstel is, maar hij zal nooit erkennen dat het een schijntje is.

De heer Balkenende (CDA):

De heer Crone heeft gezegd dat de inflatie een neerwaarts effect op de koopkracht heeft. Ik vind het opvallend dat hij, toen ik aan het woord was en dezelfde analyse maakte, een hoop kritiek had. Mijn stelling was dat de inflatie tot een lagere koopkracht leidt, omdat zaken op een gegeven moment duurder worden terwijl je inkomen voorlopig niet stijgt. Bovendien moet je niet alleen kijken naar de inflatie, maar ook naar zaken zoals de hogere premies voor de ziektekostenverzekeringen, de hogere milieulasten en de hogere lokale lasten. Daarom hebben wij van mensen brieven gekregen over hun reële koopkracht. Ook de heer Crone heeft gezegd dat de inflatie een negatief effect op de koopkracht heeft; ik neem daarom aan dat hij het toch eens is met mijn analyse. Hij heeft ook gesproken over het instrument dat moet worden gehanteerd. Op dat punt is mij opgevallen dat hij een voorstel doet dat zal gelden in het kader van het nieuwe belastingplan. Als het hem echter ernst is om iets te doen aan de positie van gezinnen met kinderen, waarom heeft de PvdA-fractie vorig jaar dan geen instemming betuigt met het amendement-Rosenmöller/Bijleveld-Schouten over de positie van gezinnen met kinderen? Waarom heeft de PvdA-fractie eerdere pleidooien van de CDA-fractie voor verhoging van de kinderbijslag niet gesteund? Waarom wordt de zaak nu verschoven naar 2001, wanneer – als alles goed gaat – het nieuwe belastingplan zal worden ingevoerd?

De heer Crone (PvdA):

Om te beginnen: toen zagen wij daar geen ruimte voor. Als ik mijn voorstel toen had gedaan, had u nu waarschijnlijk gezegd dat ik de kinderbijslag toen ten onrechte heb verhoogd en dat ik het financieringstekort niet had mogen laten oplopen. U realiseert zich toch wel dat u er steeds voor pleit om minder uit te geven en om de belastinginkomsten terug te laten lopen? Het serieuze antwoord is echter: als de meeste inkomens en de premies al vastliggen – u zegt dat de premies stijgen, maar die stijgen dit jaar helemaal niet; ook de belastingtarieven stijgen niet, want alle tarieven staan vast – en als de prijzen dan onverwachts sneller stijgen, zie je dat natuurlijk in het koopkrachtbeeld terug. Ik verwacht overigens dat bijna geen groepen daardoor in de min terechtkomen, maar dat vernemen we nu of in de Miljoenennota wel van de minister. Er was ruimte, want de plus was voldoende om deze inflatie, die overigens weer terugkomt op het verwachte niveau, goed te maken. Daarom blijft de bij de begrotingsbehandeling ingediende motie-Van Zijl van toepassing: het slechte koopkrachtbeeld voor kinderen met gezinnen moet structureel en in relatie tot de ecotaks worden verbeterd. Het enige wat u ons kunt verwijten, is dat wij dat naar voren halen, maar dat zal u juist bevallen.

De heer Balkenende (CDA):

Er blijft nu toch een bepaald beeld hangen. Wanneer heeft de Nederlandse burger lastenverlichting gekregen? Dat was met name in het jaar 1997-1998, in de periode voor de verkiezingen. Nu krijgt de burger lastenverzwaring. U komt nu met een voorstel om iets te doen aan de positie van gezinnen met kinderen, maar wanneer moet dat voorstel in werking treden? In 2001-2002; er is dus een merkwaardig jojo-effect. U kunt best kritiek hebben op de onderbouwing van plannen van de oppositie; daar kunnen we best over discussiëren – hoewel ik denk dat wij goede argumenten hadden – maar het is opvallend dat deze zaak pas over enige tijd wordt geïmplementeerd, terwijl u eerder kansen hebt gehad om iets aan deze problematiek te doen. Die kans laat u lopen.

De heer Crone (PvdA):

Ik deel uw opvatting niet. Het koopkrachtbeeld zag er goed uit. Natuurlijk hadden wij op onderdelen meer kunnen doen, maar dan hadden wij andere prioriteiten moeten schrappen, zoals de investeringen in de kinderopvang en in de zorg. Dit voorstel zat er, gelet op de vorige Miljoenennota, toen niet in, maar nu zie ik een aantal meevallers in de loop van 1999, zelfs al in de nog sombere Voorjaarsnota. Dan mag ik zeggen dat die meevallers onder het uitgavenplafond niet automatisch naar het tekort hoeven te vloeien. Wij kunnen die meevallers verzilveren. U zegt dat ik dit nog niet had beloofd, maar wij hebben wel die motie ingediend. Daaraan houden wij ons: zodra wij er de kans voor zouden zien, zouden wij het kabinet vragen om hier serieus naar te kijken.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Natuurlijk lees ook ik de kranten. Daarin staat – en in dit debat wordt dit bevestigd – dat er binnen de VVD en D66 grote bedenkingen bestaan tegen het plan van de heer Crone. Begrijp ik hem goed dat hij bereid is tot een pact met de oppositie om zijn fantastische plan erdoor te krijgen?

De heer Crone (PvdA):

Ik zie geen enkele reden waarom ik niet eerst zou afwachten wat de minister en het kabinet over het plan te zeggen hebben. Daarna zullen wij wel zien of wij er nog eens met het kabinet in het debat over de Miljoenennota over moeten praten. Ik vind dit trouwens wel een beetje de omgekeerde wereld, want er bestaat een grote steun voor dit plan, zowel in de Kamer als in het kabinet. Het kabinet heeft gezegd dat het serieus zal bezien hoe de compensatie in het kader van het belastingplan en de ecotaks rechtvaardig kan worden ingevuld. Het kabinet kan niet zeggen dat op beide gebieden geen probleem bestaat; als het zelf een andere oplossing voor dit probleem heeft, dan is dat ook goed. Maar ik zie geen enkele reden om te zeggen dat het kabinet naar huis moet, omdat wij het met de oppositie beter kunnen vinden.

De heer Marijnissen (SP):

Het was nog niet eens in mij opgekomen om te roepen dat het kabinet naar huis moet, maar het is een goed idee en wij zullen het onthouden.

Toch ga ik erop door, want anders blijft het een luchtballonnetje. Wij hebben gelezen wat de heer Melkert hierover heeft geschreven en wij weten precies wat er in de PvdA met betrekking tot dit onderwerp aan de hand is. Toch ontstaat de vraag hoe dit politiek moet worden opgevat; als dit iets is wat aan de vooravond van de Voorjaarsnota even wordt ingebracht en vervolgens via de achterdeur verdwijnt om in een volgend voorjaar misschien weer eens terug te komen, dan is dit natuurlijk wel een beetje een vage vertoning. Uit de interruptie van de heer Balkenende leid ik af dat het CDA aardig geporteerd is van uw plan, omdat het ook iets wil doen voor gezinnen met kinderen. Mijn fractie, GroenLinks en de PvdA kunnen zich er ook in vinden. Daarmee zijn wij al een heel eind. VVD en D66 vormen in de Kamer echt een minderheid.

De heer Crone (PvdA):

D66 was ook erg voor de motie en de VVD was niet tegen het principe, maar zag op dat moment geen urgentie om de motie te steunen. Maar iemand die de cijfers ziet, zal het probleem moeten erkennen: in het belastingplan gaat iedereen erop vooruit, maar juist deze groep het minst. Van de ecotaks is dit probleem ook bekend. De door ons voorgestelde oplossing heeft een groot draagvlak, dus het kabinet heeft de bal slechts voor het inschieten.

De heer Marijnissen (SP):

Het is natuurlijk wel aardig om te veronderstellen dat de PvdA de bal van linksbuiten voorzet en dat een VVD-minister in de spits hem inkopt. Maar ik voorspel u dat hij hem gegarandeerd tegen de paal kopt; in ieder geval gaat hij er niet in. Ik denk dat het kabinet, of uw geestverwanten aldaar, het erg op prijs zouden stellen als de Kamer uitspreekt dat dit plan door een meerderheid wordt gesteund.

De heer Crone (PvdA):

Laten wij eerst het antwoord van het kabinet op de eerste termijn afwachten. Zo hoort dat nu eenmaal. Daarna zien wij wel verder.

Voorzitter! Gezien de hoofdprioriteiten voor de toekomst en de inschatting van mijn timmermansoog, die mij zegt dat er bij een aanhoudende groei van minstens 2% een reële kans is op meevallers onder het uitgavenplafond en boven de ijklijn van de belastinginkomsten, ben ik van mening dat het kabinet eigenlijk al in de Miljoenennota kan laten zien welke intensiveringen mogelijk en wenselijk zijn. Daarmee zou het investeringskarakter van dit kabinet nog eens extra kunnen worden aangezet. Natuurlijk kunnen wij de meevallers pas uitgeven als zij er zijn, maar zo liggen de plannen om ze te besteden in ieder geval alvast op de plank. Ik zou haast zeggen: nieuwe intensiveringen in potlood in de Miljoenennota en de potloodbezuinigingen eruit. Als het kabinet in die richting zou denken, dan lijkt mij dat een goed resultaat.

Ik wil nog een paar concrete prioriteiten langslopen. Gelukkig trekt het kabinet al 85 mln. extra uit voor de ongevallen- en rampenbestrijding: 35 mln. voor het geneeskundige deel en 50 mln. voor de brandweer. Overigens vervult de brandweer een belangrijke, veel algemenere functie bij de rampenbestrijding dan alleen branden blussen. Die 50 mln. is volstrekt onvoldoende en verdient verdubbeling. Het gaat hierbij om veel vrijwillige brandweerlieden, die veel in deze functie investeren en niet alleen tijd: zo zullen zij bijvoorbeeld hun zaak op slot moeten doen als hun assistentie ergens nodig is. Deze mensen, en de mensen die door een ramp worden getroffen, hebben recht op de broodnodige modernisering, op een professionele opleiding en op meer oefenmogelijkheden. Daarvoor is echt meer nodig dan 50 mln. Wij willen het kabinet zeer indringend vragen om ervoor te zorgen dat er een hoger bedrag komt.

De tarieven voor de sociaal advocaten blijven ook nog steeds achter, uiteraard bij de commerciële tarieven, al is het doel natuurlijk niet om hun tarieven daaraan gelijk te stellen. Het is overigens jammer dat de commerciële sector steeds minder pro Deo-zaken doet. Maar de sociale advocatuur blijft ook achter bij andere sociaal getinte instellingen, zoals de vakbondsjuristen. Om de uitstroom en het gebrek aan instroom van nieuwe sociaal advocaten een halt toe te roepen, moet het uurtarief zo snel mogelijk omhoog naar ƒ 150 per uur. Wij zouden graag zien dat het kabinet beter zoekt en hiervoor een bedrag van circa 60 mln. vindt.

Voor Kosovo en de omringende Balkanlanden is veel geld nodig vanwege de wederopbouw. Het zal vooral Europees worden aangepakt. Het is niet zo zuinig als de ministers in de Ecofin-raad hadden bedacht. De minister van Financiën wilde alleen maar putten uit de buitenlanduitgaven, categorie 4, maar de ministers van buitenlandse zaken hebben dat iets verruimd. Zij spraken over de onderuitputting uit andere begrotingen, uit het opvullen van de ruimte tussen werkelijke uitgaven en de perspectievennota en wellicht zelfs het lichtelijk verhogen daarvan, al zal dat niet nodig zijn. Nederland moet zijn bijdrage leveren en in die volgorde. Aanvullend bilateraal kan Nederland ook een bijdrage leveren. Zoals premier Kok heeft gezegd is er een kabinetsbrede verantwoordelijkheid voor. Zeker gelet op de betere perspectieven en het mee stijgen van de OS-begroting met hogere statistische ramingen van het BNP is er ruimte om dat onder de vaste formules af te spreken. Wij willen het politiek vooraf even markeren.

Onze fractie verzet zich nog steeds tegen de overplaatsing van het CBS naar Voorburg. De verschuiving binnen de begroting van Economische Zaken kan niet worden geaccepteerd als invulling van deze bezuinigingen. Minister Jorritsma heeft toegezegd dat zij nog met materiaal terugkomt en geen onomkeerbare besluiten neemt.

Ik kom te spreken over de nieuwe procedure van de prijsbijstelling. Voor het lopende jaar wordt die voor het eerst in deze kabinetsperiode definitief vastgesteld bij Voorjaarsnota op basis van de CEP-raming. Nieuw is dat er nu geen nacalculatie plaatsvindt in het volgende jaar. De prijsontwikkeling voor 1999 is nu in principe vastgesteld bij Voorjaarsnota en wordt volgend jaar niet meer betaald of gekort. Dat heeft tot gevolg dat er misschien snelle budgettaire zekerheid is, maar er zijn ook nadelen. Als de raming van de inflatie te laag is, zoals iedereen verwacht, dan wordt het uitgavenkader ten onrechte verlaagd. Dat is voor het lopende jaar vervelend, maar het werkt bovendien door in de basis van alle volgende jaren. De belangen zijn groot. Een te lage prijscompensatie werkt in alle meerjarencijfers door. Eentiende ramingsverschil kost al vele honderden miljoenen. Daarmee wordt impliciet het aandeel van de collectieve sector in de reële economische groei verlaagd en wordt het financieringstekort onbedoeld extra verlaagd. De prioriteiten uit het regeerakkoord komen niet meer tot hun recht. Bij een te hoge raming gebeurt het omgekeerde.

Het lijkt bestuurlijke rust, maar er ontstaat juist bestuurlijke onrust. Ministers zullen tot hun uiterste proberen de prijsraming zo hoog mogelijk vastgesteld te krijgen, want het verhoogt hun uitgavenkader. Zij kunnen dit zonder risico's doen want het wordt later toch nooit meer verlaagd. De minister van Financiën zal altijd een zo laag mogelijke raming in willen zetten omdat hij anders op de blaren zit met een hoog financieringstekort. Beide is onwenselijk. Het is onwenselijk om op deze manier al het Centraal planbureau bij ramingen tot speelbal van politiek gekrakeel te maken. Die kans sluipt erin. Verder is het wonderlijk. Een raming is niet eens een reëel economisch cijfer dat gemeten kan worden. De prijs-BBP is een eindsaldo van een breed scala aan cijfers. Het is vrij oncontroleerbaar of een raming wel of niet geloofwaardig is.

Er zijn twee oplossingen voor: de nacalculatie weer invoeren of overgaan van een reëel op een nominaal vast uitgavenkader. Tevens zou dan moeten worden bekeken of de prijsindexatie niet meer op basis van het macro gemiddelde wordt vastgesteld, maar op de specifieke prijsontwikkeling per sector kan worden geënt. De Studiegroep begrotingsruimte had het kabinet geadviseerd om de nieuwe naar ons idee ongelukkige procedure in te voeren. Dat is nu gebeurd. Zij vond het voordeel groter dan het nadeel. Toch willen wij de minister vragen ook hier meer te kiezen voor een rustig en realistisch beleid en geen beleid dat alleen gebouwd is op ramingen en daarmee per definitie in sterkere mate betwistbaar dan een beleid dat is gebaseerd op uiteindelijk gerealiseerde cijfers.

De heer Balkenende (CDA):

Het lijkt erop dat sprake is van een bepaald patroon in de opstelling van de heer Crone. Mijn analyse van de koopkracht wordt door hem onderschreven, als het gaat om de methodiek van financiële besluitvorming. Nu heb ik in mijn eerste termijn een hoop kritiek van hem gekregen, want ik zag het te somber en ik zag het niet goed. Wat de heer Crone hier doet, is aangeven dat de huidige methodiek leidt tot onrust. En dat is nu precies de kritiek die de heer Vendrik, de heer Van Dijke en ik naar voren hebben gebracht. Waarom bejegent hij ons eerst kritisch als het gaat om de wijze van handelen, om vervolgens zelf met een alternatief te komen omdat deze methodiek niet volstaat? Hij is het dan toch met ons eens dat het verre van optimaal is zoals wij bezig zijn en zoals het parlement functioneert? Ik begrijp zijn suggestie wel. Er is dan toch iets wat op het ogenblik niet goed zit? Wees dan zo ruiterlijk om dat te erkennen.

De heer Crone (PvdA):

Volgens mij begon ik te zeggen dat ik het jammer vond dat de minister zo onrustig was geworden vanaf de zwartepietrede. Ik ben geëindigd met iets wat rustiger zou kunnen in de toekomst. Ik heb op de momenten dat u en de heer Vendrik spraken over onrust, niet geïnterrumpeerd dat ik het daar niet mee eens was. Ik heb alleen zelf gezegd dat ik door al die periodes heen, vanaf de herfst, steeds heb gezegd dat wij niet onrustig hoeven te zijn, dat er geen grote structurele tegenvallers zijn, economisch geïndexeerd, dat wij een behoedzaam scenario hebben enzovoort. Ik ben dus rustig gebleven. U was erg onrustig, want u had het over de koopkracht en allerlei andere zaken. U wilt nu weer de onrust oproepen over het huurwaardeforfait en weet ik wat allemaal. Dat mag, maar ik ben toen rustig blijven zitten.

De voorzitter:

Mijnheer Balkenende, u interrumpeert zeer veelvuldig. Dat moet minder.

De heer Balkenende (CDA):

Nee, je interrumpeert als daartoe aanleiding bestaat. Die aanleiding is volop aanwezig.

De voorzitter:

Die kans krijgt u niet elke keer, hoeveel aanleiding er ook wordt gegeven.

De heer Balkenende (CDA):

Dan is de politieke conclusie toch dat de methode van werken die op het ogenblik bestaat, die leidt tot onrust in het begrotingsbeleid, iets is waar wij vanaf moeten. Op dat punt zijn wij het dan kennelijk eens. Gelukkig.

De heer Crone (PvdA):

Ja, waarbij ik overigens niet verheel dat er ook onrust was bij de systematiek die er vroeger was. In 1985 en 1986 gebeurde het omgekeerde. Toen viel de inflatie achteraf tegen en moest een jaar na dato flink bezuinigd worden. Alleen, hoe nauwkeurig zijn nu die ramingen in het Centraal economisch plan? Ik wees zojuist al op een afwijking van 0,5 tot 1%. Er staat alleen niet bij of op lange termijn die ramingsfouten in nul accumuleren, doordat de plussen en minnen tegen elkaar wegvallen. Als dat zo is, kun je vragen waar je over zeurt. Als het altijd afwijkingen naar boven of altijd afwijkingen naar beneden zijn – en die analyse zou ik best eens willen zien van het kabinet – dan heb je een reëel probleem, want dan hol je de begroting uit. Het is toch ons gemeenschappelijke belang, ook van het kabinet, om te weten hoe dat zit.

De heer Van Beek (VVD):

Maar wie heeft er nu eigenlijk onrust veroorzaakt, als je de afgelopen maanden bekijkt? Ik heb het gevoel dat wij behoorlijk wat gedebatteerd hebben, meestal via de krant, maar als je kijkt naar de feitelijke gegevens die wij van het kabinet hebben gekregen, viel dat wel mee. Als je de Voorjaarsnota neemt en ziet dat het kabinet al voelt aankomen dat een aantal gegevens van Centraal planbureau onjuist zijn, daar zelf correcties op aanbrengt en een deel van die onrust wegneemt, waar praten wij dan nog over? Wij praten dan over enkele honderden miljoenen verschil over een periode van een heel jaar. En dan komt u met het voorstel om een heel andere systematiek in te voeren voor een incident dat zich dit jaar voordeed. Zou het niet verstandiger zijn om eens in alle rust een paar jaar te werken met deze systematiek en vervolgens te beoordelen of dit op zichzelf niet een heel fatsoenlijke manier van werken is?

De heer Crone (PvdA):

Het gaat om 300 mln. in de rijksbegroting, maar ook nog 200 mln. in de sociale zekerheid en nog eens 100 mln. in de sector zorg.

De heer Van Beek (VVD):

Op 700 mld.

De heer Crone (PvdA):

Daarnaast is er een prijsstijging die hoger is dan de CPB-raming, want het kabinet heeft zelf al 0,25 bijgeplust. Wij spreken dan al gauw over 800 mln. Ik vind dat een nogal groot bedrag, zelfs voor één jaar. Dit werkt ook structureel door. In alle volgende jaren krijg je het niet terug, want er komt geen nacalculatie. Dat is voor mij ook het cruciale punt. Je mag best zeggen dat wij het op een moment voor 1999 doen en dat wij nog één nacalculatie doen. Het hoeft voor mij dus niet zes keer per jaar. Ik leg het echter naast elkaar. Het zijn de voor- en de nadelen van twee systemen. In de Verenigde Staten hebben ze gewoon een nominaal uitgavenkader. Daar wordt vier jaar van tevoren aangegeven hoeveel reële groei en hoeveel prijsstijging er zal zijn. Dan kun je als minister ook op de blaren zitten dan wel geluk hebben. Alles is denkbaar. De minister heeft vaste uitgavenkaders ingevoerd en ik zou het vaste willen houden. Alleen is er nu iets heel wiebeligs gekomen rond het vaste. Het kabinet gaf zelf ook al aan dat het dit keer niet is toegepast zoals het eigenlijk moet, omdat twee nieuwe besluitvormingsmomenten zijn gecreëerd. Er is namelijk bijgeplust en er is in juni een besluitvormingsmoment ingevoerd. Het kabinet was er dus ook van overtuigd dat het niet kon zoals het eigenlijk moest.

De heer Van Beek (VVD):

Met die laatste conclusie wordt toch aangegeven dat wij heel verstandig omgaan met de methodiek, namelijk daar waar nodig de methodiek niet heilig verklaren, maar naar het resultaat kijken? Dat is in de Voorjaarsnota gebeurd en het blijkt uit de afspraak dat er in juni nog eens naar gekeken wordt. Dat is toch een zeer fatsoenlijke en werkbare manier?

De heer Crone (PvdA):

Maar het moet niet ieder jaar zo gaan, dus dat ieder jaar de "spending" ministers stellen dat het CPB te laag zit en dat de minister van Financiën dan al dan niet door zijn collega's wordt gedwongen om een tweede besluitvormingsmoment in juni te creëren. Als beleid moet worden wat u nu zegt, moeten wij dat ook tot een regel maken en dat zou ik helemaal niet willen. Nu hebben wij voor één jaar eigenlijk het slechtste van alles, maar er is het risico dat dit een eigen leven gaat leiden. Als de verschillen voortdurend 0,2 of 0,3% blijken te zijn, is dat zelfs voor de begroting van Defensie een enorm bedrag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik zal graag horen waar de heer Crone de voorkeur aan geeft om uit deze impasse te geraken. Verder zei hij zojuist in een bijzin dat hij optimistisch is gestemd over het beeld voor dit jaar, dat het inhouden van de prijsbijstelling ongedaan gemaakt moet worden. Daarbij gaat het om een bedrag van 320 mln. Geldt dat optimisme ook voor de bezuinigingen van 200 mln. op de asieluitgaven en van 100 mln. op ontwikkelingssamenwerking? Worden die in de optiek van de heer Crone ook ongedaan gemaakt?

De heer Crone (PvdA):

Als de nominale plafonds weer omhooggaan, ontstaat er natuurlijk speelruimte voor het kabinet. Ik neem aan dat dan de urgentie voor asieluitgaven en ontwikkelingssamenwerking weer op tafel komt. Overigens zijn de asielcijfers nu in de raming veel hoger geworden. Het zou gaan om een instroom van 50.000 en daar zat een aanhoudende stroom van Kosovaren in, ook in het tweede, derde en vierde kwartaal, maar die stroom komt gelukkig niet meer. Ook hier zit dus ruimte voor meevallers. De bezuinigingen hebben trouwens een beleidsmatig doel. Die zijn niet zozeer bedoeld om te korten, maar om een beleidsmatige verbetering in de opvang te realiseren. U denkt daar anders over dan wij, maar dit is wel de achtergrond. Voor ontwikkelingssamenwerking geldt dat, als de groei 0,25% hoger wordt gesteld, dit automatisch extra ruimte geeft.

Ik vind het moeilijk om nu aan te geven waar ik zelf voor kies. Daarom is het plezierig dat wij nog met het kabinet kunnen debatteren. Aan alles zitten voor- en nadelen. Een nominaal vast kader, zoals in de Verenigde Staten, oogt mooi en stabiel, maar als de inflatie sterk gaat afwijken, ontstaan ook discussies zoals wij hier in maart hebben gehad. Dan ga je waarschijnlijk toch weer inbouwen dat je tussentijds nog eens kijkt als het meer dan 0,5 of 1% afwijkt. Het gebruik van een specifieke deflator per hoofdsector, in plaats van één prijs-BBP, is theoretisch ideaal, maar daartegenover staat de stelling dat ministers dan worden uitgelokt om niet langer meer moeilijk te onderhandelen met bijvoorbeeld de bonden, omdat ze de hogere prijzen toch later weer terugkijken. Ook de Stuurgroep begrotingsruimte zegt niet dat het systeem dat nu is gevolgd, het ideale systeem is, maar dat het in een afweging van belangen het minst slechte is. Dat laatste onderschrijf ik niet. Ik vind dat in ieder geval een nacalculatie moet terugkeren en de andere genoemde punten wil ik graag ook serieus bezien hebben.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter! Bij de behandeling van de Voorjaarsnota gaat het vooral om de bijstelling van de begroting van het lopende jaar. Daar zal ik dan ook het meeste aandacht aan besteden.

Er is sprake van een golfbeweging: eerst is er oplopend pessimisme, dat vervolgens weer omslaat in optimisme. Het is begonnen in de periode rond sinterklaas, waarna in de voorbereiding naar de Voorjaarsnota toe de bedragen die bezuinigd zouden moeten worden, steeds hoger werden. Overigens kwam die informatie niet van het kabinet, maar via de media en in een discussie tussen de partijen. Als de cijfers terecht zijn die nu in de kranten worden genoemd over de uitkomsten van de Koninginne-MEV, ziet het beeld er weer gunstiger uit.

Als je let op de publicaties, lijkt het alsof het beter gaat met de economische groei en met een groot aantal belangrijke factoren. Toch heb ik het gevoel dat het niet zo is. Er is iets mis tussen de beweging in de werkelijkheid en de beweging in de prognoses. Afhankelijk van wat je vergelijkt, blijkt of iets gunstiger dan wel ongunstiger is. De economische groei is nog steeds aan het dalen, maar de prognoses zijn aan het stijgen. De vraag is: gaat het beter of slechter met de economie? Ik denk dat dit het probleem is waarvoor wij bij de beoordeling van een aantal punten staan. Dit heeft ook een heel duidelijke rol gespeeld bij de opstellen van de maatregelen die voorliggen in de Voorjaarsnota in relatie tot hetgeen wij nu weten.

Op zichzelf ben ik er niet ongelukkig mee dat er, zij het als uitzondering op de regel, een tweede moment met betrekking tot de Voorjaarsnota is ingebouwd om te bezien hoe de zaken er echt voorstaan. In juli zal het kabinet zich daarover buigen.

Voorzitter! Wij gaan akkoord met een aantal analyses, bijvoorbeeld terzake van een aantal kosten die de asielproblematiek meebrengt. Wij realiseren ons ook dat zaken rond waterschade moeten worden afgewikkeld. Aan de uitgavenzijde is de Voorjaarsnota wat dit betreft duidelijk. Wat de dekkingsmaatregelen betreft, constateren wij dat wij dit jaar te maken hebben met een positief saldo van 500 mln. qua EU-afdrachten. Dat is niet helemaal een natuurverschijnsel. Het is het eerste effect van de afspraken die door het kabinet in Berlijn zijn gemaakt. Verder werkt de renteontwikkeling positief uit.

De afwijkende inflatieveronderstellingen, door het kabinet genoemd, lijken als de cijfers in de krantenartikelen inzake de Koninginne-MEV juist zijn – maar ook uit andere cijfers valt dit af te leiden – extra bezuinigingen niet nodig te maken. Mijn verzoek aan het kabinet is om bij de besluitvorming die in juli zal plaatsvinden heel nadrukkelijk te bezien of het mogelijk is om de maatregel ten aanzien van de departementen ad ruim 300 mln. geheel dan wel grotendeels terug te draaien. Op het moment dat het nodig was, vond ik het een goede maatregel, maar als het niet nodig blijkt te zijn, lijkt het mij een goed gebaar die maatregel terug te draaien. Dit heeft, zoals collega Crone terecht zei, meerjareneffecten.

Ik wil een paar opmerkingen maken over de ontwikkeling van de inflatie. Er wordt een beeld gecreëerd, ook in de diverse publicaties, alsof het goed zou zijn dat wij meer inflatie hebben, omdat wij daardoor dan budgettair een probleem minder hebben. Dit heeft puur met de budgetteringstechniek te maken. Uiteindelijk is een hogere inflatie voor onze economie helemaal niet goed. Wij maken ons daarover met de heer Wellink enige zorgen. Uit de laatste publicaties blijkt bij vergelijking van de inflatiecijfers van Nederland met die van de andere West-Europese landen dat wij aan de bovenkant zitten en dat wij behoorlijk boven het gemiddelde zitten. Wij zijn de limiet in het stabiliteitspact aan het naderen. Dit houdt in dat alle aandacht aan dit onderwerp moet worden gegeven. Door de president van De Nederlandsche Bank wordt suggereert, en niet ten onrechte denk ik, dat een niet onaanzienlijk deel van onze inflatie wordt veroorzaakt door het kabinetsbeleid. Ik verzoek het kabinet dit bij de totstandkoming van de begroting voor 2000 extra te bezien en daaraan extra aandacht te besteden in de toelichting, opdat wij beter kunnen beoordelen wat de effecten van het beleid zijn op de begroting voor 2000 en volgende jaren.

De heer Van Dijke (RPF):

Vindt collega Van Beek het een verstandige suggestie om de overheidsinvloed op het inflatiecijfer aan een maximum te binden, van bijvoorbeeld eenderde?

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb er moeite mee om in dit verband een vast criterium in te voeren; ik wil de elementen uit elkaar houden. Er zijn bewegingen die invloed hebben op de inflatie. Als wij de BTW verhogen of de ecotaks invoeren, werkt dat negatief uit op de inflatieontwikkeling, maar dit wordt gecompenseerd door factoren die op de beoordeling van het inflatiecijfer sec geen invloed hebben; plus en min zitten niet op dezelfde regel. Ik vind dat wij in elk geval moeten blijven binnen de grenzen van de afspraken die met de Europese landen zijn gemaakt. Ik vraag het kabinet met nadruk om hieraan meer aandacht te geven. Of dat nu uiteindelijk moet resulteren in een afspraak over 0,75% of eenderde, dat gaat mij wat ver omdat wij dan te maken met een niet onderbouwbaar criterium.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar een hogere ambitie van de overheid om op dit punt zelf matiging te betrachten, vindt u wel gewenst.

De heer Van Beek (VVD):

Dat vind ik zeker gewenst, maar in de politiek moet altijd worden nagegaan wat de consequenties zijn van te nemen maatregelen. Je kunt hier niet vrijblijvend handelen. Er zijn maatregelen die, wanneer ze worden teruggedraaid, weer andere consequenties oproepen. Het blijft altijd een politieke afweging, maar kijkend naar de economische effecten, ben ik huiverig voor een hogere inflatie die afwijkt van die in de ons omringende landen waarmee wij in concurrentie verkeren. Ik ben zorgelijk waar het gaat om de effecten van die hogere inflatie die als vliegwiel kan werken in relatie met de loonontwikkeling, de prijsontwikkeling, de exportpositie enz.

De heer Van Dijke (RPF):

Wat is nu op dit punt de boodschap van de VVD aan de minister?

De heer Van Beek (VVD):

Die boodschap is dat wij van mening zijn dat er een betere analyse moet worden gemaakt van het cijfermateriaal betreffende de komende periode opdat in het kader van de begroting voor 2000 goede keuzemogelijkheden aan ons kunnen worden voorgelegd.

Voorzitter! Het financieringstekort heeft blijvend een hoge prioriteit. Het is echt te gek dat de voorzitter van de grootste fractie suggereert dat er binnenkort geen financieringstekort meer is en dat dat probleem dan dus niet meer bestaat. In de komende jaren, in elk geval gedurende deze beleidsperiode, moeten wij hiermee serieus omgaan. Door de gekozen methodiek lopen wij het risico dat het financieringstekort tussentijds oploopt wanneer het aan de inkomstenzijde wat tegenzit. Dat past overigens in het totaal van de afspraken die wij met elkaar hebben gemaakt. In die zin accepteert mijn fractie het feit dat wij in de Voorjaarsnota zien dat het tekort oploopt tot bijna 1,7%. Echter, tegelijkertijd moeten wij ons realiseren dat Nederland, wanneer iets dergelijks in andere landen aan de orde is, de eerste is om daarover kritische opmerkingen te maken. Italië mocht zich daar alweer in verheugen.

Mijn analyse op grond van de laatste groeicijfers is dat het tekort van 600 mln. snel zou moeten wegsmelten. Wellicht kan er zelfs sprake zijn van een klein overschot. Ik heb dit niet echt becijferd, maar ik timmer ook wel eens. De doelstelling blijft in elk geval om zo snel mogelijk weer in de buurt of onder het niveau van 1% te komen. Ik vraag de minister of hij meent dat dit in het komende jaar tot de mogelijkheden behoort.

Voorzitter! De ontwikkelingen betreffende de staatsschuld die daarmee direct te maken hebben, worden mijns inziens in de voorliggende stukken nogal pessimistisch ingeschat. Rekening houdend met de ontwikkeling van het financieringstekort en de verkopen van staatsdeelnemingen, heb ik het gevoel dat er sprake kan zijn van een positiever resultaat. Als de minister ons daarover nadere informatie kan geven, hoor ik die graag.

Voorzitter! Ik heb steeds gezegd, ook de afgelopen dagen, dat wij niet vooruit moeten lopen door al of niet beschikbare middelen voor de begroting 2000 nu al weg te geven, zeker niet bij schattingen van belastinginkomsten. Er moet een evenwichtige afweging plaatsvinden. De discussie na Prinsjesdag over de begroting 2000 is daarvoor het geëigende moment. Wij moeten ons realiseren dat in de dekking voor het belastingplan voor de 21ste eeuw een gaatje geslagen is door het niet doorgaan van de ontwikkelingen op het gebied van het rekeningrijden. Wij hebben al eerder gezegd dat een meer evenwichtige verdeling van de voordelen van die systematiek voor de middengroepen aandacht vraagt. Natuurlijk moeten wij bij de komende begrotingsbehandeling het koopkrachtplaatje voor het komende jaar bekijken. Afhankelijk van hetgeen dan voorligt willen wij tot een eindafweging komen. Wij sluiten absoluut geen enkele suggestie van collega's – ook vandaag zijn die gedaan – uit. Wij willen echter pas tot een eindafweging komen als alle gegevens bekend zijn.

Ik vraag nog aandacht voor twee puntjes bij de opstelling van de begroting 2000. De komende dagen wordt ongetwijfeld een motie aangenomen om in een aantal termijnen hogere vergoedingen voor de sociale advocatuur te realiseren. Dat moet worden ingepast in de begroting voor volgende jaren. Om grote bedragen gaat het niet. Voorts hebben wij bij de algemene beschouwingen al aandacht gevraagd voor de rampenbestrijding door de brandweer. Dat punt is nu gedeeltelijk opgelost. Ik verzoek de minister daar samen met zijn collega van Binnenlandse Zaken aandacht aan te besteden bij het opstellen van de begroting 2000.

De ontwikkeling van de dollarkoers, de olieprijzen, daaraan gekoppeld de gasprijzen en de vervreemdingen van staatsdeelnemingen werken op het ogenblik gunstig uit. De effecten daarvan, ook rente-effecten, komen ook in het FES. Wil de minister kijken of er aanleiding is om een extra aanzet voor investeringen te doen? Er wordt gesproken over de ambities van een investeringskabinet. Dan moet kritisch worden onderzocht of het mogelijk is het komend jaar tot extra investeringen in infrastructuur te komen, want die zijn heel hard nodig.

De heer Bakker (D66):

Een gat in de FES-uitgaven van zo'n 800 mln. was nog niet gedekt, juist vanwege een aantal veronderstellingen over de aardgasbaten. Ik neem aan dat de heer Van Beek die toch eerst wil dekken.

De heer Van Beek (VVD):

Ik geloof dat ik de enige was die dat gat vooruit wilde dekken. De anderen wilden het aan het eind van de periode gedekt hebben. De heer Bakker mag erop rekenen.

De positie van de sociale fondsen vraagt ook aandacht. De werkgelegenheid ontwikkelt zich positief. Werkgelegenheid is echt een zaak waar wij het allemaal voor doen. Een daling met 5000 werklozen per maand is een fantastische ontwikkeling, maar dit moet uiteindelijk doorwerken in de sociale fondsen. De cijfers uit de Voorjaarsnota stellen ons op dat punt niet gerust. Wij wijzen op de afspraak dat de vermogensinhaal in een beperkt aantal jaren moet worden gerealiseerd. De VVD-fractie wil graag dat zo spoedig mogelijk de tijdelijke verhoging wordt ingetrokken, zodat deze bedragen weer aan de koopkracht kunnen worden toegevoegd.

Wij kunnen met de voorliggende Voorjaarsnota leven, zij het met het nadrukkelijke verzoek om een belangrijke post die erin opgenomen is terug te draaien, omdat die volgens ons op dit moment niet nodig is. Over de zaken na 2000 willen wij graag met de collega's discussiëren op het moment waarop een integrale benadering mogelijk is.

De heer Balkenende (CDA):

Ik deel uw opvatting over de onzekerheden in de economie, maar neemt u met uw signaal afstand van de inschatting van de heer Crone? U sprak tevens over verbetering van de middeninkomens, maar langs welke weg kan die worden bereikt?

De heer Van Beek (VVD):

Er is niet veel verschil tussen de inschatting van de heer Crone en mij; ons doel is wel verschillend. Ik zoek naar financiële soliditeit en hij zoekt naar mogelijkheden om een aantal extra uitgaven te kunnen realiseren. Het gaat daarbij om het moment waarop zo'n afweging wordt gemaakt. Ik kies graag een moment waarop zichtbaar is dat overschotten gerealiseerd zijn, maar hij probeert overschotten voor het jaar 2000 te prognotiseren en ze onmiddellijk tot besteding te brengen.

Binnenkort wordt over het belastingstelsel gediscussieerd. Toen wij het regeerakkoord bespraken, kwamen de lage en de hoge inkomens er goed vanaf. De groep daar tussenin had wel een voordeel, maar dat was minder groot dan verwacht. Het is dan een kwestie van uitwerking om ervoor te zorgen dat het voordeel voor de gehele bevolking even groot wordt. Wat mij betreft is iedere maatregel bespreekbaar. De oplossing is puur een technische aangelegenheid. Het doet mij plezier dat deze gedachtegang steeds bredere steun krijgt. Het is overigens niet het enige probleem dat bij het belastingstelsel moet worden opgelost. Daarom pleit ik ervoor de bedragen die de komende tijd beschikbaar komen, zoveel mogelijk op één moment structureel te besteden. Op deze wijze kan het gehele pakket een zo evenwichtig mogelijke uitwerking krijgen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat de wijziging van de Mediawet en van de Tabakswet van de agenda zijn afgevoerd en volgende week zullen worden behandeld.

Dit betekent niet dat de Kamer de rest van de dag in ledigheid doorbrengt, want er staat een heel aantal suppletore begrotingen voor vanavond gepland. Ik verzoek de minister daarmee bij zijn beantwoording rekening te houden. Dat verzoek geldt ook de Kamer.

Minister Zalm:

Mevrouw de voorzitter! Ik moet mij nog één keer verspreken ter compensatie van het feit dat ik een keer "mijnheer de voorzitter" heb gezegd toen ik "mevrouw de voorzitter" had moeten zeggen. Dan heb ik mijzelf weer in evenwicht gebracht.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar nu is het een freudiaanse verspreking, of niet?

Minister Zalm:

Nu was het een beetje gepland, moet ik eerlijk zeggen.

Laat ik beginnen met het punt van de onzekerheid en de beelden die in de loop der tijd steeds wisselen. Ik koppel daaraan de begrotingssystematiek en de manier waarop besluitvorming totstandkomt.

Sinds de laatste Miljoenennota zijn wij ons misschien sterker dan in andere jaren bewust van het feit dat prognoses sterk kunnen wisselen. Bovendien wil de realisatie – een andere grootheid – ook nog wel eens afwijken van de prognose. Dat maakt het extra gecompliceerd. Dit keer zijn na het verschijnen van de Miljoenennota de prognoses behoorlijk verslechterd, met name onder invloed van de Aziëcrisis. Bovendien speelden invoerprijzen en wisselkoersen een rol.

Ook bij een systeem van een reëel uitgavenkader is het begrotingsbeleid niet geheel onafhankelijk van macro-economische prognoses, wel veel onafhankelijker dan in het verleden het geval was. De inkomstenkant van de begroting laat je namelijk rustig op zijn beloop zolang de 3%-grens van het tekort niet in gevaar komt. Tegen de heer Crone zeg ik dat ik nooit heb gerept over tegenvallende belastingopbrengsten als ik sprak over dreigende begrotingsproblemen. In december dreigden begrotingsproblemen, gebaseerd op die prognoses van het CPB van december. Die waren tweeërlei: macro-economische zaken en een versombering van het economisch perspectief; niet alleen een verlaging van de economische groei, maar ook gevolgen voor met name de werkloosheidsuitgaven en een dreigende hogere reële loonstijging. Die hogere reële loonstijging werd dan weer veroorzaakt door een lagere inflatie. Daarmee kom je in de paradox dat lage inflatie slecht lijkt te zijn voor het budget. Het is niet zo dat de regering streeft naar een hoge inflatie. De heer Balkenende heeft prachtig pleidooien gehouden over de kwalijke effecten van inflatie. Ik ben dat geheel met hem eens. Ook het streven van de regering is gericht op een lage inflatie.

Als je in reële termen praat, is er toch sprake van een hoger reëel loon als een loonstijging zich niet aanpast aan een lagere inflatie en daarmee, wanneer je dit doorvertaalt naar uitkeringen en overheidssalarissen, een hoger reëel beslag van de collectieve uitgaven en daarmee een overschrijding van het reële uitgavenkader met zich brengt.

Vervolgens heeft in maart en april besluitvorming plaatsgevonden aan het eind van de winterslaap. Ik heb de winterslaap niet onderbroken, ik heb wel wat gebromd maar geen activiteiten ondernomen in de richting van het kabinet om nieuwe besluiten te nemen, hoewel sommigen in de Kamer daartoe eind vorig jaar wel aandrang voelden. Ik heb dat keurig gedaan op het geëigende moment: maart, april. Het is natuurlijk wel nuttig om, als er bepaalde verwachtingen leven waarvan ik meen dat die niet helemaal kunnen worden waargemaakt, wel reeds enige indicatie te geven dat het verwachtingspatroon wat bijgesteld moet worden. De informatie die in maart, april nieuw was ten opzichte van die in december was tweeërlei. Allereerst hadden wij realisaties voor de inflatie die duidelijk afweken van de CPB-prognose, voor januari, februari en maart. Bovendien waren de olieprijzen en de koers van de dollar inmiddels duidelijk hoger dan de CPB-prognose. Het tot stand komen van een sociaal-economisch plan is een bewerkelijk proces, zo weet ik uit eigen ervaring. Er zijn allerlei stadia. En voordat het plan was gepubliceerd, moesten wij al constateren dat het met name op deze punten was achterhaald. Wat moet je dan doen? Dan kun je het CPB terugsturen en zeggen: die je werk maar over aan de hand van de nieuwste realisaties. Dat is vervelend, dat houdt op. Je kunt natuurlijk elke maand zo'n procedure doen. Maar ik heb nog nooit meegemaakt dat het zo evident was dat de prognose op een onderdeel zeer waarschijnlijk niet uit zou komen.

Wat hebben wij toen gedaan? Het CPB was er zelf inmiddels ook van overtuigd dat dit een wat onwaarschijnlijke prognose was geworden, zij het dat het bureau weinig zin had om de hele boel opnieuw uit te draaien en alle teksten aan te passen. Ik heb toen in het kabinet voorgesteld om de zaak in twee delen te splitsen, om de reële problematiek op te lossen en de besluitvorming over de nominale problematiek in juni te houden, juist omdat evident was dat de inflatie verkeerd werd geraamd. Wij moesten natuurlijk wel voor het lopende jaar iets doen. Immers, de Voorjaarsnota moest worden uitgebracht. Die moest aan de Kamer gepresenteerd worden. Wij hebben toen met de hand enige bijstellingen gepleegd van de prijsstijging ten opzichte van de CPB-prognose. Ik vond dat verantwoord. Uit de nieuwste CPB-cijfers, die eind deze maand, begin volgende maand gepubliceerd zullen worden, blijkt dat ook het CPB dit inmiddels verantwoord vindt. Het CPB gaat nog ietsje verder dan de bijstelling zoals nu in de Voorjaarsnota opgenomen.

Ik denk dat wij er verstandig aan gedaan hebben het dit keer zo te doen. Je bent dan wel enigszins de charme van dat ene besluitvormingsmoment kwijt. Immers, de besluitvorming vindt eigenlijk in twee delen plaats. Maar wij hadden al een afspraak binnen het kabinet over de vraag hoe in juni moest worden gehandeld als dan de nominale problematiek nog voor een groot deel zou bestaan. In de richting van de heer Balkenende merk ik op dat het parlement hiervan geen last heeft gehad. De heer Balkenende bedrijft blijkbaar graag politiek aan de hand van krantenberichten. Maar nogmaals, wij hebben het parlement niet lastiggevallen. Wij hebben keurig een Miljoenennota uitgebracht. Er ligt nu een Voorjaarsnota. En wij komen straks weer met een Miljoenennota. De besluitvormingsprocedure richting parlement was zo ordelijk als wat. Ik ben wel blij dat de heer Balkenende meeleeft met de besluitvormingsperikelen die wij in het kabinet hadden. Uit eigen ervaring weet ik dat het ook in het kabinet vrij vlot gelopen is. Het is niet als een groot probleem ervaren dat wij de zaak ietsje anders hebben aangepakt dan te doen gebruikelijk. Van die wisselende prognoses is het beleid dus niet op hol geraakt.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! De minister heeft aange- geven dat het kabinet te maken kreeg met onzekerheden op het gebied van de inflatie. Dat begrijp ik. Ik ben het ook met de minister eens dat je dan verstandig moet handelen. Het punt is dat er het laatste jaar een systematiek is ontstaan waarbij scherp wordt geopereerd met de ruimte die er is, met een toch tamelijk expansief uitgavenbeleid. Wij kregen eerst te maken met een minister die zei: er moet voor een aantal miljarden worden omgebogen. Daarna werden ombuigingen ingevuld met het potlood. En daarna kwamen er inflatieveronderstellingen. De situatie veranderde maand na maand. De minister kan zeggen: het parlement had er geen last van. Maar het is voor ons werk wel lastig om zo te handelen.

Minister Zalm:

Voorzitter! Ik heb het parlement, bij mijn weten, niet lastig gevallen met ombuigingen die zijn ingevuld met het potlood. Daarover kan wellicht iets in de krant hebben gestaan, maar ik heb nooit iets met potlood aan het parlement geschreven. Dat lijkt mij dus niet het punt. Het parlement krijgt in september gewoon de voorstellen voor de begroting 2000 en kan daarover dan een oordeel geven. De Voorjaarsnota die wij nu bespreken, is een correctie – die wij elk jaar plegen – op de begroting. Dit is wat mij betreft niet een groot debat over allerlei nieuwe prioriteiten en wensen die nog niet waren ingewilligd bij de Miljoenennota. Wij bekijken nu of de begroting op koers ligt en of de correcties die het kabinet heeft aangebracht terecht zijn. Inmiddels kunnen wij zeggen, aan de hand van de nieuwe cijfers, dat het waarschijnlijk is dat wij ook in de Miljoenennota nog voor de lopende begroting, dus voor 1999, enige bijstellingen kunnen plegen. Ik hoop dat wij in staat zijn om die heel lelijke ombuiging – heel lelijk, omdat het een soort sluipmoordenaar is – terzake van de prijsbijstelling, die in vorige kabinetten al zeer frequent werd toegepast, kunnen terugdraaien. Ik kan nog geen garantie geven, niet alleen omdat het kabinet nog daarover moet beslissen, maar ook omdat moet worden bekeken of het in het totale beeld past dat het in belangrijke mate of volledig wordt teruggedraaid. Over het jaar 2000 is nog niets gemeld aan de Kamer. In de Miljoenennota zal blijken wat het kabinet voor dat jaar voorstelt.

Dan komen wij bij de systematiek. De heer Crone zegt naar aanleiding van deze ervaring dat het eigenlijk verkeerd is geweest om die nacalculatie te schrappen. Als je, zoals de afspraak in de Miljoenennota luidde, wel op grond van de CEP-cijfers had besloten, dan had je jezelf geweldig in de vingers gesneden en onnodig ombuigingen gerealiseerd; vervolgens zit je dan op de blaren. In deze concrete casus heeft hij gelijk, maar het kan ook anders uitpakken. Je denkt dat je besluitvorming keurig is geweest, maar vervolgens krijg je bijvoorbeeld te maken met nieuwe CBS-cijfers en stelt het CPB in augustus de ramingen voor het lopende jaar bij. Als je daaruit structurele consequenties moet trekken voor de begroting, dan leidt dat tot veel onrust. Als wij na het hoofdmoment van besluitvorming in maart, april opnieuw prijzen voor het lopende jaar bezien, dan betekent dat bijkans een systeem van twee besluitvormingsmomenten. Dan moet je in juni en augustus ook voor het lopende jaar bekijken of de prijs BBP niet is veranderd en of daaruit nog consequenties voor de begroting moeten worden getrokken. Ik sta hier betrekkelijk open tegenover, behoudens dat wij in de Miljoenennota het systeem zo hebben beschreven, dat ik nu for the time being dan ook verdedig. Het is natuurlijk geen dogma. Het reële uitgavenkader is het hoofduitgangspunt; de rest is een bestuurlijke uitwerking, waarbij je moet uitgaan van praktische oplossingen. Op een bepaald moment kun je nog nacalculeren, maar dan moet het een keer ophouden. Je moet niet ook nog op grond van CBS-revisies hele uitgavenplanningen veranderen. Dat is een betrekkelijk praktisch oplossing, waarbij de bestuurlijke rust een niet onbelangrijk aspect is. Ik ben er nog niet echt voor om die nacalculatie veel langer te laten lopen dan nu in de Miljoenennota staat. Overigens zou zo'n moment in juni een compromis kunnen zijn, zoals wij het nu hebben gedaan.

In ieder geval vind ik dat de besluitvorming en de presentatie aan het parlement uiteindelijk moeten zijn gebaseerd op cijfers die niet door het kabinet zelf zijn gemaakt. Dat is het kwetsbare punt van de huidige Voorjaarsnota, als dat het einde van het verhaal zou zijn. Er staat allemaal keurig en openhartig dat wij 0,2% bij de prijs BBP hebben gedaan en dat wij ons daarmee enige budgettaire ruimte hebben verschaft, maar op grond van een cijfer van het CBS dan wel in dit geval van het CPB moet natuurlijk wel blijken of dat gerechtvaardigd is. Het lijkt mij gerechtvaardigd, maar voor dergelijke gegevens moet wel gelden dat het kabinet die cijfers niet zelf fantaseert.

De heer Crone (PvdA):

Als het geen cijfer van het kabinet en ook niet alleen een raming mag zijn, dan is toch de enige oplossing dat je het cijfer van het CBS neemt dat in de nationale rekening komt. Dat is dan het laatste moment. De vraag is of je het dan niet alleen moet doen bij het CEP en de Voorjaarsnota, maar ook in juni en bij de Miljoenennota. Dat zou je niet moeten doen. Je kunt uitgaan van één moment, het CEP en dan is het afgelopen. Er is dan nog slechts een nacalculatie, omdat de doorwerking in de meerjarencijfers anders zo groot is. Dat is wat mij betreft het belangrijkste punt.

Minister Zalm:

Voorzitter! Nu gaat de heer Crone rampzalig ver in het nacalculeren. Zover zijn wij in de vorige kabinetsperiode gelukkig nooit gegaan. Wij krijgen nu de nationale rekening over 1998. In de prijs BBP kun je rustig een afwijking van 0,2% hebben. Weliswaar wordt de consumptieprijs rechtstreeks gemeten, maar ook de investeringsprijs, de exportprijs en de invoerprijs spelen een rol. Dat kan ook in de verdeling tussen volume en prijs nogal wat uitmaken. Dan moet ik naar het kabinet gaan en op grond van het gegeven dat het CBS over het afgelopen jaar met een nieuw cijfer komt nog 600 mln. aan ombuigingen vragen. Ik zie mijzelf een hoop doen, maar dat niet.

De heer Crone (PvdA):

Of voor 600 mln. aan meevallers.

Minister Zalm:

Daarvoor is in de ministerraad wel enthousiasme te wekken, zo kan ik u verzekeren.

De heer Crone (PvdA):

Zo ziet u maar weer dat wij allebei gelijk krijgen. De vraag is wat nu de ervaringspraktijk is. Het CPB geeft de afwijking wel aan, maar niet of de plussen en minnen op lange termijn per saldo tegen elkaar wegvallen. Dat is natuurlijk wel interessant, want anders heb je toch een feitelijke uitholling van je reële uitgavenverdeling.

Minister Zalm:

Dat is de conclusie die mij voor ogen staat ten aanzien van de fouten in de ramingen van het CPB. Er is door het CPB zelf ook vrij veel gepubliceerd. In de groeiraming zat een kleine onderschatting, maar in de inflatieraming niet. Overigens kan de verkeerde raming voor 1999 het gemiddelde behoorlijk scheeftrekken, want men zit natuurlijk behoorlijk mis met de raming in het Centraal economisch plan in vergelijking met zoals het waarschijnlijk gaat aflopen. Dat geldt zeker als wij de consumptieprijs bekijken, waarbij de voorspellingsfout nog groter lijkt te zijn dan bij de BBP-prijsraming. Maar je moet een keer ophouden en als kabinet een keer de boeken kunnen sluiten. Onder normale omstandigheden is de CPB-raming voor het lopende jaar het laatste moment dat je echt nog iets kunt doen. Deze raming van maart of april is normaal gesproken redelijk accuraat. Nu is het echt een bijzondere uitzondering, want ik denk niet dat het CPB ooit zover mis heeft gezeten of in zo korte tijd zo sterk de prijsraming moest aanpassen. Je gaat dan voor het daaropvolgende jaar natuurlijk nog wel een tijdje door, met de MEV en daarna weer het CEP. Dan sluit je dat weer af. Dat lijkt mij een vrij ideale procedure, die bestuurlijk enige rust brengt. Als je tot en met augustus in zowel het lopende als het komende jaar nog allerlei neerwaartse of opwaartse bijstellingen in ruimtes krijgt op grond van prijsramingen die weer anders zijn geworden, dan heb je een soort permanent begrotingsoverleg. Dat was ook de charme van de verbetering die de studiegroep dacht aan te brengen ten opzichte van de manier waarop wij daarmee de vorige keer omgingen. Toen hebben wij nog wel eens vervelende toestanden gehad, doordat de prijsraming lager bleek. Dan zat je in augustus nog met een ombuigingsprobleem, terwijl je dacht in maart, april keurige besluiten te hebben genomen. Dat is natuurlijk ook niet prettig. Ik ben er nog niet uit. In ieder geval dreigde men dit jaar zo verkeerd te gaan met de BBP-prijsraming, dat ik het niet verantwoord vond om op grond daarvan de definitieve besluitvorming te plegen. Ik wil mij er graag nog eens over beraden of wij dat tot de uitzondering van dit jaar moeten verheffen dan wel of wij in de systematiek nog aanpassingen moeten plegen. Het werkt twee kanten op. Het is wel duidelijk dat de begrotingsprocedure onrustiger wordt naarmate je langer nacalculeert. Dat is wel zeker.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik luister zeer aandachtig, maar het wordt mij niet helder. Je zou het prettig kunnen vinden dat het Centraal planbureau de minister een raming levert, maar hij is vervolgens toch degene die zegt of die wel of niet accuraat is. Dit jaar heeft hij geoordeeld dat de raming niet accuraat is. Hij spreekt zelfs van een handmatige bijstelling. Dat roept de vraag op wie nu precies de ramingen maakt. Dit jaar mag het wel een uitzondering zijn, maar toch is het daardoor nog verrekt lastig om de Voorjaarsnota goed te beoordelen. Er komt deze zomer nog een nacalculatie op een raming; dan gaat het kader nog weer wat glijden. Het wordt wel erg lastig op deze manier. Als dit een uitzondering is, is het de vraag hoe het volgend jaar gaat.

Minister Zalm:

Ik ben het helemaal met de heer Vendrik eens dat dit ongelukkig is, want normaal gesproken nemen wij altijd de CPB-ramingen over. Wij hebben in de Voorjaarsnota wel vastgelegd hoe de ruimte voor 1999 definitief zal worden vastgesteld, namelijk op grond van het junicijfer van het CPB. Dat is een te publiceren cijfer dat ook iedereen kan narekenen. Het is, geloof ik, een percentage van 1,6. Dat is nog iets hoger dan in de handmatige bijstelling van het kabinet het geval was. Dat is het dan ook. Wij hebben van te voren gezegd dat het junicijfer van het CPB maatgevend zal zijn. Eigenlijk zou ik in het vervolg het liefst weer over willen stappen op de CEP-raming van het CPB, tenzij het evident is, zoals dit jaar, dat men echt grootschalig fout zit. Ik noemde al de prijsstijging consumptiecijfers over januari, februari en maart die wij van het CBS kregen en die iets boven de 2 zat. Er was geen sprake van enigerlei daling. De prijs van de dollar en de olieprijs gingen ook net de andere kant op. Het was dus een combinatie van externe gegevens en de feitelijke inflatiecijfers van het CBS die het evident maakten dat het CPB dit keer echt behoorlijk fout zat, los van het feit dat de internationale instituten hoge inflatie voorspelden. Kortom, er waren wel erg veel bewijzen dat het dit keer mis was. Ik vond het derhalve niet verantwoord om op grond daarvan een grootschalige ombuigingsoperatie definitief af te sluiten.

De heer Balkenende (CDA):

De minister heeft helder uiteengezet dat op dit punt het CPB ten aanzien van de inflatieraming wat ongelukkig heeft geopereerd en dat het kabinet een correctie moest toepassen. In het verlengde daarvan vraag ik de minister hoe hij achteraf aankijkt tegen de analyse van het CPB over de loonveronderstelling van 1,5% over de gehele kabinetsperiode. Als wij nu al zien hoe die zaak zich ontwikkelt en wat er volgend jaar waarschijnlijk aan zit te komen, dan is natuurlijk de vraag of je moet werken met zo'n norm van 1,5%. Dat is toch van belang voor de ruimteberekening in het kader van het begrotingsbeleid.

Minister Zalm:

Het is heel erg belangrijk hoe de loonraming zich verhoudt tot de prijsraming, in het bijzonder de prijsraming van het BBP die de ruimte voor de uitgaven bepaalt. Als de loonraming wordt verhoogd, wat volgens geruchten het geval schijnt te zijn voor de raming 2000, en dit wordt gevolgd door een navenante en zelfs wat hogere prijsraming van het BBP, dan levert dat geen enkel probleem op. Het gaat om de reële loonontwikkeling. En daar zit een zeker knelpunt in, dat geef ik de heer Balkenende toch toe, omdat er in de laatste twee jaar volgens de CPB-analyse dankzij de omvangrijke lastenverlichting sprake zou zijn van een reële loondaling. De contractloonstijging zou achterblijven bij de prijsontwikkeling. Uiteraard moet nog blijken of dat gerealiseerd wordt. Voorzover ik nu kan overzien, hebben wij geen problemen van betekenende mate met de ruilvoet in 1999 en 2000. Wat betreft de jaren 2001 en 2002 zal dat nog moeten blijken. Daar staat tegenover dat in de renteveronderstelling die in de cijfers zit en die door het CPB is aangeleverd, waarbij uitgegaan is van een gemiddelde rente van 6% op de kapitaalmarkt in deze kabinetsperiode, enige ruimte zit tot compensatie. Het is niet louter risico dat in de macro-economische veronderstellingen besloten ligt.

De heer Balkenende (CDA):

Nu de minister aangeeft dat de loonontwikkeling volgend jaar hoger kan zijn dan die 1,5%, is relevant de vraag wat dan nog overblijft aan begrotingsruimte. Ik stel die vraag omdat met name van de zijde van de PvdA op het ogenblik allerlei ambities naar voren komen.

Minister Zalm:

Wij zullen in de Miljoenennota van september aangeven hoe het beeld voor 2000 eruitziet. Voor het overige raad ik iedereen af om grote fantasieën te hebben over leuke dingen die wij allemaal nog zouden kunnen doen bovenop de leuke dingen van het regeerakkoord. Maar dat is een ietwat klassieke mededeling die ik altijd doe. Het lijkt er overigens op dat de begrotingsbesprekingen redelijk afgerond kunnen worden, zo meld ik uit de binnenkamer van het kabinet.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Ik begrijp heel goed dat de minister er niet veel voor voelt om iedere keer de begroting aan te passen. Vroeger was er echter sprake van een nacalculatie als de prijsdeflator afweek van de raming. Kan de minister aangeven hoe dit in het verleden werd gedaan? Ik ben overigens blij dat de minister de huidige systematiek nog eens wil overdenken.

Minister Zalm:

In het verleden werden in september op grond van de Macro-economische verkenningen de ramingen van het voorjaar op twee manieren bijgesteld, namelijk door de nieuwe prijzen voor het lopende jaar en voor het komende jaar door te berekenen. Er was dus sprake van cumulatie. Soms leidde deze methode ertoe dat het toekomstige uitgavenbeleid op basis van realisaties of pseudo-realisaties van het lopende jaar aangepast moest worden. Als in beide gevallen tot een neerwaartse bijstelling besloten moest worden, ontstond er een gecumuleerd probleem. Voor mijn collega's was het destijds lastig om uit te leggen dat, ondanks dat het jaar al bijna was verstreken, andere inzichten in de prijsontwikkeling tot nadere ombuigingen noopten. Mede naar aanleiding daarvan is de Studiegroep begrotingsruimte tot de conclusie gekomen dat het beter is om op het hoofdbesluitvormingsmoment af te sluiten. Dan wordt voor het laatst nagecalculeerd op grond van de nieuwe prijsinzichten van het lopende jaar ten opzichte van de MEV.

Dat heeft op zichzelf een zekere charme. Alleen dit jaar kwamen wij van een koude kermis thuis omdat het evident was dat het CPB behoorlijk mis zat. Het komt niet zo vaak voor dat je er zo sterk van overtuigd bent dat het CPB ernaast zit. Wij zijn ons er altijd van bewust dat de berekeningen nooit uitkomen, maar dat het zo duidelijk is dat wij op een hogere prijsstijging BBP en gezinsconsumptie zouden uitkomen dan het CPB beweert, heb ik nog nooit meegemaakt. Ik houd het er maar op dat dit jaar een uitzondering is. Wij hebben de nacalculatie naar juni verschoven, dus een kwartaal later dan volgens de Miljoenennota het geval moet zijn, maar een kwartaal eerder dan in het verleden. Wellicht kan gesproken worden van een gulden middenweg om dit lelijke begrip eens te gebruiken.

Volgens de Voorjaarsnota zal het financieringstekort oplopen. Dat kan ook bij het trendmatig begrotingsbeleid. Als het uitgavenkader wordt gehandhaafd en er zijn lagere aardgasbaten en lagere belasting- en premieopbrengsten omdat de economische ontwikkeling wat tegenzit, moet daar niet moeilijk over gedaan worden. Dat geldt ook voor een afwijking van 0,1% in het begrotingstekort van Italië. Het systeem van de automatische stabilisatoren past bij het trendmatig begrotingsbeleid.

De recente Nederlandse cijfers geven een wat positiever beeld. De aardgasbaten zullen minder sterk tegenvallen en de belastingopbrengsten zullen gunstiger zijn. Het uitgavenkader wordt gehandhaafd. De berichten dat het tekort onder 1% uitkomt, lijken mij wat overtrokken. Overigens bestaan er verschillen van opvatting over de definitie van het financieringstekort. Eén van de elementen die meetellen voor het EMU-tekort is het overschot in de VUT-fondsen vanwege de overstap op het kapitaaldekkingssysteem. Dit overschot wordt geschat op een kleine 2 mld., dus ongeveer 0,25% BBP. In de komende revisie van het CBS zullen deze fondsen geen rol meer spelen bij het EMU-tekort. Dat houdt in dat in ieder geval het kwartpunt voordeel dat in de VUT-fondsen optreedt, zich niet meer zal tonen in de EMU-tekortdefinitie nieuwe stijl. Het zou ook wat vreemd zijn om daar nu nog een voordeel voor in te boeken, wetend dat de definitie straks wordt gewijzigd en dit voordeel dan toch weer verdwijnt. Verder is de 1,7% natuurlijk wel het maximum in de prognose geweest, zo is mijn schatting. Ik heb goede hoop dat wij zeer dicht in de buurt kunnen komen van de oorspronkelijke tekortraming in de Miljoenennota van 1,3%.

Het is wel aardig om te zien welke verschillen er in dit huis bestaan als het gaat om de eigen woning. Bijna iedereen wil iets met de woning. De één wil iets met de hypotheekrenteaftrek, de ander wil de andere kant opgaan door niet alleen te stellen dat wij moeten afblijven van de hypotheekrenteaftrek, maar ook te stellen dat het huurwaardeforfait moet worden verlaagd als een waardestijging van woningen optreedt. Ik zou namens het kabinet geen van beide willen aanraden. Over de hypotheekrenteaftrek hoef ik niet lang te argumenteren; dat hebben wij bij andere gelegenheden al gedaan. De stelling van CDA-zijde is wel nieuw, dus dat bij een waardestijging van woningen een verlaging van het tarief van het huurwaardeforfait ter hand zou moeten worden genomen. In de eerste plaats is het niet conform de regels die gelden voor het trendmatig omgaan met de belastingopbrengsten, om endogene ontwikkelingen in de belastinggrondslag te gebruiken voor tariefwijzigingen, dus Zijlstra zou dat nooit geaccepteerd hebben. In de tweede plaats zou deze gedachtegang met zich meebrengen dat wij het huurwaardeforfait gaan verhogen als de woningprijzen zouden instorten. In dat geval zie ik de heer Balkenende echter alweer bij de interruptiemicrofoon staan met de opmerking: nu storten de prijzen van woningen in en dan gaat ook nog eens het huurwaardeforfait omhoog! Ik zou dus ook hier de rust en de stabiliteit voorop willen stellen.

In dit verband wijs ik op het systeem dat wordt gehanteerd bij de OZB: gemeenten werken hier met de feitelijke opbrengst. Dat betekent dat, als de opbrengst van de OZB gegenereerd wordt bij een hoger draagvlak van de woningen, de gemeenteraad automatisch het tarief lager zal stellen. Het punt kan dus alleen spelen bij het huurwaardeforfait. Welnu, dan zeg ik: als wij ons niet druk maken over het feit dat hypotheekrenteaftrek een behoorlijke post is in termen van belastingderving, dan zouden wij ons ook niet druk moeten maken over het feit dat daar enig tegenwicht tegen geboden wordt door een wat hogere opbrengst bij het huurwaardeforfait.

De heer Van Dijke (RPF):

De minister zal het met mij eens zijn dat het in toenemende mate een versmalling van de belastinggrondslag met zich brengt. Verder wordt het tijd dat wij in de Kamer eens over dit onderwerp debatteren en dan breder dan alleen over een eventuele beperking van de hypotheekrenteaftrek. Het gaat om de bredere vraag hoe wij omgaan met het eigenwoningbezit in ons fiscale stelsel, dus niet alleen toegespitst op dat ene punt.

Minister Zalm:

Ik moedig discussies over de hypotheekrenteaftrek altijd zeer aan als die in andere partijen plaatsvinden, dus niet in het kabinet en ook niet in mijn partij.

De heer Van Dijke (RPF):

De dogmaticus pur sang, voorzitter!

Minister Zalm:

Nee, hier ligt een regeringsstandpunt. Ook in het regeerakkoord ligt vast dat de hypotheekrenteaftrek tijdens dit kabinet niet ter discussie is. Ik kan dus wel met u gaan filosoferen over de vraag wat wij allemaal met de hypotheekrenteaftrek zouden kunnen doen als wij er iets mee zouden willen doen, maar wij zijn niet van plan om er iets mee te doen.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar de minister kan niet toch niet heen om het feit dat de versmalling van de belastinggrondslag aan het toenemen is?

Minister Zalm:

Zeker. Dat geldt trouwens voor meer onderdelen. Er worden ook nieuwe belastinggrondslagversmallers voorgesteld, zoals kinderaftrek. Dat wil niet zeggen dat iedere versmalling van de belastinggrondslag die op goede gronden plaatsvindt, verwerpelijk zou zijn. Er zijn in het verleden bewuste keuzen gemaakt om het eigenwoningbezit te bevorderen en een van de instrumenten daarbij is de aftrekbaarheid van de hypotheekrente.

De heer Van Dijke (RPF):

Dus de minister is er niet van overtuigd dat hier een onevenwichtigheid aan het groeien is waar wij op z'n minst eens naar moeten kijken, om na te gaan of de mate waarin die onevenwichtigheid nu optreedt, niet gecorrigeerd zou moeten worden?

Minister Zalm:

Het staat iedereen vrij om het hiermee oneens te zijn en te stellen dat er een beperking moet komen in de hypotheekrenteaftrek. Ik kan de heer Van Dijke desgewenst ook allerlei berekeningen aanleveren waaruit blijkt hoeveel dat zou kunnen opbrengen. Dat wil echter niet zeggen dat ik er een voorstander van zou zijn om hier iets mee te doen. Het kabinet is van oordeel dat de hypotheekrenteaftrek zoals wij die nu kennen, moet blijven bestaan. Als de belastingtarieven worden verlaagd, neemt de betekenis van die aftrek overigens ook al iets af. Dat is het, wat mij betreft. Verder moedig ik die discussie bij anderen gaarne aan, want dat legt degenen die er niet over praten geen windeieren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan is het aan ons om u daarover zolang mogelijk aan het woord te zien krijgen.

De gekte op de woningmarkt is massaal en kost de schatkist bakken met geld. Dat is de laatste jaren wel duidelijk geworden, mede op basis van cijfers die u heeft aangereikt. Het kost misschien wel te veel geld en het gaat ook heel hard. Het is een ontwikkeling die wij niet in de hand hebben. Er zijn veel posten op de rijksbegroting die een minder gelukkig leven beschoren zijn. Het zou u als minister van Financiën iets waard moeten zijn, dat probleem te willen signaleren. Uw gat in de schatkist loopt met 1 mld. per jaar op. Dat is nogal een probleem! Dat moet u toch ook tot het uwe willen maken?

Minister Zalm:

Voorzitter! Het is het succes van de bevordering van het eigenwoningbezit. Overigens is het niet zo dat het sluiten van hypothecaire leningen ten behoeve van consumptie tot voordeel leidt. Op dit punt hebben wij de aanpak gewijzigd. Er wordt gecheckt of een hypotheek wordt aangegaan ten behoeve van de aanschaf van een woning of ten behoeve van een grote verbetering in de eigen woning. Anders is de hypotheekrente niet aftrekbaar. Daarnaast betekent de daling van het rentepercentage dat de aftrek van de hypotheekrente in individuele gevallen de schatkist wat minder zwaar belast. Daartegenover staat dat het eigenwoningbezit aan populariteit wint, dat steeds meer mensen een eigen woning hebben en dat zij daardoor een hypotheekrenteaftrek kunnen claimen. Wij hebben de bevordering van het eigenwoningbezit altijd gewild. Daar zitten veel positieve aspecten aan. Dat heeft tot gevolg dat een grotere aftrekpost te zien is in de laatste jaren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij verkeren nog in de gelukkige omstandigheid dat de rente laag is en de afgelopen jaren is gedaald. Desondanks was het volume-effect, het aantal afgesloten hypotheken en de maat van de hypotheken, zo omvangrijk dat dit effect meer dan is gecompenseerd. Daardoor zijn wij per jaar 1 mld. extra kwijt. Als de rente stijgt, gaat dat probleem zich verdubbelen. Ik weet niet precies hoe het uitpakt, want ik kan de toekomst niet voorspellen, maar ik heb bange vermoedens. Dat kunt u toch niet negeren en afdoen als: het is het succes van ons eigen beleid? Het gaat om een geweldig groot budgettair probleem.

Minister Zalm:

Nou, alleszins hanteerbaar. In de afgelopen jaren hebben wij het tekort weten te verkleinen, de lasten weten te verlagen en een aantal intensiveringen weten te doen, ondanks het feit dat de hypotheekrenteaftrek bestaat. Het is dus een hanteerbaar probleem. Ik geef u natuurlijk recht op uw opvattingen, maar uit uw voorstel inzake hypotheekrenteaftrek kwam geen geweldig groot bedrag. Ik geloof dat u er 1 of 2 mld. aan overhield per saldo. Ik hoef daar als minister van Financiën niet op te wachten om vervolgens een revolutie af te kondigen. Het gaat om een bescheiden bedrag. Ik lok nu uit, voorzitter.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Er is zeer zorgvuldig gerekend. Het bedrag is in 2000 misschien niet spectaculair, maar op lange termijn waarschijnlijk wel. Enkele effecten zijn niet meegenomen in de berekeningen van het CPB. De verwachting dat het plan dat wij onlangs hebben ingebracht iets doet aan de sterke stijging die ik voorzie als wij niks doen, lijkt mij toch wel gerechtvaardigd.

Minister Zalm:

Voorzitter! De heer Vendrik heeft recht op zijn eigen budgettaire degelijkheid op het gebied van de hypotheekrenteaftrek. Dat wil ik hem ook niet ontzeggen. De afweging die het kabinet heeft gemaakt, is een andere. Wij nemen dit budgettaire bezwaar voor lief ten behoeve van het goede doel van het eigenwoningbezit.

De heer Marijnissen heeft enkele relativerende opmerkingen gemaakt over de cijfers die ik graag deel. De entree van zijn verhaal kon ik mij goed voorstellen. Daarom is het ook juist dat wij als kabinet niet al te nerveus zijn geworden. Wij hoeven niet al te grote bijstellingen in het beleid te plegen nu de cijfers er weer wat anders uitzien. Wat dit betreft, is de stabiliteit in het beleid redelijk goed gewaarborgd.

Hij vroeg naar de junipublicatie van het CPB: De Tweede Kamer zal die ook krijgen. Het betreft het Engelstalige periodiek van het CPB, waarvan de naam mij even ontschoten is. Een keer per halfjaar, in juni en in december, geeft het CPB een bijgestelde prognose. Binnenkort kan de Kamer kennisnemen van de gewijzigde inzichten van het CPB. Als je in het kabinet zit, heb je het voordeel dat je eerder vertrouwelijke cijfers krijgt maar in het kader van de nieuwe openheid die sinds mijn vertrek daar is doorgevoerd, wordt het allemaal gepubliceerd.

Voorzitter! Veel plooien heb ik niet meer in mijn mantel. Wij zitten met het probleem dat wij al een taakstelling hebben. Ik denk dat het kabinet prioriteit geeft aan het zo mogelijk ongedaan maken van de prijsbijstellingskorting die op veel terreinen doorslaat, justitie, onder- wijs, defensie, wegen, infrastructuur, en ook een structureel karakter heeft. Ik vrees dat er verder niet al te veel overblijft.

Wat de sociale advocatuur betreft, ben ik wat verrast. Bij een loonontwikkeling van 2,5 tot 3% is er sprake van een verhoging van het uurloontarief van ƒ 125 naar ƒ 131, hetgeen neerkomt op 5%. Ik verbaas mij erover dat dit als een schijntje wordt afgedaan. Blijkbaar – het wordt net gesuggereerd – is alleen een 50% uurloonverhoging een redelijke vergoeding. Dat verbaast mij rekenkundig. In politieke zin mag iedereen natuurlijk van alles vinden, maar dat men alleen met een 50%-verhoging iets fatsoenlijks zou doen en niet met 5%, wil er bij niet zo snel in. Overigens zou ik graag ƒ 125 per uur verdienen.

De heer Crone (PvdA):

Dan zouden wij, zoals ook voor de sociale advocaten geldt, al uw bureaukosten, de kosten van uw staf enz. met dat uurloon moeten dekken. Als u dat goed vindt, mag u meteen uw naam bij het kruisje zetten. Het gaat hier niet om een netto-uurloonverhoging en zelfs niet om een bruto-uurloonverhoging. Alle kosten, bureaukosten, pensioenvoorziening enz. moeten daarmee worden gedekt. Het is niet voor niets dat ook andere sociale adviseurs op ƒ 180 uitkomen. Daar gaan wij nog niet eens naar toe. Ik spreek dan maar niet over de commerciële sector. Bovendien is een en ander geënt op een serieuze studie over de achterstanden in deze groep. Er zit meer achter dan: goh, ze krijgen 2% meer dan anderen.

Minister Zalm:

Wij kennen op vele terreinen achterstanden en er zijn veel onderzoeken die achterstanden laten zien. Bij elk onderzoek dat je ergens naar laat uitvoeren, vind je wel een achterstand. Dat is nu eenmaal zo in een welvaartsstaat. Het gaat erom dat men tot de conclusie komt dat daar iets aan moet worden gedaan. Welnu, dat doen wij op veel terreinen. Ik denk aan de wachtlijsten in de gezondheidszorg, de klassenverkleining enz. Dat gaat allemaal stapsgewijze en geleidelijk. Tegen die achtergrond vind ik een eerste stap met 5% – dat is het dubbele van de gemiddelde loonstijging – heel redelijk. Als u gelijk heeft dat er in dat tarief veel onkosten zitten, is het op het inkomensdeel weer méér dan die 5%. Immers, die onkosten stijgen niet met 5%. Ik vind het dus helemaal niet zó benepen. Maar goed, de boodschap is duidelijk, al probeer ik natuurlijk wat tegengas te geven; daar ben ik voor ingehuurd. In het kabinet zal dit worden besproken. Echter, tot nu toe waren de middelen hiervoor in de prioriteitenstelling niet meteen voorhanden.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik ben altijd gecharmeerd van deze minister wanneer hij relativerend weet te spreken, maar in dit geval kan ik dat niet waarderen. Ik geloof niet dat één fractie heeft gezegd dat die verhoging van ƒ 125 naar ƒ 131 een schijntje is. Wél is blijkbaar een meerderheid van deze Kamer van mening dat het niveau van ƒ 150 nodig is, eigenlijk ƒ 180, om een gesignaleerd probleem op te lossen. Dat is geen probleem dat men, zoals de minister gekscherend zegt, overal tegenkomt als men onderzoek doet. Het gaat om een serieus politiek-maatschappelijk probleem dat betrekking heeft op de toegang tot het recht voor mensen die niet of weinig vermogend zijn. Ik vind echt dat het niet aangaat, deze zaak af te doen als "een van vele probleempjes". De Kamercommissie en de mensen die dit hebben onderzocht, hebben een serieus probleem gesignaleerd en ik zou het waarderen wanneer de minister serieus zou ingaan op de suggestie om in het jaar 2000 over te gaan op het uurbedrag van ƒ 150.

Minister Zalm:

Voorzitter! Wij hadden in het kader van de voorbereiding van de begroting voor 2000 al een verhoging opgenomen die aanzienlijk meer is dan wat de gemiddelde loontrekker aan verhoging krijgt. Nogmaals, wij zullen in het kabinet bezien hoe hiermee in het daaropvolgende jaar moet worden omgegaan c.q. of deze stap niet wat groter kan worden gemaakt. In het kader van de prioriteitenstelling is tot nu toe gebleken dat wij daar de middelen niet voor hadden. Het onderwerp is wel degelijk in het kabinet aan de orde geweest. Uiteindelijk is een verhoging met 5%, tot ƒ 131 in 2000, het compromis geweest. Als wij er meer aan willen doen zijn een nieuwe prioriteitenstelling en een nieuwe inpassing nodig. Dat het onderwerp door vele fracties naar voren is gebracht, is politiek niet irrelevant. Bijna Kamerbreed wordt dit naar voren gebracht als een serieus probleem, waaraan iets gedaan moet worden. Dat neem ik mee naar het kabinet. De Kamer zal op Prinsjesdag merken wat wij ermee doen.

De heer Marijnissen vroeg hoe de koppeling tussen de fiscalisering van de omroepbijdrage en de jeugdzorg tot stand is gekomen. Ik geef hem graag toe dat daar weinig logica in steekt. Dat is een zaak van chronologie. Doordat een probleem en een oplossing tegelijk opkwamen, zijn de twee in het regeerakkoord gekoppeld. De heer Bakker vroeg kritisch of de fiscalisering van de omroepbijdrage überhaupt wel iets zou opleveren. Het hangt ervan af hoe je fiscaliseert. De beste fiscalisering is het gewoon opheffen van de omroepbijdrage. Die hoef je dan niet meer te innen. Dat is ook mijn inzet. Ik geef graag toe dat het laten innen van de omroepbijdrage door de belastingdienst weinig oplevert, want dat is een heel andere tak van sport, waarbij de belastingdienst vrijwel dezelfde uitvoeringskosten zal hebben als de huidige dienst omroepbijdragen.

De heer Bakker (D66):

Dat laat onverlet dat er ook nog een omroeppolitieke discussie over te voeren valt. Er is het vorig jaar wel een koppeling gemaakt tussen een probleem en een oplossing, maar het probleem blijft als de oplossing vervolgens niet beschikbaar blijkt te zijn, namelijk als wij tot de afweging komen dat fiscalisering uit omroeppolitieke overwegingen geen goede gedachte is. Dan is het probleem van de jeugdzorg nog groter, want dan is er geen geld.

Minister Zalm:

Wij moeten de discussie te zijner tijd voeren. Ik vind het geen schande als de publieke omroep uit publieke middelen wordt gefinancierd, maar dat schijnt men in omroepland heel erg te vinden.

De heer Bakker (D66):

Het lijkt mij dat wij die discussie niet nu moeten voeren.

Minister Zalm:

D'accord, maar omdat u een voorschotje nam, nam ik er ook nog even een. Ik hoop vurig dat wij de 60 mln. die nu aan inning opgaat voor een goed doel kunnen bestemmen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Aan de 60 mln. is de intensivering van jeugdzorg gekoppeld. Blijft die afhankelijkheid of gaat het kabinet sowieso aan de gang met die 60 mln. en ontkoppelt het de dossiers? Dat zou mijn grote voorkeur hebben.

Minister Zalm:

Dat begrijp ik. Ik heb daar in de afgelopen kabinetsperiode leergeld mee betaald. Toen hadden wij een cultuurintensivering die gedekte zou worden. Nou, ik heb mij vijf jaar lang het vuur uit de sloffen gelopen en uiteindelijk kreeg ik die dekking ook nog niet. Aan dat soort grappenmakerij, het geven van voorschotten op dekkingen die nog komen, begin ik niet meer. Wat ons betreft wordt gewoon in de begroting 2000 besloten tot het opheffen van de omroepbijdrage. Het kabinet gaat daarover binnenkort spreken. Dat ligt in de lijn van het regeerakkoord. Wij kunnen de vrijkomende middelen dan gefaseerd ter beschikking stellen voor het doel dat ook in het regeerakkoord aangewezen is. Dan is dat met boter bij de vis in één keer, in één begroting, besloten. Hopelijk is iedereen dan blij. Het is niet zo dat wij zonder die maatregel niets doen voor de jeugd. Er is al een intensivering van 50 mln. structureel vanaf 2002 voor de jeugdzorg, los van deze kwestie. Het zou daar bovenop kunnen komen.

De heer Marijnissen (SP):

Deze minister toont elke keer in laatste instantie de minste affiniteit met de inhoud van het probleem. Dat was zojuist, toen het over de sociale advocatuur ging, ook al het geval. Hij let op de penningen. Natuurlijk zegt hij dat hij al zo vaak voorschotten heeft gegeven. Hij heeft vijf jaar over dekking moeten zaniken en er kwam niets. In die zin is het moeilijk discussiëren met de minister. Dat moeten wij misschien maar niet te lang doen. Wij moeten gewoon vandaag veel moties indienen. Als de Kamer over dergelijke zaken geen uitspraken doet, is het slecht aardappelen eten met hem.

Minister Zalm:

De Miljoenennota die u in september krijgt, zal wel meevallen. Ik hoop dat wij deze kwestie snel kunnen regelen en de middelen daarvoor ter beschikking hebben. Ik laat het overigens geheel aan de Kamer over als zij meent consequenties uit mijn optreden te moeten trekken!

De heer Van Dijke sprak over de waterschade. Dit bedrag was pas in september bekend en wat in de Voorjaarsnota als bedrag genoemd staat, was van meet af aan de taxatie. Binnenkort ontvangen wij realisatiecijfers zodat een nauwkeuriger schatting mogelijk is.

De AOW-meevaller was al bij de Najaarsnota bekend. Omdat deze nota geen meerjarige doorwerking bevat, is dit bedrag voor het eerst in de meerjarencijfers terecht gekomen.

In verband met de sociale zekerheid is opgemerkt dat de onderschrijding in latere jaren kan worden weggestreept tegen een eventuele overschrijding. Op dit moment wordt het tekort ingelopen, ook in de saldi van de sociale fondsen, voorzover het sociale verzekeringen betreft. Het geld wordt dus niet ergens op een spaarbankboekje gezet. Het voordeel werkt door in de fondsen of in het begrotingstekort.

De opmerking "zo de wind waait, waait mijn jasje" vind ik geen fraaie karakterisering van ons begrotingsbeleid. Ik probeer een consequent en consistent begrotingsbeleid te voeren met een vast uitgavenkader en de belastingopbrengst. Dit laatste laten wij inderdaad een beetje waaien – en dan waait misschien mijn jasje ook die kant op – maar dat is bewust beleid dat oorspronkelijk van Zijlstra afkomstig is en dat door mij met graagte opnieuw is geïntroduceerd. Soms betekent dit dat er mooiere tekorten worden getoond en een andere keer betekent het dat er slechtere tekorten tevoorschijn komen. Dit alles is onderdeel van het systeem. Nu het eens een keer slechter lijkt uit te vallen, vind ik het jammer dat dit dan denigrerend wordt bejegend.

De heer Vendrik gaf een beschouwing over de prijsstijging BBP en de prijsstijging van de consumptie. De prijsstijging BBP is een weging van de prijsstijging consumptie, de prijsstijging investeringen en de prijsstijging export minus de prijsstijging import. Beide soorten prijsstijging worden door het CPB geraamd. U kunt ze in de confrontatie van middelen en bestedingen terugvinden. De consumptie weegt ongeveer tweederde. De Voorjaarsnota heeft deze redenering gevolgd. Het enige waarover wij actuele informatie hebben, betreft de prijsstijging gezinsconsumptie. Het CPB geeft daarover maandelijks publicaties. Gelet op die weging van tweederde, past bij 0,33% meer prijsstijging consumptie, 0,2% prijsstijging BBP. Beide getallen zijn geprikt, maar daar komt het verhoudingsgetal vandaan. Het is dus niet zo willekeurig als het op het eerste gezicht leek. Ik zei al dat in de Miljoenennota een afrekening plaatsvindt op basis van de cijfers van juni die door het CPB worden gepubliceerd. Wellicht kan dit de heer Vendrik geruststellen. De manipulaties die hij mij toedicht, zijn niet mogelijk, zo kan ik hem verzekeren.

Reagerend op een interruptie van de heer Balkenende merk ik op dat hiermee de rol van het parlement glashelder is. Het parlement kan het proces narekenen. De cijfers worden op basis van gepubliceerd materiaal vastgesteld. Het is belangrijk dat de bedragen kunnen worden nagerekend. Overigens, als u over dit soort technische kwesties eens voorlichting wilt hebben, zijn mijn ambtenaren graag bereid om zowel de nationalerekeningenmethodiek en de prijsindexmethodiek als allerlei andere zaken door te nemen. Het is natuurlijk wel jammer als u mij van manipulatie beschuldigt en dit op een misverstand berust. Als het echt waar was, zou dat nog aardig zijn.

Een aantal zaken in de sfeer van de intensiveringen zijn nog aangeroerd. Kosovo zal natuurlijk in de Miljoenennota 2000 een belangrijke plaats moeten krijgen, ook de financiële aspecten ervan. De heren Crone en Van Beek gaven al wat handvatten hoe die Kosovo-uitgaven in ruime zin zouden kunnen worden ingepast. Wij zijn daar nu volop mee bezig en krenterigheid zal daarbij niet het kenmerk van het regeringsbeleid zijn. Het is niet alleen de Europese Unie die daarin een bijdrage moet leveren, waarvoor wij ook de begroting voor 2000 aan het doorvlooien zijn. Ook bilateraal zal door Nederland een en ander moeten worden gedaan. In de eerste plaats zal de continuering van de KFOR-troepen daar moeten worden gefinancierd. Dat leidt natuurlijk wel tot additionele kosten ten opzichte van het legeren van dezelfde soldaten in Nederland. In de tweede plaats zullen wij ook aan de wederopbouw ons steentje moeten bijdragen. Dit zal moeten worden ingepast in de begroting. De heer Crone heeft al aardig aangegeven in welke richting wij denken qua financiering.

De heer Bakker en anderen hebben gesproken over de inflatie en de bijdrage aan de inflatie door de overheid. De vraag was wat wij daarmee aan moeten, of wij dat eventueel moeten normeren en wat ik vind van De Nederlandsche Bank. Vergroening van het belastingstelsel, wat door grote delen van deze Kamer wordt gedragen, betekent dat je aan de ene kant indirecte belastingen verhoogt, bijvoorbeeld energieheffingen en accijnzen, en dat je aan de andere kant dit teruggeeft via de loon- en inkomstenbelasting. Dat betekent dat het gemeten prijsindexcijfer hoger wordt. Het ene telt wel mee in de prijzen en het andere niet. Voor de koopkracht maakt het niet uit, want wat men kwijt is bij de pomp of op de gasrekening, krijgt men terug in het loonzakje via de verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. Toch meet je dan een hogere prijsstijging gezinsconsumptie. Dit soort beleidsmatige wijzigingen in de mix van belastingen vind ik goed verdedigbaar. Zij beïnvloeden ook niet de loon- en prijsspiraal. Wat men aan de ene kant kwijt is, krijgt men namelijk aan de andere kant terug. Ik vind de analyse van De Nederlandsche Bank ook iets te kort door de bocht. Dat men dit allocatieve aspect en die wijziging in de belastingmix een beetje op één hoop gooit met de andere inflatiemakers lijkt mij niet goed. Ik vind dat wij niet een soort ex ante inperking moeten hebben van de overheidsbijdrage.

Overigens is die overheidsbijdrage ook een mix van allerlei zaken. In dat regeltje "niet markt" van het CPB zitten ook de kosten van de gezondheidszorg. Dit zit weliswaar niet in de prijsindex gezinsconsumptie, maar wel in de prijsstijging consumptie zoals die onderbouwd wordt door het CPB in consumptieprijsstijging. Dus voor eenderde zitten daar zaken in, zoals de quartaire sector en de huren, die onder het motto "overheid" door het leven gaan. Als wij extra kosten maken in de gezondheidszorg en de tarieven in de gezondheidszorg verhogen, waar de heer Balkenende in bepaalde opzichten een groot voorstander van is, komt dat ook in dat regeltje bij het CPB terecht, wat door de heer Wellink gemakshalve wordt gekwalificeerd als bijdrage van de overheid aan. Het is wel all in the game. Bij de huren is de invloed van de overheid geleidelijk aan het dalen. De rol van de overheid op dat gebied is in de loop der tijd ook steeds minder geworden. Ik vind het dubieus om dat nog tot de overheid te rekenen.

Wat je overhoudt, zijn eigenlijk de indirecte belastingen. Het is evident dat het een rechtstreekse invloed op het prijsindexcijfer heeft als wij in die sfeer iets doen. Ik zeg dan opnieuw dat je dit op zijn eigen merites moet beoordelen. Voorzover het een verhoging van indirecte belastingen is die ook wordt teruggegeven via de directe belastingen – dus een verschuiving van direct naar indirect – vind ik het helemaal niet erg dat het prijsindexcijfer iets hoger uitvalt. Door die verschuiving in het beleid naar indirecte belastingen zullen wij een wat hoger indexcijfer tonen dan landen die dat niet hebben, zonder dat het overigens voor de concurrentiepositie, de loonontwikkeling of de arbeidsinkomensquote negatieve gevolgen heeft.

De voorzitter:

Ik zou graag de tweede termijn nog vóór de avondpauze willen behandelen, maar dan kan ik nu eigenlijk geen interrupties meer toestaan.

Minister Zalm:

Velen hebben gesproken over de rampbestrijding annex brandweer. Ik heb mij daarover enigszins verbaasd, niet over de belangstelling voor dit onderwerp hoewel bij het regeerakkoord iedere partij dit vergeten was, maar omdat in de vorige nota niets daarover staat. Dit onderwerp is echter wel besproken in het kader van de voorbereiding van de begroting 2000. Er is structureel 145 mln. nodig, waarvan de gemeenten inmiddels zelf 60 mln. hebben besteed aan die zaken die de kwaliteit van de brandweer op gemeentelijk niveau betreffen. Door het Rijk moet 85 mln. per jaar structureel worden bijgelegd. Het is de bedoeling dat wij dat regelen in de begroting 2002. Volgens mij hebben wij dan een redelijke oplossing voor dit punt gevonden. Laten wij ervan uitgaan dat dit in de Miljoenennota bevredigend kan worden opgelost. Het is nooit de bedoeling geweest dat het kabinet alle verbeteringen in de sfeer van brandweer en rampbestrijding volledig zou financieren. Het is ook een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Voorzover het geen bovenregionale zaken betreft, gaan wij ervan uit dat de gemeenten zelf daarvoor geld op tafel leggen. De gemeenten zitten in deze regeerperiode aanzienlijk ruimer in de algemene uitkering van het Gemeentefonds dan in het verleden. Zij hebben dus ook middelen daarvoor.

De heer Crone (PvdA):

In de Kamer heerst een andere opvatting over de cijfers: het kabinet geeft 85 mln., de gemeenten geven 60 mln. en dan blijft er nog een gat over van 60 mln.; die 60 mln. van de gemeenten zitten in onze beleving boven het bedrag van 145 mln. Dat is wel cruciaal. Het is namelijk niet zo dat wij het bedrag dat de gemeenten hebben toegezegd, willen gaan compenseren.

Minister Zalm:

Als ik het goed heb, krijgt u hierover nog een aparte notitie van de staatssecretaris. Misschien is het het beste om dan de discussie te vervolgen. Het betreft überhaupt 1999 niet. In die zin zitten wij niet op hete kolen. Het moet wel zodanig worden geregeld dat geen sprake is van misverstanden. Er is overleg gevoerd met de gemeenten en naar mijn weten denken zij hiermee aan de slag te kunnen, hoewel zij het natuurlijk graag wat royaler hadden gehad. De 145 mln. is bij mijn weten gefinancierd. Maar misschien dat die discussie verder uitgediept kan worden met staatssecretaris De Vries?

Dit in tegenstelling tot het belangwekkende onderwerp van de coniferen. Daarop moet ik onmiddellijk antwoord geven. Het gaat tenslotte om een enorm bedrag: 1 mln. per jaar! Daarmee zijn nog drie departementen bezig. De minister van Onderwijs zal de Kamer binnenkort verslag doen hoe dat is afgelopen. Ik heb het vermoeden dat ook in tijden waarin het allemaal niet zo royaal is, 1 mln. altijd te vinden is.

Voorzitter! Als koele rekenaar zie ik bij bepaalde zaken wel graag onderuitputting en bij andere niet. Bij de bijstand zie ik graag onderuitputting, omdat dat duidt op meevallende werkgelegenheidsontwikkelingen, maar bij de inburgering en de WIW bijvoorbeeld zie ik dat liever niet. Het is een aanmoediging om de zaak nog wat forser aan te zetten. Overigens bestaat de mogelijkheid om via de eindejaarsmarge geld wat overgebleven is, opnieuw voor hetzelfde doel te bestemmen.

De heer Bakker (D66):

Of het nu via de eindejaarsmarge gebeurt of op een andere manier, het gaat erom dat het geld voor inburgering ter beschikking blijft.

Minister Zalm:

Dat is mogelijk als de desbetreffende minister die opvatting van de Kamer deelt. Hij heeft natuurlijk ook de mogelijkheid om het geld weer ergens anders voor te bestemmen. Maar alles moet gebeuren onder het goedkeurend oog van de Kamer.

De verdeling van de ESF-middelen zal ook onderwerp uitmaken van de begroting 2000. Dat is het eerste jaar van de nieuwe reeks. De heer Bakker mag erop rekenen dat hij daarover nog een en ander te zien krijgt.

Veel punten die de heer Crone naar voren heeft gebracht, heb ik al besproken. Hij heeft een nominaal uitgavenkader als suggestie gedaan. Ik zou echter een nominaal uitgavenkader niet willen aanraden, tenzij de heer Crone met mij een wet wil ontwerpen waarin de uitkeringen en de ambtenarensalarissen voor de eerstkomende vier jaar nominaal worden vastgelegd, dus ongeacht het verloop van de inflatie. Dan heb je een mooi stabiel begrotingsbeleid. Maar ik vrees dat dat niet het geval is. Het reële uitgavenkader – wat tot mijn genoegen nu overigens ook in Frankrijk is geïntroduceerd – is beter dan het nominale kader dat in Zweden en Duitsland wordt gehanteerd. Het nominale uitgavenkader is dus niet onbekend. Maar er is altijd één partij die dan moet huilen. Of de minister van Financiën huilt, omdat hij bij een lagere inflatie dan was verwacht te maken krijgt met enorme oplopende tekorten en veel meer reële publieke uitgaven dan wenselijk wordt geacht. Of de vakministers huilen, omdat bij een hogere inflatie dan was verwacht hun feitelijke bestedingsmogelijkheden worden uitgehold. Ik heb daarom altijd veel gezien in het reële systeem dat wij nu hebben. Ik wil het graag zo houden. Als het meezit, zal er geen grote stijging zijn in het tekort van 1998 op 1999. Dat duidt er overigens niet op dat er veel lucht in de ramingen zat. Hetzelfde verschijnsel deed zich al voor in de Miljoenennota. Er was een stabiel tekort van 1998 op 1999. Het zal nu wat oplopen. De lucht die er was, zat in de belastingopbrengst 1998 en de structurele doorwerking daarvan. Maar die hebben wij, zoals bekend, gereserveerd voor een lager tekort. Daar hadden wij namelijk al een beetje lucht van bij het opstellen van het regeerakkoord. De heer Crone zal zich dat ongetwijfeld nog herinneren.

Ik neem kennis van de langetermijnbeschouwingen van de heer Crone over de arbeidsmarkt en het onderwijs. Het is een belangwekkend onderwerp, zowel voor de minister van Onderwijs als voor de minister van Sociale Zaken. Hetzelfde geldt voor de beschouwingen van de heer Crone over zorg en arbeid en de connectie tussen groei en milieu. Hij heeft gesteld dat wij cure en care apart moeten houden. Dat is inderdaad primair een zorg van de bewindslieden van Volksgezondheid. Zij zijn hierop als eersten aanspreekbaar. Mijn eerste invalshoek is natuurlijk: ervoor zorgen dat de sector binnen de gestelde financiële kaders blijft. De subverdeling is primair aan de desbetreffende bewindslieden. Maar als wij het goed gescheiden kunnen houden, ben ik de eerste die dat zal toejuichen.

Dan kom ik bij de fiscale aspecten van de kinderen. Het is duidelijk, mijnheer de voorzitter, dat ik gek op kinderen ben. Ik heb er vijf! Mij kan dus niet verweten worden dat ik dit geen interessante groep vind. Toen ik 25 jaar geleden op Financiën kwam, was een van de eerste dingen die ik meemaakte de afschaffing van de kinderaftrek. Een en ander werd gefuseerd tot één kinderbijslagsystematiek. Als je de twee zaken naast elkaar wilt laten lopen, zou je de klok dus 25 jaar terugdraaien, ook al gaat het om een nieuwe titel van een belastingkorting voor kinderen. Maar als ik de heer Crone goed heb begrepen, kan het hem niet eens zoveel schelen met welk vehikel het gaat. Als er maar iets gebeurt. Ik ben het eens met degenen die hebben gezegd dat mede aan de hand van het actuele koopkrachtbeeld moet worden bezien of hiertoe aanleiding is en of hiervoor in budgettaire zin ruimte te vinden is. Dit onderwerp moet worden beschouwd als te zijn meegegeven voor het kabinetsberaad over de afronding van het belastingplan en het koopkrachtbeeld 2000.

De meeste punten die de heer Van Beek naar voren heeft gebracht, heb ik besproken. Ik heb toegezegd dat het ongedaan maken van de prijsbijstelling een hoge prioriteit heeft, niet alleen voor mij, maar ook voor mijn collega's en zeker voor de directeuren FEZ, die dergelijke ombuigingen beschouwen als een politiek gemakkelijke, maar feitelijk slechte oplossing. Toen ik ambtenaar was, was ik diezelfde mening toegedaan. Als die bijstelling kan worden teruggedraaid, zou dat zeer plezierig zijn.

Er zijn geen afspraken in het kader van het stabiliteitspact over de inflatie per land. Wij kunnen op dat punt dan ook nooit in strijd komen met het stabiliteitspact. Er zijn wel afspraken over het budgettaire beleid, waaraan grenzen zijn gesteld. Geredeneerd wordt dat het uniforme monetaire beleid de inflatie tussen de landen zal egaliseren, behoudens verschijnselen zoals directe versus indirecte belastingen, wat na een aantal jaren achter elkaar ook kan leiden tot permanente inflatieverschillen. Bovendien kan een land zich uit de markt concurreren, maar dan kom je vanzelf van een koude kermis thuis: je raakt je exportpositie kwijt en je werkgelegenheidsgroei verslechtert. Er zijn echter geen verplichtingen aangegaan door individuele landen wat de inflatie betreft.

De heer Van Beek spreekt zijn voorkeur uit voor de investeringen. Wij hebben wat dat betreft inderdaad nog een gaatje te dichten. Dat zal er heel sterk van afhangen of wij nog verder scoren met PPS. Met de verkoop van deelnemingen liggen wij in ieder geval op schema voor 1999, nadat de NIB met succes van de hand is gedaan. Wij hebben nog de common-areabaten als potentiële bron. Wij hopen daarover binnenkort een uitspraak van de arbitrage te krijgen, zodat wij er ook in kwantitatieve zin iets meer over weten. Verder hebben wij mogelijkheden om delen van geplande infrastructuur mede met behulp van private middelen te financieren respectievelijk infrastructuur die nog niet is gepland of op de reservelijst staat mede dankzij PPS-constructies te realiseren. Dat kan allemaal bijdragen tot een verhoging van het investeringsvolume tot heil van het land.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! De opmerkingen in eerste termijn waren gericht op een viertal punten.

Het eerste punt betrof de rol van het parlement en de procedure. Op dat punt hebben meerdere fracties hun aarzelingen en twijfels naar voren gebracht, waaronder de fractie van de PvdA. Ook de minister heeft gezegd dat sommige aspecten ongelukkig zijn geweest.

Het tweede punt van kritiek betrof de lastenverzwaring. Ik heb gezegd dat dit kabinet een kabinet van lastenverzwaring begint te worden. Na de discussie is gebleken dat de koopkracht dit jaar zeker achteruit zal gaan, mede als gevolg van de inflatie. Naar mijn mening is dit een belangrijke politieke vaststelling.

Het derde punt was de inflatie. Het lijkt er soms op dat er wordt gekeken naar de zegeningen van de financiële effecten voor het begrotingsbeleid. Ik heb een aantal negatieve kanten aangegeven die niet zijn weersproken, maar waarmee je ook risico's loopt. De minister heeft een analyse gegeven van de inflatie: het prijsopdrijvend effect kan ook een kwestie zijn van verandering, verschuiving of vergroening van belastingen. Niettemin hebben wij te maken met een stabiliteitspact, dat daaraan bepaalde grenzen stelt. Als lidstaat kun je daarin niet individueel handelen, geïsoleerd van anderen. Het kan ook leiden tot concurrentie-effecten. Ik heb de eer op dit punt een motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de inflatie in ons land momenteel tot de hoogste behoort in de Europese Unie;

overwegende, dat het overheidsaandeel in de inflatie de afgelopen vijf jaar gemiddeld 1,2 procentpunt per jaar bedroeg;

overwegende, dat de overheid daarmee de belangrijkste prijsopdrijver is;

overwegende, dat de president van De Nederlandsche Bank het overheidsaandeel in de inflatie normeert op maximaal 0,75 procentpunt per jaar;

verzoekt de regering een notitie op te stellen waarin de voor- en nadelen van een dergelijke norm worden afgewogen, en deze aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door Balkenendehet lid Balkenende. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (26500).

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! Mijn vierde en laatste punt betrof de aard van het economisch herstel en de onzekerheden waarmee wij te maken hebben. In de eerste plaats ging het om het financieringstekort. De minister heeft daarover een aantal geruststellende mededelingen gedaan. Wel houdt ons nog bezig wat de komende kabinetsperiode precies de financiële ruimte zal zijn. Wij wachten de Miljoenennota af.

Dan wil ik nog kort ingaan op de euro. Gelet op de opmerkingen van onder anderen president Duisenberg van de ECB en de heer Meister van de Bundesbank over de toestemming die is gegeven aan Italië en gezien een aantal andere signalen, hebben wij de indruk dat de gang van zaken met betrekking tot Italië toch twijfels oproept. Dat leidt tot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de stabiliteit en waardevastheid van de euro gewaarborgd moeten worden en dat daartoe tijdens de top van Amsterdam goedkeuring is gehecht aan het stabiliteitspact;

constaterende, dat onlangs de in het Italiaanse stabiliteitsprogramma 1999-2002 opgenomen tekortdoelstelling opwaarts is bijgesteld (1999: 2,4% BBP tekort in plaats van 2% BBP) met goedkeuring van de Europese partners;

van oordeel, dat een dergelijke gang van zaken niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid en de stabiliteit van de euro;

roept de regering op in het vervolg niet meer akkoord te gaan met afspraken die afbreuk doen aan de letter en/of geest van het stabiliteitspact,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Balkenende. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (26500).

De heer Balkenende (CDA):

Mijn laatste punt betreft de hertaxatie van woningen. Ook daarover hebben wij van gedachten gewisseld. De minister heeft een aantal argumenten gegeven; ook andere politieke partijen hebben zich hierover uitgelaten. De komende hertaxatie zal leiden tot evident hogere lasten voor de burgers. Wij vinden dat wij daarin toch een zekere matiging zouden moeten betrachten. Dat leidt in dit stadium tot het indienen van de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de huizenprijzen de laatste jaren explosief zijn gestegen en dat dit zich bij de nieuwe taxatieronde voor de Wet WOZ vertaalt in aanzienlijk hogere taxatiewaarden;

constaterende, dat dit zal leiden tot een forse lastenverzwaring voor burgers in het kader van het huurwaardeforfait en diverse belastingtarieven;

verzoekt de regering de hoogte van het huurwaardeforfait en de betreffende belastingtarieven zodanig te verlagen dat de te verwachten lastenverzwaring zoveel mogelijk teniet wordt gedaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Balkenende. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (26500).

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! Ik ben in eerste termijn begonnen met de opmerking dat de minister de dans is ontsprongen, want het gaat allemaal erg goed. Eerder dit jaar hebben wij gehoord dat deze minister ook wel eens wilde bewijzen dat hij kwaliteiten als minister heeft als het economisch tegenzit. Dat is dan misschien de enige teleurstelling bij alle meevallers en het ontspringen van de dans.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Deze minister praat liever niet over de hypotheekrenteaftrek. Hij heeft heel graag dat iedereen erover praat, behalve het kabinet en zijn partij. Dat legt zijn partij namelijk geen windeieren. Dat moge zo zijn, maar ik vind die opmerking ook wel weer een beetje stereotiep voor deze minister van Financiën. Hij calculeert wel erg, en ook in een heel bepaalde richting. Het is namelijk niet alleen de Wiarda Beckmanstichting van de PvdA die grote vraagtekens zet bij de hypotheekrenteaftrek. Wat lees ik in de krant? Ook Michiel Scheffer, voorzitter van de permanente programmacommissie van D66, doet dat. Hij is net een SP'er. Wat zegt hij? "Hoe meer iemand verdient, des te lager worden in verhouding zijn woonlasten". Ja, dat heeft hij echt gezegd. En hij zegt nog veel meer: "Je kunt objectief vaststellen dat het Nederlandse belastingstelsel progressief bedoeld is, maar zo werkt het niet". "Dit is subsidiëren van luxe wonen", zegt mijnheer Scheffer van D66. Dat komt dus van de PvdA en van D66. De VVD raakt op dit punt steeds verder geïsoleerd, mijnheer Zalm. Maak uw borst maar nat, want ik denk dat de discussie hierover zal doorgaan, of deze minister dat nu wil of niet. Er zal een moment komen waarop hij zal moeten erkennen dat de praktijk van de hypotheekrenteaftrek niet alleen heel bijzonder in Europa is, maar ook uit sociale overwegingen ongewenst is omdat daarmee de rijken worden bevoordeeld en de armen benadeeld.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb van de minister geen enkele reactie gehad op mijn suggestie rond het oplossen van de wachtlijsten in de ouderenzorg. Gezien de crisissituatie waarin zo'n 8300 oudere Nederlanders verkeren, van wie er bijna 20% in een zeer urgente toestand leven, vraag ik de minister er in tweede termijn alsnog op in te gaan. Omdat ik helaas niet kan wachten op zijn betoog, dien ik bij dezen de volgende motie in.

De Kamer,

Marijnissengehoord de beraadslaging,

constaterende, dat ouderen geconfronteerd worden met lange wachtlijsten voor zowel de thuiszorg als de verzorgings- en verpleeghuiszorg;

overwegende, dat een aantal zeer urgent wachtende ouderen in een onhoudbare, onverantwoorde en onaanvaardbare leefsituatie verkeren;

verzoekt de regering een noodfonds in te stellen waarop door nog op te richten crisisteams een beroep kan worden gedaan, zodat in noodsituaties direct overbruggingszorg geboden kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (26500).

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Dan de sociale advocatuur. Het is uit meerdere onderzoeken gebleken dat de omzetcijfers van de sociale advocatenkantoren dramatisch zijn gedaald. Er vindt een leegloop plaats bij de sociale advocatuur, simpelweg omdat de commerciële praktijken lokken waar uurtarieven gelden die van een totaal andere orde zijn. Indien ook onder dit kabinet de toegang tot het recht nog echt iets betekent, dan moet er iets gebeuren. De minister zegt dan dat het kabinet toch iets heeft gedaan, namelijk een stijging bewerkstelligen van ƒ 125 naar ƒ 131. Ik ben erg blij dat de meerderheid van deze Kamer daar anders over denkt. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de gemiddelde uurvergoeding in het kader van de gefinancierde rechtsbijstand een bedrag van ƒ 125 bedraagt;

overwegende, dat als gevolg van de reeds jarenlange te lage uurvergoeding de sociale advocatuur te kampen heeft met dramatische omzetcijfers en er een leegloop plaatsvindt uit de sociale advocatuur;

overwegende, dat de sociale advocatuur een maatschappelijk belangrijke functie vervult in het verlenen van kwalitatief goede rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen;

overwegende, dat een verhoging van de uurvergoeding dringend noodzakelijk is;

verzoekt de regering de vergoeding in het kader van de gefinancierde rechtsbijstand te verhogen naar ƒ 150 per uur en daar geld voor vrij te maken in de begroting voor het jaar 2000,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (26500).

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Tot slot nog een punt en dat betreft de 7000 kinderen die rechtstreeks slachtoffer worden van de problemen in de jeugdzorg. De minister heeft zojuist al iets gezegd over de koppeling met de fiscalisering van de omroepbijdragen. Hij kon ook niet uitleggen waarin die inhoudelijke koppeling precies was gelegen. Ik kan mij wel iets voorstellen bij de systematiek, maar ik vind niet wij tegen die 7000 kinderen kunnen zeggen: jullie zoeken het verder maar uit. Zeker als wij als goede liberalen tegen elkaar zeggen dat iedereen verantwoordelijk is, dan moeten ook zij een eerlijke kans krijgen. Het nadeel is dus onevenredig groot waar het gaat om de vergelijking met het budgettair nadeel van de minister. Ik teken erbij aan dat in meerdere algemene overleggen en bij andere omstandigheden reeds is gebleken dat een overgrote meerderheid van de Kamer van mening is dat dit dringende probleem om een snelle oplossing vraagt. Ik dien hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in de jeugdhulpverlening circa 7000 kinderen wachten op opname of behandeling;

overwegende, dat extra middelen nodig zijn voor de bureaus jeugdzorg, de meldpunten kindermishandeling en het terugbrengen van de wachtlijsten;

verzoekt de regering het beschikbaar stellen van 60 mln. desnoods los te koppelen van de fiscalisering van de omroepbijdrage en dit bedrag zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval in de begroting voor het jaar 2000, ter beschikking te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (26500).

De heer Van Dijke (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor de beantwoording. De discussie over de hypotheekrenteaftrek en de grondslag van ons belastingstelsel is teleurstellend. De minister weigert categorisch hierover te spreken. Hij komt niet verder dan bezweringsformules, terwijl het probleem blijft. Als dat de manier is waarop over dit belangrijke probleem gesproken wordt, constateer ik dat er sprake is van een ernstige tekortkoming. Er is een gebrek aan moed en dan gaat angst reageren. Wij weten dat angst bij het electoraat een slechte raadgever is. Met het oog daarop dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat door de hoge huizenprijzen en de daarmee samenhangende groei van de hypotheekrenteaftrek de belastinggrondslag geleidelijk aan versmalt;

overwegende, dat het van belang is tot een zo stabiel mogelijk fiscaal beleid ten aanzien van de eigen woning te komen;

Van Dijkeverzoekt de regering de Kamer een notitie te doen toekomen waarin het vraagstuk van de fiscus en de eigen woning integraal aan de orde komt, en de diverse modaliteiten, waaronder een duurzaam en stabiel fiscaal klimaat ten opzichte van de eigen woning binnen bereik komt, van een oordeel te voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dijke. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (26500).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Na de eerste termijn van Kamer en regering moet ik in ieder geval constateren dat het debat over de hypotheekrenteaftrek nu dan echt geopend is. De minister van Financiën heeft erover gesproken. Bij de PvdA is men erover bezig en D66 volgt. Het gaat de goede kant op. Wij zullen er nog vaak en langdurig over praten.

Ik kom terug op de relatie tussen de BBP-deflator en de prijsbijstelling. Ik dicht de minister zeker geen suspecte handelingen toe. Ik begrijp alleen niet hoe het mogelijk is dat er verschillende verhoudingen mogelijk zijn. De minister zei dat de consumptie voor ongeveer tweederde meeweegt. In de onderscheiden stukken ben ik dat cijfer niet tegengekomen. Het probleem daarbij is dat ik mij voor een deel moet baseren op krantenberichten, zoals een recent artikel in Het Financieele Dagblad. Ik ben overigens zeer bescheiden geweest in het toedichten aan de minister van allerlei onzuivere manoeuvres. Het enige wat ik constateer, is dat er kennelijk iets aan de hand is, als mijn analyse klopt. Ik hoop dat de minister mij niet misverstaan heeft. Het blijft voor mij een onduidelijk punt. Als buitenstaander – ik heb namelijk het idee dat de regeringspartijen steeds net iets eerder over belangrijke informatie beschikken – vond ik het geen heldere Voorjaarsnota. Ik hoop dat het de volgende keer beter gaat, want het wordt wel lastig.

Ik heb nog geen reactie gekregen op mijn opmerking over de minister van Justitie, die 200 mln. moet bezuinigen op het asielbeleid, hoewel hij er 1,2 mld. bij krijgt. Wellicht gunt de minister mij deze alsnog.

Ik heb begrepen dat meerdere fracties sympathiek staan tegenover het idee om 60 mln. extra beschikbaar te stellen voor het algemeen maatschappelijk werk. Ik dien op dit punt de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de GGZ de komende jaren met een toenemende vraag naar psychische hulp te maken krijgt;

constaterende, dat het maatschappelijk werk een belangrijke taak heeft in de hulp aan mensen met psychische problemen die zich lenen voor behandeling in de eerste lijn;

constaterende, dat de gemeentelijke financiering van het maatschappelijk werk vooral gericht is op het bevorderen van welzijn en sociale redzaamheid;

verzoekt de regering vanaf het jaar 2000 structureel een bedrag van 60 mln. beschikbaar te stellen om het maatschappelijk werk te versterken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (26500).

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Dank voor de antwoorden van de minister. Ik zal kort nog op een aantal punten ingaan.

De minister heeft gezegd dat er een notitie over de rampbestrijding komt. Die zullen wij dan moeten afwachten, zo denk ik. Punt is wel dat er in de Kamer een wat ander beeld van de situatie bestaat dan de minister nu uiteen heeft gezet, en dat beeld van de Kamer is volgens mij weer mede gebaseerd op mededelingen van staatssecretaris De Vries. Maar goed, hoe het ook zij, wij wachten die notitie af. De zorg hiervoor is aanwezig, maar wij zullen het zien in de Miljoenennota.

Hetzelfde geldt voor de sociale advocatuur. De minister zegt dat het kabinet tot dusver in het kader van zijn prioriteitenstelling het geld niet beschikbaar heeft weten te krijgen, maar hij geeft ook aan goed te hebben gehoord wat in de Kamer allemaal naar voren is gebracht. Ik heb er dan ook wel enig vertrouwen in dat dit punt in de Miljoenennota wel goed komt.

Ik heb de coniferencollectie niet aan de orde gesteld omdat het om zo'n groot bedrag zou gaan, of omdat ikzelf zo opgewonden zou worden van coniferen, maar omdat half december al een motie is ingediend met het verzoek om daar bij de Voorjaarsnota een voorstel voor te doen. Dit voorstel ontbreekt echter. Ik ben best bereid om de brief van de minister van OCW af te wachten, waarover deze overigens nog moet overleggen met de ministers van LNV en VROM, maar punt voor mij was dat wij op dat punt nog weinig beweging zagen.

Ik heb geen antwoord van de minister gehad op de zorg die ik heb geuit – ook anderen hebben dat gedaan – over de realisatie van de bezuinigingen op de uitvoeringsorganisatie sociale zekerheid. Op dat punt is nu zelfs nog meer onzekerheid ontstaan dan een paar weken geleden het geval was.

Wat de gezinnen met kinderen betreft, begrijp ik eerlijk gezegd niet zo goed meer waar het nu om gaat. Er is een voorstel om er in het kader van het belastingplan 2001 iets aan te doen, er is de gedachte om dat kennelijk al in 2000 te doen en het ging op een gegeven moment ook al over 1999. Ik wacht maar af welke voorstellen er eventueel komen, ofwel van het kabinet ofwel van de PvdA-fractie, en wij zullen er op dat moment dan een verstandig oordeel over geven.

Ik wil nog een opmerking over de fiscalisering van de omroepbijdragen maken. De discussie hierover gaan wij nu niet scherpslijpen, maar ik heb het wel willen noemen omdat ik niet het verwijt wil krijgen dat de jeugdzorg mij niet zou interesseren als ik straks tot de conclusie zou komen dat er toch wel veel haken en ogen aan deze fiscalisering zitten. Jeugdzorg interesseert mij namelijk wel en dat geldt evenzeer voor het maatschappelijk werk, waarover de heer Vendrik nu een motie heeft ingediend. Die heb ik overigens nog niet goed kunnen lezen.

De vragen die de heer Marijnissen heeft gesteld over de ouderenzorg, ondersteun ik. Die vragen zijn ook bij ons in de fractie opgekomen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik ga nog even terug naar de jeugdzorg. Ik heb het verslag nagelezen van het algemeen overleg waar dit punt aan de orde is geweest en daar heeft uw woordvoerster, mevrouw Van Vliet, gezegd dat het moet worden opgelost, linksom of rechtsom. Ook woordvoerders van andere regeringsfracties hebben dat gezegd. Ik vind uw opmerking hierover niet duidelijk. Zegt u nu dat u bereid bent het desnoods los te koppelen van de fiscalisering van de omroepbijdragen, zodat de jeugdzorg met spoed de 60 mln. kan krijgen, in ieder geval in de begroting voor 2000?

De heer Bakker (D66):

Het antwoord is "ja". Ik zeg dat dus inderdaad, althans met het oog op de begroting voor 2000.

De heer Marijnissen (SP):

Dus de motie die ik heb ingediend op dit punt, kunt u steunen?

De heer Bakker (D66):

Nu, u zegt "zo spoedig mogelijk". Ik heb uw motie nog niet kunnen lezen, dus ik weet nog niet of ik die zal steunen. Als uw vraag aan mij is of ik vind dat die koppeling oneigenlijk is en dat jeugdzorg een belangrijke prioriteit is die in het kader van de begroting voor 2000 moet worden opgelost, is het antwoord daarop "ja".

De heer Marijnissen (SP):

Ik begrijp dat u de motie nog wilt lezen. Dat raad ik u ook zeer aan. Acht u het denkbaar dat u het met de inhoud van de motie eens bent en dat u er toch tegen gaat stemmen?

De heer Bakker (D66):

Wij praten wat mij betreft over voorstellen voor het begrotingsjaar 2000. Die krijgen wij straks. U hebt mijn opvatting gehoord. Ik kan misschien nog wel zeven moties bedenken die ik voor het begrotingsjaar 2000 ook op de agenda zou willen plaatsen. Ik weet niet of ik daaraan in dit stadium van de discussie behoefte heb. Dat is de reden waarom ik het antwoord heb gegeven inzake de jeugdzorg dat ik heb gegeven. Ik ondersteun uw vragen. Of wij nu een en ander via moties regelen of dat wij het kabinet de ruimte geven om een verstandige Miljoenennota aan ons aan te bieden, is een afweging die ik wil maken als de stemmingen aan de orde zijn.

De heer Marijnissen (SP):

Wij wachten dat met spanning af, voorzitter.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn als altijd heldere antwoorden. Op één punt was het anders, zoals straks zal blijken.

Wat een andere systematiek voor de prijsbijstelling betreft, heeft de minister gezegd: ik zal mij daarop beraden. Intussen houdt hij wel vast aan de nieuwe regels, die overigens het eerste jaar niet zijn toegepast. Ik wijs op een artikel in Openbare uitgaven waarin het CPB stelt dat een andere prijsdeflator, beter toegesneden op de drie hoofdsectoren, zou kunnen worden gebruikt. Daarop heeft de minister nog niet gereageerd. Ik ben wel blij dat hij over beide zaken nadenkt. Ik neem aan dat hij zal laten weten waar dat nadenken toe heeft geleid en of het kabinet duidelijk maakt dat het hieraan vasthoudt of iets anders doet. Ik ben er nog niet van overtuigd dat het nog niet iets anders en beter kan, ook al zitten aan andere systemen ook nadelen.

Over de uitgavenkaders wil ik maar simpelweg zeggen: timmermansoog of niet, onderschrijding van de uitgavenkaders is natuurlijk niet het doel. Je rekent je niet rijk als je zegt: wij zitten op het behoedzame scenario van het regeerakkoord, dus in de orde van grootte van 2,25% dit jaar, volgend jaar misschien ook en daarna ook. Het is dan niet gek om te spreken over onderschrijdingen. Immers, de rente is laag en met de werkloosheid en de werkgelegenheid gaat het veel beter dan wij dachten. Ik geef toe dat een deel van de meevallers van nu het gevolg is van een naijlingseffect van het heel mooie jaar 1998. Dat er per saldo meevallers zijn en geen tegenvallers is het karakter van het behoedzame scenario. Het moet dus kunnen zonder dat wij ons tevoren rijk rekenen. Ik wil het ook pas uitgeven als het er is. Ik zou zeggen: zet alvast met potlood in de Miljoenennota een aantal dingen waarvan je zegt: daar zitten echte knelpunten waaraan wij wat kunnen doen. De PvdA zal in elk geval niet streven naar onderschrijding, zoals duidelijk zal zijn.

Wat de sociale advocatuur betreft, ben ik blij met de toezegging dat er serieus naar wordt gekeken. Ik weet zeker dat volgende week in een voortgezet algemeen overleg er brede Kamersteun zal blijken te zijn om dat gevoel duidelijk te maken.

Ten aanzien van de brandweer is de analyse wat mij aangaat niet helemaal goed. De minister heeft gezegd dat een en ander is opgelost. In de brief van staatssecretaris De Vries en in de brief van de burgemeester Pop van Haarlem namens de brandweerverenigingen staat nadrukkelijk dat, hoewel hiermee het gezamenlijk berekende bedrag van 145 mln. nog niet is bereikt, alvast moet worden begonnen. De minister zegt dat dit bedrag wel is bereikt. Laten wij uitgaan van het optimistische, maar vooral ook zuivere boekhouden van de minister. In de Miljoenennota lezen wij wel hoe het geregeld is. Het bedrag is er kennelijk. Dan heb ik dus meer binnen dan een toezegging. Ook dit is trouwens een zaak die breed ligt in de Kamer.

Ten aanzien van de kinderaftrek en dergelijke merk ik op dat ik over de techniek nu niet meer zal spreken. Onze voorkeur gaat uit naar een korting, maar het gaat om de inhoud en om het zo snel mogelijk bereiken van resultaat. Wij zien wel in welk koopkrachtbeeld iedereen dat kan verantwoorden. Ook dat hopen wij in de Miljoenennota terug te zien.

Mijn laatste opmerking betreft cure and care: de extra hulpmiddelen mogen niet de zorg, meer handen aan het bed en het verkorten van de wachtlijsten wegdrukken. Natuurlijk betreft het de primaire zorg van Verkeer en Waterstaat, maar het staat ook als opdracht in het regeerakkoord en overstijgt daarmee het belang van één departement. Wij willen in de Miljoenennota zeer precies zien aangegeven hoe het contract met de burger, meer handen aan het bed en het verkorten van de wachtlijsten daadwerkelijk vorm krijgen en hoe voorkomen wordt dat dit wordt opgevreten door meer hulpmiddelen en andere tegenvallers.

De heer Marijnissen (SP):

Ik begrijp dat u in verband met de positie van mensen met kinderen geen motie indient. Is dat nou niet ontzettend jammer?

De heer Crone (PvdA):

Het is een kwestie van toeval dat wij de vorige week die belastingconferentie hadden en nu dit debat. Dit is geen zaak waarvan we zeggen dat er nu met geweld in het lopende jaar een wijziging voor moet worden doorgevoerd. Het hoeft niet per se nu. Het is een evident probleem maar er is ook een evidente oplossing in het kader van de koopkracht. Dat moet gebeuren in het raam van de Miljoenennota. Dan zit het allemaal bij elkaar. Daarmee is niets afgedaan aan de politieke kracht waarmee wij hieraan willen vasthouden.

De heer Marijnissen (SP):

Dat die conferentie er afgelopen zaterdag was, zal wel betrekkelijk toevallig zijn, maar het zal niet toevallig zijn dat de PvdA een goed idee heeft. Nou ligt er een goed idee en is er een afgetekende meerderheid in deze Kamer die u wil steunen. Ze staan bij de microfoons te popelen om te zeggen dat ze achter u staan. Er zijn twee coalitiepartners die het anders zien, maar wij vormen een dualistisch opererende Kamer. Wat let u nu om te incasseren wat u kunt incasseren? Anders komt het zo in de lucht te hangen en je weet maar nooit... Het kabinet kan zó vallen.

De heer Crone (PvdA):

Ik heb nog vele andere prioriteiten genoemd. Ik weet zeker dat het de inzet van het kabinet is om die zaken te realiseren. Als ik op al die punten een motie moet indienen om te laten zien dat er een meerderheid voor is en dan vergeet om op één van die punten een motie in te dienen, zegt Zalm: hé, daar is geen motie over ingediend. Onze kracht is dat wij én hier zitten én in het kabinet en dat wij uiteindelijk hier de beslissing nemen. Dat komt echt wel goed, maar ik ben blij dat u al die Kamermeerderheden ziet. Dat helpt alleen maar.

De heer Balkenende (CDA):

Het is vermakelijk dat de heer Marijnissen steeds ook namens het CDA spreekt als het om meerderheden gaat...

Voorzitter! De gedachte waarover wij nu spreken, is sympathiek. Het gaat nu vooral om de logica. De heer Crone zegt dat je ziet dat er iets met de koopkracht aan de hand is als gevolg van de toenemende inflatie. Daarover zijn wij het eens. Hij vindt dat er tegen die achtergrond iets moet worden gedaan aan de positie van gezinnen met kinderen. Door zijn coalitiegenoot is erop gewezen dat de lastenverlichting er tegen het einde van de kabinetsperiode aankomt. Ik meen dat de urgentie nu hoger zou kunnen zijn dan later in die periode. Waarom wacht de heer Crone met zijn voorstel?

De heer Crone (PvdA):

Het kabinet heeft zelf al gezegd, ook bij de behandeling van de regeringsverklaring, dat – wanneer de ruimte het toelaat – bezien zal worden of de lastenverlichting voor een gedeelte naar voren kan worden gehaald. In het kader van de vergroening hebben wij te maken met een combinatie van verzwaring en verlichting; daarbij doet zich een "kinderprobleem" voor, zoals uit analyses blijkt. Er zijn redenen genoeg om het een en ander naar voren te halen, maar als wij met het huurwaardeforfait omgaan zoals u het wil, hebben wij weer een overschrijding van de eindlijnen. Dat moeten wij ook niet doen. Het door u bepleite beleid slaat gaten in de begroting; dat is niet logisch.

De heer Balkenende (CDA):

Wij moeten deze discussie scherp houden. U moet nu niet terugkomen op hertaxatie en dergelijke toestanden. Het punt is dat, als u spreekt over de inkomenssituatie van gezinnen met kinderen en duidelijk is dat die lastenverzwaring zich nú aftekent – terwijl er voor het einde van de kabinetsperiode een lastenverlichting is voorzien – de conclusie moet zijn dat er eerder moet worden gehandeld. Dat is veel logischer, omdat de nood waarschijnlijk nu veel groter is dan over enige jaren. Waarom wordt die lastenverlichting doorgevoerd in een tijd dat de verkiezingen in het vizier komen?

De heer Crone (PvdA):

Collega Van Beek heeft al gezegd dat bij de lastenverlichting in het kader van het belastingplan moet worden bekeken wat verstandig is. Wat kunnen we doen voor de middeninkomens? Wij hebben wat dat betreft de kinderen bijgevoegd; dat is een van de meest effectieve manieren om iets voor de middeninkomens te doen. Dat is punt één, langetermijnbeleid. Daarnaast heb ik aangegeven dat er onderschrijdingen in de uitgaveneindlijnen zijn te verwachten. In elk geval is er met betrekking tot de uitgaveneindlijn sociale zekerheid door het kabinet al een meevaller gereserveerd in 1999. Dat is gebeurd in het kader van de Voorjaarsnota, zelfs bij een somber beeld. Daar kan het dus, technisch gezien, zonder problemen uitkomen. Op die manier hebben wij nu wat én later. Dan doen wij het dus op twee momenten; dat is niet erg.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Het wordt er niet duidelijker op. De heer Crone doet het voorkomen alsof het om een los ideetje gaat. Je kunt er bij gelegenheid van de Voorjaarsnota over praten, of misschien bij de Miljoenennota, of op een ander moment. Waarom maakt hij de politieke betekenis van zijn opmerkingen niet helder door aan het kabinet mee te delen dat hij een en ander geregeld wil zien. Als het vervolgens niet gebeurt, kan hij ons uitnodigen om het, gelet op de meerderheid die er voor dit onderdeel is, bij de eerstvolgende begrotingsbespreking te realiseren.

De heer Crone (PvdA):

Volgens mij volgen wij een keurige dualistische route. Wij doen een voorstel aan het kabinet. Het kabinet reageert niet afwijzend en vraagt ons de Miljoenennota af te wachten. Het zegt nu nog niets toe. Als het kabinet niets doet, kunnen wij vragen om, gelet op het totale plaatje, het alsnog te realiseren. Dan heeft de Kamer alsnog een taak. Ik kan het echt niet anders zien. Wij hoeven toch niet alles dat wij in de Miljoenennota willen nu bij motie vast te leggen?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Deze uitspraak is helder. Als het kabinet niet over de brug komt, praten wij verder.

De heer Crone (PvdA):

Dan praten wij zeker verder. Dan zullen wij, met u, alle afwegingen maken die op dat moment relevant zijn.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn uitgebreide antwoord en vooral voor zijn toezegging, de suggestie die van verschillende kanten is gedaan, om de prijsbijstelling opnieuw te bekijken, positief in het kabinet te brengen. Ik denk dat velen daar een goed gevoel bij zullen hebben, zeker de mensen op de ministeries die financieel verantwoordelijk zijn.

Ik heb de minister gevraagd of hij het probleem van de inflatie en de uitwerking daarvan wil meenemen in de stukken bij de begroting 2000. Collega Balkenende vraagt in een motie om een aparte notitie. De minister heeft een aantal elementen al genoemd. Als hij de toezegging die ik heb gevraagd doet, zou de motie van collega Balkenende overbodig kunnen zijn.

Wij hebben over de problematiek van de sociale advocatuur gesproken, overigens zonder die inhoudelijk helemaal uit te werken. De SP heeft een motie ingediend die afwijkt van concepten die ik heb gezien en die voortkomen uit een vervolgoverleg tussen de minister en de commissie, dat op dit moment plaatsvindt. In de motie is sprake van ƒ 150, te behalen in het jaar 2000 zelf. Ik meende dat er een traject zou worden uitgezet gespreid over een aantal jaren. Dat moet nog eens even goed worden bekeken. De VVD-fractie vindt dat de ontwikkeling in ieder geval moet worden ingezet, maar wij hebben niet uitgesproken dat die in het jaar 2000 vast op dit bedrag moet uitkomen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik vrees hier voor een misverstand. De heer Crone zei al dat ƒ 150 voor de fractie van de PvdA een tussenstap is naar een verdere ophoging. Ik meende dat er intussen consensus over was dat het tarief zo spoedig mogelijk ƒ 150 moest worden, in ieder geval in 2000.

De heer Van Beek (VVD):

Daar is dan een verschil van opvatting over. De komende week moet maar even blijken hoe het precies zit, want men is nog bezig. Er zal op teruggekomen worden.

Het antwoord van de minister over de rampbestrijding is anders dan de informatie die een aantal fracties hadden. Ik gun de minister zijn gelijk, want daarmee zou het probleem meteen opgelost zijn. Ik ga akkoord met de toezegging dat hij dat punt nog even goed bekijkt met zijn collega. Mocht er een probleem overblijven, dan moeten wij ons er maar even over buigen. Er kan bij de behandeling van de begroting 2000 op teruggekomen worden. Tot nu toe was mijn informatie dat ondanks de 85 mln. en ondanks de bijdragen van de gemeenten er nog een probleem over was.

Ik zou gewenst hebben dat de minister met betrekking tot investeringen in de infrastructuur en de stand van zaken met het FES niet alleen had gesproken over de PPS-constructie, als voorbeeld. Wij staan daar heel positief tegenover. Onder allerlei randvoorwaarden is het voor ons: hoe meer hoe liever. Het ging mij om de positie van het FES, overigens rekening houdend met het gaatje dat er nog was. Het kabinet zou op alle momenten veel ambitie tot het doen van investeringen mogen uitstralen.

Wij hebben met elkaar gediscussieerd over de inkomenssituatie van specifieke groepen in het jaar 2000, waarbij tevens gekeken werd naar het belastingplan voor de jaren daarna. Ik ben er blij om dat wij consensus op dit punt hebben bereikt. Er moet pas een volle afweging worden gemaakt op het moment waarop alle stukken en cijfers bekend zijn. Afgesproken is dat er tussentijds niet iets gedaan wordt dat alleen als een gebaar kan worden beschouwd omdat dan nog niet bekend is hoe dit in de totale afweging uitwerkt. De discussie daarover voer ik graag over enkele maanden.

Minister Zalm:

Voorzitter! De heer Balkenende heeft op stuk nr. 3 een motie ingediend. Wat daarin staat is feitelijk onjuist. Het overheidsaandeel bedraagt geen 1,2%, tenzij hij de gezondheidszorg – die in dit land puur in private handen is – tot de overheid rekent. De huurwoningen zijn overigens ook niet van de overheid. Als hij mij vergeeft dat ik kritisch over de tekst ben, zeg ik over dit onderwerp een notitie aan de Kamer toe. Wij kunnen dit dan buiten de begroting voor 2000 om behandelen, terwijl ook voorkomen wordt dat wij ruzie maken over de precieze tekst van de motie.

Ik raad aanvaarding van de motie op stuk nr. 4 van de heer Balkenende af. Helaas kan ik daar niet zo'n mooie geste als daarnet tegenoverstellen. Het gaat niet om het bijstellen van doelstellingen voor het tekort van Italië. Door de nieuwe aantredende minister van financiën van Italië is geconstateerd dat de doelstelling voor het tekort in dit jaar 2% is, hetgeen zo blijft. Door de tegenvallende conjunctuur kon hij niet garanderen dat geen enkele "slippage" zal plaatsvinden. Ik kon dit ook voor Nederland niet garanderen, dus was dat voor mij ook niet verrassend. Tegelijkertijd werd door de Ecofin-raad geconstateerd dat het van belang is dat deze slippages zo beperkt mogelijk worden gehouden en dat wordt vastgehouden – en dat is toegezegd – aan de doelstelling voor 2001 van een tekort van 1%. Ook dit laatste is toegezegd. Ik vind dit alleszins acceptabel en daarom meen ik dat een dergelijke beoordeling geen afbreuk doet aan de letter of de geest van het stabiliteitspact.

De heer Balkenende (CDA):

Voorzitter! Ik ben erkentelijk voor de toegezegde notitie in verband met motie op stuk nr. 3. Hierdoor is de motie overbodig geworden.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Balkenende c.s. (26500, nr. 3) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Balkenende (CDA):

Ik begrijp de argumenten van de minister wat mijn motie op stuk nr. 4 betreft heel goed, maar wat hebben wij de laatste tijd gezien? Toen deze situatie zich, met deze toestemming, in Italië voordeed, leidde dat tot een dalend vertrouwen in de euro. President Duisenberg zei over die verleende toestemming dat, als dit de algemene trend wordt, dit de euro geen goed doet en de president van de Bundesbank zei dat dit een dolkstoot in de rug van de euro is. Je vraagt je dan af of dit wel een verstandige zet is geweest. Ontstaat door het verlenen van deze toestemming aan Italië niet een precedentwerking die leidt tot de conclusie dat onzekerheid wordt gecreëerd waardoor het vertrouwen in de euro niet toeneemt? De gedachte achter deze motie is natuurlijk dat wij ons afvragen of wij ons meer zorgen moeten maken over deze gang van zaken.

Minister Zalm:

Er is geen sprake van toestemming verlenen. Ik vraag ook geen toestemming. Als mijn tekort in de Miljoenennota 1,3% is en in de Voorjaarsnota 1,7%, vraag ik geen toestemming aan Europa. Er is een beoordeling geweest die erop neerkwam dat de doelstelling 2% blijft voor Italië. Er dreigen afwijkingen te ontstaan. Die moeten zo klein mogelijk worden gehouden. In alle omstandigheden, zo heeft de Italiaanse collega toegezegd, zal het in elk geval nooit meer zijn dan 2,4%. Zoiets heb ik nooit aan iemand toegezegd. En voor het overige is herbevestigd dat het begrotingstekort 2001 ongewijzigd 1% blijft als doel. Men zal ook de begroting en het begrotingsbeleid daarvoor aanpassen.

Het is dus geen kwestie van toestemming verlenen. Het is ook geen kwestie van het doorbreken van het stabiliteitspact, want dat legt de grens op 3% en niet bij 2%. Door daar veel over te spreken, kun je inderdaad een sfeer creëren zoals gecreëerd is. En dat nu vind ik slecht voor de euro.

De heer Balkenende (CDA):

Dat betekent dat u afstand neemt van de kritiek van Duisenberg en anderen op de handelwijze van de betrokken regering?

Minister Zalm:

Ja. En dit beschouw ik dus als een motie van afkeuring. Wat dat betreft is het interessant om haar te handhaven. Dus stem rustig voor!

De voorzitter:

Over moties van afkeuring moet eigenlijk meteen worden gestemd. Dat is dus wel een probleem. Misschien dat u dat weer wilt intrekken.

Minister Zalm:

Ik beschouw haar wel zo. Heb ik er eindelijk ook eens een!

Over het huurwaardeforfait hebben wij van gedachten gewisseld. Ik vind het fundamenteel een verkeerde benadering dat je endogene ontwikkelingen partieel bekijkt en ook tot tariefswijzigingen laat leiden. Ik heb erop gewezen dat in deze systematiek het huurwaardeforfait omhoog moet, als de huizenprijzen dalen. Die logica heb ik de heer Balkenende nog niet horen uitspreken. Ik vind het dus een onverstandige benadering. Ik denk dat wij het eigen huis in alle opzichten met rust moeten laten en dat wij de systematiek die wij in het regeerakkoord hebben afgesproken, moeten continueren, for better and for worse.

De heer Balkenende (CDA):

Ik zal deze woorden van de minister op mij laten inwerken. Ik heb nog wel een vraag.

Er is recent een rapport "De WOZ gewaardeerd" van de Waarderingskamer uitgekomen. Daarin wordt op die zaak ingegaan. Is het nu zo dat over enige tijd een reactie van het kabinet op dit rapport kan worden verwacht? Dan zouden wij te zijner tijd op die zaak kunnen terugkomen.

Minister Zalm:

Dat zou best kunnen. Ik zal dit bekijken. Als de Kamer een reactie op een rapport wil hebben, krijgt de Kamer altijd een reactie. Het wordt mij nu gevraagd. Ik zeg dus toe dat de Kamer een reactie krijgt op dat rapport, dat ik nog niet ken.

De heer Marijnissen heeft een motie ingediend die heel specifiek ingaat op de verzorgings- en verpleeghuiszorg. Ik vind het moeilijk om daar inhoudelijk met hem de degens over te kruisen. Dat ligt uiteraard meer op het terrein van mijn collega. Ik weet ook niet precies wat ik erop moet zeggen, behalve dan dat ik weet dat in de voornemens van de regering het bekorten van de wachtlijsten zit. Dat is een van de redenen dat wij tamelijk veel extra geld hebben uitgetrokken bij het regeerakkoord. Dat dit niet in één keer is weggewerkt, is natuurlijk ook evident. Ik vind het dus moeilijk. Het lijkt mij dat ik aanvaarding van deze motie niet mag aanraden. Ik vermoed dat het de bedoeling is om bovenop de middelen in het regeerakkoord nog extra middelen te doen of het moet een herschikking zijn binnen de zorgsector. En dan is de heer Marijnissen bij mij aan het verkeerde adres. Misschien dat ik mij er iets te gemakkelijk vanaf maak, maar ik kan ook niet anders.

De heer Marijnissen (SP):

Integendeel, ik heb zelfs begrip voor uw reactie. Ik zal mij met andere leden van mijn fractie beraden hoe hiermee verder om te gaan. Vandaag is er ook een algemeen overleg geweest waarin dit aan de orde is geweest. Misschien dat een VAO een oplossing kan bieden, zodat de staatssecretaris zich erover kan uitspreken. Ik laat dit de voorzitter nog wel weten.

Minister Zalm:

Ik ben de heer Marijnissen in elk geval zeer erkentelijk dat hij zoveel souplesse met mij betracht, voor één keer op één onderwerp.

Het volgende onderwerp hebben wij al uitvoerig besproken. Aanvaarding van die motie kan ik ook niet aanraden. Het gaat om ƒ 150 in één keer in 2000. Afgezien van de vraag of dit niet stapsgewijs zou moeten, moet het kabinet zich überhaupt nog beraden of meer middelen daarvoor worden vrijgemaakt. Binnen de begroting van Justitie, zo is mij geworden, is dat niet eenvoudig te vinden. Het zou dus een kabinetsbrede afweging moeten worden. Bovendien concurreert het met de rampbestrijding door de brandweer alsook met het alsnog uitdelen van de prijsbijstelling. Er zijn tijdens dit debat nogal wat wensen naar voren gekomen op diverse terreinen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb gehoord dat de verantwoordelijke staatssecretaris tijdens het algemeen overleg, de handen ten hemel heffend, heeft gezegd: Ik heb geen geld. Dan is het automatisch een kabinetszaak. De politieke urgentie dat de Kamer zich hierover aanstaande dinsdag uitspreekt, neemt daardoor alleen maar toe!

Minister Zalm:

Voorzitter! Hij heeft natuurlijk wel geld maar niet voor dit doel. Hij wil ook de gevangenen allemaal vasthouden en verzorgen en daarvoor heeft hij geld nodig. Ik erken dat het niet zonder echte beleidsbijstellingen op de begroting van Justitie te vinden is. Daar ligt geen 50 mln. extra in een laatje voor de sociale advocatuur. Het betekent dus dat de staatssecretaris het niet verantwoord acht dit bedrag binnen zijn begroting te vinden. Dan kom je automatisch bij het kabinet terecht en zal het moeten concurreren met allerlei andere zaken. Ik heb in ieder geval geconstateerd dat dit onderwerp breed leeft, misschien wel het breedste, hoewel de rampenbestrijding zich ook in een grote populariteit mag verheugen.

Ik denk te moeten vaststellen dat mijn interpretatie een andere is dan de uwe. Dat leidt mij niet tot de dezelfde conclusie als de heer Crone, namelijk dat men automatisch dat geld krijgt. Ik heb begrepen dat in de periode 1997-1999 de gemeenten al zo'n 60 mln. extra hebben uitgetrokken voor rampenbestrijding door de brandweer. Het kabinet heeft 85 mln. gereserveerd voor dit doel, dat is samen 145 mln. Daarmee kan men aan de slag. Als het het dubbele bedrag was geweest, had men daarmee ook uitstekend aan de slag gekund. Mij is echter geworden dat dit een werkbare oplossing voor het probleem is. De Kamer kan natuurlijk de wens uitspreken dat er een schepje bovenop moet. Dan hebben wij echter een probleem. Overigens was dit een van de weinige claims die bij de begrotingsvoorbereiding op de agenda zijn gekomen. Het is vrij bijzonder dat, ondanks alle krapte, voor dit doel 85 mln. afgezonderd is. Dat was een vrij uniek gebaar.

Voorzitter! Ik hoop dat wij in de begroting 2000 structureel 60 mln. extra kunnen uittrekken voor de jeugdhulpverlening. Dat is in ieder geval mijn inzet. Ik vind dat een goed doel. Ik stel mij daarbij het volgende tempo voor: 35 mln., 40 mln., 60 mln., omdat daaruit ook gedeeltelijk de kosten van het inningsapparaat gedekt moeten worden. Misschien dat wij elkaar dan vinden. Ik houd natuurlijk wel vast aan de afspraak in het regeerakkoord, waarbij de bron voor de financiering is aangewezen. Hoewel ik het ermee eens ben dat dit een belangrijk onderwerp is, is het mij iets te gemakkelijk om te zeggen: laten wij die financiering maar even vergeten; doe maar 60 mln. Als wij dat zouden doen, hebben dit soort afspraken geen waarde meer.

Aanvaarding van de motie van de heer Van Dijke, waarin gevraagd wordt om een notitie over het eigen huis en de hypotheekrente, wil ik van harte ontraden. De opvattingen van het kabinet zijn betrekkelijk simpel: wij veranderen helemaal niets. Het huurwaardeforfaitsysteem blijft zoals het is. Dat geldt ook voor de aftrek van de hypotheekrente. Dat is het voor deze periode. Het is een beetje zonde om daar papier aan te wijden.

De heer Vendrik heeft een motie ingediend over het maatschappelijk werk. Er gaat mij niet meteen een licht op, maar ongetwijfeld hebben wij daarover eerder gesproken. Ik moet onmiddellijk denken aan de spoortunnel te Delft. Daarover hebben wij dit keer echter geen motie. Ook dit lijkt mij een onderwerp dat primair met de bewindslieden van Volksgezondheid moet worden besproken. Er is natuurlijk een jaarlijkse ruimte in termen van volumegroei van de uitgaven van ruim 2% afgesproken. Als daarbinnen andere prioriteiten moeten worden gesteld, moet daarover in het bijzonder met de bewindslieden van Volksgezondheid de discussie worden aangegaan. Ik neem aan dat in hun prioriteitenstelling de wensen van de heer Vendrik nog onvoldoende tot uitdrukking komen. De afspraken, neergelegd in het regeerakkoord, zijn op dit punt vrij helder. Wij hebben extra budgetten in tamelijk grote omvang ten behoeve van de zorg beschikbaar gesteld. Daarmee moet de zorg het dan ook wel doen. Dat is een verschil met de vorige periode, waarin wij wat te krap gebudgetteerd hadden en de minister regelmatig werd toegestaan het budget te overschrijden. Dat is nu in principe afgelopen. De prioriteiten binnen de zorg zullen ook binnen dat kader moeten worden gesteld. Daarom kan ik moeilijk iets met de motie. Ik vind dat mijn collega van Volksgezondheid primair degene is die moet reageren op de bewering dat de prioriteiten verkeerd zijn gesteld.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Het probleem is dat deze kwestie al twee keer met de heer Peper en ook minimaal twee keer met mevrouw Borst is besproken. Beiden zeiden hetzelfde als u, mijnheer Zalm. Zij verwezen allebei naar een ander departement. Niemand heeft geld. Iedereen erkent, zeker de heer Peper en ook zeker mevrouw Borst, dat het een probleem is. En elke keer wordt verwezen naar een ander. Dat maakt het voor de Kamer wel erg lastig om dit probleem bij iemand neer te leggen die de kwestie vervolgens serieus neemt. Ik begrijp dat u zegt: ik ga er inhoudelijk niet over. Maar bij herhaling is gebleken dat anderen het niet kunnen c.q. niet willen oplossen. Daar sta ik verder buiten. Zij zeggen in ieder geval dat zij geen geld hebben. Het probleem blijft dus bestaan. Dat maakt het erg onbevredigend.

Minister Zalm:

Puur procedureel zou ik zeggen dat de Kamer eerst eens moet besluiten wiens probleem het is. Als de Kamer heeft aangegeven wiens probleem het is, moet betrokkene daarvoor verantwoordelijk afleggen. Ik denk dat dát de eerste stap moet zijn, wil het niet blijven zweven. Het probleem kan ook verdeeld worden. Maar dan kan er dus een discussie plaatsvinden. De heer Vendrik zucht nu, maar ik zucht graag terug! Laat de heer Vendrik maar één van de twee bewindslieden daarvoor aansprakelijk stellen, met wie vervolgens de discussie kan worden gevoerd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het punt is dat zij zich niet echt laten aanspreken, omdat zij voortdurend naar een ander verwijzen. Ieder heeft – dat is namelijk het vervelende van dit vraagstuk – een verhaal. Dat zal ik niet nader uitleggen. Maar ieder heeft wel een reden om te zeggen: dit is even niet mijn toko. Zo heeft u ook een reden om te zeggen: daar ga ik even niet over. Dat is precies het probleem. Wij zijn er al bijna een jaar mee bezig. Ik hoor almaar hetzelfde verhaal van het kabinet. Mijn verzoek aan u is niet zozeer om de motie over te nemen maar om daarover in het kabinet eens breed een gesprek te voeren.

Minister Zalm:

Ik zal mij dit aantrekken, anders wordt u van het kastje naar de muur gestuurd. Mijn lijn is dan als volgt. Er zijn blijkbaar al uitgaven voor. Ik neem dat aan. Ik kijk waar die uitgaven plaatsvinden, onder welke categorie zij vallen. En dan is duidelijk bij wie u terecht moet met uw problemen, als ik in die termen mag spreken. Ik zal het met de collega's opnemen. Ik zal eens kijken of ik daarin enigszins kan bemiddelen. Het moet in ieder geval duidelijk zijn tot wie de Kamer zich moet richten. U dreigt zich nu al voor de derde keer tot iemand te richten die zegt: het is mijn probleem niet. Dat kan ik u niet aandoen. Ik probeer het wel eens, maar dat kan niet te vaak.

Voorzitter! De heer Vendrik heeft gesproken over aanpassingen in de sfeer van het asielbeleid. Dit punt is in de Voorjaarsnota maar heel globaal aangeroerd. De inhoudelijke discussie over de aanpassingen in het beleid moet natuurlijk worden gevoerd met de staatssecretaris van Justitie aan de hand van de terugkeernotitie. Als een aantal aanscherpingen in het beleid gepland zijn, hoewel nog niet precies uitgeschreven, is het zonde om daarvoor in de Voorjaarsnota geen bedragen in te boeken en vervolgens andersoortige ombuigingen te moeten zoeken. Je weet echter dat het eraan zit te komen! Dat is een dilemma geweest. Ik erken aan de ene kant dat de Kamer op grond van de Voorjaarsnota niet het debat kan voeren over het asielbeleid en over de maatregelen ter beperking van de kosten van de opvang van asiel zoekers. Aan de andere kant is het onbevredigend voor het kabinet om budgettaire problemen anderszins te moeten oplossen, terwijl je weet dat er op een later tijdstip iets komt. Al zou hij de Voorjaarsnota goedkeuren, wat niet het geval is – het stuk geeft alleen maar een overzicht – dan nog heeft hij zich niet gecommitteerd aan de inhoudelijke oplossingen die door Justitie zullen worden voorgesteld op het gebied van het asielbeleid.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn punt is niet alleen beleidsinhoudelijk dat wij het niet eens zijn met de maatregelen die 200 mln. moeten opleveren, maar ook bestuurlijk-uitvoeringstechnisch van aard dat het risico groot is dat u de 200 mln. niet krijgt die u van de collega van Justitie verwacht. Dan hebben wij allemaal een probleem. Het vervelendste probleem is dat dan de indruk ontstaat dat er weer onvoldoende geld is bij Justitie en dat er weer overschrijdingen zijn. In dit debat kunnen wij vaststellen: laten wij het even niet doen, laten wij het verlagen, laten wij met nog maar een paar maanden te gaan niet onmiddellijk dat heel ingewikkelde vraagstuk belasten met een taakstelling van 200 mln. waarvan onzeker is of die wordt gehaald, gelet op datgene wat de collega's mij op dat punt hebben te melden. Dan dreigt een herhaling van 1998. Dat lijkt mij zeer onwenselijk.

Minister Zalm:

Voorzitter! Ik kan de heer Vendrik misschien enigszins geruststellen. Uit de beschikbare cijfers over de instroom van asielzoekers tot en met mei krijg ik de indruk dat wij geen risico lopen dat wij door de raming heen schieten waarop wij de Voorjaarsnota hebben gebaseerd, te weten een instroom van 50.000 inclusief beleid. Ik verwacht dat het probleem dat de heer Vendrik schetst zich niet zal voordoen. Misschien is dat een kleine verlichting van zijn zorgen.

De heer Bakker heeft de rampbestrijding en de sociale advocatuur genoemd. De Miljoenennota zal daarover helderheid moeten geven. Ik hoop dat de coniferen tegen die tijd ook zijn geregeld.

Hij heeft gesproken over bezuinigingen bij de uitvoeringsorganisatie sociale zekerheid. Daar ligt inderdaad een taakstelling. Soms gaan de kosten voor de baten uit. Er zijn financiële behoeften, ook in het kader van automatiseringswijzigingen. Het LISV is bevoegd om dergelijke budgetten uit te delen, als er aantoonbare doelmatigheidswinsten tegenover staan. Dat is gebeurd.

De gezinnen met kinderen mogen zich in een grote populariteit verheugen. Daarbij is sprake van twee dimensies. De eerste is de algemene discussie rond het belastingplan voor de 21ste eeuw. Die kwestie speelt in 2001. In 2000 of andere jaren kun je wel eens met een koopkrachtbeeld worden geconfronteerd dat niet lekker loopt, waardoor je misschien toch iets moet doen in de zin van kindergerelateerde zaken. Dat hebben wij in het verleden ook gedaan. In de afgelopen kabinetsperiode hebben wij iets gedaan met de kinderbijslag wat goed paste in het algemene inkomensbeeld. Ook in fiscale zin hebben wij wel eens iets gedaan. Als ik het mij goed herinner, hebben wij in de afgelopen Miljoenennota een aanzienlijke fiscale verbetering aangebracht voor alleenstaande ouders. Wij zullen die discussie voeren wanneer dat nodig is en in ieder geval bij het belastingplan voor de 21ste eeuw. Ik wijs wel op het dilemma dat in het plan dat in het regeerakkoord is vastgelegd een aantal voetnootjes is aangebracht: wij moeten nog eens kijken naar middengroepen, naar de kleine baantjes en naar de kindertjes, hoewel het "kindergebeuren" in de fiscale sfeer van latere datum is dan het regeerakkoord. Ondertussen was met dat plan in het regeerakkoord al 5 mld. gemoeid. Sindsdien vallen de belastingopbrengsten weliswaar wat minder tegen dan wij dachten, maar voorlopig zitten wij nog wel onder de ijklat met de belasting- en premieopbrengsten die wij nodig hebben om het regeerakkoord uit te voeren. Het kan ook wel eens een beetje gaan wringen. Nu is 2001 nog ver weg. Laten wij hopen dat ik een zondagskind mag blijven, want daar hebben wij allemaal pret van. Op een gegeven moment gaan al deze goede doelen echter met elkaar concurreren. Ik was de 50% even vergeten: de kwestie van de kleine baantjes, waarover het kabinet al heeft aangegeven iets royaler te werk te willen gaan dan in het regeerakkoord is vastgelegd. Dat kost ook 200 tot 300 mln. Zoals de heer Van Beek heeft opgemerkt, hebben wij een gaatje gekregen doordat het rekeningrijden ons is ontvallen, althans voor het grootste deel. Wij moeten dus nog maar even zien hoe wij uiteindelijk financieel zullen varen. Daarom ben ik ook ietwat terughoudend om nu al toezeggingen te doen over het naar voren halen van een deel van de lastenverlichting. De discussie daarover moet in het kabinet nog worden gevoerd. Het is bepaald niet verboden om die discussie te voeren. Tenslotte hebben wij in 1999 ook al een lastenverzwaring gehad. Maar ik vind het wel heel belangrijk dat de invoering van het belastingplan voor de 21ste eeuw in 2001 zoveel mogelijk probleemloos verloopt. Mijn hoofddenklijn is: even de adem inhouden om dat goed te kunnen voorzien van de bijbehorende lastenverlichting. Daarmee zeg ik niet dat er voordien geen cent lastenverlichting kan plaatsvinden.

Het onderschrijden van uitgavenkaders is geen doel en overschrijding is dat zeker niet. Dat kan ik de heer Crone verzekeren. Het gaat om plafonds, maar het is niet verboden om die geheel in te vullen. Ik wijs er wel op dat wij in de Miljoenennota over macro-economische meevallers hebben gezegd dat wij moeten weten of ze beklijven, voordat wij ze gaan bejubelen. Dan komen wij aan het probleem dat de heer Balkenende mij met grote regelmaat inwrijft, namelijk dat wij met de veronderstelling van de loonontwikkeling misschien in 2001-2002 een vuiltje hebben weg te werken. Dat moeten wij meewegen voordat wij onderschrijdingen waarvan wij hopen dat zij duurzaam zijn, inzetten voor doelen in de andere sfeer. Die discussie zullen wij ongetwijfeld voeren bij de behandeling van de Miljoenennota. Tot nu toe zijn wij redelijk gevaren, ook in de vorige kabinetsperiode. Maar je kunt ook wel eens in echt zwaarder weer terechtkomen. Dat is overigens ook voor 2001-2002 niet uit te sluiten. Dat blijkt ook al uit de zwenkingen tussen optimisme en pessimisme van het afgelopen halfjaar, althans afgaande op de krantenkoppen die de heer Balkenende zo graag als maatgevend ziet. Het is dus mogelijk dat wij over drie maanden van de huidige optimistische golf in een pessimistische golf terechtkomen, bijvoorbeeld als het in de Verenigde Staten wat slechter gaat.

De heer Balkenende (CDA):

De minister zegt dat wij ook rekening moeten houden met zwaar weer, omdat je nooit weet hoe het precies loopt. Daar heeft hij volstrekt gelijk in. Betekent dit dat hij impliciet zegt dat de heer Melkert een beetje een scheve schaats heeft gereden met zijn analyse? Begrijp ik dat de minister niet zoveel boodschap heeft aan dit soort erg optimistische verhalen?

Minister Zalm:

Ik lees altijd graag en met veel belangstelling wat mijn ex-collega Melkert over het begrotingsbeleid meldt. Ik verheug mij zeer over het feit dat hij zich niet geneert voor een sluitende begroting of een overschot. Dat steek ik dan maar weer in mijn zak onder het motto "daar heb ik toch fijn steun aan". De onzekerheden zijn inderdaad groot, niet alleen neerwaarts maar ook opwaarts. Het enige wat wij zeker weten, is dat het gemakkelijker is om met opwaartse bewegingen te werken dan met neerwaartse bewegingen. Dat is een volkswijsheid die iedere minister van Financiën kan onderschrijven.

Voorzitter! De heer Crone heeft gezegd dat de scheiding tussen cure en care ook een kabinetsverantwoordelijkheid is. Ik ben het daarmee eens. Ik probeer natuurlijk ook op dit punt die scheiding aan te houden. Ik heb overigens de indruk dat ook de Kamer zeer alert is op dat onderscheid.

De heer Van Beek heeft de wens geuit dat iets meer ambitie wordt getoond op het gebied van de infrastructuur. Ook dat gaat pas een rol spelen als wij los van de private financieringsmogelijkheden, los van extra gasbaten en los van common area, weer extra geld te verdelen hebben. Ik ben er verheugd over dat de extra ombuigingsoperaties toch een wat bescheidener omvang hebben, hetgeen natuurlijk niet betekent dat daarmee alle problemen weg zijn. Ik ben al blij als ik een begroting weet te presenteren die binnen de uitgavenkaders blijft en die de eerder gestelde prioriteiten zo goed mogelijk intact houdt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 19.50 uur tot 21.20 uur geschorst.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

Naar boven