Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid De Wit aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over de gevolgen van de Wet flexibiliteit en zekerheid voor uitzendkrachten per 1 juli 1999.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! In de huidige neoliberale tijd is het een vereiste dat de werknemer flexibel is. De arbeidsverhoudingen moeten ook flexibel zijn en de knellende banden van het arbeidsrecht moeten worden versoepeld.

De SP heeft steeds kritiek gehad op de Wet flexibiliteit en zekerheid omdat deze de balans tussen zekerheid en flexibiliteit juist in het nadeel van de werknemer doet doorslaan. Waarom? Eind vorig jaar, begin dit jaar hebben wij al een grote commotie gezien rondom het ontslag van vele duizenden werknemers, uitzendkrachten, de onzekerheid over de wet en het aanbieden van tijdelijke contracten. Ook daar hadden de mensen vragen over. Er is nu opnieuw commotie ontstaan rondom de Wet flexibiliteit en zekerheid omdat per 1 juli a.s. duizenden contracten aflopen en beëindigd worden. De ABU zegt dat dit slechts 4000 uitzendkrachten treft, maar de vakbonden hebben het over tienduizenden.

Wat is er aan de hand? Naar onze mening zijn er twee dingen. De werkgevers in de uitzendbranche proberen de CAO voor de uitzendbranche te omzeilen door in de eerste plaats contracten die aflopen per 1 juli niet te verlengen en in de tweede plaats werknemers te detacheren bij uitzendbureaus die niet onder de CAO vallen. Dat is een U-bochtconstructie op grond waarvan de CAO wordt ontweken. Daarom stel ik de volgende vragen aan de minister.

1. Wat vindt de minister van de handelwijze van de uitzendbureaus die contracten die aflopen niet verlengen en constructies zoeken om via uitzendbureaus die buiten de werking van de CAO vallen, de CAO te omzeilen?

2. Klopt het dat de CAO voor het uitzendwezen nog steeds niet algemeen verbindend is verklaard? En zo ja, waarom?

3. Is de minister het met mij eens dat alle uitzendkrachten er belang bij hebben dat de CAO spoedig algemeen verbindend wordt verklaard, omdat dan het overgangsrecht dat bij die CAO hoort, van toepassing wordt? Dat garandeert juist dat bij contracten die na 1 juli worden afgesloten, in ieder geval de opgebouwde rechten in stand blijven en dat constructies om via andere uitzendbureaus de CAO te omzeilen, zijn uitgesloten. Gaat de minister de algemeenverbindendverklaring van deze CAO bespoedigen? En zo ja, binnen welke termijn kunnen wij die tegemoetzien?

Minister De Vries:

Mevrouw de voorzitter! De Kamer is ervan op de hoogte dat er bij de invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid, die een heel belangrijke verandering in ons arbeidsrecht heeft veroorzaakt, een belangrijke overgangsproblematiek is. Ik wil de inleiding van de heer De Wit niet volledig van commentaar voorzien, maar zijn opmerking dat de Wet flexibiliteit en zekerheid de balans ten nadele van de werknemer doet doorslaan, is uit de lucht gegrepen. Zeer vele flexibele werkers ontlenen aan deze wet heel belangrijke rechten.

Wij hebben de eerste effecten van de introductie van de wet onderzocht. De resultaten daarvan zijn aan de Kamer aangeboden. Het betreft een onderzoek van TNO arbeid en research voor beleid. Ik meen dat de Kamer daarover zo'n 80 vragen heeft gesteld die binnenkort allemaal beantwoord zullen worden. Dat onderzoek laat zien dat er positieve en negatieve effecten zijn, zoals je natuurlijk kunt verwachten.

De heer De Wit stelt dat er per 1 juli grote, nieuwe problemen dreigen. Op 1 juli loopt de overgangsregeling uit de uitzend-CAO af voor nog lopende uitzendovereenkomsten die voor 1 januari 1999 waren afgesloten. Daarna gaat de CAO volop werken. Uitzendkrachten die aan bepaalde voorwaarden voldoen, komen dan in vaste dienst. De reden voor de krantenartikelen is voor mij onnaspeurbaar. Ik lees ze natuurlijk ook, want ik volg met argusogen alles wat er met de wet gebeurt. Maar de berichten spreken elkaar af en toe tegen. Ik las in de Volkskrant dat het CNV vreest dat er tienduizenden uitzendkrachten hun recht op een baan zouden verliezen. Vanochtend las ik in De Telegraaf dat het opvallend is dat het CNV verwacht dat het om maximaal duizend ontslagen gaat.

Wij hebben naar aanleiding van de krantenberichten veel contact met de vakbonden. Daaruit is gebleken dat de hoge cijfers die genoemd zijn nogal verrassend werden bevonden. Ook in de kring van het CNV bestaat er kennelijk niet helemaal overeenstemming over de vraag waarover het precies moet gaan. Ik wijs erop dat de positieve effecten op het ogenblik zichtbaar zijn en zeker in dit kader aandacht verdienen. Er zijn 3500 uitzendkrachten die een tijdelijk contract voor drie maanden hebben gekregen, 5000 die er een voor een jaar hebben gekregen en tussen de 3000 en 4000 uitzendkrachten hebben een vaste baan gekregen. Al deze effecten zouden zonder deze wet niet tot stand zijn gekomen.

De hoge cijfers die genoemd zijn, zijn verwachtingscijfers die elkaar binnen organisaties tegenspreken. Daarover bestaat nog veel onzekerheid. Het belangrijkste is dat wij de feiten laten spraken. Die zijn voor de eerste maanden van de wet bepaald gunstig te noemen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de sociale partners de problemen die nu optreden, zullen kunnen opvangen. Als het waar is dat het om 2000 tot 4000 mensen gaat, zoals de ABU zegt, moeten wij de relatieve betekenis daarvan in de gaten houden. Er zijn in Nederland zo'n 800.000 flexwerkers. De problematiek heeft wellicht betrekking op 0,25 tot 0,5% van die totale groep. In die groep zijn ook allerlei positieve ervaringen waar te nemen die anders niet zouden zijn voorgekomen.

In het licht van hetgeen wij in het begin van het jaar hebben meegemaakt, lijkt het mij verstandig de effecten van 1 juli over te laten aan de sociale partners. Zij zitten er bovenop. Het CNV heeft gezegd dat het minstens op het activiteitenniveau van de FNV willen komen in deze zaak. Dat lijkt mij prachtig. Ik weet dat de ABU er veel aan gelegen is de reputatie van de flexbranche hoog te houden. Voor de verontrusting, voorzover die uit de krantenartikelen naar voren komt, bestaat op dit moment geen aanleiding.

De heer De Wit heeft vervolgens gevraagd of de uitzend-CAO al algemeen verbindend verklaard is. Dat is niet het geval, omdat er een samenloop is met andere CAO's. Die problematiek is thans voorgelegd aan de Stichting van de arbeid, zoals gebruikelijk is.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! De minister probeert door middel van de cijfers de problemen die er zijn wat eenvoudiger voor te stellen dan zij in werkelijkheid zijn voor de betrokkenen. Ik beperk mij even tot de uitzendbranche zelf en wel tot de werkgeversorganisatie. Zij spreekt van 4000 uitzendkrachten die de gevolgen van de wet zullen ondervinden. Dat is toch een aanzienlijk aantal mensen.

Wij zien dat terug in de rapportage van de minister aan de Kamer over de werking van de flexwet. Juist de werkgevers zeggen geen problemen te verwachten met die wet. In dit bijzondere geval zoeken zij zelf een oplossing om de gerezen problemen die de werking van de CAO raken te omzeilen. Ik vind dat geen positief punt. Sterker nog, ik zie heel duidelijk dat de uitzendkrachten daar de dupe van worden. De mensen van wie het contract niet verlengd wordt, hebben in dit land een groot probleem.

De minister heeft gezegd dat het op dit moment een zaak is van de sociale partners: de werkgevers en werknemers moeten onderhandelen over de totstandkoming van de CAO en moeten eventuele problemen dan maar zelf oplossen. Mij is bekend dat in ieder geval de werkgevers in de metaalsector een probleem maken en dat ook de uitzendbranche een probleem maakt over de vraag of in de metaalsector uitzendkrachten mogen worden ingeschakeld. Eigenlijk is het voor mij niet van belang wat daarvan klopt, omdat de vraag aan de orde is of de minister de CAO desnoods gedeeltelijk algemeen verbindend verklaart, met name op de belangrijke punten die de werknemers de zekerheid bieden dat zij ook na 1 juli de tot nu opgebouwde rechten kunnen handhaven. Dat is dus mijn eerste vraag aan de minister: is hij, gelet op de gerezen problemen tussen werkgevers en werknemers, van plan om de CAO gedeeltelijk algemeen verbindend te verklaren op de punten die van belang zijn voor de rechtspositie na 1 juli van de uitzendkrachten?

In de tweede plaats vraag ik de minister of hij van mening is dat de uitzendkrachten de dupe worden van de wettelijk vastgelegde verruiming van de mogelijkheid om uitzendbureaus te beginnen – daar is namelijk geen vergunning meer voor nodig; we zien op dit moment dan ook een grote wildgroei aan uitzendbureaus en detacheringsbureaus – omdat de uitzendkrachten worden gebruikt om de CAO te omzeilen en om werkgevers in staat te stellen om mensen buiten de CAO te houden.

Gelet op het feit dat er tot nu toe al twee grote problemen zijn gerezen rondom de wet, vraag ik de minister of er geen sprake is van een schijnoplossing – laat ik zeggen: een schone schijn – voor de werknemers, omdat die problemen de betrokkenen ook in de toekomst zwaar in de problemen zullen brengen.

Minister De Vries:

Mevrouw de voorzitter! Ik heb er al op gewezen dat de ABU uitgaat van 2000 tot 4000 mensen die bij die overgang wellicht problemen zouden kunnen hebben. Daar tegenover hebben velen voordelen die tot nu toe niet vermoed waren. Bovendien heeft men die problemen over het algemeen ook gehad toen die wet er niet was. Ik vind de door de heer De Wit gegeven voorstelling van zaken dus veel te pessimistisch als zij al niet te negatief is.

De heer De Wit heeft gezegd dat ook de werkgevers in de metaalsector en werknemers allerlei problemen verwachten. Als ik mij dagelijks bezig moet houden met stellingen die men betrekt, zou ik eerlijk gezegd geen oog meer dichtdoen. Op een gegeven moment zitten werkgevers en werknemers bovendien weer bij elkaar aan tafel om problemen op te lossen. Als we zien waar dat in de huidige CAO toe geleid heeft – een aparte bijlage om de in januari dreigende problemen op te lossen; naar mijn smaak werkt dat goed – ga ik ervan uit dat men, zij het met publieke stellingnames en uitroepen, in de gelegenheid zal zijn om die problematiek straks op te lossen. Het spreekt vanzelf dat zowel werkgevers als werknemers daar een groot belang bij hebben.

Is een gedeeltelijke algemeenverbindendverklaring van de CAO mogelijk? Dat zal ik bezien nadat de Stichting van de arbeid daarover een advies heeft uitgebracht. Dat advies heb ik juist gevraagd om meer inzicht te krijgen, want er moet zorgvuldig worden gehandeld.

Is er sprake van wildgroei na de verruiming van de mogelijkheden om uitzendbureaus te beginnen? Die verruiming is er gekomen om die markt meer mogelijkheden te geven. Ik denk dat het nog veel te vroeg is om dat soort conclusies te trekken.

Tot slot had de heer De Wit het over schone schijn. Ik geloof niet dat daar sprake van is. Ook gelet op het onderzoek naar de eerste drie maanden van de wet – dat was de spannendste periode, want toen wisten we helemaal niet zeker hoe het in de praktijk zou gaan – is er een heel goede kans dat die wet inderdaad de verrijking brengt die we daarvan voor onze arbeidsverhoudingen verwacht hadden. We zullen dat natuurlijk allemaal blijven volgen, maar het heeft niet zoveel zin om op basis van uitlatingen van de een of ander te zeggen dat er weer een groot probleem is. De problemen die we tot nu toe gehad hebben, zijn heel behoorlijk opgelost en daar verdienen de sociale partners bepaald een compliment voor.

Naar boven