Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling van Twente (26353).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Balemans, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Balemans (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Twijfel is het begin van iedere beslissing en als je twijfelt is het extra zaak om ervoor te zorgen dat je niet alleen alle argumenten hoort, maar dat je deze ook zorgvuldig en stuk voor stuk afweegt. Pas dan kun je tot een weloverwogen besluit komen. Dat is voor de VVD zeker van toepassing ten aanzien van het wetsvoorstel dat thans aan de orde is. De gemeentelijke herindeling van Twente is een proces dat qua omvang uniek is in Nederland en voor wat betreft de inhoud geleid heeft tot vele debatten en discussies. Twente werd menselijke emotie en bestuurdersleed.

Mevrouw de voorzitter! De VVD-fractie heeft steeds opengestaan voor de argumenten van de voor- en tegenstanders van dit wetsvoorstel. Vele malen heb ik Twente bezocht en vele bestuurders en actiecomités hebben de weg naar Den Haag afgelegd om te pleiten voor hun standpunt. De VVD-fractie heeft groot respect voor de wijze waarop bestuurders en bewoners van de gemeenten in Twente hun strijd hebben gevoerd, terecht hard vechtend voor hun zaak op argumenten. Wie nu nog durft te zeggen dat de afstand tussen burgers en bestuur of tussen Twente en Den Haag te groot is, weet niet meer waar hij het over heeft. Twente en Den Haag hebben elkaar wederzijds goed weten te vinden. De afstanden in Nederland zijn minder groot dan wel eens gesuggereerd wordt. Vandaag begint de laatste fase van een proces dat voor een groot aantal jaren zal bepalen hoe Twente eruit gaat zien. Na de provincie, de gemeenten, de inwoners en het kabinet is nu de Tweede Kamer aan de beurt om de vraag te beantwoorden of dit de weg is die zij wenst te kiezen.

Ik heb al eerder gezegd dat processen van gemeentelijke herindeling menselijke emotie en bestuurdersleed zijn. Reden genoeg voor de VVD om niet alleen zorgvuldig met dergelijke gevoelens om te gaan, maar tevens om ervoor te zorgen dat het bestuurlijk instrument van de gemeentelijke herindeling daadwerkelijk oplossingen biedt voor een groot aantal jaren indien het wordt toegepast. Bij de discussies over de vernieuwing van de binnenlands bestuurlijke organisatie is voor de VVD steeds het uitgangspunt geweest dat niet getornd diende te worden aan de drie huidige volwaardige bestuurslagen: Rijk, provincie en gemeenten. Het huis van Thorbecke moet wat verbouwd worden, maar de fundamenten zijn nog steeds van goede kwaliteit. Naar de mening van de VVD dient het openbaar bestuur een structuur te bezitten die een tweetal doelstellingen kan realiseren. In de eerste plaats is dat bestuurskracht. De uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten dient doeltreffend en doelmatig te zijn. In de tweede plaats is dat democratische kwaliteit. De besluitvorming dient niet alleen plaats te vinden door bevoegde en controleerbare organen, maar dient daarnaast herkenbaar te zijn en rechtstreeks aan te sluiten bij de directe woon- en leefomgeving van de mensen.

De VVD is het met de regering eens dat om deze door mij genoemde doelstellingen te realiseren en de betrokkenheid van de burgers bij het openbaar bestuur zo groot mogelijk te maken, de gemeentelijke bestuurslaag zo sterk en autonoom mogelijk dient te zijn. Dit betekent dat gemeenten daadwerkelijk in staat moeten zijn om de hun toevertrouwde taken en bevoegdheden ten behoeve van hun inwoners effectief en efficiënt uit te voeren. Dat het element van de schaalgrootte daarbij een rol speelt, behoeft geen verwondering te wekken. Het is voor de VVD echter de vraag hoe groot wenselijk is. "Groot, groter, grootst" als synoniem voor "goed, beter, best" is voor mijn fractie een onacceptabele gedachtegang. Herindeling dient gericht te zijn op maatwerk en is een middel om te komen tot een sterkere bestuurlijke structuur indien andere middelen, als intergemeentelijke samenwerking of grenscorrecties, tot geen of onvoldoende resultaat zullen leiden.

Mevrouw de voorzitter! In de zomer van 1998 heeft de VVD-fractie haar handtekening gezet onder een regeerakkoord dat de weg vrijmaakte voor de vorming van een kabinet van PvdA, VVD en D66. In het regeerakkoord is met betrekking tot gemeentelijke herindeling de volgende passage opgenomen: "Herindelingsvoorstellen waaronder die voor Den Haag en de regio Eindhoven-Helmond waarmee een aanvang is gemaakt, worden verder in procedure gebracht en in principe uitgevoerd conform de provinciale voorstellen". De woorden "in principe" zijn in een later stadium aan deze tekst toegevoegd omdat de Tweede Kamer geen stempelmachine is. Dit geeft de Kamer beperkte ruimte om op onderdelen af te wijken van het wetsvoorstel.

Mevrouw de voorzitter! De provinciale staten van Overijssel hebben in de vorige periode met 52 van de 63 stemmen een voorstel over de herindeling van Twente aanvaard. Ook de leden van de CDA-statenfractie hebben hun steun verleend aan het voorstel, dat door minister Peper ongewijzigd is overgenomen en naar de Tweede Kamer gestuurd. Op 3 maart jl. zijn er verkiezingen geweest voor de provinciale staten. Bij de vorming van het college van GS van Overijssel heeft het CDA de meerderheid verworven en is CDA-gedeputeerde Kampermans belast met de portefeuille bestuurlijke vernieuwing, waaronder ook de herindeling valt.

In een brief van 14 april 1999, slechts enkele dagen geleden, schrijft het nieuwe college van GS, waarin het CDA de grootste partij is, het volgende: "Ons college hecht er bijzonder aan het belang van de vorming van Twentestad bij u te benadrukken. Ook in de provinciale staten van Overijssel heeft dit voorstel brede steun: 52 van de 63 stemmen. Hierbij zijn zowel de belangen van de huidige steden Enschede en Hengelo gemoeid, als die van de gehele regio". Na de statenverkiezingen zijn het nieuwe college van Overijssel en de portefeuillehouder CDA-gedepu- teerde Kampermans nog steeds volledig achter hun oorspronkelijke ontwerpregeling blijven staan. Ook dit gegeven is voor de VVD-fractie van belang bij de beoordeling van dit wetsvoorstel.

Voorzitter! Voor de uiteindelijke standpuntbepaling van de VVD-fractie is met name het antwoord van de minister van groot belang. De geschiedenis van de bestuurlijke problematiek in Twente kenmerkt zich door lange en moeizame discussies over grootschaligheid en wenselijkheid. In 1987 zijn Enschede en Hengelo door het kabinet aangewezen als stedelijk knooppunt met het oog op hun te benutten mogelijkheden op (eu)regionale, nationale en internationale schaal. Uit de rapporten van de commissies-Wagner en -Montijn bleek vervolgens dat verregaande samenwerking dan wel samenvoeging een logische ontwikkeling zou zijn. Indertijd is door de gemeenten Enschede en Hengelo vrijwillig het initiatief genomen om te komen tot een dubbelstad. Dit voorstel is uiteindelijk alleen om financiële redenen ingetrokken.

Via de aanwijzing van dit gebied als BON-gebied, waarbij de nadruk sterk werd gelegd op intensivering van gemeentelijke samenwerking in de Kaderwet bestuur in verandering ging de discussie in de richting van de vorming van een stadsprovincie. Voor de VVD-fractie is een stadsprovincie Twente nooit de oplossing geweest. In 1995 heeft het kabinet vervolgens het standpunt ingenomen dat, mocht de vorming van een stadsprovincie niet wenselijk worden geacht, het middel van gemeentelijke herindeling de bestuurskracht van de regio zou moeten versterken. In oktober 1996 heeft de provincie Overijssel zich eveneens uitgesproken tegen de vorming van een dergelijke stadsprovincie. Voor de toekomst van Twente in bestuurlijk, ruimtelijk en economisch opzicht is een daadkrachtig bestuur noodzakelijk. Op 16 april 1996 heeft de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken per brief aan de Kamer laten weten dat intergemeentelijke samenwerking en het afsluiten van convenanten tot onvoldoende resultaat hadden geleid en dat dus tot herindeling diende te worden overgegaan. Kan de minister aangeven wat de voortgang van de intergemeentelijke samenwerking is geweest, met name tussen Enschede en Hengelo sinds 1996 en op welke terreinen deze zich heeft voltrokken? Acht de minister vervolgens het concept van intergemeentelijke samenwerking gekoppeld aan een arbitragerol van de provincie in het licht van het afgenomen draagvlak in Hengelo thans een realistische alternatief? Zo ja, onder welke voorwaarden zou dit dan gestalte kunnen krijgen?

Mevrouw de voorzitter! Sinds het aantreden van dit kabinet is minister Peper verantwoordelijk voor de vormgeving van bestuurlijk Nederland. In de negen maanden dat hij nu het ambt van minister bekleedt, staat hij op het punt te bevallen van zijn kindje: Twentestad. Als jonge vader voel ik met hem mee. Oorspronkelijk zag de gemeente Hengelo veel in een samengaan met Enschede. Sinds enige tijd geloven het gemeentebestuur en de inwoners van Hengelo blijkbaar niet meer in Twentestad. Kan de minister een verklaring geven voor deze omslag?

Als de VVD-fractie de belangrijkste argumenten voor en tegen de vorming van Twentestad op een rij zet, ontstaat het volgende beeld. Voor Twentestad pleiten de volgende aspecten. Ik noem in de eerste plaats de vorming van een sterk gemeentelijk bestuur voor het grootste deel van het stedelijk centrum van Twente, waardoor de knooppuntfunctie goed tot haar recht komt. Ten tweede, Twentestad voorkomt ongezonde vormen van onderlinge concurrentie tussen de gemeenten in het stedelijk knooppunt. Voorzieningen worden dubbel uitgevoerd zonder dat daar een aanwijsbare markt voor is, hetgeen onnodige kosten met zich brengt. Kan de minister aangeven om welke dubbele voorzieningen het hierbij gaat en welke onnodige kosten dit met zich brengt? Ten derde, Twentestad leidt tot een versterking van het lokale bestuur. Er zijn meer mogelijkheden voor een specifieke overdracht van rijks- en provinciale taken en een sterkere aanpak van de grotestedenproblematiek. Kan de minister aan de VVD-fractie duidelijk maken welke rijks- en provinciale taken overgedragen zouden kunnen worden aan Twentestad? Ik noem ten vierde de versterking van de nationale en internationale concurrentiepositie en de versterking van de regio ten opzichte van landelijke en Europese overheden. In het verlengde hiervan kan dit leiden tot een krachtige positie binnen de reeds bestaande samenwerking met steden als Münster en Osnabrück. Ten vijfde, er bestaat een groot draagvlak voor Twentestad bij het bedrijfsleven, het onderwijs en twee van de drie betrokken gemeenten.

Als laatste pleit in de ogen van de VVD-fractie voor Twentestad, dat er sprake is van behoud en creatie van werkgelegenheid door meer mogelijkheden voor vestiging van bedrijven. Er is geen versnippering van landschap door een evenwichtige verdeling tussen natuur, bedrijfsterreinen, woningbouw en landbouw. Te denken valt hierbij aan het ruimtelijk dichtslibben van het gebied tussen de stedelijke kernen van Hengelo en Enschede. Bij het verdwijnen van de tussenliggende gemeentegrens kunnen woningbouw, industrie en de Universiteit van Twente zich beter ontwikkelen zonder dat dit ten koste gaat van de daar aanwezige natuurgebieden, zoals het Lonnekerveld en Drienerloo?

Er pleiten ook een aantal argumenten tegen de vorming van Twentestad. Op de eerste plaats wordt gewezen op een mogelijke verstoring van de bestuurlijke verhoudingen in de regio en de provincie. Met name zou daarbij de positie Almelo en Wierden een rol spelen. Ik kom daar later in mijn verhaal nog op terug. Ten tweede, de in het regeerakkoord benadrukte versterking van de arbitragerol van de provincie zal onder druk komen te staan. Ten derde, de bestuurlijke afstand tussen de gemeente en haar diensten enerzijds en de burgers anderzijds zou te groot worden. Ten vierde, binnen Twentestad zou Enschede een te dominante rol gaan spelen, met mogelijke gevolgen voor de spreiding van het voorzieningenniveau in de andere steden. Kan de minister aangeven of hij de argumenten die tegen pleiten, deelt?

Voorzitter! Ik kom bij de positie van Almelo. De VVD-fractie deelt de zorg van de minister over de ruimtenood van deze gemeente. Voor de economische mogelijkheden en de behoefte aan woningbouwlocaties kan een oplossing gevonden worden door het door mij met mijn coalitiegenoten ingediende amendement dat beoogt het gedeelte van de gemeente Borne dat oorspronkelijk werd toegevoegd aan de gemeente Wierden, nu toe te voegen aan de gemeente Almelo. Hiermee wordt in voldoende mate tegemoetgekomen aan de behoefte van Almelo. Voor de gemeente Wierden heeft dit voor haar verdere ontwikkeling geen negatieve gevolgen. De VVD-fractie wijst in ieder geval een samenvoeging van Wierden en Almelo af.

Terecht maakt de minister enige kanttekeningen bij de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Oldenzaal. Gezien de geografische positie van Oldenzaal, de te verwachte toename van logistieke bedrijvigheid en tegelijkertijd de belangrijkste functie inzake het beheer van het specifieke karakter van het landschap in dat deel van de regio, mag de vraag gesteld worden in hoeverre de voorgestelde grenscorrecties afdoende zullen zijn.

Voor de gemeenten Hof van Twente, Denekamp, Hellendoorn en Vriezenveen kan de VVD zich in grote lijnen vinden in het wetsvoorstel. Ten aanzien van deze gemeenten bestaat wel enige zorg over de financiële positie die ontstaat als gevolg van de betreffende samenvoegingen. Hoe denkt de minister deze problematiek te volgen? Is hij bereid om in de toelichting op het Gemeentefonds hieraan aandacht te besteden, zodat de Kamer hierover nader met de regering kan spreken?

Ook ten aanzien van de samenvoeging van Holten en Rijssen is de VVD-fractie positief. Terecht laat de minister, gezien de voorgeschiedenis, Bathmen buiten dit wetsvoorstel. Ook de VVD-fractie zal, wanneer de positie van Bathmen aan de orde komt, alle mogelijkheden binnen Overijssel andermaal afwegen. Vooralsnog is dat echter nu niet aan de orde.

Op 1 januari 2000 is de invoering van dit wetsvoorstel voorzien. Nu hebben mijn fractie geluiden bereikt van gemeenten die zeggen dat bij aanvaarding van het wetsvoorstel, na de uitspraak van de Eerste Kamer, de gemeentelijke organisaties niet op tijd de samenvoegingen van hun ambtelijke diensten kunnen realiseren. Kan de minister aangeven of hij praktische problemen voorziet bij de betrokken gemeenten? Wat kan dit eventueel betekenen voor de beoogde datum van invoering, te weten 1 januari 2000?

Mevrouw de voorzitter! Vermeldenswaardig is voorts de commotie die is ontstaan over de consultatieplicht op grond van de Wet op de ondernemingsraden. De WOR spreekt over een consultatievereiste van de OR voor de overheid voorzover er personele consequenties verbonden zijn aan de in te voeren regelingen. Nu constateert de Ondernemingskamer met betrekking tot de herindeling van Twente dat deze consultatie niet heeft plaatsgevonden, maar wel plaats had moeten vinden. Voorts verklaart de Ondernemingskamer zich onbevoegd omdat het wetsvoorstel al bij de Tweede Kamer is ingediend. Kan de minister aangeven wat hij van de uitspraak van de Ondernemingskamer vindt? Is de minister, nu dit probleem op zijn bord ligt, van plan om de OR om advies te vragen? Tot slot de vraag aan de minister op welke wijze hij in toekomstige situaties van plan is om hiermee om te gaan.

Mevrouw de voorzitter! De VVD-fractie heeft alle argumenten van voor- en tegenstanders, van de provinciale staten van Overijssel en van de regering, afgewogen. Dit wetsvoorstel heeft een lange geschiedenis. Die geschiedenis is van invloed op het eindoordeel van de VVD. Op de radio zijn tegenwoordig veel reclamespotjes te horen met de boodschap: het is tijd voor Twente. De regio heeft na vele jaren van discussie behoefte aan duidelijkheid en rust, opdat gebouwd kan worden aan een nieuwe toekomst.

Voorzitter! Maatwerk, bestuurskracht en democratische kwaliteit zullen bij mijn fractie van groot belang zijn bij de uiteindelijke beoordeling van dit wetsvoorstel. Daarnaast spelen het regeerakkoord en het oordeel van de provincie Overijssel een belangrijke rol in de eindafweging die wij na dit debat zullen maken. De VVD ziet de antwoorden van de minister met belangstelling tegemoet.

De voorzitter:

Ik feliciteer de heer Balemans met zijn maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Om te beginnen feliciteer ik de heer Balemans met zijn maidenspeech. De eerste keer dat ik hier stond, ging ik bijna dood van de zenuwen. Ik vond dat hij het bewonderenswaardig rustig deed. Ik vind het jammer dat we niet mochten interrumperen, maar dat komt wel in de tweede termijn, zei zij strijdlustig.

Dit wetsvoorstel tot herindeling van de regio Twente heeft een lange, lange voorgeschiedenis. Zo betekende de nacht van Schmelzer van 13 op 14 oktober 1966 niet alleen het einde van het veelbetreurde kabinet-Cals of een markering van alle politieke en maatschappelijke veranderingen waar Nederland in de jaren daarna mee te maken zou krijgen. Vandaag is van minstens even groot belang dat deze kabinetscrisis ook een streep haalde door een fusie van Ambt Delden en Stad Delden die in dezelfde week door de Tweede Kamer zou zijn besproken.

Dit wetsvoorstel heeft ook een bewogen voorgeschiedenis. Als BON-gebied heeft de regio alle pieken en dalen van de discussie over de stadsprovincie mee beleefd. Uiteindelijk is de stadsprovincie Twente er niet gekomen. De een is daar rouwiger om dan de ander, ook in mijn fractie, maar een feit is het wel. Voor een regioprovincie Twente ontbreekt het politieke draagvlak, zowel in de provincie Overijssel als hier in de Tweede Kamer.

Het wetsvoorstel waar wij vandaag over debatteren, is het antwoord van de Paarse coalitie op de vraag: wat nu? Of liever gezegd: wat dan wel? Simpelweg terugkeren naar de oude toestand in de regio is voor deze coalitie nooit een optie geweest. De vraag die dezer dagen moet worden beantwoord, is of dit wetsvoorstel een adequate bestuurlijke voorziening treft voor de in Twente ontstane situatie. Met opzet gebruik ik hier het woord "coalitie". Deze minister is wat betreft dit plan immers op een rijdende trein gestapt. Tijdens de kabinetsformatie is geen van de coalitiefracties met het verzoek gekomen om de route van deze trein aan te passen. De heer Balemans refereerde daar net al aan. Net als de VVD-fractie is mijn fractie van mening dat de afspraken in het regeerakkoord over dit dossier niet vrijblijvend zijn. Voor ons geldt: een man een man, een vrouw een vrouw, een woord een woord.

Wat mijn fractie betreft klemt de vraag "wat dan wel?" het hardst in het stedelijke gebied van Twente. Niet voor niets was en is het grotestedenbeleid een van de paradepaardjes van deze coalitie. Steden vormen de trekkers van een land of een regio. Daar concentreert zich innovatie en vooruitgang. Tegelijkertijd kampen veel steden, ook de Twentse, met een gemiddeld hogere werkloosheid, een lager inkomen en een opeenstapeling van sociale problemen. Er is dus alle reden om in de steden te investeren. Als het daar beter gaat, zal dat te merken zijn in het hele land, of een hele regio. Een bestuurlijke vernieuwing in een gebied zal toereikend moeten zijn om de ambities van deze coalitie met de steden aan te kunnen, ja zelfs te versterken. Een bestuurlijke vernieuwing zal moeten leiden tot democratisch, krachtig en betrokken bestuur.

Het kabinet stelt dat een fusie van Borne, Hengelo en Enschede tot Twentestad aan die wensen voldoet. Het nieuwe college van gedeputeerde staten in de provincie Overijssel heeft dat vorige week nog eens bevestigd. De PvdA-fractie deelt die mening. Steeds weer komt bij discussies over grotestedenbeleid het belang om de hoek van een integrale aanpak. Samenwerking vormt zowel het begin als het einde en alles daar tussenin van een succesvol beleid. In een stedelijk gebied als dat van de toekomstige Twentestad gaat het dan niet alleen om ontkokering en samenhang tussen verschillende beleidsterreinen, maar ook om bestuurlijke samenwerking die een heel gebied beslaat.

Geen van de bij deze herindeling betrokken gemeenten bestrijdt de meerwaarde van die samenwerking.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Ik was het helemaal eens met het eerste deel van het betoog van mevrouw Barth. Het grotestedenbeleid is een heel belangrijke investering. Maar na de overstap naar deze herindeling kan ik haar niet meer volgen. Waarom kunnen het grotestedenbeleid, die investering en de ontkokering niet worden uitgevoerd zonder deze herindeling?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb niet gezegd dat het niet kan worden uitgevoerd zonder deze herindeling. Ik heb gezegd dat wij verwachten dat deze herindeling de bestuurlijke context zal creëren waarin het beleid beter tot zijn recht komt.

Mevrouw Kant (SP):

Maar als u dat zegt, waarom bent u dan niet voor samengaan van de hele Randstad? Dan kunnen wij daar ook alles beter op elkaar afstemmen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat is misschien geen gek idee. Ik zal er eens over nadenken.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Als ik het goed heb, zijn op dit moment Hengelo en Enschede betrokken bij het grotestedenbeleid. Wat is dan de meerwaarde van de herindeling in het kader van het grotestedenbeleid, nu twee van de drie gemeenten waar het bij de herindeling om gaat (en wel de twee grootste) al betrokken zijn bij dit beleid?

Mevrouw Barth (PvdA):

Nogmaals: wij verwachten dat deze herindeling een optimale bestuurlijke context zal creëren waarin dit beleid tot zijn recht kan komen. Het gaat om samenwerking en samenhang en dat komt beter tot stand als wordt overgegaan tot samenvoeging van de besturen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dan blijft er nog een andere vraag, want mevrouw Barth zei ook dat hier bestuurlijke vernieuwing tot stand gaat komen. Als ik haar goed beluister, praat zij echter over een doodordinaire herindeling, waarbij drie gemeenten bij elkaar worden gevoegd. Waar zit dan het element van bestuurlijke vernieuwing?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik begrijp het ongeduld van mevrouw Van der Hoeven, maar als zij mij verder laat gaan met mijn betoog, zal die vraag zeker beantwoord worden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dan kom ik er straks wel op terug.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat mag.

Niet een van de bij deze herindeling betrokken gemeenten bestrijdt de meerwaarde van die samenwerking. In het geval van Twentestad ook Hengelo niet. Dat mag blijken uit de actieleus die de gemeente Hengelo in de strijd geworpen heeft: samenwerking ja, Twentestad nee. Waarom is dit Hengelose voorstel voor de PvdA-fractie nu niet voldoende? Om te beginnen vinden wij zo'n constructie te weinig democratisch. Er ontstaat in zo'n geval intergemeentelijk bestuurlijk overleg, waar de volksvertegenwoordiging alleen indirect bij betrokken kan zijn. Dat schept al snel een situatie waarin onduidelijkheid bestaat over de vraag wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is. Mijn fractie vindt dat ongewenst. Bestuur moet rechtstreeks aanspreekbaar zijn voor zijn daden en voor zijn nalaten; dat laatste is misschien nog wel belangrijker. Van onhelderheid en het risico dat verantwoordelijkheden worden afgeschoven, wordt de kloof tussen burger en bestuur alleen maar groter.

Het is mijn fractie niet ontgaan dat, toen wij deze zorg voorlegden aan het Hengelose college tijdens de hoorzitting van de vaste commissie op 12 februari in Oldenzaal, wij weinig hebben gehoord dat ons geruststelde. Integendeel, het antwoord dat pas na aandringen werd gegeven, luidde dat per onderwerp zou moeten worden bezien hoe de samenwerking het beste vorm kan worden gegeven. Dat leidt nu precies tot de ondoorzichtigheid en de bestuurlijke onderonsjes waar mijn fractie zo beducht voor is. Ook de slagvaardigheid van de samenwerking is minder groot als de bestaande gemeenten intact blijven. Om nog een bepaalde mate van democratie te garanderen, zal constante terugkoppeling naar de diverse gemeenteraden noodzakelijk zijn. Wie zal het hen kwalijk nemen als zij dan allereerst de belangen van hun gemeenten behartigen? Op onderdelen zal zeker een goede samenwerking van de grond komen, maar gegarandeerd is dat niet, en het risico dat de samenwerking gehinderd zal worden door stroperigheid en eigenbelang, is verre van denkbeeldig.

Op dezelfde hoorzitting was mijn fractie onder de indruk van het pleidooi van bijvoorbeeld Natuur en milieu, toch niet een organisatie die bekend staat om haar enthousiasme voor een grotere schaal, maar wel een uitgesproken voorstander van de komst van Twentestad.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U wijst nu intergemeentelijke samenwerking vrij hard af. Ik neem aan dat die afwijzing ook in het algemeen geldt. Mijn vraag is dan welke mogelijkheden u ziet voor intergemeentelijke samenwerking tussen Almelo en Twentestad. U sluit dat nu eigenlijk ook uit.

Mevrouw Barth (PvdA):

Uitsluiten is een te hard woord. Het is natuurlijk nooit verkeerd als gemeenten met elkaar overleggen en praktisch zaken met elkaar regelen. Wij zijn het echter wel eens met het uitgangspunt dat de minister zowel in de memorie van toelichting als in de nota heeft neergelegd, namelijk dat gemeenten in principe in staat moeten zijn om onafhankelijk tot eigen beslissingen te komen. Daar gaat het ons om.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Denkt u niet dat, als Twentestad haar beslag krijgt, er voor Almelo een groot probleem ontstaat om in deze regio, waarvan de samenhang steeds door de regering wordt onderstreept, samen te werken?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik wil niet flauw doen, maar ook hierop kom ik later nog terug.

Voorzitter! Natuur en milieu is geen organisatie die bekend staat om haar enthousiasme voor een grotere schaal, maar ze was wél een uitgesproken voorstander van de komst van Twentestad, omdat werkelijk integrale besluiten op het terrein van ruimtelijke ordening, bescherming van kwetsbare en bijzondere landschappen binnen de grenzen van Twentestad gewaarborgd zijn.

Daarmee kom ik bij mijn derde punt, de wens dat bestuur betrokken is. Er zijn mensen die veronderstellen dat dit zich per definitie niet verdraagt met schaalvergroting door middel van een gemeentelijke herindeling. Mijn fractie deelt die stellingname niet. Een bestuurder die niet weet wat er bij de bevolking omgaat en die het gesprek daarover mijdt, is gewoon een slecht bestuurder. Wij zien geen redenen om op voorhand aan te nemen dat bestuurders op een grotere schaal ineens slechtere bestuurders zouden zijn.

De meerwaarde voor de kwaliteit van het bestuur die de vorming van Twentestad betekent, zal een extra dimensie krijgen door over te gaan tot een vorm van binnengemeen- telijke decentralisatie. Gedeputeerde staten van Overijssel gaven in hun toelichting op het voorstel al aan dat een dubbelslag werkelijk bestuurlijke vernieuwing betekent: groter waar het nodig is en kleiner waar het kan.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Kleiner waar het kan, zegt u. Kunt u aangeven waar in dit wetsvoorstel iets wordt verkleind?

Mevrouw Barth (PvdA):

De minister gaat in de memorie van toelichting in op de mogelijkheden van binnengemeentelijke decentralisatie, maar dat zit niet in het wetsvoorstel zelf. Ik vind dat ook u erg hard naar de microfoon loopt. U bent wel erg ongeduldig.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat krijg je ervan. We zitten allemaal te wachten totdat u met uw verhaal komt. Ik constateer dat er nergens iets kleiner wordt gemaakt. Binnengemeentelijke decentralisatie is niet "kleiner waar het kan". Er wordt in feite slechts opgeschaald en groter gemaakt. Ik ben benieuwd naar uw "meerwaarde" in het kader van de bestuurlijke vernieuwing, want daarover heb ik nog niet veel gehoord.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wat ons betreft leidt binnengemeentelijke decentralisatie wel degelijk tot vormen van vernieuwing. Als je dit dubbelspoor volgt, breng je het bestuur op het niveau waarop het optimaal kan functioneren en slagkracht heeft voor het niveau waarvoor het is bedoeld. Wat ons betreft gaat deze herindeling gepaard met het actief inzetten op binnengemeentelijke decentralisatie zodat het bestuur heel zichtbaar kan zijn in de wijk, de buurt en het dorp.

Mevrouw Kant (SP):

Ik vind het prima wanneer er binnen gemeenten wordt gedecentraliseerd en dat wijk- en dorpsraden meer zeggenschap krijgen, maar waarom moeten gemeenten eerst fuseren voordat dit mogelijk is? Die zaken staan toch los van elkaar?

Mevrouw Barth (PvdA):

Zo eendimensionaal zit het bestuur helaas niet in elkaar. Waar het ons om gaat, is dat sommige taken en bevoegdheden beter op een hoger niveau kunnen worden gelegd, terwijl andere taken en bevoegdheden op een lager niveau beter tot hun recht komen. Het gaat dus niet alleen simpel om herverkaveling van bestuur, maar ook om de vraag wat je waar regelt en wie je waarvoor een bevoegdheid geeft. Langs die sporen kan bestuurlijke vernieuwing plaatsvinden.

Mevrouw Kant (SP):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Uw voorstel dat neerkomt op meer zeggenschap voor wijken en buurten, heeft niets met deze gemeentelijke herindeling te maken. En wat die bevoegdheden betreft, gaat u mij nu vertellen dat als Twentestad een geheel is geworden, die stad heel andere bevoegdheden krijgt dan nu geldt voor Hengelo en Enschede, anders dan dat het om een groter gebied gaat?

Mevrouw Barth (PvdA):

Je krijgt een andere verdeling van bevoegdheden waardoor ze beter passen bij de schaal waaraan ze worden toegekend. Daar zit wat ons betreft de meerwaarde van dit voorstel. Misschien wordt het wat helderder voor u als mij toestaat mijn betoog te vervolgen.

Ook de minister is, zo schrijft hij in de nota naar aanleiding van het verslag, een groot voorstander van vormen van binnengemeentelijke decentralisatie. Maar, zo stelt hij ook, de uitwerking daarvan valt onder de bevoegdheid van de nieuwe gemeente Twentestad. Daar heeft hij groot gelijk in. Toch zou mijn fractie een poging willen doen om de nieuwe gemeenten in de regio Twente, en dus niet alleen Twentestad, te stimuleren om met een vorm van binnengemeentelijke decentralisatie aan de slag te gaan. Vandaar dat wij een amendement hadden laten voorbereiden dat voor de gemeenten een inspanningsverplichting inhoudt om na twee jaar te melden of zij er wat aan gedaan hebben en zo ja wat. Dat hoeven niet noodzakelijk deelraden te zijn. Er zijn tal van manieren te bedenken om het bestuur te activeren om zijn burgers op te zoeken en bij beslissingen te betrekken.

Inmiddels is ons gebleken dat op de zolder van de Wet ARHI nog een bijna vergeten slotbepaling ligt, die hetzelfde voorschrijft. Daarom is een amendement indienen niet nodig. Het zou zelfs dubbel werk zijn. Wij vragen de minister wel deze bepaling in de Wet ARHI, die iedereen bijna vergeten was, grondig af te stoffen en na twee jaar te bezien en aan de Kamer te melden wat er in de regio van geworden is.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik neem aan dat deze oproep aan de minister niet alleen geldt voor het gebied waarover wij nu spreken, niet alleen voor dit herindelingsvoorstel, maar voor heel Nederland.

Mevrouw Barth (PvdA):

Uiteraard! Maar concreet speelt het nu hier.

Enigerlei vorm van binnengemeentelijk decentralisatie kost wel geld, zeker in het begin, als de fusie nog haar volle beslag moet krijgen en daar veel energie van het gemeentelijke apparaat in gaat zitten. Om die reden heeft mijn fractie al bij een eerdere gelegenheid gepleit voor een opslag op de gewenningsbijdrage, bestemd voor het creëren van bijkantoren, deelraden of iets dergelijks. De minister heeft toen gezegd dat hij daar zeker niet onwelwillend tegenover stond en beloofd ernaar te kijken. Mijn fractie wil graag van hem horen wat dat heeft opgeleverd. Wij vinden dit wetsvoorstel een mooie gelegenheid om over de brug te komen.

Ook wil mijn fractie graag een reactie van de minister op het voorstel van de fractievoorzitters van de PvdA in Borne, Hengelo en Enschede om een en ander wetenschappelijk te laten begeleiden. De ervaringen die bij deze bestuurlijke vernieuwing worden opgedaan, kunnen geanalyseerd en verwerkt beschikbaar komen voor andere gebieden in Nederland waar nog herindelingen zullen plaatsvinden. Is de minister bereid een pilotstudie uit te zetten? De Universiteit van Twente ligt onder handbereik.

Mijn fractie deelt dus de inhoudelijke motivatie van het kabinet voor de vorming van Twentestad. Op de genoemde hoorzitting is gebleken dat – ik herinnerde er al even aan – een scala van maatschappelijke organisaties voor Twentestad pleit. Om ervoor te zorgen dat de nieuwe gemeente zal beschikken over zoveel mogelijk slagkracht, is het van belang dat zij ook over een substantieel takenpakket beschikt. In de nota naar aanleiding van het verslag is de minister hier kort op ingegaan. Hij heeft gemeld welke overleggen hierover lopen. Dat roept bij mijn fractie nog een paar vragen op.

Veel van het succes van met name Twentestad zal afhangen van de vuist die het nieuwe bestuur zal kunnen maken. Op dit moment zijn de nodige taken onder gebracht bij het regionaal openbaar lichaam Twente. De minister meldt in de nota dat het regionaal lichaam wordt afgebouwd. In de regio horen wij echter stemmen opgaan om het ROL nog weer met twee jaar te verlengen. Mijn fractie zou dat ongewenst vinden. Het verdient aanbeveling de ROL-taken zo snel mogelijk in de bestaande bestuurlijke structuur onder te brengen. Graag hoor ik een reactie van de minister. Mijn fractie ziet het liefst zoveel mogelijk taken naar de gemeenten gaan, zoals ook in het regeerakkoord is afgesproken. Het lijkt gerechtvaardigd Twentestad, gezien haar omvang en functie als trekker van de regio, van een substantieel takenpakket te voorzien, dit alles uiteraard in goed overleg met Almelo en andere omliggende gemeenten en zonder de rol van de provincie uit het oog te verliezen.

Ik doe een paar suggesties: de lokale organisatie en eventueel het voorzitterschap van het Twents vervoerberaad; lokaal houder van de BOS-status; zelfstandig contactpartij over de Vinex en voorzitterschap van de stuurgroep Vinex-Vinac; centrumgemeente in het kader van de besluiten woninggebonden en locatiegebonden subsidies en de tijdelijke regeling duurzaam bouwen; thuisbasis van een CWI-plus en centrumgemeente voor het instellen en in stand houden van een regionaal overlegplatform aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. De besturen van de betrokken gemeenten weten er ongetwijfeld nog meer te bedenken. Hoe denkt de minister hierover en is hij in staat een dergelijke verdeling te bevorderen?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Mevrouw Barth spreekt over Twentestad als centrumgemeente, maar zelfs al maak je er één stad van, dan nog is er niet één centrum! Wat mevrouw Barth wil, betekent dat je ergens of in Hengelo, of in Enschede of in Borne al die zaken aanlegt en dat de rest het nakijken heeft.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik begrijp de vraag niet helemaal. Als wij straks overgaan tot de instelling van Twentestad, hebben wij daar toch te maken met één bestuur? Het maakt mij niet uit waar het bestuur fysiek zal zetelen; die discussie laat ik graag over aan Twentestad zelf. Als er eenmaal één bestuur zit, maakt het volgens mij niet meer uit. Dat was nu juist de gedachte achter het gehele voorstel.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Maar het gaat ook om de voorzieningen die er komen. Ik heb wat dat betreft ook naar u geluisterd. Gelet op de omvang van deze gemeente – 240.000 inwoners – kun je je niet beperken tot één voorziening, om welke het dan ook gaat. Je zult voor een spreiding over de verschillende kernen moeten zorgen. Wat dat betreft is ook uw eerdere vraag over welke voorzieningen er dubbel zijn, niet relevant omdat een aantal voorzieningen dubbel moet zijn en misschien zelfs wel driedubbel.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Wij moeten ervoor oppassen dat we langs elkaar heen praten. Ik had het niet over voorzieningen maar over taken en bevoegdheden. Dat is toch iets anders, want die kun je ook hebben zonder dat er een gebouwtje aan vastzit.

Mijn fractie heeft in het verslag ook gevraagd naar de overdracht van rijkstaken. De minister is in de nota even welwillend als weinig concreet. Welke rijkstaken komen in aanmerking voor decentralisatie, met name voor de uitvoering van het grotestedenbeleid? In het regeerakkoord is afgesproken dat een wettelijke experimenteermogelijkheid niet wordt uitgesloten. Welke mogelijkheden biedt dit Twentestad?

Mijn fractie is ervan overtuigd dat een goed toegeruste Twentestad de hogere kwaliteit van bestuur zal opleveren die met gemeentelijke herindelingen in het algemeen wordt beoogd. De nieuwe gemeente heeft meer mogelijkheden voor het voeren van integraal werkgelegenheidsbeleid, inclusief het bevorderen van vestiging van nieuwe bedrijven. De nieuwe gemeente heeft meer armslag bij het maken van belangrijke ruimtelijke afwegingen, waardoor bijvoorbeeld een betere bescherming van natuur en milieu tot stand kan worden gebracht. De nieuwe gemeente zal beter in staat zijn de sociale infrastructuur – onderwijs, welzijn, zorg, cultuur – te versterken. Dat alles zal de stad en daarmee de regio meer uitstraling geven in Nederland en een krachtiger positie binnen de euregio.

Tegenover deze voordelen staat – het is al vaak en veel besproken – de weerstand van met name de bevolking van Hengelo, het gemeentebestuur voorop.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U noemde zojuist alle voordelen die Twentestad zou kennen en die vormen natuurlijk het hart van de discussie die wij de komende dagen voeren. Over een van die voordelen wil ik u alvast een vraag stellen en wel over de zogenaamde sociale voordelen die u noemt. Kunt u hier iets preciezer over zijn? Wat stelt u zich voor bij de sociale voordelen die Twentestad zou hebben boven de afzonderlijke steden Enschede en Hengelo?

Mevrouw Barth (PvdA):

Om te beginnen, gaan wij ervan uit dat het bevorderen van de bedrijvigheid in de regio wel zal varen onder de vorming van Twentestad. Het creëren van werkgelegenheid is natuurlijk de krachtigste vorm van sociaal beleid die je kunt hebben. Daarmee krik je namelijk de welvaart in de stad haast als vanzelf op. Daar hebben wij dus grote verwachtingen van.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U spreekt over regionale werkgelegenheid. Het gaat dus om de werkgelegenheid in de gehele regio, die opgekrikt moet worden. Waarom heb je daar een Twentestad voor nodig? Kunnen de drie steden, centrumgemeenten in de regio, niet gezamenlijk zorgen voor versterking van de werkgelegenheid in de regio? Ik wil graag een causale relatie zien tussen de noodzaak van Twentestad en bijvoorbeeld bevordering van de werkgelegenheid.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik hoop dat mevrouw Halsema heeft geluisterd naar hetgeen ik de afgelopen 20 minuten allemaal heb gezegd. Volgens mij ligt het antwoord op haar vraag daar namelijk al in besloten. Wij verwachten dat de vorming van Twentestad zal leiden tot integraler en meer samenhangend bestuur. Dat levert een meerwaarde op bij bijvoorbeeld het aantrekken van bedrijvigheid en het stimuleren van werkgelegenheid. Het is een oeroude Hollandse wijsheid dat je verder komt als je de handen ineenslaat dan wanneer je tegenover elkaar staat en ieder voor zich een zo goed mogelijk resultaat probeert te bereiken. Wij verwachten dat die grotere samenhang zal leiden tot betere afstemming en coördinatie en tot gezamenlijk optrekken bij het bevorderen van de werkgelegenheid. Dat is de beste stimulans die je aan het sociale beleid van een gemeente kunt geven.

Daarnaast zullen diezelfde coördinatie en grotere samenhang in beleid ook optreden bij de onderwerpen die ik zojuist onder het kopje sociale infrastructuur heb genoemd. Ik wijs in dit verband op het op elkaar afstemmen van onderwijsvoorzieningen. Hengelo en Enschede hebben uitgebreid gediscussieerd over de vestiging van een regionaal onderwijscentrum. Het is natuurlijk veel beter om als één Twentestad dat ROC naar je toe te trekken dan om elkaar vliegen af te vangen. De meerwaarde die wij verwachten, is dat er een beter op elkaar afgestemd beleid kan worden gevoerd bij de vestiging, het aantrekken, het spreiden en het een plaats geven van voorzieningen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil er geen semantische kwestie van maken. Mevrouw Barth spreekt echter steeds over de handen ineenslaan en over samenwerken in plaats van over in elkaar opgaan. Dat is wel iets anders. Zij heeft het over samenvoeging, gecombineerd met een sterke decentralisatie in de vorm van deelraden en deelgemeenten. Maar hoe sluit zij uit dat die concurrentie niet voortgezet wordt in de vorm van binnengemeentelijke concurrentie? Amsterdam levert daarvan prachtige voorbeelden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Volgens mij heb ik ook dat al in mijn betoog aan de orde gesteld. Het gaat erom welke taak je op welk niveau neerlegt om te komen tot een optimale voorziening voor de burgers van Twentestad. Ik ben dus niet van plan om het werkgelegenheidsbeleid bij de stadsdeelraden van Twentestad te leggen. Ik ben het met mevrouw Halsema eens dat dit niet verstandig is.

Voorzitter! Ik kom terug op de bevolking van Hengelo. Het verzet van de bevolking is onder meer tot uitdrukking gekomen in een begin maart jongstleden gehouden referendum. Door het mee-indienen van de motie-Rehwinkel/Brood heeft mijn fractie duidelijk gemaakt dat wij weinig enthousiast zijn over gemeentelijke referenda die de gemeentelijke bevoegdheid te buiten gaan. Los daarvan spelen de gevoelens in de gemeente Hengelo natuurlijk een rol in de afweging waar ook mijn fractie voor heeft gestaan.

Als je het niet eens bent met de bevolking, schept dat de verplichting om goed te luisteren, zorgvuldig te wegen en het gesprek niet te schuwen. Wij zijn, als PvdA-fractie en als onderdeel van de vaste commissie, herhaaldelijk in het gebied op bezoek geweest om te luisteren, vragen te stellen, een mening te funderen en in discussie te gaan. Wij hebben alle informatie die schriftelijk – tot vanmorgen aan toe – is binnengekomen, tot ons genomen. Uiteindelijk hebben de verwachte voordelen van Twentestad bij ons, net als bij het kabinet, de doorslag gegeven. Dat wij daarbij ingaan tegen een deel van de bevolking, is niet gemakkelijk, maar wij doen het in de volle overtuiging dat de beslissing om Twentestad in te stellen een juiste is.

Mevrouw de voorzitter! Er resten mij nog twee opmerkingen over de opstelling en de positie van de gemeente Hengelo. De eerste gaat over de ondernemingsraad van de gemeente. Hij spande een rechtszaak aan om overleg met de provincie en de minister over de vorming van Twentestad af te dwingen. De Ondernemingskamer heeft in zijn uitspraak van eind februari verklaard dat de afweging of zij dat overleg alsnog aangaat bij de minister ligt, omdat het wetsvoorstel al in het parlement wordt behandeld. De minister heeft ons geschreven dat hij niets voelt voor een dergelijk overleg, omdat hij de stelling van de Ondernemingskamer dat hij medeondernemer van de gemeente Hengelo is, niet deelt. Over dat principiële punt zal de Kamer nog met het kabinet overleggen als de toegezegde brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ons te zijner tijd heeft bereikt. Het heeft daarom weinig zin dat debat hier en nu te voeren. Wel delen wij de conclusie over dit wetsvoorstel. De parlementaire behandeling was al volop bezig toen de Ondernemingskamer zijn uitspraak deed. De rechter heeft de minister de keuze gelaten of hij met de Hengelose ondernemingsraad zou gaan overleggen. Hij heeft ervoor gekozen om dat niet te doen. De PvdA-fractie kan dat billijken.

Het andere punt betreft de opstelling van het gemeentebestuur van Hengelo. Dat heeft zich sterk vereenzelvigd met het verzet tegen Twentestad, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de ondersteuning van het comité Twentestad nee, terwijl het actiecomité Hengelo sterk in Twentestad geen cent ondersteuning ontvangen heeft. Ook weigert het gemeentebestuur elk bestuurlijk vooroverleg met Enschede en Borne aan te gaan over de fusie, zolang de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog loopt. De minister schrijft in de nota dat hij die houding ten zeerste betreurt. Wij treuren met hem mee. Het is ons ook niet duidelijk wat het gemeentebestuur hiermee denkt te bereiken. Het enig denkbare effect kan zijn dat Twentestad straks een moeizame start zal maken en dat de potenties die de stad in zich draagt, trager tot bloei kunnen worden gebracht. Maar wie heeft er wat aan dat het voormalige Hengelo straks "zie je wel" kan roepen? In elk geval niet de bevolking!

Gelukkig zijn er in Twente ook gemeenten die zich wel verantwoordelijk opstellen. Ook zij verzetten zich met hart en ziel tegen opheffing van hun gemeente, maar ze werken wel mee aan alle noodzakelijke voorbereidingen. Als deze wet de eindstreep haalt, zijn zij er klaar voor. De minister schrijft dat er geen wettelijke sanctiemogelijkheden bestaan om op te treden tegen de Hengelose praktijken. Vindt hij dat die er wel moeten komen en, zo ja, hoe zouden die er dan uit moeten zien?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Vindt mevrouw Barth dat die sancties er moeten komen? Met andere woorden: vindt de PvdA dat die sancties er moeten komen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik kan u dat nog niet zeggen. Het hangt er helemaal vanaf hoe je daar vorm aan geeft.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Waarom vraagt u dat dan aan de minister, als u hier zelf nog geen mening over hebt? U moet dat toch vanuit een bepaald standpunt vragen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Het is geen kwestie van er geen mening over hebben. Volgens mij heb ik net in niet mis te verstane bewoordingen uitgelegd dat wij dit een heel verkeerde situatie vinden. Ik heb ook gezegd dat wij eigenlijk vinden dat dit niet zou mogen gebeuren.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Maar u vindt dus dat er sancties mogelijk moeten zijn ten opzichte van de partijen in Hengelo die er eigenlijk debet aan zijn dat deze situatie ontstaan is.

Mevrouw Barth (PvdA):

Neen, ik wil eerst graag horen wat de minister daarvan vindt. Vervolgens mag u mij in tweede termijn afrekenen op wat de PvdA-fractie daarvan vindt.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

U stelt die vraag evenwel vanuit de overtuiging dat er iets moet gebeuren en dat er sancties moeten kunnen plaatsvinden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Neen, ik stel die vraag vanwege de irritatie en treurnis bij mijn fractie over de opstelling van de gemeente Hengelo.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ja, maar irritatie en treurnis zijn natuurlijk geen goede raadgevers. Als u op gegeven ogenblik vraagt of er sancties moeten komen, dan vraag ik mij af hoe zich dat verhoudt tot de democratische instelling die de PvdA tenslotte wel degelijk heeft en die zij ook altijd heeft uitgedragen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Natuurlijk hebben wij die democratische instelling. Wij hebben als partij echter ook een bestuurlijk-verantwoordelijke instelling. En daar heb ik het nu even over.

De voorzitter:

U mag op dit punt nog één vraag stellen, mevrouw Van der Hoeven.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik wil dan nog aan mevrouw Barth vragen om uit te leggen hoe haar partij waarvoor zij hier als woordvoerder staat, de spanning ziet tussen enerzijds die bestuurlijke verantwoordelijkheid en anderzijds die democratie.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Wij erkennen dat die spanning bestaat. Er zijn evenwel gemeenten – dat is niet alleen bij deze herindeling zo, maar dat was ook bij voorgaande herindelingen het geval – die deze worsteling met open vizier aangaan. Het kan dus wel. Daarom vinden wij het ook zo ontzettend jammer dat Hengelo dat niet gedaan heeft.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Dat kan niet. Hengelo heeft ook met open vizier gevochten.

De voorzitter:

U hebt uw laatste vraag gehad.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik kom op de positie van Almelo. Tijdens het debat in provinciale staten was dit het onderwerp dat het meeste stof deed opwaaien. De door gedeputeerde staten beoogde versterking van Almelo door toevoeging van de kern Wierden haalde uiteindelijk de eindstreep niet. De minister heeft het voorstel, zoals het er na het debat in provinciale staten lag, integraal overgenomen. Maar over de positie van Almelo is hij ambivalent. In de memorie van toelichting schrijft hij dat een samenvoeging van Almelo en Wierden, wat hem betreft, zeer goed denkbaar zou zijn geweest. In de nota herhaalt hij dat, onder de toevoeging dat hij initiatieven uit de Kamer afwacht. Mijn fractie vindt dat de afweging van gedeputeerde staten in Overijssel verstandiger was dan die van provinciale staten. Als het aan de fractie van de Partij van de Arbeid lag, zou Wierden alsnog met Almelo fuseren. Dat zou Almelo niet alleen de ruimtelijke versterking opleveren waar de stad om zit te springen, het zou ook recht doen aan de maatschappelijke verwevenheid tussen Almelo en Wierden, en de solidariteit tussen stad en rand, waarvan de fractie van de Partij van de Arbeid zo'n voorstander is. Bovendien was het beter geweest voor het bestuurlijk evenwicht tussen straks de eerste en de tweede stad van Twente.

Voorzitter! Helaas ligt het niet alleen aan de fractie van de Partij van de Arbeid. Wij hebben tot onze spijt moeten vaststellen dat in de Kamer onvoldoende draagvlak bestaat om deze versterking van Almelo te realiseren. Het amendement van de VVD-fractie hierover hebben wij medeondertekend. Dat biedt Almelo in elk geval soelaas bij de uitgave van bedrijfsterreinen, wat elders weer meer lucht voor woningbouw oplevert. Bovendien komt het tegemoet aan het uitgangspunt dat gemeentes zo intact mogelijk door een herindelingsproces heen zouden moeten komen. De voormalige gemeente Borne wordt door deze wijziging verdeeld onder twee, en niet drie gemeenten. Het neemt niet weg dat het anders en beter had gekund. Wij hebben daarom aan de minister een aantal vragen. Is hij bereid de ontwikkeling van Almelo scherp in de gaten te houden en aan de bel te trekken als de Almelose jas snel te krap dreigt te worden?

Voorzitter! Een andere vraag, die nauw samenhangt met de positie van Almelo, is de discussie over een bandstad. Die brengt niet alleen Twentestad, maar ook Almelo en Wierden samen onder één bestuur. De minister heeft tot twee keer toe ingebracht dat hij een bandstad een brug te ver vindt. Mijn fractie zou het jammer vinden als de bandstad nu voor eens en voor altijd van tafel zou verdwijnen. In de eerste plaats omdat alle voordelen die voor Twentestad gelden, dan beschikbaar komen voor praktisch het hele stedelijke gebied in Twente. In de tweede plaats omdat zo'n bandstad ongewenste concurrentie tussen Twentestad en Almelo, dan wel een relatieve verzwakking van Almelo door de vorming van Twentestad kan voorkomen. Mijn fractie begrijpt dat de bandstad niet op een achternamiddag in dit wetsvoorstel kan worden geamendeerd.

De heer Balemans (VVD):

Ik heb in mijn betoog juist geprobeerd om aan te geven dat na jarenlange discussie, sinds 1987, zowel in Twente als in dit huis bij diverse gelegenheden is gezegd dat het langzamerhand tijd wordt dat er rust in de regio komt. Deelt u die mening met mij? Vindt u ook niet dat de discussie over de bandstad in feite niet meer aan de orde is? Wij praten nu over de vorming van Twentestad. De rust kan daarmee misschien terugkeren in Twente, waarna kan worden gebouwd aan een goede toekomst voor Twente. Maar laten wij nu niet alles overhoophalen in de komende periode!

Mevrouw Barth (PvdA):

Het is zeker niet de ambitie van mijn fractie om, als dit voorstel straks door beide Kamers is aangenomen, weer een hoop onrust te veroorzaken. Ik probeer aan te geven dat wij het wel op prijs zouden stellen als de bandstad als perspectief op langere termijn niet van tafel verdwijnt. Wij zouden het prettig vinden als de minister bereid is een studie naar die bandstad te verrichten, waarin hij de mogelijkheden en de onmogelijkheden van zo'n constructie op een rijtje zet. Het gaat ons om de vraag of hij dit een bruikbaar perspectief voor de langere termijn acht. Daar zou dus ook uit kunnen komen dat het niet zo is, zeg ik tegen de heer Balemans.

De heer Balemans (VVD):

Ik kan u op voorhand al meedelen dat de VVD-fractie geen behoefte heeft aan een onderzoek naar de bandstad.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Bent u het eens met de regering dat als een herindeling heeft plaatsgevonden, deze zo solide moet zijn, dat er 25 jaar lang geen herindeling meer mag plaatsvinden? Erkent u hiermee niet impliciet dat de positie van Almelo bij de totstandkoming van Twentestad wel zeer ongunstig wordt?

Mevrouw Barth (PvdA):

Volgens mij is het uitgangspunt niet dat herindeling voor de komende 20 jaar niet meer mag, maar dat het niet nodig moet zijn. Dat is een heel subtiel verschil, maar volgens mij is het wel wezenlijk. Aan de andere kant geldt dat ik niet impliciet, maar heel expliciet heb gezegd dat ik mij zorgen maak over de positie van Almelo, en dat ik het dus graag anders had gezien. Maar helaas is daarvoor geen politiek draagvlak.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar waarom kiest u dan nu wel voor Twentestad, wetend dat daarmee de discussie over de bandstad waarschijnlijk op de lange baan wordt geschoven en gedurende een heel lange periode niet meer mogelijk is, waardoor Almelo gedurende die periode wordt verzwakt?

Mevrouw Barth (PvdA):

Almelo hoeft niet verzwakt te worden. Het gaat ons erom dat Almelo optimaal toegerust de komende 20 jaar in gaat. Wij vinden dat dat goed gebeurt, maar dat neemt niet weg dat het beter had gekund. Daarom stemmen wij in met het voorstel zoals het voorligt. Wij weten wel dat er ook andere opties tijdens de discussie een rol hebben gespeeld, heel serieus zelfs, want dat was een voorstel van gedeputeerde staten. Alles afwegende kwam mijn fractie tot de conclusie dat dat voorstel beter was. De PvdA-fractie in Overijssel vond dat overigens ook, evenals onze gedeputeerde. Wat dat betreft trek ik in elk geval één lijn met de partij. Wij vinden het dus jammer dat het niet gelukt is. Wij hebben hier aan de orde gesteld dat wij dat graag anders willen en hebben tot onze spijt moeten constateren dat er geen draagvlak voor was. Vervolgens maak je de afweging of het voorstel, ondanks het gebrek aan draagvlak, goed genoeg is om met vertrouwen de toekomst tegemoet te gaan. Dat is het wat ons betreft. Dat ontslaat je echter niet van de plicht om goed te blijven opletten. Dat is precies wat ik aan de minister heb gevraagd.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik wil even terug naar die bandstad. Als ik mij goed herinner, staat er over die bandstad niets in het regeerakkoord.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat klopt.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

U komt dus met iets nieuws dat niet in het regeerakkoord staat. U stelt dat niet zelf voor, want dat durft u niet, maar u wilt het de minister laten zeggen. Dat is toch raar. Zegt u dan dat u dat wilt en dient u daar een amendement voor in.

Mevrouw Barth (PvdA):

Nee, dat zou ik niet juist vinden, want een bandstad wijkt vrij behoorlijk af van het voorstel zoals dat er ligt. Ik zou het niet meer dan fatsoenlijk vinden dat, als je zoiets wilt, je bijvoorbeeld eerst gaat onderzoeken hoe de bevolking daarover denkt, hoe besturen daarover denken, hoe er in de samenleving over wordt gedacht. Dat zou betekenen dat je weer een heel traject van kijken, wegen, studeren in de regio aan moet gaan. Daarom zeggen wij dat het voorstel dat er nu ligt, met de aanpassingen die wij als coalitie hebben aangebracht, voor ons goed genoeg is om de toekomst mee in te gaan. Wij vinden de gedachte van de bandstad echter wel een heel interessante gedachte.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Als u dat onderzoek waar u het nu over heeft van tevoren had gedaan, had u nu een standpunt in kunnen nemen en niet naar een onderzoek hoeven te vragen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mijn moeder zei altijd: as is verbrande turf. Achteraf is het altijd gemakkelijk praten.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik gun mevrouw Barth de gedachte van de bandstad als een interessante gedachte. Maar spreekt zij niet ver voor haar beurt in dit debat? Zou het niet uit de logica van herindelingsvoorstellen voortvloeien dat je daar een serieus punt van maakt, zoals zij nu doet, als het door de bevolking wordt aangedragen, als de provincie daarnaar vraagt, en niet op dit moment?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik maak geen serieus punt van de bandstad. Ik maak een serieus punt van een studie naar de bandstad. Dat is een vrij belangrijk verschil. Wij snappen dat je zoiets omvangrijks niet even op een achternamiddag in een wetsvoorstel amendeert. Dat zou niet zorgvuldig zijn en niet verantwoordelijk. Dat neemt niet weg dat die bandstad wel allerlei interessante opties biedt, interessant genoeg om in die nu niet direct van tafel te vegen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

U weet toch dat studeren hier nooit vrijblijvend is en dat het altijd politiek richtinggevend is? Waarom dat verzoek niet even tussen haken geplaatst, gewacht tot er een zekere rust is in de regio na de herinde- lingsprocedure waar wij nu mee bezig zijn, om dan te kijken of het nodig is om verder te werken aan een eventuele bandstad. Ik ben er geen voorstander van en ik vind het op dit moment zeer prematuur.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb dan ook heel nadrukkelijk gezegd: als perspectief voor de langere termijn. Het is dus niet de bedoeling om binnen vijf jaar de boel weer overhoop te gaan gooien. Wij vinden het wel een interessante gedachte. Daar willen wij graag verder uitwerking aan geven.

De heer Van Middelkoop (GPV):

De laatste opmerking van mevrouw Barth was interessant, want ik begrijp nu dat zij het, voorzover zij het interessant vindt, pas mogelijkerwijs tot gelding wil brengen na een periode van vijf jaar of langer.

Mevrouw Barth (PvdA):

Op langere termijn.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Daarmee is het redelijk onschadelijk gemaakt, hoop ik.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat laat ik voor rekening van de heer Van Middelkoop.

Voorzitter! Ook voor de vierde stad van Twente, Oldenzaal, ligt versterking in de rede. De provincie heeft gekozen voor een zeer bescheiden uitbreiding, maar heeft nadrukkelijk de optie opengehouden om als daar in de toekomst behoefte aan is, bijvoorbeeld voor meer bedrijfsterreinen, toch nog tot grenscorrectie over te gaan. De gemeente Oldenzaal stelt daar tegenover dat zij reeds nu voorziet dat die behoefte ontstaat. De minister schrijft in de memorie van toelichting dat verdere versterking van BarthOldenzaal in de rede had gelegen, gelet op de regionale functie die deze stad heeft. Mijn fractie heeft zich door de argumenten van Oldenzaal laten overtuigen. Wij denken bovendien – en dit argument zal zowel mevrouw Van der Hoeven als de heer Van Middelkoop uit het hart gegrepen zijn – dat het niet verstandig is om als een herindeling is afgerond, na korte tijd opnieuw met procedures te beginnen, al is het dan een provinciale die zal leiden tot een grenscorrectie. De algemene lijn is dat gemeenten na een herindeling zo'n 20 à 25 jaar vooruit moeten kunnen. Wij vinden het belangrijk dat nu met dit debat in één keer een heldere situatie ontstaat. Als men weet waar men aan toe is, kan op basis daarvan gebouwd worden aan nieuwe bestuurlijke verhoudingen in het gebied. Om die reden heeft mijn fractie een amendement ingediend dat de grenscorrectie rond Oldenzaal regelt. Dat amendement is medeondertekend door de heren Balemans en Hoekema.

Voorzitter! De minister stelt voor om de gemeente Holten en Rijssen met elkaar te laten fuseren. De PvdA-fractie kan daarmee instemmen, maar ook hier geldt dat het besef dat dit het maximaal haalbare is, voor ons niet het meest optimale is. Ook hier hadden wij liever gezien dat het voorstel van gedeputeerde staten was gevolgd en dat de kern Enter en omgeving aan Holten en Rijssen was toegevoegd. Daar bestaan goede argumenten voor. Zoals ook de minister in de nota aangeeft, is Enter sterk georiënteerd op Rijssen. Bovendien breidt Rijssen nu uit in de richting van Holten. Dat bedreigt een kwetsbaar landschap en wij hebben begrepen dat de gemeente Rijssen zelfs probeert een ecologische zone te verleggen ten behoeve van industrie en woningbouw. Dit terwijl Enter langs de A1 al bezig is met uitbreiding van die bedrijvigheid. Rijssen zou daar heel goed bij aan kunnen sluiten als ook Enter onderdeel van de nieuwe gemeente zou worden. Het is echter een feit dat ook hiervoor politiek draagvlak in de Kamer ontbreekt. Wij leggen ons daarbij neer. Wel zou ik graag nog van de minister willen horen wat de gevolgen hiervan zijn voor natuur en milieu.

De fractie van de PvdA stemt in met de vorming van de nieuwe gemeente Denekamp, bestaande uit Denekamp, Weerselo en Ootmarsum. Dit past binnen het streven naar krachtige plattelandsgemeenten in het algemeen en een krachtige regio Twente in het bijzonder. Wij zijn het eens met het uitgangspunt van het kabinet dat gemeenten zoveel mogelijk denk- en beleidskracht in eigen huis moeten hebben om de verantwoordelijkheden van het moderne lokale bestuur optimaal aan te kunnen.

Wij hebben met veel interesse kennisgenomen van de creatieve pleidooien van het college van burgemeester en wethouders van Ootmarsum om het stadje een soort status aparte te geven, maar wij steunen de redenering van de minister dat Ootmarsum in dat geval over te weinig slagkracht zal beschikken om alle huidige en toekomstige gemeentelijke taken aan te kunnen. Wel zien wij in de positie van Ootmarsum als stad tussen voor het overige alleen maar plattelandsgemeenten een onderstreping van ons pleidooi voor enigerlei vorm van binnengemeentelijke decentralisatie. Ootmarsum moet ook in de nieuwe gemeente haar stem luid en duidelijk kunnen laten klinken.

Weerselo is bij de Kamer langs geweest met het verzoek om met behoud van al haar huidige grondgebied door dit herindelingsproces heen te komen. Wij hebben dat niet op alle fronten kunnen honoreren, zoals mag blijken uit onze bijdrage over Oldenzaal. Wel hebben wij een amendement van de D66-fractie medeondertekend om Bovendeurningen met uitzondering van de vliegbasis Twenthe bij Weerselo te laten. Het voornaamste argument voor het laten overgaan van dit gebied naar de nieuwe Twentestad was dat daarmee het beheer over de luchthaven in één hand kwam, alsmede om het tracé van de A1 onder zomin mogelijk gemeenten te doen vallen. Het eerste kunnen wij volgen; het tweede veel minder, vooral omdat ooit over diezelfde A1 een viaduct is gelegd om de bewoners van Bovendeurningen niet te isoleren van de rest van Weerselo.

Voorzitter! Ik kom aan de gemeenten Hellendoorn, Den Ham en Vriezenveen. Wat deze gemeenten bindt, is de positie van de kern Daarlerveen. De bevolking heeft op allerlei manieren ludieke acties gevoerd tegen de overgang van de gemeente Hellendoorn naar de nieuwe gemeente Vriezenveen. Mijn fractie heeft zich langdurig beraden over de argumenten voor en tegen. Wij vonden de argumenten zoals verwoord in de memorie van toelichting niet zo sterk. Een argument was "maatschappelijke oriëntatie", terwijl de bewoners zelf aangeven liever bij Hellendoorn te blijven. Een ander argument was "een logisch grensbeloop". De minister heeft dat wat ons betreft voor een groot deel goedgemaakt in de nota, die veel meer op de situatie ter plekke ingaat. Voor mijn fractie zou behoud van Daarlerveen voor Hellendoorn bespreekbaar zijn geweest als op de een of andere manier compensatie voor de nieuwe gemeente Vriezenveen mogelijk was geweest. Wij denken dan met name aan een beperkt gebied rond Hooge Hexel. Ook hiervoor geldt echter weer dat een politiek draagvlak ontbreekt. Wij betreuren dat zeer. Wij hadden graag gezien dat dit onderdeel van het debat anders zou zijn verlopen. Maar het zou in de ogen van mijn fractie onverstandig en onverantwoord zijn om de verliesrekening voor het gebied eenzijdig bij de nieuwe gemeente Vriezenveen neer te leggen.

De heer Van den Berg (SGP):

Mag ik mevrouw Barth vragen wat voor type afweging dit is. Zij zegt zelf dat er grote maatschappelijke verbanden zijn tussen Daarlerveen en Daarle en via Daarle met Hellendoorn. Dat is toch maatgevend bij gemeentelijke indeling? Toch niet of de een of andere gemeente kan worden gecompenseerd? Ik begrijp hier niets van.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Wij zijn het eens met de stellingname van de minister dat maatschappelijke oriëntatie wel een rol speelt bij de herindeling, maar nooit alleen doorslaggevend kan zijn. Aan de andere kant is de bevolking van Daarlerveen zeer georiënteerd op Vroomshoop. Daar zijn vele voorzieningen waar de bevolking gebruik van maakt.

De heer Van den Berg (SGP):

U bent mee geweest naar de inspraak. U hebt volstrekt helder kunnen analyseren dat de relatie daar absoluut niet zo duidelijk ligt als naar Daarle. We zijn toch niet bezig maar wat lijnen op de kaart te trekken om te kijken wie we waarmee kunnen compenseren? Het gaat er toch om de ordening van de samenleving in bestuurlijk opzicht zo dicht mogelijk te laten blijven bij maatschappelijke samenhangen? Ik begrijp deze afweging absoluut niet.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het gaat er ook om of de gemeenten in de positie waarin je ze na herindeling achterlaat, de toekomst aankunnen. Daar ben je mee bezig bij de herindeling. De gemeente Vriezenveen zou te veel aders moeten laten als er wel iets afgaat maar er niets voor terugkomt.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Met alle permissie: er gaat helemaal niets af, want er ontstaat juist een veel grotere gemeente uit de samenvoeging van Vriezenveen en Den Ham. Het spijt me, maar ook dit argument klopt van geen kanten.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Het was niet gemakkelijk. Dat wil ik de heer Van den Berg wel toegeven.

Voorzitter! Mijn bijdrage is begonnen met een korte blik op de historie van de Hof van Twente. Ook daar is het voorstel van het kabinet niet onomstreden. De vaste commissie heeft tijdens de hoorzitting in Goor kunnen zien en horen welke vormen het verzet aanneemt. Vooral de vijf burgemeesters van de betrokken gemeenten hebben allen op hun eigen wijze veel indruk gemaakt. Mijn fractie sluit zich aan bij het standpunt van de minister dat de vijf gemeenten afzonderlijk onvoldoende bestuurlijke spankracht hebben om zelfstandig te blijven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de vrij lange opsomming van taken die Diepenheim, Markelo, Goor, Ambt Delden en Stad Delden nu al gezamenlijk uitvoeren. Daarnaast liggen er taken bij het ROL die mijn fractie, zoals gezegd, liefst zo snel mogelijk bij gemeenten terecht ziet komen.

Vervolgens is er nog discussie in het gebied geweest over splitsing van de Hof van Twente, waarbij de twee Deldens samen verder zouden gaan. Er zijn volgens mijn fractie goede redenen om dat niet te doen. Om te beginnen is het draagvlak daarvoor minder groot dan men op het eerste gezicht zou denken. Immers, zowel Markelo als Diepenheim hebben de Hof van Twente op de tweede plaats van hun voorkeurslijstje staan, zij het – die boodschap is helder overgekomen – op afstand van de wens om zelfstandig te blijven. Daarnaast is de Delden-plusvariant niet mogelijk, omdat de coalitie het daarvoor benodigde gebied aan Almelo doet toekomen. Ten slotte is de schaal van de twee Deldens samen niet voldoende om decennia mee verder te kunnen. Zoals gezegd, een eerdere poging tot deze fusie strandde ruim 30 jaar geleden. Toen zou het passend geweest zijn. Maar als de nacht van Schmelzer er niet was geweest, zouden we nu ook praten over het opgaan van Delden in een groter geheel. Dat zou dan of de Hof van Twente of Twentestad zijn geweest. Ik denk dat in dat geval ook de Deldens de Hof zouden hebben omarmd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U zegt dat de schaal van Delden onvoldoende is om de komende 25 jaar mee door te kunnen. Kunt u dat toelichten? Ik ben in de veronderstelling dat de minister bij de uitgangspuntennotitie gemeentelijke herindeling juist alle argumenten over schaal en aantallen heeft laten varen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het gaat om de vraag of een gemeente in staat is om bestuurlijk kracht te genereren om de komende jaren verder te kunnen. Ik neem aan dat u het met mij eens bent dat dat het uitgangspunt is bij gemeentelijke herindeling. Zowel Ambt Delden als Stad Delden heeft aangegeven dat zij het gebied van de huidige twee Deldens niet voldoende vindt om daarmee verder te gaan. Daarom zijn zij gekomen met de Delden-plusvariant. Wij hebben als coalitie besloten dat die plus deels naar Almelo gaat en voor het vorige blijft zoals deze is. Je blijft dan met het gebied van de twee Deldens samen over. Dat vinden de gemeentes zelf ook niet voldoende.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw Barth kwam net met een lijstje van voorkeuren. Feit blijft natuurlijk dat vier van de vijf gemeenten niet de voorkeur geven aan de Hof van Twente. Ik wijs op de discussie tussen haar en de heer Van den Berg over maatschappelijke oriëntatie. Hoe weegt zij dat bij de Hof van Twente? Zo ongeveer alle betrokkenen kunnen immers met de andere variant leven.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat is niet helemaal waar. Nogmaals, wij hebben bij de hoorzitting in Goor van zowel de burgemeester van Markelo als de burgemeester van Diepenheim gehoord dat zij zelfstandig willen zijn. Dat hebben wij onversneden en helder als boodschap over het voetlicht gekregen. Zij hebben daar echter bij gezegd: als die zelfstandigheid volgens de Tweede Kamer niet kan, dan willen wij liever opgaan in de Hof van Twente.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan beschik ik over andere informatie. Bij mijn weten willen Ambt Delden en Stad Delden helemaal niet opgaan in de Hof van Twente. De andere drie gemeenten kunnen goed leven met twee gemeenten, dus splitsing, onder voorwaarden. Die voorwaarden zijn heel goed te bediscussiëren.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Mijn wetenschap is niet anders dan dat in de Deldens over de Delden-plusvariant verdeeld gedacht wordt. Toen wij op de hoorzitting aan de burgemeesters vroegen wat hun gemeenteraden van dat idee vonden, bleek dat die daarover nog niet geraadpleegd waren. Voor het overige beschikken wij over de informatie die ons op de hoorzitting in Goor gegeven is. En die is zoals ik die zojuist heb voorgelegd.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik begrijp het niet goed. Tijdens de behandeling van het voorstel in de provinciale staten zijn ook amendementen over Delden-plus ter sprake gekomen. Ik kan mij derhalve niet voorstellen dat nu gezegd wordt dat de gemeenteraden daarover niet gehoord zijn. Dat is allemaal uitgebreid aan de orde geweest. Dat die amendementen niet zijn aangenomen, is iets anders. Maar het is uitgebreid aan de orde geweest. Mevrouw Barth kan derhalve niet zeggen dat de gemeenteraden zich daar niet over hebben uitgesproken.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mevrouw Van der Hoeven, u zat er toch zelf bij op de hoorzitting toen wij deze vraag aan de burgemeesters stelden? Het was hun antwoord, niet het mijne!

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik heb een ietwat andere herinnering aan die vragen en de antwoorden die daarop gegeven zijn. Ik kom daar wel op terug in mijn eigen inbreng.

Mevrouw Barth (PvdA):

Goed idee! Ik kan er niet op wachten!

Voorzitter! Ik kom aan mijn laatste punt: de financiën. Ik ben daar al zijdelings op ingegaan met ons verzoek om meer geld voor het vormgeven van binnengemeentelijke decentralisatie. De minister toont in de nota welke mogelijkheden en compensaties er voor het overige voor de betrokken gemeenten zijn. Wij willen hem wel vragen de financiële situatie van de Twentse gemeenten goed te monitoren. Ook willen wij graag nog een nadere uitleg over de opvang van de frictiekosten. Zal die voldoende toereikend zijn. Een herindeling is immers geen bezuiniging en daar mag het ook niet op lijken. De bestuurlijke vernieuwing en verbetering van de kwaliteit moeten vooropstaan, want daar gaat het om.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Tot mijn verwondering heb ik mevrouw Barth helemaal niet gehoord over de positie van Bathmen. Ook bij haar betoog over Holten heeft zij in het geheel niet over de positie van Bathmen gesproken. Zij zal zich ongetwijfeld herinneren dat haar partijgenote, de voormalige staatssecretaris, daarover in de Eerste Kamer toezeggingen heeft gedaan. Hoe kijkt zij daar tegenaan?

Mevrouw Barth (PvdA):

Wij hebben in de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel de minister een paar indringende vragen gesteld over de positie van Bathmen. Wij vonden de antwoorden van de minister daarop voldoende bevredigend om er nu niet meer op in te gaan.

De heer Van den Berg (SGP):

Dat lijkt mij wat merkwaardig, want die antwoorden van de minister gaven geen enkele duidelijkheid. Die kunnen dus nauwelijks bevredigend zijn. Hoe kijkt zij er dan zelf tegenaan? Wat moet er met Bathmen gebeuren? Vindt zij dat de toezegging in de Eerste Kamer moet worden gehonoreerd?

Mevrouw Barth (PvdA):

De minister heeft aangegeven dat hij zo snel mogelijk met een voorstel over de toekomst van Bathmen zal komen. Dat vinden wij punt één, dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt. Voor het overige heeft de Tweede-Kamerfractie van de Partij van de Arbeid altijd de lijn betrokken dat Bathmen met Deventer zou moeten worden samengevoegd. Wij zijn niet van standpunt veranderd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik heb een heel andere vraag. Ik heb mevrouw Barth haar totale verhaal horen uitspreken. Zij heeft, vooral op een aantal inhoudelijke gronden, zeker op de vitale punten steun gegeven aan het wetsvoorstel van de minister. Voelt haar fractie zich ook verplicht tot dit standpunt op grond van het regeerakkoord, waarin immers staat dat in principe de provinciale voorkeur wordt gevolgd?

Mevrouw Barth (PvdA):

Verplicht is niet het goede woord. Ik heb in het begin van mijn verhaal aangegeven dat ook voor ons de afspraken in het regeerakkoord een harde en duidelijke geldigheid hebben. Daar lopen wij niet voor weg. Tegelijkertijd kunnen wij op inhoudelijke gronden zoveel steun geven aan dit voorstel dat wij het regeerakkoord niet nodig hebben om ons achter te verschuilen. Wij zijn het inhoudelijk eens met dit voorstel. Dat is de belangrijkste reden waarom wij het steunen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat wij als coalitie heel duidelijke en, wat mijn fractie betreft, niet voor dubbele uitleg vatbare afspraken gemaakt hebben. Daar houden wij ons aan.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Nu boft mevrouw Barth dat zij het ook inhoudelijk met de minister eens is. Vindt zij echter dat het regeerakkoord de coalitiepartners verplicht om tot eenzelfde standpunt te komen als de PvdA?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ja. Ik vind van wel.

De heer Van Middelkoop (GPV):

U zou het dus niet aanvaarden als een van uw coalitiepartners tot een ander standpunt zou komen en dus, bijvoorbeeld, het meest vitale onderdeel van het wetsvoorstel, de vorming van de dubbelstad, zou afwijzen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Als ik het niet zou aanvaarden, moet ik mijzelf verplichten om af te treden als het niet gebeurt. Dat kan ik echter niet. Ik vind dat een beetje moeilijk te hanteren term.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Wij zouden u niet willen missen. Dat is niet aan de orde. U moet dat ook niet uitlokken. Het gaat er nu om wat u vindt dat coalitiepartners jegens elkaar verplicht zijn op grond van het regeerakkoord. Als ik het goed begrijp, vindt u dat u het regeerakkoord op dit punt keurig uitvoert. Daarvoor zegt u ook nog een heleboel inhoudelijke argumenten te hebben. Vindt u vervolgens ook dat de coalitiepartners, in dit geval de D66-fractie en de VVD-fractie, tot eenzelfde afweging zouden moeten komen, misschien met een wat andere inhoudelijke argumentatie?

Mevrouw Barth (PvdA):

De afspraak die wij hebben gemaakt, namelijk dat provinciale voorstellen in principe worden uitgevoerd, laat weinig ruimte over voor afwijking van die voorstellen. Men is dus gehouden om het voorstel op hoofdlijnen te volgen. Dat is onze interpretatie van het regeerakkoord.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Die interpretatie kan men echter niet uitsluitend voor eigen gebruik bewaren. De vraag is veel interessanter in hoeverre deze interpretatie ook geldt voor de coalitiepartners. Het regeerakkoord is immers door drie fracties onderschreven. Als een van de coalitiepartners tot een andere afweging zou komen, en bijvoorbeeld de dubbelstad zou afwijzen, is er dan sprake van schending van het regeerakkoord?

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! In het klasje van Jacques Wallage van vorig jaar was de eerste les die wij kregen om nooit te speculeren over als-vragen. De VVD-fractie heeft net haar inbreng gedaan. Die hebben wij tot ons genomen. Wij hebben het gehoord en wij vonden het een constructief betoog. Het betoog van de D66-fractie moeten wij nog horen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik heb geen als-vraag gesteld.

De voorzitter:

U heeft zelf aangeven uw laatste vraag te hebben gesteld.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw Barth voert nu een ander punt op. Sterker nog, ik word misverstaan. Ik heb geen als-vraag gesteld.

Mevrouw Barth (PvdA):

U vroeg aan mij wat ik ervan vond áls de coalitiepartners zich niet aan de afspraken houden.

De voorzitter:

De heer Van Middelkoop, nu echt voor de laatste keer!

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik wil van mevrouw Barth precies weten wat op dit vitale punt, het eerste herindelingswetsvoorstel van de regering, het regeerakkoord betekent. Dat mag ik toch vragen? Wat verlangt mevrouw Barth van de coalitiepartners? Of die reeds gesproken hebben of niet, dat doet er niet toe. De stemmingen zijn pas volgende week.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb al een antwoord gegeven. Wat ons betreft laat de afspraak in het regeerakkoord geen ruimte om af te wijken van de hoofdlijnen van het voorstel zoals het er ligt.

De heer Van den Berg (SGP):

Kan de Tweede Kamer dan niet beter afspreken om geen hoorzittingen meer te houden en niet meer het gebied in te gaan? Alles ligt toch al vast!

De voorzitter:

Ik verzoek iedereen op de publieke tribune zich als gasten te gedragen en zo stil mogelijk te zijn.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Vindt mevrouw Barth dat er ten aanzien van het volgen van het regeerakkoord coalitieverplichtingen zijn wat het stemmen betreft? Met andere woorden, vindt zij dat de drie coalitiepartijen over zaken die het regeerakkoord betreffen hun stemgedrag daarop af moeten stemmen en dus in feite voor het wetsvoorstel moeten stemmen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Kunt u die vraag nader toelichten? Ik begrijp hem niet.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat vind ik wel heel sneu voor u. Er ligt een regeerakkoord. U zegt dat daarvan in principe afgeweken kan worden. Volgens u kan er in feite niet van worden afgeweken als het om dit wetsvoorstel gaat. Dat betekent dus dat de drie coalitiepartijen, de PvdA-fractie, de D66-fractie en de VVD-fractie, 100% achter dit voorstel behoren te staan.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat lijkt mij inderdaad de consequentie van afspraken in het regeerakkoord. Voor het overige is natuurlijk de discipline die binnen fracties gehanteerd wordt een zaak van de fractie zelf. Daar gaan wij niet over. Het kan best zijn dat hier en daar iemand in een fractie zegt er niet mee in te kunnen stemmen omdat het tegen zijn of haar geweten in gaat. Ik behoor tot een fractie. Die fractie staat als één man achter dit voorstel. Bij ons is er niemand met dat soort gewetensbezwaren. Tegen de heer Van den Berg zeg ik ook dat wij het regeerakkoord niet als knellend ervaren. Wij beschouwen het traject dat wij hiervoor hebben doorlopen ook niet als overbodig. Wij hebben wel degelijk goed geluisterd. Wij hebben naar aanleiding van de argumenten wel degelijk een afweging gemaakt en op grond daarvan kunnen wij ons van harte aansluiten bij de afspraken in het regeerakkoord. Bij de VVD-fractie gaat dat iets minder van harte, maar ik vind de houding van de VVD-fractie wel zeer constructief.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mevrouw Barth zegt enerzijds dat zij het eens is met de inhoud van de voorstellen. Dan kan ik me voorstellen dat zij die voorstellen volgt. Zij heeft daarbij een bepaalde afweging gemaakt. Anderzijds zegt zij dat de coalitiepartijen dit voorstel moeten steunen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wij hebben afgesproken in het regeerakkoord dat voorstellen van de provincie in principe zullen worden uitgevoerd. Wat mijn fractie betreft heeft dat twee consequenties. De eerste consequentie is dat je op hoofdlijnen het provinciale voorstel volgt. De tweede consequentie is dat de coalitiepartners gehouden zijn om te proberen hieruit te komen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dan klopt de opmerking van de heer Van Middelkoop. Mevrouw Barth tolereert het in feite niet dat haar collega-coalitiepartijen eventueel een ander standpunt innemen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wat heb ik daaraan te tolereren? Nogmaals, Kamerleden kunnen niet aftreden.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Zou er iemand echt blij zijn met dit wetsvoorstel? Misschien mevrouw Barth, misschien de provincie Overijssel, althans een meerderheid van provinciale staten, en wellicht nog Enschede, al geloof ik dat Enschede liever een regioprovincie had gezien of op z'n minst een bandstad. Ik denk dat ook de minister zelf niet echt opgetogen is over dit voorstel. Hij had wellicht liever een stadsprovincie gezien. Wat dat betreft verraadt hij zijn afkomst niet. Sommige gemeenten zijn keihard tegen, andere hebben het moede hoofd in de schoot gelegd. Voorwaar geen situatie om vrolijk van te worden, en dan spreek ik maar niet over de bevolking, waarbij ik helemaal weinig enthousiasme heb kunnen constateren.

Dit wetsvoorstel is ook bepaald geen voorbeeld van democratische besluitvorming. Ik zal nu niet spreken over de rol en de bedoelingen van de provincie met dit voorstel. Ik kom daar straks nog even op terug. Voor de regeringsfracties geldt met name de dwang van het regeerakkoord. Daar hebben we zojuist al over gediscussieerd. In het regeerakkoord is een passage opgenomen waarin staat dat de herindelingsvoorstellen in principe zullen worden uitgevoerd conform de provinciale voorstellen. Maar herindeling gebeurt bij wet, niet bij regeerakkoord. De wetgever dient zichzelf serieus te nemen en zichzelf een reële eigen beoorde- lingsruimte voor te behouden. Dat geldt dus ook voor elk van de coalitiepartners. Ik vind dat daarmee ook het vertrouwen in de politiek zwaar op het spel staat.

Het zal de regering niet verbazen dat bij ons helemaal geen enthousiasme voor zo'n voorstel valt te bespeuren. Het is een herindelingsvoorstel, het eerste sinds de nieuwe herindelingsnotitie van deze minister, waarin met de knelpuntenbenadering definitief wordt afgerekend. Er wordt zelfs niet meer ingegaan op vragen en argumenten met betrekking tot knelpunten. Nee, het wetsvoorstel is gebaseerd op algemeen-organisa- torische argumenten. Dat maakt de discussie niet echt helder. Wat zijn die algemeen-organisatorische argumenten precies? De minister somt ze nog eens op onder de noemer "basiskwaliteit" op pagina 10 van de nota naar aanleiding van het verslag. Ik vat ze kort samen:

  • - het in stand houden van een veilige, leefbare en geordende omgeving;

  • - het bieden van zorg en zingeving via sociale zorg, onderwijs, jeugdbeleid en sociaal-economisch beleid;

  • - het bieden van een klantgerichte en dienstverlenende organisatie aan de inwoners.

Voorzitter! Als deze drie kenmerken consequent en eerlijk worden toegepast op de Twentse gemeenten, valt er maar weinig te herindelen.

De minister heeft zich dat kennelijk ook gerealiseerd en er daarom nog een vierde vereiste aan toegevoegd, ik zou haast zeggen zijn persoonlijke keurmerk, namelijk de "robuuste gemeente". Dat is "het hebben van voldoende omvang om ook in de komende decennia als een robuuste gemeente een volwaardige speler te zijn in het publieke domein en om ook bij verdere decentralisatie nieuwe taken aan te kunnen" (...) "Ook bij verdere decentralisatie". We hebben de minister daar al eerder naar gevraagd, maar toen geen bevredigend antwoord gekregen. Er immers nog helemaal niets te zeggen over verdere decentralisatie. Concrete voorstellen zijn er al helemaal niet. Waren er concrete plannen, dan zou dit punt nog enig recht van bestaan hebben, maar die zijn er niet.

Het moge duidelijk zijn dat naar het oordeel van de SGP-fractie dit herindelingsvoorstel veel te veel bij voorbaat uitgaat van gemeentelijke schaalvergroting als dé oplossing van alle problemen van bestuurlijke organisatie. Zoals gezegd: een analyse van concrete knelpunten en afweging van alternatieven ontbreekt. Dat geldt trouwens ook, moet ik tot mijn spijt constateren, voor het daaraan ten grondslag liggende provinciale voorstel.

De SGP-fractie vindt dat er meer is dan alleen bestuurlijk-organisa- torische argumenten en de invalshoek van dienstverlenende taken. Er is ook nog zoiets als de benadering van de gemeente als gemeenschap. Daar hecht onze fractie juist veel waarde aan. Wat dat betreft is een wat kleinere schaal helemaal geen bezwaar, integendeel. Als ergens de relatie tussen burger en bestuur hecht is – en dat is iets om heel zuinig op te zijn – is dat juist in kleinere gemeenten. In de beleidsnotitie werd nog wel iets gezegd over het begrip "gemeenschap", maar in het wetsvoorstel krijgt het helemaal geen aandacht meer. Overigens heeft de minister bij het notaoverleg over de beleidsnotitie – hij zal zich dat herinneren – gezegd dat hij de discussie over het begrip "gemeenschap" wel interessant vond en nog wel eens dieper op dat begrip wilde ingaan. Hij wilde daar ook wel een voorzet voor leveren, hetgeen wij toen met erkentelijkheid hebben genoteerd. Kan de minister al zeggen hoe en wanneer hij daar uitvoering aan wil geven? Wij vinden in ieder geval dat ook bij herindeling eigen karakter en identiteit van gemeenten moeten worden gerespecteerd. Bij de diverse gemeenten kom ik ook nog terug op die begrippen.

Een aspect dat ik helaas al langere tijd volstrekt onderbelicht vind in herindelingsdiscussies, is het historische argument. Ik besef wel dat historische argumentatie niet het laatste woord kan zijn in bestuurlijke discussies, maar toch vind ik dat gegroeide historische banden ook een eigen waarde en betekenis hebben en dat er alleen bij expliciet gebleken noodzaak van dient te worden afgeweken en inbreuk op moet worden gemaakt.

Verder wijs ik nog op het principe van de lokale autonomie. Ook dat betekent op zichzelf een pleidooi voor zo lang mogelijk behoud van zelfstandigheid, tenzij bewezen is dat dit echt niet kan. Opheffen van een gemeente is immers de meest vergaande inbreuk op de lokale autonomie en lokale autonomie pleit dan ook voor maximale ruimte voor lokale afweging, ook op het punt van herindeling, met daadwerkelijke inspraak van de bevolking. Ik verwijs voor een en ander naar onze notitie "Paal en perk, grenzen aan gemeentelijke herindeling", die wij eerder hebben aangeboden.

Voordat ik aan de afzonderlijke onderdelen van het wetsvoorstel toekom, maak ik nog een algemene opmerking. Wij vinden dat er veel te weinig is gedifferentieerd tussen stad en platteland wat betreft gemeentelijke schaalgrootte, hoewel die gedifferentieerde benadering door de regering wel steeds als uitgangspunt is beleden. Wat betreft de knelpuntenbenadering merk ik op dat wij in het verslag inzake het wetsvoorstel in feite bij elk voorstel tot samenvoeging de vraag hebben gesteld, welke knelpunten er zijn en welke daarvan door samenvoeging worden opgelost. Daar is helaas in de beantwoording geheel aan voorbijgegaan. Niettemin blijven wij daaraan vasthouden, omdat wij dit de meest eerlijke en verdedigbare benadering vinden. Ik zal overigens niet in dit debat opnieuw bij iedere gemeente die vragen weer gaan stellen. Wij hebben ze gesteld en wij vinden nog steeds dat wij daar een antwoord op verdienen.

Ik kom op de concrete voorstellen, in de eerste plaats Twentestad: Hengelo-Enschede-Borne, dubbelstad-plus ofwel Twentestad, de grootste stedenfusie in onze geschiedenis. Het verloop van deze discussie is op zichzelf wat merkwaardig. Het begon immers als initiatief van Hengelo en Enschede zelf, een aantal jaren geleden. Ik herinner mij de enthousiaste verhalen uit die periode nog heel goed. Alleen bleef het een discussie tussen bestuurders. Wat dat betreft hebben ook de bestuurders van Hengelo zelf wel enig boter op het hoofd. Hoe dan ook: van voldoende draagvlak onder de bevolking is nooit sprake geweest en dat is nu ook wel heel duidelijk gebleken. Wat mijn fractie aangaat, hoeft dat overigens niet te blijken uit referenda. Wij zijn – dat moge bekend zijn, want wij hebben daar op een ander moment ook al met de minister over gediscussieerd en het zal zeker nog terugkomen – om principiële redenen geen voorstander van referenda. Dat neemt echter niet weg dat wij van harte bereid zijn om naar de mening van de plaatselijke bevolking te luisteren (dat blijkt uit onze eigen amendementen) en dat er ook vele andere manieren voor een bevolking zijn om haar mening kenbaar te maken, anders dan via een referendum. Dat blijkt trouwens in heel wat van de gemeenten die nu aan de orde zijn, waar de bevolking heldere signalen heeft kunnen afgeven, al ging dat niet direct in de vorm van een referendum. Ik kan mij voorstellen dat dit met name voor de collega's van D66 niet zo gemakkelijk ligt. Als ik let op de manier waarop zij met het referendum omgaan, zou het mij zeer inconsequent lijken wanneer zij het Hengelose referendum zouden negeren. Ik hoop straks nog van de heer Hoekema te vernemen hoe hij daarmee omgaat.

Hoe moet ik het voorstel inzake Twentestad verklaren? Ik denk dat een belangrijke rol heeft gespeeld – dat mag ook eerlijk erkend worden – dat de provincie Overijssel er groot belang bij heeft dat nu eens en voor altijd de steeds weer oplaaiende discussie over een provincie Twente wordt beëindigd. Ik moet er vervolgens op wijzen dat er tegen die achtergrond één punt in dit voorstel fundamenteel mis is. Immers, provinciale schaalgrootte is gans iets anders dan de indeling van het lokale bestuur. Die twee zijn hier toch kennelijk door elkaar heen gaan lopen. Ik vind dit niet zorgvuldig. Het bemoeilijkt een heldere discussie.

Hoe is nu de minister zover gekomen dat hij het provinciale voorstel heeft overgenomen? Voorzitter! In de nota naar aanleiding van het verslag heeft hij een uitgebreide motivatie weergegeven, die in elk geval vanwege zijn omvang indrukwekkend is. Het is goed dat die toelichting is gegeven, maar ik kan me toch echt niet aan de indruk onttrekken dat de minister zichzelf geweld aandoet met zijn pleidooi voor Twentestad. Het is immers niet meer dan een verlegenheidsoplossing voor de vastgelopen regioprovincie Twente. Daarvan is de minister een voorstander. Past dit voorstel trouwens wel in het beleidskader van de minister zelf? Het is in die zin uniek dat het de schaal van de discussie over de gemeentelijke herindeling letterlijk en figuurlijk verre te boven gaat. Het samenvoegen van twee of meer grote steden is daarin helemaal niet als optie opgenomen. De minister heeft dus nog steeds heel wat uit te leggen.

Wat vindt de SGP-fractie van Twentestad? Kort en goed, voorzitter: wij voelen daar niets voor. Tijdens het interessante congres dat de gemeente Hengelo de vorige week in de Ridderzaal organiseerde, hoorde ik een aardig citaat van drs. C.H. de Cloe, niet te verwarren met onze gewaardeerde commissievoorzitter, maar zijn broer: een huwelijk kun je niet meer opleggen als de verloving verbroken is en de trouwplannen allang in de kast zijn opgeborgen. Voorzitter! Zo is het. Die kant moeten wij niet uit. Mijn fractie heeft zeker oog voor de problematiek in deze regio waar het gaat om ruimte en concurrentie. Daar moet echter een goede bestuurlijke oplossing voor komen; het is niet noodzakelijk om het door middel van herindeling te doen. Waarom is eigenlijk het model van drs. C.H. de Cloe zo makkelijk van tafel gegaan? Wij zien geen reden om over te gaan tot een stedenfusie van een dergelijke schaal, met zoveel haken en ogen, weerstanden, kosten en andere negatieve effecten, zeker ook waar het gaat om de betrokkenheid van de burger bij het bestuur. De meerwaarde van Twentestad is wat ons betreft niet aangetoond.

Door dit alles heen loopt overigens nog de discussie over de binnengemeentelijke decentralisatie. Vooral in Borne lijkt men daarvan hoge verwachtingen te hebben. Opvallend genoeg spreekt men in Enschede echter slechts over deconcentratie, hetgeen iets heel anders is. Hoe kijkt de minister ertegenaan? Ik had mij wat verwonderd over het amendement op stuk nr. 15 van collega Barth c.s., maar ik heb begrepen dat dit inmiddels is ingetrokken. Ik ga er dan ook niet op in.

Voorzitter! De bevolking van Bornerbroek, een kerkdorp van Borne dat in het wetsvoorstel naar Almelo gaat, heeft de wens te kennen gegeven liever geheel bij een plattelandsgemeente te worden ingedeeld. Het wetsvoorstel leidt ertoe dat deze kern wordt versnipperd over verschillende gemeenten. De minister stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat er van opdeling geen sprake is, maar dat lijkt mij toch, gelet op de kaart, anders te zijn. Wij vinden in elk geval dat goed naar mogelijkheden moet worden gekeken om deze hele gemeenschap bij een plattelandsgemeente in te delen. Ik meen dat een amendement van mevrouw Van der Hoeven daarin voorziet en dus zullen wij dat amendement met sympathie bejegenen. Intussen is ook een amendement ingediend door collega Balemans c.s., maar mij is niet helemaal duidelijk wat de reikwijdte daarvan is en wat de gevolgen zijn voor de kern Bornerbroek. Het bijgevoegde kaartje is ook nogal onduidelijk. Graag verkrijg ik hierop nog een nadere toelichting.

Over Almelo en Wierden kan ik heel kort zijn: Almelo en Wierden kunnen prima allebei zelfstandig blijven. De SGP-fractie heeft er wel begrip voor dat gekeken wordt naar de ruimtebehoefte van Almelo en ook dat daarbij een 25-jarig perspectief wordt gehanteerd. Vooralsnog gaan wij er echter van uit dat het voorliggende wetsvoorstel daarin voldoende voorziet. Er is geen reden om Wierden te gaan herindelen. Wierden kan zonder meer Wierden blijven.

Vervolgens kom ik op Rijssen, Holten en Bathmen. Wat de voorgestelde samenvoeging van Rijssen en Holten betreft, staat voor de SGP-fractie voorop dat Rijssen heel goed zelfstandig kan blijven. De minister erkent dat met zoveel woorden in de nota naar aanleiding van het verslag. Rijssen is een sterke gemeente, die nog als gemeenschap kan worden gekarakteriseerd, een sterke gemeente zowel in sociaal als in economisch opzicht. Op termijn zou Rijssen extra ruimte nodig hebben voor uitbreiding van zijn industrie, maar dat is aan de noordzijde. Dat kan zonder problemen met de buurgemeente Wierden worden geregeld. Ik heb begrepen dat daarover al overleg gaande is.

Het is volstrekt duidelijk dat Rijssen en Holten een totaal verschillende identiteit hebben, religieus bepaald, maar daardoor ook sociaal en cultureel bepaald. Ik denk aan aangelegen thema's zoals de handhaving van de zondagsrust, de winkelsluiting op zondag in het bijzonder, vormen van recreatie en wat dies meer zij. Dat weegt voor de bevolking van zo'n gemeenschap heel zwaar. Ik vind het zeer bevreemdend dat de minister in de nota naar aanleiding van het verslag gewoon zegt dat "sociaal-culturele en religieuze verschillen tussen beide gemeenten voor de regering geen rol hebben gespeeld bij de overweging al dan niet tot samenvoeging over te gaan". Dat vind ik toch wel dieptriest. Als de regering nu nog zou hebben gezegd dat zij het had laten meewegen, maar om bepaalde redenen tot een ander oordeel was gekomen, zou ik er ook moeite mee hebben gehad, maar dan kon ik het nog begrijpen. Ik constateer echter dat de regering dit gewoon niet relevant vindt.

De minister zegt ook dat binnen een groter geheel recht kan worden gedaan aan het verschil in identiteit tussen verschillende onderdelen, onder meer via differentiatie in regelgeving. Wij hebben de minister gevraagd eens aan te geven welke mogelijkheden tot differentiatie er dan allemaal wel zijn. In de laatste paragraaf van de nota naar aanleiding van het verslag is de minister hierop ingegaan, maar slechts heel globaal. De daar genoemde voorbeelden, bodemsanering, investeringsbudget stedelijke vernieuwing, hebben al helemaal niets te maken met het identiteitsbegrip dat ik zojuist heb weergegeven. Zij lijken daarmee niet erg relevant voor de vraagstelling. Ik denk dat de mogelijkheden om recht te doen aan verschillende identiteiten binnen een gemeente nogal tegenvallen.

Wat Rijssen en Holten betreft ben ik van mening dat het hoe dan ook onverstandig is om te proberen twee zo verschillende culturen met elkaar te laten integreren. Dat doet bij voorbaat afbreuk aan het begrip gemeenschap. Uit de reacties van de bevolking is ook duidelijk te merken dat men dit niet ziet zitten. Ik moet opmerken dat het gemeentebestuur van Holten zich van het begin af ook verzette tegen samenvoeging met alleen Rijssen. Men wilde er een derde bij voor het noodzakelijke evenwicht. Dat heeft men door het gedoe rond Bathmen nu moeten laten varen.

Wat is nu de functionele gerichtheid van Holten? Holten zegt nu sterk op het oosten gericht te zijn. Daar is nog heel wat op af te dingen. Holten neemt nog maar sinds kort deel aan de gemeenschappelijke regeling voor de regio Twente. Echte samenwerking met Rijssen is er niet of nauwelijks. Tussen Rijssen en Holten ligt een open gebied, dat bovendien in aanmerking schijnt te komen voor de bestemming tot nationaal park. Holten ligt niet eens in het streekplan Twente; dat zegt toch nogal wat. Onze fracties zijn van oordeel dat een gemeente Rijssen-Holten niet echt een samenhangend geheel kan worden.

Een extra zwaarwegend argument in deze discussie is de positie van Bathmen. Ik vind die duidelijk onderbelicht, helaas ook in de bijdragen van de collega's tot nu toe. Het is duidelijk dat in Bathmen een breed gedragen voorkeur bestaat voor samenvoeging van Bathmen met Holten, zo mogelijk aangevuld met het oostelijk deel van het voormalige Diepenveen, nu een deel van de gemeente Deventer. Ook onder de bevolking van Holten heeft deze variant veel steun. Maar deze optie wordt door de samenvoeging van Holten met Rijssen feitelijk onmogelijk gemaakt, of de regering moet al van plan zijn om Bathmen te zijner tijd ook bij de nieuwe gemeente Rijssen-Holten te voegen. Men voelt er echter in Holten en Rijssen niets voor om twee keer achter elkaar met een herindeling te worden geconfronteerd, en terecht. Ik vind dat bestuur en burgers van Bathmen ook recht hebben op duidelijkheid. Ik meen daarop de coalitie te kunnen aanspreken. Die heeft de motie-Hoekema c.s. gesteund, waardoor Bathmen tot nu toe is blijven bungelen.

Er is een elegante oplossing mogelijk, namelijk Holten, Bathmen en het oostelijk deel van Diepenveen, met de kernen Lettele, Okkenbroek en Oude Molen. Dat leidt tot een behoorlijke plattelandsgemeente, met ruim 15.000 inwoners. In de Eerste Kamer is door staatssecretaris Van de Vondervoort expliciet toegezegd dat zij zou bevorderen "dat Bathmen en het oostelijk deel van Diepenveen worden opgenomen in een of meer landelijke gemeenten". Ik neem aan dat de huidige minister zich hier ook aan gebonden weet. Het is waar, door de staatssecretaris is de naam Holten daar niet concreet bij genoemd, maar het was duidelijk dat de Eerste Kamer daarop aanstuurde. In elk geval is het nu de meest voor de hand liggende oplossing. Dat betekent dat het alleen hierom al de beste oplossing is om Holten buiten het wetsvoorstel te houden. Daartoe heb ik een amendement ingediend, op stuk nr. 9. Misschien kan collega Hoekema vast een motie voorbereiden om Holten bij een volgende herindeling samen te voegen met Bathmen en oostelijk Diepenveen. Ik zal met belangstelling hem daarop straks bevragen.

Dan kom ik bij de gemeente Hellendoorn en de kern Daarlerveen. Onze fractie is het met de regering eens dat de gemeente Hellendoorn zelfstandig kan blijven. Wij zijn in dit soort situaties buitengewoon gevoelig voor de gevoelens van de bevolking ter plaatse. De SGP-fractie vindt de argumenten waarmee de bewoners van Daarlerveen massaal, herhaaldelijk en met grote gedrevenheid voor handhaving van de huidige indeling pleiten, overtuigend genoeg. Immers, het kerkdorp Daarlerveen is historisch, maatschappelijk en cultureel nauw verbonden aan Daarle en daarmee aan de gemeente Hellendoorn. Ik zie geen doorslaggevende argumenten om verandering in de gemeentelijke indeling aan te brengen. Vandaar mijn amendement terzake op stuk nr. 11 en ik hoop op een brede steun hiervoor, ook vanuit de coalitie, hoewel ik met enige treurnis heb moeten constateren dat mevrouw Barth daar nog niet toe bereid was. Misschien overtuigt de discussie haar ervan dat ze daar nog eens goed over na moet denken.

Voorzitter! Wat betreft Vriezenveen en Den Ham constateer ik dat er tussen Vriezenveen en Den Ham niet of nauwelijks bindingen bestaan en dat de wederzijdse relaties tussen beide gemeenten slechts enkele kernen betreffen. Zeker ook vanuit een knelpuntenbenadering is er geen enkel argument voor samenvoeging. De regering erkent dit overigens ook, maar heeft op zichzelf geen boodschap aan zo'n benadering. Onze fractie is van oordeel dat Vriezenveen en Den Ham beide krachtige plattelandsgemeenten zijn met een goed perspectief, waar samenvoeging niets aan toevoegt. Ik heb me overigens verbaasd over het gemak waarmee deze gemeentebesturen het hoofd in elkaars schoot hebben gelegd. Maar ik heb gezien dat de CDA-fractie op dit punt een amendement heeft ingediend en daar staan wij sympathiek tegenover. Ik heb op dit punt zelf geen amendement ingediend, omdat ik dan – om consequent te blijven – op nog een heel aantal andere onderdelen amendementen had moeten indienen, eigenlijk op bijna alle onderdelen van het wetsvoorstel: Ambt Delden en Stad Delden, Markelo, Diepenheim en niet in de laatste plaats Ootmarsum, alle gemeenten die mijn fractie graag behoud van zelfstandigheid gunt. Maar feitelijk zou ik het wetsvoorstel dan geheel moeten uitkleden. Wat de schaal betreft, moet dit wetsvoorstel geheel van tafel.

Wat betreft de voorgestelde samenvoeging van Denekamp, Ootmarsum en Weerselo geldt voor de SGP-fractie hetzelfde als wat ik al heb gezegd over Den Ham en Vriezenveen. Alledrie de gemeenten prefereren eigenlijk zelfstandigheid boven samengaan. Voor Ootmarsum gelden nog allerlei extra argumenten gezien het specifieke karakter als monumentaal stadje. De SGP-fractie zou wat dit betreft de vergelijking met Thorn graag willen maken. Daarover hebben wij eerder in de Kamer een discussie gevoerd, welke discussie tot een voor Thorn zeer bevredigende oplossing heeft geleid. Ik ben blij dat er inmiddels een amendement van de CDA-fractie op dit punt ligt. Ik wijs er overigens op dat die discussie ook heeft gespeeld bij Heusden. Het was ook de bedoeling om Heusden zelfstandig te laten, maar dit stadje is uiteindelijk toch samengevoegd met Drunen en Vlijmen, maar dat had vooral financiële redenen. Die zijn hier niet aan de orde en dus kunnen we wat dat betreft een voortdurende lijn hanteren inzake historische steden en stadjes, waar ik de minister toch graag op aanspreek.

Voorzitter! Er zijn bovendien enkele grenscorrecties op het grondgebied van Weerselo die vragen oproepen. De voorgestelde grenswijzigingen met betrekking tot Deurningen (gemeente Weerselo) zijn op twee punten ingegeven door onzekere ontwikkelingen. In de eerste plaats betreft dit een nabij de op- en afritten van de A1 geprojecteerde rail-wegcombiterminal, waarvan de komst naar huidige inzichten nog zeer onzeker is. De raad van Weerselo koos daarom voor de opstelling om de noodzaak van die grenswijziging met Oldenzaal af te laten hangen van de concrete ontwikkelingen. Dat kan de provincie dus later bij grenscorrectie nog aanbrengen. In de tweede plaats is sprake van de planning van een ontsluitingsweg ten behoeve van Hengelo, de oost-westtangent. Nog afgezien van onduidelijkheid over de noodzaak, is er nog geen duidelijkheid over het tracé. In elk geval is nog geen enkel voorbereidend besluit terzake genomen. Het is in het totale wetsvoorstel een klein punt, maar ik vind het wel een principieel punt. De grenscorrectie loopt dus vooruit op de planologische besluitvorming. Wij vragen ons af of dat de goede volgorde is. We mogen niet via een gemeentelijke herindeling ruimtelijke ordening gaan bedrijven. Dan zijn we toch verkeerd bezig. Dat is een oneigenlijke weg. De minister is daar helaas in de schriftelijke beantwoording aan voorbijgegaan en om die reden wil ik het nog eens aan de orde stellen.

Ik kan en wil natuurlijk niet om het bijzondere gebied van Bovendeurningen heen. Mensen die zo hartstochtelijk en vasthoudend pleiten voor het behoud van bestaande banden, verdienen sympathie. Bovendien zijn er geen grote belangen in het geding, afgezien van het vliegveld. Het is een beetje vergelijkbaar met de discussie over Daarlerveen en ik had ook voor dit gebiedje graag een amendement in willen indienen, ware het niet dat de coalitiefracties dat al gedaan hebben. Ik steun dat amendement dan ook graag.

Wat betreft Oldenzaal kan de SGP-fractie in principe ook instemmen met het voorstel van de regering, zij het dat we ons nog afvragen of Oldenzaal voor de komende 25 jaar wel voldoende ruimte heeft, met name voor bedrijfsvestiging. De collega's Barth, Hoekema en Balemans hebben hierover inmiddels een amendement ingediend, waarbij ik mij op zichzelf wel iets kan voorstellen. Ik vraag mij af of de grens nu weer niet onnodig ruim is getrokken. Het betreft maar liefst 580 ha. Is dat niet heel erg ruim? Is dat nu wel echt nodig? Het gaat veel verder dan provincie en minister, die beslist grootschalig denkt, nodig vinden. Ik geef nog eens in overweging te bezien of dit wel redelijk is. Zou niet volstaan kunnen worden met het gebied ten zuiden van de spoorlijn, groot 140 ha? Het gebied boven de spoorlijn lijkt mij niet bedoeld, noch geschikt voor bedrijfsvestiging of andere bebouwing. Ik hoor hierop graag de visie van de indieners en de minister. Een vergelijkbare vraag heb ik naar aanleiding van een brief van de gemeente Losser. Zij vraagt zich af of toevoeging van het gebied Hooge Venterink aan Oldenzaal niet op een vergissing berust. Ik hoor daar graag nog wat over.

In de beoogde gemeente Hof van Twente is het draagvlak zeer gering. Alleen de gemeente Goor is voor. Markelo en Diepenheim willen allebei graag zelfstandig blijven en vinden ook dat zij dat kunnen. De SGP-fractie is het daarmee eens. Diepenheim is vergelijkbaar met Ootmarsum. Het is een stad met een eigen karakter en heeft belangrijke voorzieningen. Er is een eigen cultuurhistorische identiteit. Stad Delden en Ambt Delden kiezen voor samengaan en ook dat kunnen wij ons heel goed voorstellen. Als het aan ons lag, zou de herindeling zich kunnen beperken tot samenvoeging van Stad Delden en Ambt Delden. Diepenheim, Goor en Markelo zouden in onze visie zelfstandig kunnen blijven.

De herindeling van gemeenten leidt ook nu weer tot negatieve financiële effecten. Wij blijven dat merkwaardig vinden. Het is in elk geval nog steeds een argument dat niet in het voordeel van herindeling pleit. De gewenningsbijdrage zou op zijn minst die negatieve effecten moeten compenseren. De minister heeft al meermalen toegezegd hierop te zullen terugkomen bij de resultaten van onderzoek hiernaar. Wij houden hem daar graag aan.

Ik kom op het punt van de ondernemingsraden. In de discussie wordt een belangrijke rol ingenomen door de problematiek van het advies van de ondernemingsraden van de gemeenten. Wij hebben dat bij Den Haag eerder gezien. De feiten zijn bekend. In de kwestie van de West-Overijsselse gemeenten heeft de Ondernemingskamer geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, omdat er nog geen besluit van de minister was. In kort geding bleek er vervolgens wél een besluit te liggen. De niet-ontvankelijkheid was toen niet meer aan de orde. Nu constateert de Ondernemingskamer dat met het besluit van de minister het formele wetgevingsproces was ingezet, zodat zij daarin niet meer kon ingrijpen. Wel heeft zij een- en andermaal heel duidelijk uitgesproken dat de minister en de provincie medeondernemer zijn in de zin van de Wet op de ondernemingsraden en derhalve gehouden zijn advies te vragen aan de ondernemingsraden. Dat moet dus alsnog gebeuren. De minister is het niet eens met de Ondernemingskamer dat hij medeondernemer is. Mijn fractie kan zich in principe heel goed in die opvatting vinden. Wij zijn überhaupt nooit enthousiast geweest over verbreding van de adviesrechten van ondernemingsraden, zeker niet in de overheidssfeer, maar de rechter heeft gesproken. Dat kan de minister natuurlijk niet naast zich neerleggen. De rechter spreekt in ons staatsbestel op zich het laatste woord over de uitleg van de wet, tenzij de wet veranderd wordt. Hoe gaan wij verder? De minister kan dit alleen maar veranderen door als medewetgever een wetswijziging of een andere wetsinterpretatie te realiseren. Zolang dat niet is gebeurd, is de minister gehouden aan het oordeel van de rechter. Ik hoor daar graag een reactie op. Gezien het feit dat de rechter dit oordeel ook heeft uitgesproken in de kwestie Hengelo, heeft het consequenties voor dit wetsvoorstel. Hoe gaat de minister daarmee om? Hoe dan ook, dit geschilpunt moet zo snel mogelijk worden opgelost. Is de minister bereid dit zo spoedig mogelijk te regelen en, zo ja, hoe gaat hij dat doen?

Ik kom tot een conclusie. Het zal duidelijk zijn dat de SGP-fractie bepaald niet blij is met dit wetsvoorstel. De beoogde schaalgrootte en het ontbreken van een inhoudelijke onderbouwing zijn voor ons redenen om dit wetsvoorstel in de kern niet aanvaardbaar te verklaren. Ik ben erg benieuwd of amendering hierin nog verbetering kan aanbrengen. Dit moet dan wel op grote schaal gebeuren. Het probleem van Twente is het gebrek aan samenwerking. Er zijn echter betere instrumenten om dat op te lossen dan gemeentelijke herindeling.

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw de voorzitter! Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, is inderdaad, zoals de minister in de nota naar aanleiding van het verslag stelde, het einde van een lange weg. Ik zeg de minister dank voor de zeer uitvoerige nota naar aanleiding van het verslag. Daarmee heeft hij, zoals hijzelf al aangaf in de tekst, de wat mager gemotiveerde memorie van toelichting ruimschoots gecompenseerd. Het is een lange weg geweest met veel mijlpalen, al dan niet gepasseerde stations, grote betrokkenheid van burgers en bestuurders in het gebied, discussies en emoties tot en met de dag van vandaag. Ik heb net als collega Balemans veel bewondering voor de enorme inzet van de provincie en de bestuurders in de diverse gemeenten om het wetsvoorstel tot het einde toe, hiernaartoe, te begeleiden.

Mijn fractie hoopt dat het gebied na vandaag en morgen en na de behandeling in de Eerste Kamer rust gegeven kan worden. Daar is al even over gesproken. Dat zal, denk ik, echter niet zo gemakkelijk gebeuren. Immers, de door D66 zo graag gewilde bestuurlijke eenheid Twente staat, ongeacht de afloop van het debat dezer dagen, nog niet goed, nog niet definitief, op de kaart. Het is geen geheim dat wij bij die bestuurlijke eenheid in het verleden vooral de stadsprovincie voor ogen hadden. Ook vandaag zou dat nog steeds onze voorkeur hebben. Het is jammer dat, waar het gebied in meerderheid het concept van de stadsprovincie steunde, de provincie dat concept een aantal jaren geleden heeft afgewezen en dat daar ook in Den Haag onvoldoende steun beschikbaar was. Twente is en blijft een duidelijke en zelfstandige eenheid. Het ligt dicht bij Duitsland, maar betrekkelijk ver van het provinciebestuur dat in Zwolle is gevestigd. Het is een sociaal-economische trekker, maar daarnaast is het nog steeds een zorgenkind qua werkloosheid. Het is evenwel een gebied met veel potentie. Het is jammer dat de bestuurlijke vormgeving van Twente soms zo lang in felle discussies, in verwijten over en weer en in onmacht is blijven steken. De Haagse politiek heeft daar destijds, een paar jaar geleden, ook aan bijgedragen door de kaderwetdiscussie in feite niet goed af te maken. Ik wil de minister vragen waarom hij op bladzijde 6 van de nota naar aanleiding van het verslag rijkelijk optimistisch stelt dat de thans voorgestelde opschaling van gemeenten in relatie tot een relatief grootschalige provincie leidt tot een bestuursmodel dat qua verdeling van taken en bevoegdheden op hoofdlijnen vergelijkbaar is met het gewenste eindbeeld van 1996 en daarmee in de Twentse situatie een goed alternatief vormt voor dat eindbeeld. Ik vraag de minister hier een nadere toelichting op, want ik help het hem hopen. Met een stadsprovincie van sterke bevoegdheden zou die Twentse identiteit heel goed kunnen worden neergezet: een provincie dicht bij de gemeenten en dicht bij de burger met sterk sturende en verdelende taken, met als gevolg een einde aan de huidige, vaak heilloze concurrentie en competitie, maar wel met behoud van zelfstandigheid van althans een aantal gemeenten.

Gesteld voor het dilemma wat nu het alternatief is voor de stadsprovincie – de stadsprovincie was een aantal jaren geleden op dat ogenblik geen haalbare kaart meer – hebben wij, alles afwegende, gekozen voor een genuanceerde benadering van het voorstel. Mijn fractie heeft er na een zeer uitvoerige en gewetensvolle afweging voor gekozen om het onderdeel Twentestad niet te steunen. Ik zal een aantal argumenten hiervoor nalopen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Voordat de heer Hoekema dat gaat doen, wil ik hem vragen wat volgens hem de uitleg van het regeerakkoord is. Zijn fractie denkt nu immers dat dit de ruimte laat om Twentestad niet te steunen.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Mevrouw Barth verweet net een aantal collega's dat zij te haastig en te gretig waren. Ik wil dat verwijt nu graag terugspelen. Ik kom daar nog op.

Over de argumenten ten aanzien van Twentestad werd en wordt in mijn fractie verschillend gedacht. Ik loop die argumenten na en weeg ze. Ik begin met het regeerakkoord. Mijn fractie acht zich van harte gebonden tot de uitvoering daarvan. Ook ik citeer, zoals al eerder is gedaan, het regeerakkoord. Op bladzijde 122 van het gedrukte stuk staat: "Herindelingsvoorstellen, waaronder die voor Den Haag en de regio Eindhoven-Helmond, waarmee een aanvang is gemaakt, worden verder in procedure gebracht en in principe uitgevoerd conform de provinciale voorstellen". Daar staat wat er staat. Dit betekent dat mijn fractie een inspanningsverplichting ziet om de discussie langs die lijnen van het regeerakkoord te voeren. Maar er staat niet voor niets "in principe". Niet voor niets worden van de vijf kaderwetgebieden die nog over waren, vier met name genoemd in het regeerakkoord: Den Haag, de regio Eindhoven-Helmond, Amsterdam en Rotterdam. Over die vier potentiële kaderwetgebieden zijn speciale passages aangebracht, waarin Twente niet voor niets niet expliciet wordt genoemd. De woorden "in principe" zijn er in het proces ingebracht, en laten dan ook een mogelijkheid open om daarvan af te wijken. Nogmaals, de inspanningsverplichting van mijn fractie is geweest om die discussie constructief en gewetensvol aan te gaan. De uitkomst van die discussie heeft geleid tot de keuze door de meerderheid van mijn fractie om in dit bijzondere geval het principe van de afwijking van het regeerakkoord te stellen boven het principe van het volgen van de tekst van het regeerakkoord op dit punt. Daarmee is overigens nog geen eindoordeel namens mijn fractie gevallen over het wetsvoorstel als geheel, dat immers een veel verdere strekking heeft dan het wetsvoorstel betreffende Twentestad. Wij zullen die balans later opmaken, tijdig voor de stemmingen van dinsdag.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mag ik uit uw woorden op het punt van het regeerakkoord, waarmee ik het overigens helemaal eens ben, opmaken dat u de eerder gegeven exegese van mevrouw Barth niet deelt?

De heer Hoekema (D66):

Ik heb een drietal exegeses van mevrouw Barth gehoord, waarvan ik er één heb opgeschreven, omdat ik wel vermoedde dat deze discussie zou ontstaan. Daarin werden namens de Partij van de Arbeid de woorden "weinig ruimte voor afwijking" gebruikt. Er zijn ook andere exegeses gegeven. Ik ben graag bereid tot het geven van een cursus "uitlegkunde van het regeerakkoord", maar er staat wat er staat. Dat betekent dat de coalitie in principe gehouden is de provinciale voorstellen te volgen. "In principe" is niet voor niets ingebracht; dat geeft de mogelijkheid om af te wijken. Dat kan in een zeer bijzondere situatie gebeuren. Die bijzondere situatie heeft mijn fractie in meerderheid thans geïdentificeerd. Ik denk dan ook dat die tekst niet voor niets zo is opgesteld, als uiteindelijk in het regeerakkoord is terechtgekomen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik ben het op dit punt volstrekt met u eens. Ik denk dat u het recht hebt op deze exegese. De heer Van den Berg zegt zelfs "ook de plicht". Dat ben ik met hem eens. Maar wat betekent een en ander voor de inhoud van uw standpunt, want daarover was u naar mijn gevoel wat onduidelijk. De meerderheid van uw fractie houdt tot de eindstemming toe vol, geen steun te zullen geven aan het vitale onderdeel uit het wetsvoorstel, te weten Twente-dubbelstad. Is dat op dit moment de inhoud van uw boodschap?

De heer Hoekema (D66):

Ik heb duidelijk gezegd dat voor de meerderheid van mijn fractie het onderdeel Twentestad niet aanvaardbaar is. Dat betekent dat wij dat voorstel ook niet zullen steunen. Hoe dat uitpakt bij het oordeel over het voorstel in zijn geheel, dat immers zes of zeven andere gemeentes creëert, laat ik op dit ogenblik in het midden. Het onderdeel Twentestad is natuurlijk wel een belangrijk en markant onderdeel van het hele wetsvoorstel. Maar die vrijheid neem ik nu uitdrukkelijk in acht.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Begrijp ik het nu goed dat u de in mijn ogen ongeloofwaardige positie inneemt dat u geen steun geeft aan Twente-dubbelstad, maar misschien weer wel aan het totale wetsvoorstel, waar Twente-dubbelstad natuurlijk in zal zitten, als ik de VVD en de Partij van de Arbeid ten minste goed heb gehoord?

De heer Hoekema (D66):

Ik kan net als de heer Van Middelkoop koppen tellen, zodat ik die kans niet uitgesloten acht. Mijn fractie zal de balans tijdig opmaken voor de eindstemming en de stemmingen van dinsdag. Duidelijker en helderder kan ik het niet zeggen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dit is mij te gemakkelijk. U kunt hier niet vertellen dat een meerderheid van uw fractie tegen Twentestad is, en uiteindelijk toch voor het wetsvoorstel stemmen. Dát kan niet. U doet of het één of het ander, en daarin moet u helder zijn.

De heer Hoekema (D66):

Wij zijn in de eerste termijn van het debat. Wij hebben de eerste termijn van de Kamer nog niet afgerond, en ook het antwoord van het kabinet is nog niet gegeven, terwijl ook de tweede termijn nog moet worden gehouden. Ik ga nu niet zeggen hoe het eindoordeel van mijn fractie na de tweede termijn voor de eindstemming zal zijn. Hou mij ten goede, mevrouw Van der Hoeven!

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat moet u zelf weten. Maar dit is natuurlijk wel de crux van het wetsvoorstel. Dit is eigenlijk waar het hele wetsvoorstel om draait. Ook mijn fractie was voorstandster van het idee van de stadsprovincies, maar wij hadden daarvoor op dat moment geen meerderheid. Maar u kunt het niet maken om nu te zeggen dat u tegen zo'n wezenlijk onderdeel bent, en tegelijkertijd open te laten dat u straks voor het wetsvoorstel zult stemmen. Dát vind ik ongeloofwaardig, mijnheer Hoekema, dat kan niet!

De heer Hoekema (D66):

U moet dat oordeel maar zelf vellen. Mijn fractie heeft het eindoordeel over het wetsvoorstel nog niet bepaald. Het onderdeel Twentestad is daarvan een belangrijk onderdeel. Daarbij gaat het met name om het alternatief voor de stadsprovincie. Tegelijkertijd regelt het wetsvoorstel een opschaling van een groot deel van het gebied rondom het stedelijk gebied van Twente. Daarover zal ik nog een oordeel uitspreken.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

U heeft gelijk. Dit is pas het begin van het debat. Dat is maar goed ook, want het betekent dat u nog iets kunt doen. Dan nodig ik u uit om ervoor te zorgen dat het hele verhaal over Twentestad losgekoppeld wordt van het wetsvoorstel. Dan staat u in ieder geval niet voor het dilemma dat ontstaat wanneer het onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel. Maar u moet met een voorstel komen, want u heeft er problemen mee.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik luister naar de uitnodiging van mevrouw Van der Hoeven en ik vervolg mijn betoog.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik heb nog een vraag over de inhoudelijke kant van deze materie. U zegt dat Twentestad een belangrijk onderdeel is van het wetsvoorstel. Ik zou het zelfs het hart van het wetsvoorstel willen noemen. Ik meen dat de gehele visie in het wetsvoorstel op schaal en grootte van gemeenten en de taakstelling van de gemeenten geïnspireerd is vanuit de visie op Twentestad. Wat dat betreft is er dus sprake van een inhoudelijke samenhang. Het lijkt mij dan ook moeilijk om tegen dit onderdeel te stemmen en toch voor het totaal te stemmen.

De heer Hoekema (D66):

Dat ben ik niet met u eens. De rest van het wetsvoorstel voldoet aan de uitgangspunten van het gemeentelijkeherindelingsbeleid, zoals dat in de notitie van minister Peper is neergelegd. U kunt het daarmee oneens zijn; u heeft uw eigen notitie "Paal en perk, grenzen aan gemeentelijke herindeling" opgesteld. Maar goed, daarover verschillen wij van mening. Twentestad is een zeer bijzondere situatie; een reactie op een zeer bijzonder probleem. Het is op zichzelf denkbaar om de rest van het voorstel te toetsen – het is zelfs logisch om dat te doen – aan het algemene beleidskader gemeentelijke herindeling, zoals dat op tafel ligt sinds november. Ik denk dat de rest van het wetsvoorstel grosso modo aan dat beleidskader voldoet. Het lijkt mij dus zeer wel mogelijk om Twente eruit te halen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wij weten sinds tien minuten dat onze coalitiepartner het regeerakkoord op geheel andere wijze interpreteert dan wij al deze maanden gedacht hebben. Wij vinden dat zeer jammer. Het roept bij ons wel een aantal vragen op over de interpretatie van de fractie van D66 van de tekst in het regeerakkoord. De heer Hoekema zei zojuist dat het wetsvoorstel voor de gemeentelijke herindeling van Twente niet met naam en toenaam in het regeerakkoord genoemd staat. Waarom is dat het geval?

De heer Hoekema (D66):

Tien minuten is wel een erg korte tijdsaanduiding voor de periode van aanzienlijke twijfel van mijn fractie aan dit voorstel. Dat is een- en andermaal ook duidelijk gemaakt in de pers en anderszins. Wel is het eindoordeel van die fractie pas sinds kort bekend. Maar dat is iets anders dan de interpretatie van het regeerakkoord. Het was en is duidelijk dat wij dat anders zien dan de coalitiepartners. Wij voelen ons in ons recht staan als het gaat om de woorden: in principe uitgevoerd conform de provinciale voorstellen. Dan kom ik bij de vraag waarom Twente een uitzonderingspositie inneemt. Naar mijn mening is Twente juist uitgezonderd met de keuze voor de woorden "in principe". Die woorden zijn niet voor niets in het regeerakkoord opgenomen. Als was gedoeld op de herindelingsvoorstellen die vorig jaar zomer in procedure waren, dan was Twente ook wel met name genoemd. Er waren buitengewoon weinig voorstellen in procedure. De toevoeging van de woorden "in principe" heeft natuurlijk een betekenis.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik denk dat de heer Hoekema de spijker op z'n kop slaat als hij zegt dat Twente niet met naam en toenaam in het regeerakkoord genoemd staat. Het voorstel was namelijk al in procedure. Het was door het kabinet al aan de Raad van State gestuurd. De D66-fractie was daar volledig van op de hoogte. Toen de onderhandelingen over het regeerakkoord werden gevoerd, wist de heer Hoekema tot op de letter waar hij aan toe was. Hoeveel leden van de fractie van D66 hebben tijdens de onderhandelingen over het regeerakkoord met betrekking tot dit voorstel gezegd: het ligt in procedure; wij hebben het erover gehad, maar wij vinden het niet verstandig om dit door te zetten en wij willen daar graag aantekening van?

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik heb er geen behoefte aan om met terugwerkende kracht voor leden van mijn fractie te vragen om een aantekening in het kader van de onderhandelingen over het regeerakkoord. Tijdens de onderhandelingen over het regeerakkoord is op een gegeven moment besloten de woorden "in principe" op te nemen. Als wij hadden willen uitsluiten dat zou worden afgeweken van voorstellen die in procedure waren, dan waren de woorden "in principe" niet opgenomen in deze tekst. Dat geeft dus de mogelijkheid om in een uitzonderingssituatie van de procedure af te wijken. Dat zal een buitengewoon moeilijke afweging zijn. Maar die woorden zijn niet voor niets opgenomen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik stel het op prijs dat de fractie van D66 het in elk geval moeilijk vindt om af te wijken van harde afspraken die de coalitiepartijen met elkaar gemaakt hebben. Wij vinden dat ook heel moeilijk. Het past toch in een goed coalitieverkeer dat je tijdens een kabinetsformatie met je aanstaande coalitiepartners communiceert over het feit dat je moeite hebt met een voorstel. En dan wijs ik erop dat je weet hoe het voorstel eruitziet en dat je weet dat het voorligt. Dus ik herhaal mijn vraag: heeft uw fractie er tijdens de kabinetsformatie moeite voor gedaan om aan de partners duidelijk te maken dat er twijfels bestonden?

De heer Hoekema (D66):

Ik vind het moeilijk om nu in een plenaire vergadering een geschiedkundige constructie van de totstandkoming van het regeerakkoord te geven, maar ik zie dat de heer Van Middelkoop, mevrouw Van der Hoeven en mevrouw Halsema hongerig aan de microfoon staan om dat wel te doen. Nogmaals, die woorden "in principe" zijn niet voor niets toegevoegd. Mijn fractie heeft de laatste maanden geen twijfel laten bestaan dat wij een bepaalde betekenis hechten aan de woorden "in principe". Ik kan me voorstellen dat die afweging u teleurstelt, maar wij hebben de woorden "in principe" altijd op deze manier geïnterpreteerd. Dat is een- en andermaal duidelijk gemaakt. Daarover kan geen verrassing bestaan. Die kan hoogstens bestaan over de uitkomst van de discussie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik kan me uw probleem goed voorstellen. U wilt niet het hele wetsvoorstel verwerpen. Tegelijkertijd wilt u de vrijheid hebben om tegen Twentestad te stemmen. Er is een heel simpele uitweg uit dat probleem, namelijk stemmen voor de amendementen die zijn ingediend door mevrouw Van der Hoeven en mij. Ik wil graag van u weten wat uw oordeel over die amendementen is. U kunt dan instemmen met het wetsvoorstel en tegelijkertijd Twentestad ongedaan maken.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik ben zeer gevleid door de vele aanbiedingen die zowel door mevrouw Van der Hoeven als mevrouw Halsema in mijn richting worden gedaan. Dat zal wel een bepaalde achtergrond hebben. Ik wil echter eerst de motivering horen die mevrouw Halsema in eerste termijn gaat geven over het voorstel voor een alternatief voor Twentestad. Behalve dat ik het op schrift heb gezien, zou ik graag een toelichting willen horen. Als je Twentestad niet wilt, zijn er allerlei mogelijkheden. Je kunt zeggen: Hengelo met Borne of met een deel van Borne. Ik spreek mij daar in eerste termijn nog niet exact over uit, omdat ik mevrouw Van der Hoeven wil aanhoren die een mogelijk concurrerend amendement in de aanbieding heeft. Ook mevrouw Halsema heeft een amendement in de aanbieding. Ik wil graag even die voorstellen horen. Ik zal dan later reageren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik begrijp dat de keuze dan is het ene of het andere amendement, maar dat er voor een van de amendementen gestemd wordt.

De heer Hoekema (D66):

Ik ga me daar nog niet op vasttimmeren, mevrouw Halsema. U kunt wel pogingen doen, maar luistert u naar mijn verhaal.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Een vraag om de laatste duidelijkheid te krijgen over het tot stand komen van het regeerakkoord. Ik begrijp de heer Hoekema nu heel goed. Hij zegt: wij hebben dat "in principe" opgenomen vooral met het oog op Twente. Als dat zo is, kan hij mij dan uitleggen waarom mevrouw Barth hem zo-even verweet dat er niet gecommuniceerd is tussen de beide coalitiefracties? Dat begrijp ik dan niet.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Er wordt voortdurend gecommuniceerd. Er is gecommuniceerd bij het onderhandelen vorig jaar. Er zijn teksten opgenomen waar verschillende betekenis aan wordt gehecht. Er is ook anderszins geen gebrek geweest aan communicatie.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Een korte vraag, waarop de heer Hoekema alleen maar "ja" of "nee" hoeft te zeggen.

De heer Hoekema (D66):

Dat is heel gevaarlijk, mevrouw Van der Hoeven. Zo ken ik u weer.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

U hoeft niet meer te zeggen. Heeft u in de onderhandelingen over het regeerakkoord expliciet ingebracht dat u dat voorbehoud voor Twentestad wilde maken?

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Als ik hier met "ja" of "nee" op inga, geef ik een fout antwoord.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Er is dus niet over gesproken? U heeft het dus niet ingebracht?

De heer Hoekema (D66):

U laat mij niet eens antwoorden. Mag ik misschien antwoorden, voorzitter?

De voorzitter:

U mag antwoorden.

De heer Hoekema (D66):

Dank u wel. Er is gesproken over alle voorstellen die in procedure waren gebracht en er is gekozen voor deze tekst. Die tekst is zoals zij is. Ik hoef die niet te herhalen. Het antwoord op uw vraag met "ja" of "nee" zou een versimpeling zijn van de werkelijkheid, voorzover ik die na de onderhandelingen kan reconstrueren.

Mevrouw Barth (PvdA):

De heer Hoekema heeft net in mijn betoog in eerste termijn kunnen horen dat de PvdA-fractie de afspraken in het regeerakkoord uitlegt in die zin dat deze materieel inhouden dat de coalitiepartners niet winkelen bij de oppositie als het gaat om dit dossier. Ik hoor hem nu in gesprek over allerlei alternatieven van de oppositie. Is de D66-fractie van plan om toch te gaan winkelen bij de oppositie?

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik zeg helemaal niet wat ik van plan ben. Op winkelen bij de oppositie staat bij goede voorstellen geen doodstraf. Ik wil materieel voorstellen toetsen. Daarbij is coalitiesamenhang zoals afgesproken rondom het regeerakkoord van groot belang, maar ik heb mij nog niet uitgesproken over het voorstel van mevrouw Halsema of dat van mevrouw Van der Hoeven.

Voorzitter! In de balans van plus- en minpunten van Twentestad staan een aantal punten aan de creditzijde. Dat zijn kort gezegd de mogelijkheid van integrale regie over sociaal-economische kwesties, bouwstromen, bouwlocaties, keuzen voor ruimtebeslag, afweging groen en niet groen op een direct lokaal niveau in een vergrote gemeente. Aan de creditzijde staat ook de mogelijkheid om Twente als geheel vanuit een versterkte combinatiegemeente een impuls te geven en te trachten de redelijk neerwaartse sociaal-economische spiraal te keren door Twente met al haar potentie op de kaart te zetten. De nota naar aanleiding van het verslag geeft daarvoor een aantal argumenten die op zichzelf niet onzinnig zijn. Toch zit in die argumentatie over de versterking van Twente als geheel ook weer het omslagpunt in de redenering van mijn fractie. Dan heb ik het met name over de risico's van een grote onevenwichtigheid van Twentestad in verhouding tot Almelo, zelfs al zou Almelo aanzienlijker worden opgeschaald dan nu het geval is. Quod non! Waar blijft de bovenlokale, regionale aansturing bij de vele bovenlokale, regionale, stadsgewestelijke kwesties die aan de orde zijn? Die kwesties overstijgen op zichzelf vaak het niveau van de samenwerking Enschede-Borne-Hengelo en raken Almelo, Wierden en misschien ook het gebied daarachter.

Het voornaamste struikelblok voor een meerderheid van mijn fractie is echter, naast de twijfel of het middel van Twentestad wel de optimale oplossing is voor de kwaal van een versnipperd en eerder concurrerend dan samenwerkend gebied, het unieke karakter van een zeer grootschalige gemeente die niet wordt gemotiveerd vanuit de gebruikelijke motieven van ruimtenood of andere knelpunten die tot herindeling zouden nopen. Het is een zeer bijzonder voorstel dat haaks staat op de hele geschiedenis van het Nederlandse herindelingsbeleid. De toets is in feite ook: is dit een alternatief voor de stadsprovincie of niet? Het gaat bij Hengelo en Enschede – ik ga voor het gemak even voorbij aan Borne – om twee levenskrachtige, grote steden, die op zichzelf volwassen en voldragen genoeg zijn om op eigen benen te staan.

En ten slotte is, hoe het ook gekomen mag zijn en hoe de geschiedenis ook is verlopen, het draagvlak voor zo'n majeure en bijzondere operatie als de vorming van een halve agglomeratiegemeente in Hengelo afwezig. Dit in tegenstelling tot Enschede. In Borne is het draagvlak op z'n minst zwak te noemen. Mijn fractie heeft dit element – ook het element van het referendum – ernstig laten meewegen zonder het tot doorslaggevend argument te maken.

Voorzitter! Kortom, voor de meerderheid van mijn fractie is Twentestad nu slechts een deeloplossing voor een veel groter probleem, met duidelijke mankementen en tekortkomingen, terwijl betere oplossingen, met name de stadsprovincie, denkbaar zijn. Dat betreft ook het element van de democratische toets. Een sterke regioprovincie of een sterke stadsprovincie die met verdeelbevoegdheden kan werken, zou daarvoor het meest geschikt zijn. Ik maak een vergelijking met de regio Lille, waaraan de Kamer onlangs een bezoek heeft gebracht, waarin sprake is van een goede verdeling tussen de stad en de regio.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! De stadsprovincie in Twente is misschien wel denkbaar maar niet haalbaar. Dat weet de heer Hoekema ook. Waar hangt hij zijn verhaal nu aan op?

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Er is een voorkeur voor een bovenlokale goede regionale aansturing op het niveau van de stadsprovincie of de bandstad. Als je nu Twentestad gaat creëren, is de ruimte voor een werkelijk goed bovenregionaal bestuur in feite wel heel klein geworden. Creëer je nu Twentestad, dan heb je het risico van onevenwichtigheid met Almelo en heb je nog een aantal bovenlokale kwesties die moeten worden geregeld in allerlei vormen van intergemeentelijke samenwerking. Het antwoord op de vraag of er een goed regionaal bestuur al dan niet in de vorm van een bandstad moet komen, is daarmee in feite wel heel moeilijk geworden, omdat je na Twentestad die ruimte ook sterk verkleint. Het speelveld voor een goed regionaal bestuur wordt dan immers veel kleiner.

Mevrouw Barth (PvdA):

Als wij Twentestad niet creëren, hebben wij helemaal niets. Dat is de conclusie.

De heer Hoekema (D66):

Ik ben ook nog niet uitgesproken over de vraag wat er dan wel moet gebeuren. Dat betekent dat je Hengelo zou kunnen of moeten opschalen met een belangrijk deel van Borne. Het betekent ook dat je een samenwerkingsroute zou kunnen of moeten inslaan die de opmaat zou kunnen zijn voor een bandstad van onderop gecreëerd of een vorm van bovenlokaal regionaal bestuur. Mevrouw Barth heeft daar zelf ook over gesproken. Die samenwerkingsroute is vastgelegd in het rapport-De Cloe, waarvoor in het gebied een behoorlijk draagvlak bestaat. Daarbij wordt uitgegaan van een versterkte samenwerking tussen de betrokken gemeenten en een sterke rol van de provincie, die tot nu toe in de geschiedenis niet zozeer heeft uitgeblonken in een sterke regie en arbitrage. Kan de minister nog eens ingaan op de rol van de provincie op het punt van de regie en de arbitrage, zoals die ook in het regeerakkoord is vastgelegd?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw Barth zegt dat de Twenteprovincie niet haalbaar is. Is de heer Hoekema het met mij eens dat die wel degelijk haalbaar is, zeker nu de regering zelf de discussie over de stadsprovincie heeft heropend?

De heer Hoekema (D66):

Ik heb wel een beetje de illusies verloren over een snelle route naar een stadsprovincie. Dat is in het verleden gebeurd. Die discussie is weer actueel rondom Den Haag. Daar hebben wij het vandaag echter niet over. Ik vind wel dat voor een stadsprovincie een breed politiek draagvlak nodig is, zowel in Den Haag als in het gebied. Ik geef onmiddellijk toe dat het brede politieke draagvlak nu nog niet aanwezig is. Het gaat er wel om of met hetgeen je vandaag beslist, de kansen voor een behoorlijke regio- of stadsprovincie worden vergroot of verkleind. Ik denk dat creatie van Twentestad het risico met zich brengt dat het de kansen op goed bovenlokaal of regionaal bestuur verkleint.

Voorzitter! Ik ga over op het onderdeel Almelo. Uit de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag klinkt duidelijk de opvatting van de minister door dat de samenvoeging van Almelo en Wierden zeer wel mogelijk zou zijn geweest. Dit is overigens in navolging van het aanvankelijke voorstel van gedeputeerde staten. Op zichzelf is dit ook het oordeel van mijn fractie. De wat zuinige argumentering van de minister: moeilijke afweging, geen overwegende redenen om af te wijken van het door provinciale staten geamendeerde voorstel, onduidelijkheid over de behoefterichting van Almelo, onduidelijkheid over de cijfers van Almelo en de notie dat voor Almelo voor de komende 25 jaar zorg wordt gedragen voor de "minimale ruimtelijke behoefte", geven aan dat het voorstel geen schoonheidsprijs verdient. Tegelijkertijd lijkt er ook onvoldoende politiek draagvlak om Almelo met Wierden te vergroten. Misschien is dit een element dat in een latere bestuurlijke discussie in het gebied, op een termijn van vele jaren, in de volgende eeuw, alsnog als optie meegenomen kan worden. Het oordeel van mijn fractie op dit punt is dat het voorstel passabel is, gegeven ook de diverse kleine uitbreidingen door diverse grenscorrecties, inclusief het door collega Balemans op stuk nr. 14 ingediende en door de coalitie gesteunde amendement over Bornerbroek.

Voorzitter! Hoe de woningbouwstromen gaan lopen, is niet met zekerheid te zeggen. Onzekerheid over de capaciteit van De Leemslagen kan druk zetten op het ter beschikking stellen van de locatie Wierden-Zuid voor woningbouw in een "stadsgewestelijke functie". Kan de minister deze passage, op pagina 38 van de nota, nader toelichten? Betekent dit dat in het gewest nadere afspraken moeten worden gemaakt over de verdeling van de bouwstromen?

Voorzitter! Een andere keuze, eventueel, voor Almelo en Wierden zou het voordeel gehad hebben om Enter los te kunnen maken uit de nieuwe gemeente en samen te voegen met Holten en Rijssen. Het draagvlak daarvoor is er echter niet. In het gebied, met name door veel mensen uit de gemeenten Holten en Rijssen, is dit krachtig bepleit bij de hoorzitting in februari. Men verkiest daar in het algemeen een trio boven een duo, mede om de identiteit van de betrokken gemeenten wat beter in een grotere eenheid te kunnen bewaren en patstellingen tussen de twee verschillend geaarde gemeenten te verhinderen. In dat licht bezien zou een triogemeente dan wel het volgen van het amendement-Van den Berg voor zelfstandigheid iets logischer zijn geweest. Mijn fractie kiest nu echter ronduit voor het voorstel zoals het is ingediend. De omvang van de twee fusiepartners, Holten en Rijssen, is zodanig dat voor de langere termijn getwijfeld kan worden aan de slagkracht en de bestuurlijke potentie van Holten en Rijssen als afzonderlijke eenheden.

De heer Van den Berg heeft mij bij voorbaat al ondervraagd over het eventueel toevoegen van het restant van de gemeentelijke herindeling van Deventer, Bathmen, aan Holten, zoals bepleit vanuit Bathmen en door sommige mensen uit Holten. Ik ben bang dat de creatie van deze gemeente, eventueel toegevoegd aan het buitengebied van Diepenveen, onvoldoende slagkracht en grootte heeft om de komende 25 jaar de taken zelfstandig uit te kunnen voeren.

Op de vraag van de heer Van den Berg over wat er met Bathmen moet gebeuren – ik probeer te anticiperen op zijn interruptie – vraag ik de minister hoe hij de procedure heeft ervaren waarbij hij eind vorig jaar een aantal open gesprekken heeft gevoerd over de toekomst van Bathmen. Ik denk dat er voor de fusie van Holten en Bathmen te weinig draagvlak en te weinig potentie is om die realiteit te laten worden. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de reële mogelijkheden voor Bathmen niet zo talrijk zijn. Samenvoeging met Deventer ligt op zichzelf voor de hand. Een interprovinciale gemeentelijke herindeling is in Nederland min of meer taboe gebleken. Ik vraag aan de minister het volgende. De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag over "de andere reële mogelijkheden voor Bathmen". Welke andere reële mogelijkheden ziet de minister nog, behalve de samenvoeging met Deventer? Op pagina 40 spreekt de minister van "de overige denkbare varianten". Daarmee maakt hij ons nieuwsgierig.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik moet zeggen dat de oren mij bijna van het hoofd vallen van verbazing. Moet ik nu begrijpen dat de heer Hoekema een draai maakt en zegt dat Bathmen toch maar weer bij Deventer gevoegd moet worden? Hij zal zich de discussie toch herinneren? Ik herinner mij die levendig. Bij de discussie over de herindeling van Deventer was er naar het oordeel van de meerderheid geen reden om Bathmen bij Deventer te voegen. Wij wilden dat ook niet. Het probleem was toen dat Bathmen-Gorssel geen voor de hand liggende optie was, want interprovinciaal. In de Eerste Kamer en in de Tweede Kamer is gezegd dat naar andere plattelandsgemeenten gekeken moet worden. Maakt de heer Hoekema nu een draai?

De heer Hoekema (D66):

Ik heb de heer Van den Berg net al gezegd dat wij vinden dat de gemeente Holten-Bathmen niet groot genoeg is om de taken in de komende 25 jaar zelfstandig aan te kunnen. Daarmee is er ook een probleem ontstaan voor het draagvlak voor een fusie van Rijssen. Waar moet je dan met Rijssen heen? De heer Van den Berg zal zeggen dat Rijssen zelfstandig kan blijven en hij wijst dan naar het door hem ingediende amendement. Wij vinden de combinatiegemeente Holten-Rijssen op zichzelf een goed en aanvaardbaar voorstel. Daarmee snijd je andere mogelijkheden af.

De heer Van den Berg (SGP):

Kan de heer Hoekema mij vertellen waarom de gemeente Rijssen met 25.000 inwoners, met een eigen identiteit en een krachtige economie, niet zelfstandig kan blijven?

De heer Hoekema (D66):

Wij zien veel meerwaarde in een combinatie van Holten en Rijssen, waardoor die gemeente een zeer krachtige partner kan zijn in het middengebied van Overijssel op weg naar Twente. De argumenten van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag hebben ons wat dat betreft overtuigd. Voor die fusie is er ook een behoorlijk draagvlak in de betrokken gemeenten.

Voorzitter! De nieuwe gemeente Hof van Twente heeft, zoals het er nu naar uitziet, zowel een behoorlijk draagvlak als een uitstekende bestuurlijke potentie. De onderliggende oriëntatie op elkaar in die nieuwe gemeente is duidelijk en begrijpelijk, gezien de ruimtelijke structuur. In het gebied loopt al jaren een goede samenwerking waarop dit voorstel in feite voortbouwt. Met alle begrip voor de pleidooien van de gemeente Diepenheim, overigens elders in het voorstel ook wel van de gemeente Ootmarsum, voor zelfstandigheid, gezien de bijzondere of zelfs unieke aard van die gemeenten, moet men constateren dat die uniciteit en het vaak zeer geprofileerde culturele beleid van zo'n gemeente niet per se hoeft te sneuvelen in een wat grotere nieuwe gemeente. Een nieuw te kiezen gemeenteraad, kritisch gevolgd door de burger, heeft als taak afwegingen en keuzen te maken. Er valt op te vertrouwen dat tradities en cultuur noch in Ootmarsum noch in Diepenheim teloor zullen gaan door bestuurlijke ingrepen. De recentelijk gesuggereerde tweedeling in het gebied met de schepping van de gemeente Delden-plus ziet de D66-fractie overigens met de minister als een strategische zet in het kader van een next-bestalterna- tief voor zelfstandigheid. De ironie wil overigens dat dit voorstel in 1966 is gesneuveld in de Tweede Kamer door de nacht van Schmelzer. Mevrouw Barth herinnerde er al aan in haar eerste zin van haar betoog.

Dan kom ik bij de nieuwe gemeente Hellendoorn. Vanuit het gebied en met name de huidige inwoners van de kern Daarlerveen is indringend aandacht gevraagd voor het verstoren van de samenhang tussen Daarlerveen en Hellendoorn, wat het gevolg zou zijn van de voorgestelde indeling van Daarlerveen bij de nieuwe gemeente Vriezenveen-Den Ham. Mijn fractie heeft zorgvuldig de argumenten gewogen die provincie en kabinet op dit punt hebben ingebracht, maar is in dit stadium van het debat nog onvoldoende overtuigd van de hardheid van die argumenten. Met name de argumentatie van het eventueel intact laten van de combinatie Daarlerveen-Hellendoorn voor een minder grillig grensverloop overtuigt niet op voorhand. Een qua vorm logische grens mag toch niet boven de inhoudelijke toets van samenhang gaan. Wel ziet mijn fractie negatieve gevolgen, vooral financieel, in het verschiet voor de nieuwe gemeente Vriezenveen. Je zou dan hebben kunnen denken aan een zekere compensatie voor Vriezenveen door toevoeging van het gebied Hooge Hexel aan die nieuwe gemeente. Ik ben het met collega Van den Berg eens dat je niet alleen in termen van compensatie moet denken. Wij hechten ook wel belang aan de argumentatie van de maatschappelijke samenhang Daarlerveen-Hellendoorn, maar het is jammer dat de minister niet heeft willen kiezen voor toevoeging van Hooge Hexel aan de nieuwe gemeente Vriezenveen-Den Ham. Ik vraag hem dan ook om daar in zijn termijn op in te gaan.

Ik kom tot de financiële gevolgen van de diverse grenscorrecties rond Almelo. Begrijp ik het goed, dan zijn de financiële gevolgen voor Vriezenveen voor wat betreft Aadorp, dat toegevoegd wordt aan Almelo, forser dan aanvankelijk ingeschat, zij het dat kennelijk zowel de daling van de algemene uitkering alsook de hoogte van de gewenningsbijdrage zijn onderschat in de eerdere stukken van de kant van het kabinet. Als ik de berekening goed maak, met een uitkering van de gewenningsbijdrage van 200% in het eerste jaar, dan zijn de financiële gevolgen in de jaren 2, 3 en 4 (en uiteraard daarna, als de gewenningsbijdrage wegvalt) toch licht negatiever dan aanvankelijk ingeschat. Ik hoor daar graag commentaar van de minister op.

Mijn fractie steunt op zichzelf de samenvoeging van Den Ham en Vriezenveen. Dit kan een krachtige gemeente opleveren van plattelandssignatuur, maar met sterke mogelijkheden om goed beleid te voeren op diverse terreinen.

Over Tubbergen heb ik geen commentaar, wel over de nieuwe gemeente Denekamp. Ik verwees al naar de creatieve pleidooien van het unieke Ootmarsum voor zelfstandigheid; die zijn zeer gewaardeerd door mijn fractie. Mijn fractie is echter van oordeel dat een andere bestuurlijke indeling op zichzelf niet de doodsteek hoeft te zijn (hetzelfde geldt voor Diepenheim) voor het behoud van die uniekheid in een groter geheel. Ook hier mag men vertrouwen hebben in de kwaliteit van de democratie in de nieuwe gemeente Denekamp.

Wat betreft de grenzen van die nieuwe gemeente is mijn fractie niet overtuigd van de argumentatie, die vooral is gebaseerd op overwegingen van openbare orde en veiligheid, om het gebied ten zuiden van de A1 niet bij Denekamp te behouden. Het gaat hier om het gebied Bovendeurningen, waar collega's al over hebben gesproken. Waar deze argumenten nog wel opgaan voor de vliegbasis Twenthe, zijn zij niet doorslaggevend voor het onderbrengen van de kern Bovendeurningen, waarvoor indringend vanuit het gebied onze aandacht is gevraagd. Dat is dan ook de achtergrond van het amendement op stuk nr. 12, gesteund door de fracties van PvdA en VVD.

Wat de andere wensen vanuit de gemeente Weerselo betreft, heeft mijn fractie zich nog niet laten overtuigen van de wenselijkheid van een grenscorrectie rond de oost-westtangent van Hengelo. Als die nu niet doorgaat, zal het over een paar jaar zeker gebeuren, redeneert de minister, als ik hem goed parafraseer. In dat licht steunt mijn fractie, alles afwegende, het voorstel op dat punt. Hetzelfde geldt voor de afbakening tussen Oldenzaal en de nieuwe gemeente Denekamp (het gebied Hulsbeek). Waar Oldenzaal in het wetsvoorstel geen gebiedsuitbreiding van enige omvang ontvangt en toch enige versterking behoeft, vooral voor bedrijfsvestigingen aan de noordkant van Oldenzaal, moeten wij toch proberen betere keuzemogelijkheden voor Oldenzaal te creëren. Dat betekent dat de wens van Weerselo niet kan worden gevolgd en dat wij van harte het amendement van mevrouw Barth op het punt van Oldenzaal zullen steunen, waarbij de hoeveelheid hectares misschien nog door de minister zal worden beantwoord. Dan hoeven wij ook niet te wachten op provinciale initiatieven, met alle onzekerheden over tijdsverloop en uitkomst, en kunnen wij nu de besluitvorming afronden, waarmee in ieder geval in dat deel van het gebied de rust verzekerd is.

Wat betreft Haaksbergen blijft op tafel de optie van een interprovinciale herindeling met het Gelderse Neede. De minister zegt die niet uit te sluiten, zodat de conclusie gerechtigd lijkt dat althans voor deze minister de provinciegrenzen niet heilig zijn. Taai zijn ze wel, die provinciegrenzen, zoals al is gebleken. Is al iets bekend over de opstelling van het nieuwe provinciebestuur van Gelderland? Kan hij nog eens ingaan op die vermeende taaiheid van provinciegrenzen bij herindeling in het algemeen? Het is interessant om daar van deze nieuwe minister – na negen maanden is hij immers nog nieuw – opvattingen over te horen.

Wat binnengemeentelijke decentralisatie betreft heeft mevrouw Barth ontdekt dat op de zolder van de Wet ARHI daarover bepalingen zijn vastgelegd. Het lijkt mij van groot belang dat de minister nog eens ingaat op de materiële betekenis van die bepalingen. In hoeverre ziet hij kans om de gemeenten te stimuleren – misschien kan de provincie daar een rol bij spelen – om binnengemeentelijke decentralisatie te bevorderen? Heeft hij nu, na zijn eerste voorzichtig positieve reactie in het debat van 1 februari, een oordeel over de mogelijkheid om gemeenten die nu nieuw worden gevormd – maar er komen nog meer herindelingsvoorstellen – financieel enigszins ter wille te zijn bij inspanningen op dit gebied? Ik herinner aan de toezeggingen die hij in de richting van collega De Cloe heeft gedaan, overigens een andere De Cloe dan degene die ik eerder heb genoemd in verband met het rapport dat zijn naam draagt. Ik krijg graag een wat meer specifieke reactie van de minister op dit punt.

Dan de taken van het ROL, voorzitter. Is het waar dat wordt overwogen die nog een aantal jaren te verlengen? Wat is de opvatting van de minister over de ROL-taken? Kan hij die onderbrengen in de bestaande of nieuw te vormen structuren?

Voorzitter! Mijn fractie steunt de minister in zijn interpretatie van de uitspraken van de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam inzake de aanvrage van de ondernemingsraad van onder meer Hengelo in verband met de relatie tussen de Wet op de ondernemingsraden en het herindelingsvoorstel. Het is van belang dat de onduidelijkheid op dit terrein, die ons ook parten heeft gespeeld bij het voorstel van Zuid-Holland met betrekking tot Den Haag, wordt weggenomen met behulp van een principiële benadering. HoekemaOp die manier kan de Wet op de ondernemingsraden op een goede manier in relatie worden gebracht met herindelingsvoorstellen in het algemeen. Ik nodig de minister uit om daarover binnenkort met zijn collega De Vries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heldere taal te spreken zodat wij for once and for all van deze oneigenlijke problematiek worden verlost.

De vergadering wordt van 18.25 uur tot 19.55 uur geschorst.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ik heb het genoegen zowel namens de fractie van het GPV als namens de fractie van de RPF het woord te voeren.

Vandaag en morgen behandelen wij een wetsvoorstel dat belangrijk, interessant en politiek controversieel is. Erboven hangt de vlag van een regeerakkoord waarin de onverstandige passage voorkomt, dat herindelingsvoorstellen in principe uitgevoerd worden conform de provinciale voorstellen. Onverstandig, want met deze formule heeft de coalitie het primaat van de wetgever materieel in handen gelegd van een andere bestuurslaag. Zo weinig vertrouwden de coalitiepartners elkaar kennelijk.

Voor een open debat en vrije besluitvorming is het derhalve gewenst ons eerst te bevrijden van het juk van dat regeerakkoord. Gelukkig kan dat, door de woordjes "in principe". Zij zijn vanmiddag al vaak genoemd. U weet, mevrouw de voorzitter, dat wij met principes zeer vertrouwd zijn en daarom verstout ik mij hierover een bevrijdend woord te spreken.

Principes zijn richtsnoeren voor het handelen. Men moet zich daaraan willen binden. Tot zover is de zaak duidelijk. Nu doet zich in de Nederlandse taal het merkwaardige feit voor dat het gebruik van een bepaalde, sterk lijkende, formulering soms de inleiding is van het tegendeel dat men lijkt te gaan beweren. Als ik iemand hoor zeggen dat hij "op zichzelf" ergens voor is, dan is het vrijwel zeker dat hij in het concrete geval een afwijking of het tegendeel zal bepleiten.

Zo is het ook met "in principe". Als ik iemand hoor zeggen dat hij in principe voor bijvoorbeeld lastenverlaging is, dan weet ik dat daarna de bijzondere argumenten volgen die duidelijk maken dat hij er nu toch echt tegen moet zijn. Als dus in het regeerakkoord staat dat herindelingsvoorstellen "in principe" de provinciale voorkeuren zullen volgen, dan staat daar dus in werkelijkheid dat in een concreet geval – en daar hebben wij het vandaag en morgen over – een andere voorkeur mogelijk en misschien zelfs geboden is. Dit laatste zeg ik aan het adres van mevrouw Barth. Kortom, na deze tekstexegese kunnen ook de coalitiefracties het rijk der parlementaire vrijheid betreden. De heer Hoekema is al zover gegaan. Of dat politiek verstandig is, zal later blijken. Ik dank mevrouw Barth, die daar zo duidelijk tegenin is gegaan. In elk geval is de coalitie bij het eerste belangrijke herindelingsvoorstel hopeloos verdeeld.

Terzake! Vrijwel elk voorstel tot gemeentelijke herindeling geeft aanleiding tot gemengde gevoelens. Dat is langzamerhand een understatement bij dit voorstel. Met het voorstel inzake Twente is dat wel heel duidelijk het geval. Er verdwijnt heel wat van de bestuurlijke kaart. Ik denk aan kleine gemeenten als Ootmarsum en Diepenheim, elk met een geheel eigen karakter. Gemeentebesturen en bevolking hebben gevochten als leeuwen voor hun zelfstandigheid, maar ze zijn te klein bevonden.

Ook de oude "hoofdstad" van Twente, eeuwenlang de bestuurszetel van het drostambt Twente, de gemeente Goor, verdwijnt van het bestuurlijke toneel, in dit geval met heel wat minder weerzin van bestuur en bevolking. De oude stad Rijssen, die eerder dan Enschede over stadsrechten beschikte, moet opgaan in een groter geheel, niet omdat er met die stad iets mis is, maar omdat een buurgemeente het niet langer aan zou kunnen.

En dan het unieke geval in bestuurlijk Nederland, de samenvoeging van Enschede, Hengelo en Borne tot een gemeente Twentestad. Een triorelatie, waarvan een van de partners moord en brand schreeuwt. Slechts drie bestaande gemeenten ontspringen de dans: Haaksbergen, Losser en Tubbergen. Anderen kijken er met jaloerse blikken naar.

Kortom, mensen met historisch besef krijgen heel wat te verwerken. Gelukkig verdwijnt de naam Vriezenveen niet van de kaart, ongetwijfeld tot genoegen van de stadsarchivaris van Sint Petersburg. De minister stelt daar tegenover dat eens naar de toekomst moet worden gekeken. Zorg dat de gemeenten ook dan over voldoende basiskwaliteit beschikken om essentiële overheidstaken zelfstandig te kunnen behar- tigen. Binnen die grotere gemeenten is er dan alle ruimte om het historisch verworvene in stand te houden.

Mevrouw de voorzitter! Het wetsvoorstel inzake Twente komt op een cruciaal moment in behandeling. Het is het eerste grote herindelingsvoorstel van deze minister. Als hij tijd van regeren krijgt, zullen er nog verschillende andere komen. De beslissing over dit wetsvoorstel kan richtinggevend zijn voor de aanpak bij volgende voorstellen. Ik denk daarbij met name aan de schaalgrootte. De laatste jaren viel een tendens waar te nemen van een wat beperktere schaalvergroting dan in de jaren daarvoor. De herindeling rond Den Bosch was duidelijk grootschalig. Toen West- en Midden-Brabant aan de orde waren, was het signaal dat van de Kamerbehandeling uitging anders. Tilburg kreeg minder dan men daar had gehoopt, levenskrachtige plattelandsgemeenten in het land van Heusden en Altena bleven bestaan. In Drenthe werd dit signaal herhaald: Meppel en Hoogeveen werden minder groot dan de bedoeling van de regering was. Het laatste voorbeeld was Deventer; het mocht groeien, maar – alweer – minder dan de regering wilde.

Werken deze signalen nu door in het eerste wetsvoorstel van minister Peper? Dat lijkt er niet op. Twentestad is heel groot maar misschien een geval apart. Verschillende, betrekkelijk grote en levenskrachtige gemeenten worden opgeheven, met als resultaat dat er een feitelijke ondergrens van zo'n 20.000 inwoners gaat ontstaan. Hooguit van Almelo kun je zeggen dat de voorziene groei beperkt is.

Onze fracties waren wel gelukkig met de matigende signalen van de afgelopen jaren. Wij zijn zeker geen aanhangers van het principe "klein is fijn" maar we hebben, misschien wel meer dan sommige anderen, oog voor het feit dat schaalvergroting ook negatieve kanten heeft en dat enige zelfbeheersing daarbij goed kan zijn. Daarom nodig ik de minister uit zich ook eens te confronteren met de door mij genoemde signalen. Wij willen wel eens weten welk vlees wij met hem in de kuip hebben.

In verschillende gemeenten is actie gevoerd tegen onderdelen van het plan. Soms was het verzet massaal. Juist nu regelmatig aandacht gevraagd wordt voor de relatie tussen overheid en burgers en voor het vertrouwen in de politiek, is het goed duidelijk te maken hoe regering en Kamer omgaan met zulke kritiek. Het is daarbij niet sterk zelf met tegenkritiek te komen, bijvoorbeeld over het houden van een raadplegend referendum op het verkeerde moment. Wie zelf voorstander is van het houden van een raadplegend referendum door de gemeenteraad met het oog op een benoeming door de Kroon, heeft weinig recht van spreken als een gemeenteraad de bevolking per referendum mobiliseert over een herindeling waarover uiteindelijk de wetgever beslist.

Van eenieder die actie voert tegen een onderdeel van een plan mag begrip gevraagd worden voor de bredere afweging waarvoor de wetgever staat. Als daarbij aan breed gedragen kritiek wordt voorbijgegaan, zal in de concrete situatie duidelijk gemaakt moeten worden waarom andere, bredere belangen zwaarder moesten wegen. In situaties waarin dat niet evident is, moet aan het kennelijk ontbreken van draagvlak bij de meest betrokkenen een zwaar gewicht worden toegekend.

Voordat ik op de afzonderlijke onderdelen inga, wil ik nog enkele opmerkingen plaatsen over de procedure. Positief vind ik dat het hier gaat om een voorstel waarin Twente als een eenheid wordt benaderd. Ook kan ik het waarderen dat de minister in een aantal gevallen groot gewicht heeft toegekend aan de afwegingen welke provinciale staten hebben gemaakt. Natuurlijk! Maar daarbij is uiteraard het laatste woord niet gezegd. De wetgever beslist ook hier. Ik vind het echter een positieve intentie als de minister hier niet al te gemakkelijk eigen gevoelens laat prevaleren boven het resultaat van afweging op provinciaal niveau. Minder positief ben ik over de houding van de minister tegenover uitspraken van de rechter inzake het vragen om advies aan ondernemingsraden van her in te delen gemeenten. Het is nu niet het moment om deze kwestie in den brede te behandelen. Hij heeft het recht om hierover een principiële uitspraak van de hoogste rechter te vragen, maar los van de vraag of de Wet op de ondernemingsraden hier formeel van toepassing is, is er toch niets op tegen om de desbetreffende ondernemingsraad op een goed moment in de procedure om advies te vragen. Jan en alleman mag zich over een herindelingsplan uitspreken en doet dat ook – tot in rondetafelgesprekken met de minister toe – maar de vertegenwoordigers van het personeel van op te heffen gemeenten zouden geen advies mogen uitbrengen. Op dat punt krijg ik toch graag een reactie.

Mevrouw de voorzitter! Het meest ingrijpende onderdeel van het wetsvoorstel is natuurlijk de vorming van Twentestad. Nooit eerder is het gebeurd dat twee centrumgemeenten werden samengevoegd. Het herindelingsbeleid voorziet hierin niet en dus is er alle reden om de argumenten voor zo'n voorstel goed te wegen. Tegenover bestuur en bevolking van het gebied zijn wij verplicht om inhoudelijke argumenten de doorslag te laten geven. Ik kan begrijpen dat sommigen met een zekere krampachtigheid aan dit voorstel vasthouden. Immers, hoe lang wordt er al niet gediscussieerd over en geëxperimenteerd met bestuurlijke vernieuwing in Twente? Allerlei varianten zijn uitgeprobeerd en gestrand. Het gebied heeft recht op duidelijkheid. Bovendien was de essentie van dit voorstel de vorming van een dubbelstad Enschede-Hengelo, al eerder met steun van beide gemeenten bijna rondgekomen. De minister heeft een punt als hij hierop in de stukken wijst. De geschiedenis met de dubbelstad relativeert zowel de huidige bezwaren van Hengelo tegen, als de steun van Enschede aan Twentestad. Tijdens de discussie over de dubbelstad hebben wij erop gewezen dat het blijven steunen van het plan, afhankelijk van het honoreren van een gezamenlijke claim van 45 mln. bij het Rijk, twijfels opriep over de ernst van de gemeenten in hun ijveren voor die dubbelstad. Maar deze ervaring mag geen reden zijn om de voors en tegens van Twentestad niet op hun eigen merites te beoordelen.

Ook overigens zitten er in de argumentatie voor Twentestad een aantal op zichzelf sterke punten. Als je gemeenten opheft, kunnen ze niet meer met elkaar concurreren. Binnen één grote gemeente kan de regie over de verdere ontwikkeling van het gebied beter uitgeoefend worden dan wanneer twee of meer gemeenten naast elkaar blijven bestaan. Het zijn algemeen werkende argumenten. Als je deze argumenten op de rest van Nederland loslaat, staat er nog wat te gebeuren. Dit soort omstandigheden doet zich altijd voor als gemeentegrenzen worden opgeheven. Ze zijn op zichzelf onvoldoende om twee levenskrachtige centrumgemeenten samen te voegen.

Er is echter een ander aspect aan dit voorstel dat bij onze fracties zo zwaar weegt, dat wij geneigd zijn de balans te doen omslaan naar een negatief oordeel. De vorming van Twentestad moet niet alleen beoordeeld worden vanuit de belangen en de taken van de drie betrokken gemeenten in onderlinge samenhang, maar ook vanuit de positie van de nieuw te vormen gemeente in de regio en de provincie. Het unieke van Twentestad is niet alleen dat twee centrumgemeenten worden samengevoegd, maar ook dat dusdoende een gemeente ontstaat die een zeer overheersende positie zal gaan innemen in Twente en vooral in Overijssel. Maar liefst 45% van de bevolking van Twente zal dan woonachtig zijn in de grootste gemeente. Zo'n verhouding betekent een forse hypotheek op de ook in de toekomst noodzakelijke samenwerking in Twente.

Ook ten opzichte van de provinciale hoofdstad Zwolle worden de verhoudingen scheefgetrokken als Twentestad bijna tweeënhalf keer zo groot wordt als Zwolle. Dat zal ongetwijfeld voedsel geven aan de roep om het grondgebied van Zwolle verder te vergroten dan nu noodzakelijk wordt geacht.

De minister spreekt van een goede balans tussen Twentestad en de te vormen krachtige plattelandsgemeenten. Ik adviseer hem even terug te denken aan zijn eigen gemeente Rotterdam. Wat zijn er verwoede pogingen gedaan om te komen tot een goede structuur van samenwerking tussen Rotterdam en de randgemeenten. De toenmalige burgemeester was op een gegeven moment zelfs bereid om zijn gemeente te laten opdelen om maar te komen tot meer evenwichtige verhoudingen tussen de stad en de rand. Nu weet ik wel dat situaties nooit identiek zijn, maar zulke onevenwichtige verhoudingen als in Twente dreigen te ontstaan, vragen om moeilijkheden. Ik denk in dit verband ook aan de positie van Almelo, dat hoe dan ook behoort tot het stedelijk gebied van Twente. Ik heb, zo zeg ik tegen mevrouw Barth, geen enkele behoefte om zeker nu te discussiëren over zoiets als een bandstad. Er is niet veel fantasie voor nodig om te veronderstellen dat Almelo dan versterking zal zoeken in de richting van de landelijke delen van Wierden. Bestuurlijk en ruimtelijk is dat een verkeerde ontwikkeling.

Kortom, vorming van Twentestad mag wellicht voordelen hebben voor het gebied van Enschede-Hengelo-Borne, maar in breder verband bezien kan daarmee de basis worden gelegd voor nieuwe moeizame verhoudingen en ongewenste ontwikkelingen. Voeg daarbij dat het draagvlak voor Twentestad varieert van gematigd vóór tot fel tegen, dan neigen wij sterk tot de conclusie dat het niet verantwoord is om deze keuze te maken.

Wat wij ook bestuurlijk construeren, één stad zal het nooit worden. Er blijven twee herkenbare centra, en het is heel wel denkbaar dat het bestuur van een dubbelstad zichzelf verteert in een permanente strijd om het evenwicht te bewaren tussen de twee centra. Wanneer de wetgever nu besluit om beide steden niet samen te voegen, hetgeen wij hopen, dan gaat daar natuurlijk wel het signaal van uit dat beter moet worden samengewerkt. Lukt het met deze voorgeschiedenis nog niet, dan diskwalificeert men zich wel heel erg.

Ik realiseer mij dat met een afwijzing van Twentestad zonder meer niet kan worden volstaan. Hengelo kampt binnen afzienbare termijn met reële ruimtenood, die alleen op grondgebied van Borne kan worden opgelost. Nu de kern Bornebroek al voor Almelo bestemd is, lijkt het het beste om de rest van Borne samen te voegen met Hengelo. Ondertussen ligt er bij de gemeenten en de provincie een taak om de gebleken knelpunten in de samenwerking zo goed mogelijk op te lossen en voor de toekomst te voorkomen. Een sterkere regierol voor de provincie zou ook aansluiten bij een ontwikkeling van het middenbestuur, zoals voorzien in de notitie van de minister over inrichting en functioneren van het binnenlands bestuur, waarover wij later komen te spreken.

De gemeente Almelo groeit de laatste jaren sterk. De gunstige ligging ten opzichte van Duitsland kan voor nieuwe impulsen zorgen. Tegen die achtergrond kan ik het mij voorstellen dat gezocht wordt naar een iets ruimer jasje dan in het wetsvoorstel is voorzien, maar veel mogelijkheden zijn er niet. Wellicht kan Wierden iets van die ruimte bieden, maar veel kan het niet zijn. De kern Wierden dient wel de kern te blijven van een zelfstandige gemeente Wierden, zoals ook in het wetsvoorstel is voorzien. Het amendement-Balemans c.s. op stuk nr. 14 zou wellicht een oplossing kunnen bieden. Het zij mij evenwel vergund dat ik de minister hier nog over wil horen. Het heeft in ieder geval als aantrekkelijke kant dat daarmee de bestaande grens tussen Wierden en Borne in stand blijft. Maar nogmaals, ik hoor graag eerst de reactie van de minister op dit amendement.

Ik kom op de landelijke gebieden. De gemeenten Den Ham en Vriezenveen behoeven, wat ons betreft, niet uit een oogpunt van inwonertal en bestuurskracht samengevoegd te worden. Opheffing van gemeenten van 14.000 en 19.000 inwoners behoeft een stevige onderbouwing. Die kan gelegen zijn in de zware maatschappelijke problematiek waarvan sprake is in dit deel van Twente. Hoewel beide gemeenten een duidelijke voorkeur hebben voor zelfstandigheid, is het te waarderen dat zij de problemen onderkennen en reeds intensief samenwerken. Daarom temeer betreur ik het zeer dat pas nadat de gemeenten de minister hier zelf op hebben geattendeerd bij hun brief van 9 maart jl., erkend wordt dat de financiële gevolgen van de herindeling voor de nieuwe gemeente Vriezenveen veel ongunstiger zijn dan in de memorie van toelichting werd berekend. Zo'n vergissing is altijd vervelend, maar dat is het zeker nu het een gemeente betreft die gevormd wordt omdat zij voor een zware maatschappelijke opgave staat. Het kan toch niet zo zijn dat de gemeente die het financieel het hardste nodig heeft, de slechtste startpositie krijgt. Weliswaar komt zij de eerste vier jaren in aanmerking voor een gewenningsbijdrage, maar bij een structurele daling van de algemene uitkering van ƒ 40 per inwoner is een gewenningsbijdrage voor vier jaren gewoon te kort. Ik dring er dan ook bij de minister op aan naar mogelijkheden te zoeken om in dit geval een langere overbrugging mogelijk te maken. Ik zal daar overigens mee volstaan.

De kern Daarlerveen is een verhaal apart. Wie de kaart raadpleegt, zal de logica van het wetsvoorstel beamen: maak van de grens tussen Hellendoorn en Vriezenveen een rechte lijn. Wie door het gebied rijdt, zal hetzelfde zeggen. Maar als je je oren te luisteren legt bij de bevolking, krijg je iets anders te horen. Dan kiest de overgrote meerderheid voor een blijvende band met Hellendoorn. Waarvoor moet de wetgever dan kiezen: voor de logica of voor de wens van de betrokkenen? Als die wens, zoals in dit geval, heel duidelijk naar voren komt, moeten er sterke andere belangen in het geding zijn om er niet aan tegemoet te komen. In dat verband wil ik vragen om nog eens duidelijk in te gaan op de financiële gevolgen voor Vriezenveen, als Daarlerveen er niet bij komt. Uiteraard zullen de algemene uitkering en de gemeentelijke belastingen daardoor lager uitvallen. Maar hoe zit het met de uitgaven voor dit gebied? Wordt Vriezenveen er per saldo slechter van als Daarlerveen bij Hellendoorn blijft?

De karakteristieke gemeente Ootmarsum met haar 4400 inwoners zou ik graag een langer leven gunnen. Er kan echter niet ontkend worden dat dit inwonertal wel een erg zwak draagvlak vormt. Misschien doen de Ootmarsummers er goed aan terug te denken aan het jaar 1818. Toen werd Denekamp afgesplitst van Ootmarsum om een zelfstandige gemeente te gaan vormen. Het wetsvoorstel zorgt er nu voor dat Denekamp in de moederschoot terugkeert en ondertussen Weerselo meebrengt.

Een weeffout in het voorstel betreft de kern Bovendeurningen. Het amendement-Hoekema c.s. op stuk nr. 12 verwoordt ook ons gevoelen op dit punt. Bovendeurningen blijft tot aan het vliegveld bij de gemeente waartoe Weerselo behoort.

De gemeente Oldenzaal heeft ook volgens de minister wel een erg krap jasje meegekregen. Goede kans dat daardoor binnenkort weer een grenscorrectie zal moeten plaatsvinden. Dat kan dan beter nu gelijk gebeuren.

Mevrouw de voorzitter! Ik reis nu af naar het westen van Twente. Daar blijft de gemeente Hellendoorn geheel of grotendeels intact. Rijssen en Holten zullen het in het vervolg echter samen moeten vinden, als de minister zijn zin krijgt. Ik vind deze oplossing wel erg gemakkelijk. Holten heeft een partner nodig. De buurman in het noorden is gelukkig met zichzelf; de buurman in het zuiden is al voorzien; blijft over de buurman in het oosten. Ze hebben wel eens wat met elkaar, maar ze liggen elkaar niet echt. O ja, er is ook nog een buurman in het westen, maar die doet even niet mee. Die valt buiten deze ronde. Eerlijk gezegd vind ik dat een wel uitermate wankele basis voor het vormen van een eenheid. Je kunt ook de vraag stellen of Holten dringend aan een partner toe is. Qua inwonertal is het dat niet direct. Er zijn genoeg bestuurskrachtige gemeenten van zo'n 8700 inwoners. Er is dan ook veel te zeggen voor het amendement van de heer Van den Berg om Holten nu even buiten haken te plaatsen. Dat biedt voor Bathmen ook meer mogelijkheden. De minister erkent in de nota naar aanleiding van het verslag dat de oplossingen voor Bathmen relatief beperkt zijn als gevolg van de verschillende besluitvormingstrajecten. Welnu, wij zijn toch baas over onze eigen besluitvormingstrajecten? Kan de minister nog eens precies uitleggen wat nu eigenlijk de blokkade is die kennelijk bestaat om Bathmen te betrekken bij dit herindelingsvoorstel? Niemand verplicht ons Holten nu ergens onder te brengen. Die gemeente kan nog geruime tijd gelukkig zelfstandig leven. Ondertussen kan dan voor het gebied tussen Deventer en Rijssen naar een oplossing worden gezocht.

Ten slotte de gemeente die de mooie naam Hof van Twente zal gaan dragen. Een grootschalige operatie. Maar liefst vijf gemeenten, elk met een eigen karakter en historie, zullen worden samengevoegd tot één gemeente van 35.000 inwoners. Geen wonder dat voorstellen zijn gedaan het wat kalmer aan te doen. Er liggen, meen ik, ook amendementen met een vergelijkbare strekking. Ik heb daar met sympathie naar gekeken. Toch denk ik dat kleinschaliger alternatieven in dit gebied niet de voorkeur verdienen. Samenvoeging van Stad Delden en Ambt Delden, al dan niet met een plus, voegt weinig toe aan de bestaande situatie waarin beide gemeenten al nauw samenwerken. Bovendien ontstaat dan een onlogische situatie voor de gemeenten Goor, Markelo en Diepenheim, waarbij de grootste kern decentraal komt te liggen. De gemeente Hof van Twente zal, als de plannen van de minister doorgaan, een belangrijke functie krijgen als tegenwicht tegen buurgemeente Twentestad. Daarmee moeten wij immers wel rekening houden. Ik heb al gezegd dat dit naar mijn mening haast een onmogelijke opgave is vanwege de overheersende positie van Twentestad. Maar als dit voor een combinatie van vijf gemeenten al moeilijk zal zijn, hoeveel temeer voor een combinatie Delden-plus.

Voorzitter! Alles afwegende, geloof ik dat Hof van Twente de voorkeur verdient. Dan wordt Goor toch weer een klein beetje de bestuurszetel van het drostambt. Als dan ook Enschede Enschede zal blijven, kunnen beide gemeenten ooit weer eens samen herdenken dat Enschede in 1325 stadsrechten kreeg in de vorm van een handvest van de bisschop, gegeven op Huis te Ghore.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mevrouw de voorzitter! De CDA-fractie is geen voorstander van dit wetsvoorstel. Het is niet evenwichtig en vanuit de CDA-visie op herindeling is er sowieso geen enkele reden om tot de vorming van Twentestad over te gaan. Ik zou nu kunnen gaan zitten, want ik heb in feite precies gezegd wat ik moest zeggen over Twentestad, maar er is natuurlijk nog wel meer te zeggen over dit voorstel. Want het is niet de eerste keer dat de Kamer zich buigt over de toekomst van Twente. Nog niet zo heel lang geleden is de regioprovincie Twente uitvoerig aan de orde geweest. Helaas – ik zeg dat collega Hoekema na – was daar toen geen meerderheid voor binnen de Tweede Kamer. Laat ik duidelijk zijn: in de optiek van de CDA-fractie was de regioprovincie een goede oplossing voor de problematiek, zoals die zich in Twente manifesteert. Het zou de beleidsconcurrentie tussen gemeenten hebben uitgebannen en het zou een goed antwoord zijn geweest op de grensoverschrijdende problemen tussen gemeenten onderling, waarbij gedacht kan worden aan wonen, werken en infrastructuur. Laten wij wel wezen: er is de laatste tientallen jaren ook hard gewerkt aan het zoeken naar oplossingen voor Twente, door alle betrokken gemeenten en door de provincie. Maar dat heeft eigenlijk allemaal tot nu toe niet echt mogen baten. Ik kom hier later nog op terug, als het gaat over de stadsprovincie.

Voorzitter! Dit wetsvoorstel is wederom een grootschalig herindelingsvoorstel, waaruit een toch wel wat overspannen geloof in het probleemoplossend vermogen van het herindelingsinstrument doorklinkt. De CDA-fractie heeft hier bezwaren tegen. De schaal van de gemeenten moet zoveel mogelijk aansluiten op de menselijke maat. De leefbaarheid dient voorop te staan. Geen technocratisch bestuur! Daarom dient de band gemeente-gemeenschap zo hecht mogelijk te zijn, en de afstand zo kort mogelijk. De waarde van kleinschalige verbanden wordt eigenlijk wel onderschat in dit wetsvoorstel. Herindeling kan een oplossing zijn, maar alleen wanneer sprake is van evidente knelpunten. Herindeling verlegt gebiedsgrenzen, en daarmee ook de plek waar zich de grensoverschrijdende problemen voordoen. En het adagium "hoe groter, hoe beter"? Och, kom nou! Dan zouden onze grote gemeenten hun problemen toch allang hebben opgelost? De huidige minister van Binnenlandse Zaken weet er, gezien zijn verleden in een van die grote steden, alles van dat de grootte niet altijd te maken heeft met het probleemoplossend vermogen van een stad.

Voorzitter! Dat neemt niet weg dat het CDA best oog heeft voor de ruimteproblemen waarmee een grote stad te maken kan hebben. Maar het CDA heeft ook oog voor de kleinschaligheid van Twente en voor de menselijke maat. Het is zo, bij herindeling zijn er altijd emoties in het geding en die moeten serieus genomen worden, ook bij het maken van afgewogen keuzes. Wij zijn nu aan bod om die keuzes te maken. Voor het CDA staat bij de beoordeling van de voorstellen voorop welke problemen moeten worden opgelost. Komt het begrip menselijke maat voldoende tot zijn recht? Kan een gemeente haar taken blijven uitvoeren? Dit laatste kan ook in samenwerking met andere gemeenten. De vraag naar de maatschappelijke kosten wordt eigenlijk helemaal niet beantwoord, ook niet in de nota naar aanleiding van het verslag. Dat is jammer, want dat zijn kosten waar ook burgers mee geconfronteerd worden.

De CDA-fractie is voorstander van een evenwichtige benadering, ook met oog voor andere oriëntaties, zoals intergemeentelijke samenwerking en een bovenlokale regierol voor de provincie. Het beoordelingskader van het CDA voor gemeentelijke herindeling is bekend. Dat is de knelpuntenbenadering. Herindeling is alleen acceptabel als je daarmee evidente ruimtelijke en/of bestuurlijk-juridische knelpunten oplost. Binnen die aanpak beschouwt de CDA-fractie de voorstellen van de provincie als zwaarwegend. Daar worden de voorstellen ontwikkeld en in eerste instantie besproken.

Het enige onderzoek dat gedaan is naar de effecten van herindeling is het onderzoek van prof. Herweijer. Hij constateert een aantal zaken die eigenlijk niet zo positief zijn. Financiële prestaties en beleidsprestaties blijven vaak onder de maat en de participatie van burgers wordt aanzienlijk minder na herindeling. Zeker, de ambtelijke organisatie wordt vaak versterkt en de gemeente als publieke dienstverlener treedt sterker op de voorgrond, maar de gemeente als gemeenschap en de ontwikkeling van de lokale democratie en de betrokkenheid van de burgers bij het reilen en zeilen van hun gemeente blijven achter. In dat licht vind ik het eerlijk gezegd redelijk onthutsend om te zien hoe wordt doorgedenderd met die herindeling. Het verbaast mij dat er een brief ligt van de minister van 1 april – het is geen mop – over het entameren van rondetafelgesprekken in gebieden waar de laatste jaren geen herindeling heeft plaatsgevonden. Dan denk ik: waar zijn wij nu eigenlijk mee bezig; het gaat toch wel verdraaid hard. Willen wij dat wel?

Voorzitter! Ik vind dat de minister in de nota naar aanleiding van het verslag lang niet altijd blijk geeft van de ernst die bij het onderwerp gemeentelijke herindeling past. In deze nota wordt niet serieus ingegaan op een aantal vragen die erop gericht zijn om een en ander scherper beargumenteerd te krijgen, bijvoorbeeld als het erom gaat welke knelpunten er opgelost worden en ook als het gaat om de financiële consequenties. Het lijkt erop alsof de minister gemeentelijke herindeling niet zo interessant vindt. Dat lijkt mij geen goede zaak. Tenslotte is hij minister van Binnenlandse Zaken, met een enorme verantwoordelijkheid voor het binnenlands bestuur en voor de wijze waarop de gemeenten reilen en zeilen.

Dan kom ik bij Twentestad. Ik hoef er geen doekjes om te winden: het CDA is geen voorstander van de vorming van Twentestad. De argumenten die voorstanders hanteren, zijn alle terug te voeren op de politieke wens om in Twente één enorm grote stad te vormen; een stad waarvan de drie vormende gemeenten een zelfstandig bestaansrecht hebben. Kortom, die wens om Twentestad te vormen komt voort uit de politieke wens om te komen tot grootschaligheid. Eigenlijk zou die politieke wens apart beoordeeld moeten worden, los van de overige herindelingsvoorstellen van Twente. Die beoordeling ligt nu in de Kamer voor. Provinciale Staten hebben hun werk gedaan. Ik citeer uit een van de brieven die mij zijn toegezonden: de rol van de provinciale politiek is nu uitgespeeld. Zo is het. De provinciale politiek heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en wil natuurlijk graag dat de voorstellen die gedaan zijn, worden aangenomen. Maar de wetgever heeft zijn eigen verantwoordelijkheid; de minister aan de ene kant en de Kamer aan de andere kant. Voorzitter! Wij zijn daar nu mee bezig. Wij hebben niet alleen het recht maar ook de plicht om een eigen afweging te maken, zeker als het gaat om iets dat zo ver uitstijgt boven een "eenvoudige" herindeling zoals nu de vorming van Twentestad. Een aantal fracties maakt die afweging ook. De PvdA-fractie kiest op basis van inhoudelijke argumenten – ik laat het verhaal van het regeerakkoord even weg – voor Twentestad. Dat is haar goed recht. De VVD-fractie houdt ergens toch nog een slagje om de arm. Ik heb de heer Balemans niet mogen interrumperen omdat hij zijn maidenspeech hield, maar ik wil graag weten hoe groot dat slagje om de arm is. Ik kom daar dadelijk nog uitvoeriger op terug. Ook D66 heeft duidelijk aangegeven wat zij ervan vindt.

Voorzitter! Als ik de beantwoording van de vragen over Twentestad lees, dan vind ik dat de regering een beetje op twee gedachten hinkt. Twente als netwerkstad kan wel, maar een regioprovincie wordt ook nu afgewezen. Het zwarte beeld dat geschetst wordt als Twentestad niet door zou gaan, lijkt mij een beetje overtrokken. Bestuurlijk, maatschappelijk en economisch zou Hengelo "op slot" worden gedaan. Voor Enschede geldt een soortgelijke gefixeerde situatie. Kom nu! Dat impliceert een overspannen maakbaarheidsgedachte. Groter worden heeft zijn grenzen en het gaat er juist om de bestaande steden in hun huidige begrenzing, soms met een grenscorrectie, te vitaliseren, te revitaliseren en de intergemeentelijke knelpunten op te lossen. Daar hebben we het grotestedenbeleid voor!

Voorzitter! Over de procedure die heeft geleid tot het voorstel dat thans voorligt, zijn heel wat vragen te stellen. Wij hadden evenals andere fracties kritiek op de evaluatie in het kader van de kaderwetgebieden. De belangrijkste kritiek was dat de beoordeling hiervan onder het beslag lag van de in voorbereiding zijnde gemeentelijke herindeling. In plaats van een volgtijdelijke afhandeling vond een gelijktijdige afhandeling plaats, wat tot een onzuivere discussie leidt.

Voorzitter! Ik kom bij de positie zoals wij hier zitten en de positie die de coalitie daarbinnen heeft ingenomen. In de wijze waarop de drie fracties omgaan met het begrip "in principe" is nogal wat "verschil van mening". D66 in de persoon van de heer Hoekema ziet "in principe" als een mogelijkheid om in ieder geval zijn mening over Twentestad naar voren te brengen. Deze luidt anders dan de mening van de andere partijen. Ik heb er respect voor dat hij dat doet. Het regeerakkoord is op die manier niet zomaar een dictaat. Maar bij de stemming zal moeten blijken wat het oprekken van D66 daadwerkelijk inhoudt. De heer Hoekema heeft terecht gezegd dat ik daar niet op vooruit mag lopen. Ik zal dat dus niet doen. Ik zal afwachten hoe het stemgedrag uiteindelijk wordt. Want het draait niet alleen om wat we nu zeggen, maar om hoe we straks gaan stemmen. Daarmee wordt in feite de beslissing genomen.

Voorzitter! Het standpunt van mevrouw Barth van de Partij van de Arbeid is helder. Ik ga daar nu verder niet op in. We hebben al een uitgebreid interruptiedebat gehad.

Wat ik met het standpunt van de heer Balemans van de VVD aan moet, weet ik niet goed. Ik had hem willen vragen hoe ver zijn "in principe" gaat. Enerzijds maakte hij opmerkingen dat de fractie het eens is met elkaar; anderzijds blijkt uit uitlatingen van zijn fractiegenoten binnen en buiten Twente dat zij het er niet allemaal mee eens zijn. Ik vraag me dus af hoe het bij de VVD zit. Ik mag geen interrupties uitlokken, maar misschien kan de heer Balemans daar in tweede termijn iets meer over zeggen. Anders zal ik hem dat vragen. Ik wil graag weten hoever hij dat "in principe" oprekt.

Ook voor de VVD geldt dat het stemgedrag uiteindelijk bepalend zal zijn. Ik wil echter wel kwijt dat hier de politieke afweging plaatsvindt. Hier vindt de politieke en ook de fundamentele discussie plaats. Hier worden de amendementen ingediend. Niet in de eerste Kamer. Wat ik daarmee wil zeggen, is hopelijk duidelijk. Als er inderdaad ruimte is voor welke individuele fractie dan ook binnen het regeerakkoord, dan moet dat hier blijken en dan moet men niet hier iets doen in de hoop dat er aan de overkant een andere stemming uitrolt. Het gaat tenslotte om inhoudelijke argumenten en het gaat niet om het dictaat van het regeerakkoord.

Voorzitter! In de nota naar aanleiding van het verslag staat een cryptisch zinnetje, namelijk dat bij een stevige motivering in principe afwijking van het regeerakkoord mogelijk zou zijn. De vraag is of daar voor Twentestad een uitzondering uit af te leiden is. Minister Peper heeft een introductiedossier gekregen: het overgangsdossier bestuur 1998. Dat is op te vragen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Het is dus, wat dat betreft, een openbaar stuk. Daar staat echter niets in wat op een uitzonderingspositie voor het herindelingsvoorstel duidt. Bij het hoofdstukje "gemeentelijke herindeling in kaderwetgebieden" staat bij praktisch alle gebieden: in principe volgens provinciaal voorstel. Wat houdt dat "in principe" dan eigenlijk in? Als de fracties van D66 en de VVD daarnaar verwijzen en zeggen dat dit "in principe" oprekkingsmogelijkheden biedt, dan is het nog maar de vraag hoever dat gaat. En geldt het dan alleen voor dit geval of ook voor later? Wat stelt het in de praktijk voor?

Ik kom op een ander punt. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt aangegeven dat er een grote gelijkenis zit in de taakverdeling tussen de regioprovincie en de gemeenten en de huidige taakverdeling tussen de gemeenten en de provincie. Dan zou je toch ook de vraag kunnen stellen: waarom kies je dan toch niet voor die regioprovincie? Een essentieel argument hierbij zou kunnen zijn dat gemeenten – en dat is toch het basisniveau voor democratie – in de huidige omvang intact kunnen blijven, met alle voordelen van dien, bijvoorbeeld in de sfeer van participatie.

In de antwoorden over Twentestad is sprake van een hoog gehalte van doelredenering. Ik wil niet zeggen dat het doel de argumenten heiligt, maar daar komt het wel een beetje op neer. Zo wordt bijvoorbeeld het argument van een aaneengesloten stedelijk gebied weer ten tonele gevoerd. Daar hebben wij er toch wel meer van in Nederland! En dan is toch de vraag, welke precedenten dit wetsvoorstel schept voor andere aaneengesloten gebieden in Nederland. Daarbij denk ik aan de Randstad, aan mijn eigen oostelijk Zuid-Limburg en aan de gebieden rond Eindhoven. Kunnen wij nog meer van dit soort gigantische herindelingsvoorstellen verwachten? Dat is toch hopelijk niet de bedoeling! Ook in de door mij genoemde gebieden is er sprake van een hoge mate van verwevenheid en aaneensluiting van het stedelijk gebied.

Voorzitter! Een ander punt met betrekking tot de nota naar aanleiding van het verslag is dat voor een Twentestad een intergemeentelijke samenwerking in combinatie met andere instrumenten, zoals de provinciale rol en grenscorrecties, zelfs niet is overwogen. Dat is toch wel raar, omdat in het nog redelijk verse regeerakkoord een forse paragraaf is gewijd aan de provinciale regie- en interventierol. Wij zullen daar volgende week ook met de minister over spreken in het kader van de toekomst van het middenbestuur.

Voorzitter! Ik zie dat de heer Balemans wil interrumperen. Ik zat er al op te wachten en dacht: wanneer komt hij nu?

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter! Ik laat mij op een ander punt uitlokken. Mevrouw Van der Hoeven spreekt nu over de interventierol van de provincie, maar zij heeft eerder gezegd dat de provincie niet meer aan bod is. Zij heeft met haar amendementen duidelijk aangegeven dat zij absoluut niet gelooft in de rol die de provincie in het verleden heeft vervuld. Waarom voert zij die nu wel ten tonele, terwijl zij in een eerdere fase heeft gezegd dat zij niet meer naar de provincie zou kijken en hier gewoon haar gang zou gaan?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Het is eigenlijk heel eenvoudig. Ik sprak in eerste instantie over het voorstel tot gemeentelijke herindeling dat de provincie aan ons heeft voorgelegd. Daar had ik het in het eerste deel van mijn verhaal over. Ik heb het nu over de rol die de provincie mijns inziens heeft bij het beslechten van geschillen die zich tussen gemeenten kunnen voordoen. Zij moet knopen doorhakken als gemeenten op een gegeven ogenblik met de rug naar elkaar toe de hakken in het zand zetten. Dat bedoel ik met interventierol. Dat is ook precies het punt waarover wij volgende week hopelijk verder zullen praten. Wij moeten praten over de manier waarop wij die rol kunnen versterken. Dat is dus iets anders dan het verhaal over het maken van een provinciaal herindelingsvoorstel. Dat zijn twee verschillende dingen.

De heer Balemans (VVD):

Dat begrijp ik. Maar dan is mij in het verlengde daarvan nog steeds niet duidelijk waarom u hier dan niet voorstelt om straks met een wetswijziging te komen ten aanzien van de Wet ARHI om daar de rol van de provincie uit te schrijven.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat ziet u verkeerd. De bedoeling van de Wet ARHI is dat de provincie in eerste instantie als middenbestuur kijkt waar en op welke manier herindeling een oplossing van problemen zou kunnen bieden. Daarna komt het voorstel bij ons. Het is aan de Kamer en aan de wetgever het in een wetsvoorstel al dan niet te bekrachtigen. Je hebt als wetgever het recht en de plicht die voorstellen te bekijken en door te lichten op hun consistentie. De Tweede Kamer moet bekijken of zij voldoende zijn en passen bij de eigen gedachten als wetgever. Over Twentestad heb ik heel grote twijfels.

De heer Balemans (VVD):

Ik concludeer daaruit dat mevrouw Van der Hoeven de overwegingen van haar eigen CDA-fractie in de staten terzijde schuift.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Absoluut niet. Ik weet waaraan de heer Balemans refereert, want ik heb die brief ook gelezen. Dat citaat van zo-even was overigens uit die brief: dat de rol van de provincie is uitgespeeld.

De heer Balemans (VVD):

In diezelfde brief heeft de statenfractie van het CDA ook gezegd dat zij na de laatste verkiezingen nog steeds volledig achter het voorstel voor Twentestad staat.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Toch heeft de heer Balemans die brief niet helemaal goed gelezen!

De heer Balemans (VVD):

Ik denk het wel. Ik heb die brief met meer dan normale belangstelling gelezen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Er staat namelijk in die brief: het zal duidelijk zijn dat na het besluit van 25 juni 1997 de rol van de provinciale politiek is uitgespeeld. Wij hebben nadien in onze fractie niet opnieuw over deze aangelegenheid gesproken. De statenfractie en de provincie geven daarmee aan dat zij op dat punt hun verantwoordelijkheid genomen hebben, net zoals de fractie van de heer Balemans dat gedaan heeft. Ook hij komt met een aantal amendementen. Dat neem ik hem niet kwalijk.

De heer Balemans (VVD):

Hoe dan ook, het CDA vormt de meerderheid in het statenbestuur.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Nee, het gaat erom dat de provincie haar afwegingen maakt. De provincie motiveert die afwegingen. Zij doet haar werk. Dat werk gaat naar de minister. De minister neemt het al dan niet ongewijzigd over en stuurt het via de ministerraad naar de Raad van State. Dan komt het wetsvoorstel bij ons. Dan heeft de Kamer de plicht een eigen afweging te maken. Dat doet de heer Balemans ook. Dat moet hij ook doen!

Voorzitter! Ik keer terug naar Twentestad. Ik was blijven steken bij de interveniërende rol van de provincie. Mijn vraag aan de minister is waarom intergemeentelijke samenwerking met een actieve, conflictbeslechtende en bovenlokale regierol voor de provincie, inclusief eventuele grenscorrecties, niet zou kunnen werken. Waarom wordt een dergelijke samenwerking niet alsnog in overweging genomen? Ik vind het heel jammer dat dit niet gebeurt, met name omdat niet gekeken wordt of een intergemeentelijk structuurplan annex streekplan geen oplossing kan bieden om te komen tot een samenhangende visie op de drie in dit geval bij Twentestad betrokken steden.

Ik wil een paar opmerkingen maken over de uitspraken van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam inzake de ondernemingsraad in Overijssel. Ik heb die uitspraken gelezen. Ik heb ook gelezen wat op 8 april in die uitspraak nog eens bevestigd wordt. Welk risico neemt de minister om voorbij te gaan aan de uitspraken van de Ondernemingskamer, dat wil zeggen de advisering door de gemeentelijke ondernemingsraden? Ik weet dat wij daarover in het kader van de juridisering een debat zullen voeren. Op dit moment ligt dit wetsvoorstel voor. Loopt de minister niet het risico dat hij op de een of andere manier teruggefloten wordt? Ik geef de minister in een opzicht gelijk. De afhandeling van het wetsvoorstel voor Twente is zodanig gevorderd, dat het niet meer opgehouden kan worden om het nog een keer voor te leggen. Dat neemt niet weg dat de vraag is welke lessen de minister hieruit trekt voor de in voorbereiding zijnde wetsvoorstellen. Er komen er nog heel wat!

Voorzitter! Mijn volgende vraag betreft de frictiekosten van de fusiestad Twente. Stel dat de samenvoeging doorgaat. Dat hangt af van de uiteindelijke stemming. Dat moeten wij afwachten. Ik wil die samenvoeging niet, maar wij moeten de stemming afwachten. Als de samenvoeging doorgaat, zijn er frictiekosten. Een gemeentelijke fusie van deze omvang is niet eerder vertoond. Als de regering in samenwerking met de coalitie dit voorstel wil doorzetten, moet zij ook een oplossing vinden voor de financiële problematiek. De hoogte en de duur van de gewenningsbijdragen roepen immers de angst op dat dit niet tot goede dingen zal leiden. Ook hier wil ik graag refereren aan een les van prof. Herweijer: een goede voorbereiding is de succesfactor voor herindeling. Nu is een van de drie steden mordicus tegen. Hoe ziet de minister dit? Waarom denkt hij dat de datum van 1 januari 2000 een haalbare kaart is? Zo-even zijn daar al vragen over gesteld. Stel dat het besluit genomen wordt. Ik wil het niet, maar toch. Zelfs als het besluit wordt genomen, moet men zich afvragen of de gemeenten niet een faire kans gegeven moet worden. Ik ben daarom zeer geïnteresseerd in het antwoord op de vraag van de heer Balemans over de tijd van voorbereiding.

Voorzitter! Ik zie liever geen vorming van de gemeente Twentestad. Volgens ons is er politiek, ruimtelijk, financieel en bestuurlijk geen noodzaak toe. De vraag is dan wat er moet gebeuren. De drie gemeenten kunnen in goede samenwerking met de provinciale regierol en het intergemeentelijk structuurplan, waarbij de onderlinge beleidsconcurrentie wordt uitgebannen, een aantal zaken prima regelen. Dat heeft mijn voorkeur. Er is een punt dat resteert. Daar heb ik ook oog voor. Het gaat om de ruimteproblematiek van Hengelo. Die is oplosbaar via een grenscorrectie met Borne. Ik doel dan met name op de Vinex-bouwlocatie en het bedrijventerrein Veldkamp. In het kader van dit wetsvoorstel heb ik een amendement ingediend, samen met mevrouw Halsema. Dat amendement laat de drie gemeenten voortbestaan binnen de nu voorliggende begrenzing van het wetsvoorstel. Daarop is een uitzondering. Het amendement wijzigt namelijk de buitengrens bij Enschede. Het gaat daar om de positie van het vliegveld. Ik weet dat er op dit punt ook een amendement ligt van de coalitie. Ik moet dit amendement hier gebruiken. Ik kan niets met het vliegveld doen als ik binnen de grenzen blijf van het voorliggende wetsvoorstel. Daarmee blijven er twee grote steden en een wat kleinere stad. Het vliegveld komt geheel op het grondgebied van Enschede te liggen. De rest van Bovendeurningen komt dan bij de nieuwe gemeente Denekamp. Dit sluit onzes inziens beter aan bij de overige gemeenten na de herindeling.

Voorzitter! Ik ga nu in op een aantal andere onderdelen van het wetsvoorstel. Ofschoon Twentestad het hart vormt van dit herindelingsvoorstel, zijn er nog andere gemeenten bij betrokken. Bij die voorstellen zijn soms vraagtekens te plaatsen. Soms zijn er ook positieve kanten aan te ontdekken. Ik begin met Almelo en Wierden. Dit is geamendeerd in de statenfractie. Ik moet heel eerlijk zeggen dat wij het zeer eens zijn met het voorstel rond Almelo en Wierden zoals het er nu ligt. Ik heb daar geen vragen over. Wij hebben wel, net als de D66-fractie, in het verslag de vraag gesteld op welke punten de minister vraagpunten had alvorens het wetsvoorstel in te dienen. De minister gaf drie vraagpunten aan: Twentestad, Rijssen-Holten en de toekomst van de gemeente Bathmen. Ook in het licht hiervan is het opmerkelijk dat de minister zowel vanuit gegevens over woningbouw en bedrijvigheid als een visie op de bestuurlijk-economische ontwikkeling een andere afweging ten aanzien van Almelo-Wierden denkbaar acht. Dat kan natuurlijk niet. Het is van tweeën één: óf de minister komt met een nota van wijziging waaruit de consequenties worden getrokken van het proces van hardop denken, óf de minister verdedigt het voorstel Almelo-Wierden zoals het er nu ligt voor de volle 100%. Ik wil er geen misverstand over laten bestaan. Mijn fractie is het eens met het nu voorliggende voorstel. Wij zijn het dus ook eens met de toevoeging van de gebieden van en rond Aadorp, Venenlanden en De Leemslagen aan Almelo. Hier liggen de belangrijkste ruimtelijkeontwikkelingsrichtingen van Almelo. Er wordt ook tegemoetgekomen aan de ruimtelijke knelpunten van Almelo op de langere termijn. Die knelpunten zijn er inderdaad.

Voorzitter! Ten aanzien van het amendement van de heer Balemans om ook het gebied westelijk van Bornerbroek aan Almelo toe te voegen, vraagt de CDA-fractie aan de minister wat hij hiervan vindt. Wat is de meerwaarde hiervan? Ik heb begrepen dat Wierden geen probleem heeft met dit amendement. Ik wil echter graag weten wat hier volgens de minister de meerwaarde van is.

Voorzitter! Ik vind het jammer dat de voorgestelde gemeente Wierden te weinig bezien wordt vanuit de eigen, intrinsieke waarde. Er is vaak sprake van omkering van de bewijslast. De sfeer in de schriftelijke behandeling is meer die van: waarom zou Wierden eigenlijk niet bij Almelo moeten? Het moet echter gaan om een brengplicht van steekhoudende argumenten vanuit de situatie van Almelo. De gemeente Wierden is een gezonde plattelandsgemeente en dat wil de CDA-fractie ook graag zo houden.

Dat brengt mij tot het volgende punt en dat heet Vriezenveen. De robuuste herindelingslijn die de minister voorstaat, wordt ook doorgetrokken naar de plattelandsgebieden. Ik vind het wel typerend dat de minister deze lijn voornamelijk legitimeert vanuit een stedelijke benadering. Grotere plattelandsgemeenten zouden bijdragen aan evenwichtige verhoudingen tussen steden en platteland. Er staat letterlijk: "complementair aan de versterking van de centrumgemeenten". Dat vind ik weinig principieel. Een intrinsieke argumentatie voor grote plattelandsgemeenten zou toch ook op z'n plaats zijn geweest. Kan de minister ingaan op de vraag welke specifieke rol de provincie speelt voor plattelandsgemeenten? Kan de provincie hier niet ook een rol spelen als bewaker van evenwichtige bestuurlijke verhoudingen, mede in relatie tot steden, als daarmee de afstand gemeente-gemeenschap op het platteland niet zo groot wordt gemaakt?

Vanuit de knelpuntenbenadering die we hanteren, ligt een zelfstandig Vriezenveen en Den Ham voor de hand, ook na de grenscorrecties ten behoeve van Almelo. Ik heb daar een amendement over ingediend, maar ik wil wel graag een paar vragen beantwoord zien. Stel dat we Vriezenveen en Den Ham uit elkaar halen. Wat zijn daarvan de consequenties, met name voor Vriezenveen en dan vooral wat betreft de financiën en het voorzieningenniveau? Ook bij de gemeenten zelf – dat is mij gisteren nog gebleken – is er een voorkeur voor het zelfstandig voortbestaan van beide gemeenten. Dan is de vraag wat de meerwaarde is van een fusie. Welke problemen worden daarmee opgelost? Of is het zelfs zo dat er een probleem ontstaat door die fusie? Dat probleem heeft te maken met geld. Beide gemeenten hebben aangegeven dat er nogal wat financiële problemen te verwachten zijn als gevolg van die fusie. Samen met de Hof van Twente gaan deze gemeenten er meer dan ƒ 25 per inwoner op achteruit. Dat meerdere wordt niet gecompenseerd binnen de huidige regeling. Ik kom daar later nog op terug, omdat ik in het kader van de financiën nog een paar algemene opmerkingen wil maken. Stel dat die herindeling rond Vriezenveen en Den Ham doorgaat. Ook hier is natuurlijk de vraag hoe er straks wordt gestemd. Ik heb begrepen dat vanuit beide gemeenten prijs wordt gesteld op de vermelding Vriezenveen-Den Ham in het wetsvoorstel. Waarom doen we dat dan niet? Dat is een kleine moeite, gesteld natuurlijk dat het doorgaat, maar in eerste instantie vraag ik naar iets anders.

Dat brengt mij bij Hellendoorn en met name bij de oriëntatie van Daarlerveen. Toen we daarnaar vroegen, antwoordde de minister dat deze met name gericht is op het aangrenzende Vroomshoop en met de nieuwe bestuurlijke relaties meer gericht zal zijn op Vriezenveen. Afgezien van de vraag in hoeverre sociaal-geografische relaties en oriëntaties zich laten sturen door bestuurlijke grenzen, was de vraag natuurlijk waar de Daarlerveners nu op gericht zijn. Dat is Daarle. Daar zoekt men ook de voorzieningen. Als je daarnaar vraagt, krijg je een redelijk ontwijkend antwoord. Het is al eerder gezegd door collega's. Je hebt hier een typisch tekentafelmodel. Het oogt inderdaad heel mooi. Je trekt gewoon die lijn door en dan heb je het probleem opgelost. Maar ja, zo zit het natuurlijk niet in elkaar. Als we het tekentafelmodel op het gehele wetsvoorstel zouden loslaten, dan kunnen we ook wel op andere plekken rechte lijnen trekken. Dat hebben we niet gedaan, omdat daar geen argumenten voor zijn. Ook hiervoor zijn er onzes inziens onvoldoende argumenten. Dat betekent dat mijn fractie er de voorkeur aan geeft om Daarlerveen samen met 80% van de Daarlerveners te handhaven als kern bij Hellendoorn.

Dat brengt mij bij de gemeente Rijssen en bij de opmerkingen die in dat kader gemaakt zijn over de bestuurlijke oplossingen voor Bathmen. Nu staat er te lezen dat de minister alleen de samenvoeging met Gorssel uitsluit. Waarom eigenlijk? Waarom sluit de minister dat juist uit? Is dat omdat het in een andere provincie ligt? Dat is flauwekul. Voor de rest worden alle opties opengehouden, welke het dan ook mogen zijn. De vraag is natuurlijk welke opties echt worden opengehouden. In hoeverre worden opties uitgesloten als we op dit moment Holten en Rijssen samenvoegen? Het is waar: voor de huidige gemeente Rijssen is herindeling uit het oogpunt van knelpunten niet noodzakelijk en de minister geeft dat ook aan in de nota naar aanleiding van het verslag, maar voor Holten ligt dat anders. Holten is gericht op Twente, er is industriële ontwikkeling en men is goed op weg wat betreft de samenwerking, dus daar wordt een knelpunt opgelost. De vraag is echter in hoeverre door het oplossen van het ene knelpunt een ander knelpunt ontstaat of blijft bestaan. Ik krijg dan ook graag een reactie van de minister op de vraag hoe hij de politieke en bestuurlijke toekomst van Bathmen ziet. Ook hoor ik graag hoe hij het vervolg van de procedure ziet. De CDA-fractie wacht het antwoord van de minister op dit punt af, alvorens een oordeel te geven over het hierover ingediende amendement.

Dit brengt mij bij de Hof van Twente. Hier is echt sprake van een grootschalige plattelandsgemeente en als ik de knelpuntenbenadering en de benadering van de menselijke maat erop toepas, is niet duidelijk waarom een samenvoeging van vijf gemeenten voor de hand zou liggen. Wij hebben een Delden-plusge- meente voorgesteld van ongeveer 15.000 inwoners, bestaande uit Ambt Delden, Stad Delden en Bornerbroek, althans het bebouwde deel van Bornerbroek tot aan de Bornerbroekerwatergang, dus niet het deel dat voor uitbreiding van Almelo bedoeld is. Voor de minister is dat "niet een betekenisvolle versterking van het gemeentelijk bestuur". Wat moet ik daar nu mee? Eigenlijk zegt de minister dat hij dit niks vindt, maar waarom hij dit niks vindt, is iets waar ik niet achter kom. Kennelijk vindt hij het andere gewoon mooier omdat het groter is. Ook is geen antwoord gegeven op de vraag wat eigenlijk de oriëntatie van Ambt Delden is. Verder oogt het beeld dat naar voren komt over de interne samenhang van de voorgestelde gemeente, echt niet overtuigend. Dat is ook altijd moeilijk als je met vijf gemeenten te maken hebt.

Al met al moet ik dan ook zeggen dat een tweedeling van de Hof van Twente in Ambt Delden, Stad Delden en de kern Bornerbroek tot aan de Bornerbroekerwatergang enerzijds en Markelo, Goor en Diepenheim anderzijds het CDA een beter voorstel lijkt. Hiervoor is ook draagvlak binnen de gemeenten. Het is een tweede keus, maar het is voor ons een betere keus dan de grote Hof van Twente.

Ik maak een aparte opmerking over Diepenheim, want van daaruit is veel actie gevoerd. Het gaat om een kleine gemeenschap die voor haar voorzieningenniveau heel sterk is georiënteerd op andere gemeenten. Samen met Goor en Markelo gaat het om gemeenten met een belangrijke agrarische en recreatieve functie. Diepenheim heeft 2700 inwoners. Met respect voor de inzet van Diepenheim kiest het CDA hier, alles overwegende, toch voor de samenvoeging met Goor en Markelo. Ik hoop wel dat Diepenheim herkenbaar zal blijven binnen de nieuw te vormen gemeente. Het is een kern om trots op te zijn.

Oldenzaal, voorzitter: dat blijft moeilijk. Er blijft onzekerheid bestaan over de ruimte voor bedrijfsterreinontwikkeling in Oldenzaal. Ook de provincie geeft aan dat er onzekerheid is over de toereikendheid van de in het wetsvoorstel voorgestelde grenscorrectie. De minister geeft dat trouwens ook zelf aan. Er ligt op dit punt een amendement van mevrouw Barth, maar dat is wel weer erg ruim geformuleerd. Moet de uitbreiding niet toch gebaseerd zijn op een integrale afweging in het kader van de ruimtelijke ordening? Ik heb begrepen dat dit niet is gebeurd en ik hoor graag van de minister hoe hij hier tegenaan kijkt.

De tweede vraag betreft de meerwaarde van de grotere grenscorrectie met Losser. Het gaat hier om een gebied met een sportcomplex waar een akkoord over was, maar mevrouw Barth maakt het een stuk groter door er een gebied met natuurwetenschappelijke waarde aan toe te voegen. De noodzaak daarvan ontgaat mij op dit moment. Misschien kan mevrouw Barth in haar tweede termijn nog eens aangeven waarom zij op dit punt voor een grotere grenscorrectie kiest.

Over Denekamp-Ootmarsum heb ik heel lang moeten nadenken, voorzitter. Ik ben er meer dan één keer geweest en het is hartstikke mooi daar. Als je kijkt naar de specifieke cultuurhistorische situatie van Ootmarsum, zie ik toch niet welke meerwaarde zou worden bereikt door samenvoeging met Denekamp en Weerselo. Ootmarsum is een hechte gemeenschap met een belangrijke recreatief-toeristische functie, terwijl Denekamp en Weerselo overwegend een agrarische functie hebben. Eventuele knelpunten van Denekamp – zo ze er al zijn – zijn niet gediend met samenvoeging met Ootmarsum, terwijl Ootmarsum geen knelpunten heeft. Het heeft een centrumfunctie voor de regio eromheen, het heeft geen woningnood, het heeft zorgvoorzieningen en het is financieel gezond. Om een term te gebruiken die in elk geval één partij in deze zaal zal aanspreken: het is een kroonjuweel. Waarom zou je het niet de kans geven om als zodanig te blijven bestaan? Wij hebben dan ook een amendement ingediend en vragen de minister: wat is de meerwaarde van deze herindeling? Wat levert dit aan oplossingen op?

Mevrouw Barth (PvdA):

U heeft zojuist gezegd: dit is de plek om amendementen in te dienen. Welnu, ik kan niet anders dan concluderen dat u de daad bij het woord heeft gevoegd. Amendementen worden niet zomaar ingediend. Dat doe je omdat je op een bepaalde manier steun wilt geven aan een goed wetsvoorstel. U heeft echter zóveel amendementen ingediend dat ik een beetje met een probleem zit. Wanneer gaat de fractie van het CDA voor dit wetsvoorstel stemmen? Hoeveel amendementen moeten daarvoor worden aangenomen? Een, twee, drie, vier, alleen die over Twentestad? Kunt u daarover helderheid verschaffen?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

U vraagt nu hetzelfde als ik u zojuist heb gevraagd. The proof of the pudding is in the eating. Het stemgedrag zal de volgende week wel blijken.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dit is toch wat te gemakkelijk. U doet dit niet voor niets.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Natuurlijk niet.

Mevrouw Barth (PvdA):

Neemt u alleen genoegen met het aannemen van de hele stapel of gaat u ook voor minder?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik zou mij kunnen voorstellen dat u die vraag zou voorleggen aan de heer Hoekstra, die tenslotte tot de coalitie behoort. Dat geldt niet voor mij en ik heb ook uw regeerakkoord niet ondertekend. Dat betekent dat ik mijn eigen afweging maak. Op basis van datgene wat er op een gegeven moment ligt, zullen wij ons stemgedrag bepalen. Dat kunnen wij op dit moment nog niet aangeven, net zomin als u dat kunt, net zomin als de heer Hoekema of de heer Balemans daarover iets kan zeggen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dit blijft te gemakkelijk. Ik kan mij niet voorstellen dat uw fractie niet voor zichzelf een afweging heeft gemaakt om te bepalen wanneer zij het wetsvoorstel als gevolg van het aanvaarden van haar eigen amendementen zó mooi vindt, dat zij ervoor kan stemmen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Hierover kunnen wij nog heel lang praten, maar u krijgt van mij steeds hetzelfde antwoord. Immers, het voorbehoud dat u terecht maakt – u wil uiteindelijk aan de hand van wat er ligt en de aangenomen amendementen uw eindoordeel bepalen – geldt ook voor mij.

Mevrouw Barth (PvdA):

Als ik het hele pakket bekijk, vraag ik mij af waarom u die amendementen allemaal indient. Waarom stemt u niet gewoon tegen het wetsvoorstel? Bij elk afzonderlijk amendement kan ik mij nog wat voorstellen, maar de hele stapel bij elkaar is volgens mij contrair.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Wij moeten wel serieus met elkaar blijven omgaan. Wij zitten hier als medewetgever. Dat betekent dat je in het debat moet aangeven wat naar jouw oordeel in het wetsvoorstel moet worden gewijzigd. Dat doen wij hier in de vorm van amendementen. Soms dien je moederziel alleen een amendement in, met één ondertekenaar. Soms dien je een amendement in waarvan je vooraf weet dat het zal worden aangenomen. Het is all in the game, maar je moet bij een behandeling als deze door middel van amendementen aangeven waar je staat. Uiteindelijk maak je, met inachtneming van de amendementen die al dan niet door de Kamer zijn aanvaard, een afweging en bepaal je of je voor of tegen het wetsvoorstel zult stemmen. Die afweging maakt ook mijn fractie, afhankelijk van wat er ten slotte uitkomt. Overigens zou het mijn voorkeur zeer hebben wanneer Twentestad niet doorging.

Mevrouw Barth (PvdA):

En dus weegt dat amendement zwaarder dan de rest? Of zijn ze u allemaal even lief?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ach, u kunt natuurlijk zo doorgaan, maar ik heb mijn antwoord al gegeven. Twentestad is het hart van het hele wetsvoorstel. Daarover bent u de discussie aangegaan toen het ging om het begrip "in principe", vermeld in het regeerakkoord.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik val mevrouw Barth een beetje bij. Waarom gaat u niet in op wat wellicht een onderhandelingspositie zou kunnen zijn? Als de positie van mevrouw Barth muurvast is, hebt u volstrekt gelijk. Dan moet u niets zeggen. Maar als er een begin van een vermoeden kan bestaan dat er met mevrouw Barth alsnog over Twentestad te onderhandelen valt, zou ik in uw positie – u brengt nogal wat macht mee – zeggen: ik ben bereid om ten aanzien van een aantal andere gemeenten wat water in de wijn te doen omdat het voorkómen van dubbelstad mij heel wat waard is. U moet haar daartoe gewoon uitnodigen!

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mijnheer Van Middelkoop, hebt u in het betoog van mevrouw Barth enige aanwijzing kunnen vinden dat zij daar ruimte voor laat? Zij heeft alle hakken die zij had in het zand gezet.

Ik kom op de financiële aspecten. Zoals al gezegd, zijn er voor enkele gemeenten een paar vervelende financiële consequenties. Het is waar, het CDA voelt niets voor een premie op herindeling. Maar er moet ook geen straf staan op herindeling. Efficiencyvoordelen laten vaak lang op zich wachten. Zeker in de eerste jaren moet er veel worden geïnvesteerd en veranderd. En dat kost geld.

Nu is een onderzoek toegezegd naar direct met herindeling samenhangende kosten van een aantal recente herindelingen. Dan kan een antwoord worden gegeven op de vraag of de gewenningsbijdrage ruimer moet zijn dan in de huidige situatie. Maar zoals gezegd, als er nieuwe gemeenten gevormd worden, behoren die na herindeling geen valse start hoeven te maken. Zij dienen een fatsoenlijke kans te krijgen om inkomsten en uitgaven op één lijn te brengen. Daar zijn de gewenningsbijdragen voor bedoeld. Maar de mate van achteruitgang is toch in hoge mate bepalend of de periode dat gewenningsbijdragen worden verstrekt redelijk en billijk moet worden geacht.

Nu zijn er twee situaties denkbaar. Stel dat de Hof van Twente doorgaat. Stel dat Vriezenveen-Den Ham doorgaat. Dan heb je te maken met een daling van ƒ 40 per inwoner structureel. Dat kan natuurlijk niet. Ik vind eerlijk gezegd dat wij vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek echt een oplossing moeten vinden voor die nieuw gevormde gemeenten die na herindeling geconfronteerd worden met een daling van ƒ 25 of meer per inwoner per jaar. Dat kan door een extra verlenging van de gewenningsperiode of met een extra bijdrage ineens. Graag hoor ik een reactie van de minister.

Voorzitter! Ik ben blij dat mevrouw Barth haar amendement over binnengemeentelijke decentralisatie heeft ingetrokken, want het was overbodig. In het debat over de beleidsnotitie gemeentelijke herindeling heb ik gesteld dat zo'n decentralisatie generieke werking dient te hebben. Zij moet niet alleen gelden voor her in te delen gemeenten. Het moet ook een instrument zijn dat meer gebruikt wordt voor gemeenten die of groot zijn of meer kernen hebben. Ik hoor graag of de minister dat ook vindt en hoe hij dat denkt te bevorderen.

Het wetsvoorstel in de vorm zoals het nu voorligt, is zeer grootschalig, te grootschalig. Het geheel ademt te veel de sfeer van de tekentafel en de zakjapanner en noties als de menselijke maat, gemeenschapszin en participatie van burgers ontbreken. Dat verdient een serieus onderwerp als gemeentelijke herindeling niet. Je moet die elementen zwaar laten wegen.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! De fractie van de VVD is vandaag nog onduidelijk hoe haar standpunt over het wetsvoorstel de volgende week zal uitpakken. Laat ik maar gelijk met de deur in huis vallen. Ik denk dat het toch niet als een verrassing komt. De SP is niet voor het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen. Mijn fractie heeft hier twee argumenten voor. Het eerste is dat ik tot nu toe geen antwoord heb kunnen krijgen op de vraag: waarom? Waarvoor is het eigenlijk allemaal nodig? Of, als ik het populair, net als in het tv-reclamespotje, zeg: waar zijn we – eigenlijk kan ik beter zeggen: ze – nu eigenlijk helemaal mee bezig? De tweede reden is dat er over de meningen van de mensen heen wordt gewalst.

Ik kom terug op het eerste punt, het waarom. De minister noemt als belangrijkste argument voor Twentestad de ruimtenood. Door een herindeling, het verleggen van een grens, komt er volgens mij nog steeds geen enkele meter grond bij. Mijn fractie vindt daarom ruimtenood sowieso geen reden voor gemeentelijke herindeling. Maar ook al vind je dat wel een argument, zoals de minister, dan nog is dat volgens mij geen reden om Enschede, Hengelo en Borne gelijk maar helemaal samen te voegen.

De gemeente Hengelo heeft het mooi verwoord in een publicatie over aspecten van Twentestad. Daarin staat: "Ruimtenood moet worden opgelost. Hiervoor moet een oplossing worden gekozen die past bij de problematiek. Twentestad is in dit verband een kanonschot op een mug." Het gaat bij Twentestad om een operatie die in Nederland nog nooit vertoond is. Als je de hierachter liggende denktrant doortrekt, vraag je je af waarom niet van de hele Randstad één gemeente wordt gemaakt. De ene gemeente heeft ruimtegebrek en dan trek je de gemeente ernaast erbij. Maar de gemeente daarnaast heeft ook ruimtegebrek en als je zo doorredeneert, is de Randstad binnen de kortste keren één gemeente. Bij interruptie heb ik dit ook gevraagd aan mevrouw Barth en zij zei die suggestie serieus te willen overwegen. Mevrouw Barth is partijgenoot van de minister en dus ben ik heel benieuwd wat de minister hiervan vindt. Als je deze denktrant doorzet, zou je dan inderdaad niet van de gehele Randstad één gemeente moeten maken?

In het overleg over de notitie herindeling heb ik al gezegd dat in de criteria die de minister in deze notitie heeft opgesteld, in feite elke herindeling kan worden ingepast, als je het maar wilt. De jas kun je zo ruim of krap maken als je wilt, maar ik vraag mij toch af of die rekbare criteria wel op Twentestad toepasbaar zijn. Ze zijn rekbaar, maar het jasje zit ook bij Twentestad toch wel heel erg krap, gezien de criteria van de minister. Hij heeft ze wel heel erg ver opgerekt. Welke criteria zijn in zijn eigen notitie aanwezig, die deze samenvoeging van deze drie vrij grote gemeenten rechtvaardigen? Tijdens hetzelfde notaoverleg heb ik ook gezegd dat herindeling lijkt op het ouderwetse aderlaten, een therapie voor een heleboel kwalen maar die niet werkt, omdat de oorzaak van de kwalen niet wordt aangepakt. Is het niet beter om eerst een diagnose te stellen en vervolgens de juiste therapie te kiezen? Wat is dan volgens deze minister de kwaal van Twente? Ik zie hem niet. Er zijn problemen, maar wat is de kwaal die deze forse operatie zou rechtvaardigen en waarvoor deze forse operatie een therapie zou zijn?

De minister heeft mijn fractie in ieder geval niet kunnen overtuigen. Ik heb dan ook een amendement ingediend op de samenvoeging van Enschede, Hengelo en Borne. Het amendement houdt in dat de situatie blijft zoals zij is. Dat wil overigens niet zeggen dat wij het eens zijn met alle andere voorstellen in het wetsvoorstel, maar daar kom ik dadelijk nog op terug.

Ik prijs de moed van de D66-fractie vandaag om het voorstel op dit onderdeel duidelijk af te wijzen. De amendementen van mevrouw Halsema en mevrouw Van der Hoeven zijn samengevoegd en mijn fractie heeft hierop ook een amendement ingediend. Als de andere regeringsfracties D66 het selectief winkelen in amendementen van de oppositie in de schoenen schuiven, vind ik dat een foute reactie. Ik vind het een vorm van dualisme van de D66-fractie, die ik vandaag alleen maar wil prijzen. Het is geen selectief winkelen. Laat de D66-fractie rustig de tijd om die amendementen te beoordelen om vervolgens een keuze te maken. Laat zij desnoods voor beide amendementen stemmen. Waarom niet, als zij ze allebei goed vindt? Laat zij zelf haar eigen afweging maken, want dat is wat dualisme inhoudt.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Mevrouw Kant geeft nu bij voorbaat al aan dat zij tegen het wetsvoorstel zal stemmen. Waarom dient zij dan een destructief amendement in?

Mevrouw Kant (SP):

Omdat ik het wetsvoorstel destructief vind voor de regio, mevrouw Barth!

Mevrouw Barth (PvdA):

De gedachte achter een amendement is dat voor het wetsvoorstel wordt gestemd als het wordt aangenomen.

Mevrouw Kant (SP):

Nee!

Mevrouw Barth (PvdA):

U zegt dat u tegen het wetsvoorstel stemt, hoe dan ook. Mijn vraag blijft waarom u dan een amendement indient. U kunt toch ook gewoon tegen stemmen?

Mevrouw Kant (SP):

Dat zullen wij ook zeker doen! Dat zal u niet verbazen. Ik had dit bewaard tot het einde van mijn betoog, maar als u mij daar nu al naar vraagt, zal ik daar nu op antwoorden.

Mevrouw Barth, het is een misverstand dat u denkt dat een amendement er per definitie altijd toe dient om uiteindelijk voor het wetsvoorstel te stemmen! Het spijt me, maar dat maken wij zelf wel uit!

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! We hebben in dit huis wel een paar gebruiken over het indienen van amendementen, namelijk dat zij niet destructief mogen zijn! Mijn vraag is dus, waarom mevrouw Kant van die regel afwijkt.

Mevrouw Kant (SP):

Dit amendement is absoluut niet destructief, zoals u het noemt. Het is een wijziging van een van de voorstellen. Zo zijn er vandaag legio amendementen ingediend. Wij zullen die amendementen wegen en ons oordeel daarover geven. De meeste zullen onze steun overigens krijgen; dat moge duidelijk zijn. Vervolgens maken wij als fractie een afweging van het wetsvoorstel, zoals het er met die amendementen ligt. Dat is geen kwestie van deals of onderhandelingen; dat is de afweging die wij als fractie op dat moment maken. Ik denk dat alle amendementen moeten worden aangenomen, willen wij überhaupt met het wetsvoorstel kunnen instemmen. Mevrouw Barth heeft gelijk: dat is hetzelfde als het afwijzen van het wetsvoorstel.

Voorzitter! Ik vervolg mijn betoog. Ik was bij de tweede reden waarom mijn fractie niet voor dit wetsvoorstel kan zijn, en dat is omdat over de mening van de bevolking van een groot deel van het gebied wordt heen gewalst. De SP is ervoor dat de bevolking niet alleen betrokken wordt bij gemeentelijke herindelingen, maar zelfs een doorslaggevende stem heeft. Het gaat namelijk om de vraag hoe de bevolking bestuurd wil worden, op welke schaal en in welke omvang. Het bestuur is er voor deze mensen, en niet andersom.

In twee van de drie gemeenten is er geen draagvlak, wat zeg ik, zelfs protest en fel protest tegen de samenvoeging. In de derde gemeente is het draagvlak op zijn minst twijfelachtig. In Hengelo heeft 92% van de bevolking zich in een referendum tegen de samenvoeging uitgesproken. Ik kan werkelijk niet begrijpen hoe de minister en bepaalde fracties in de Kamer hier overheen kunnen stappen. Hoe denkt de minister dat het ervoor staat met het vertrouwen van deze groep van mensen in de politiek, als zij moeten constateren dat, terwijl zij een hoge mate van betrokkenheid hebben getoond, hun mening er uiteindelijk niet toe doet?

Nogal eens wordt een bevolking die zich verzet tegen herindeling afgeschilderd als folkloristisch. De mensen wordt verweten zich uitsluitend te baseren op emoties. Allereerst geloof ik hier niets van. Juist bij herindeling vindt altijd volop discussie plaats. Ik ben ervan overtuigd dat als er echt goede argumenten voor zijn, mensen best te overtuigen zijn. Wat is er eigenlijk mis met emoties? Wij willen die betrokkenheid toch juist graag?

Het gaat vandaag niet alleen over Twentestad. Er zijn wat kleine wijzigingen op papier vergeleken bij Twentestad. Ik zeg met nadruk "op papier", want voor de inwoners die het betreft zijn het wel degelijk ingrijpende wijzigingen. Dat het leeft onder de mensen, blijkt uit de reacties die wij op de fractie ontvangen en uit het aantal mensen op de publieke tribune. Waarom mogen de inwoners van Daarlerveen niet gewoon bij de gemeente Hellendoorn blijven als maar liefst 96% dit wil? Waarom moet de gemeente Wierden tegen haar zin worden samengevoegd met Almelo? Er zijn geen aantoonbare ruimtelijke knelpunten, als dat al een argument zou zijn. Het gemeentebestuur en het overgrote deel van de inwoners van Ambt Delden en Stad Delden hebben aangegeven niet te willen opgaan in een nieuwe gemeente Hof van Twente. Zij geven de voorkeur aan een fusie, eventueel aangevuld met enkele aanliggende gebieden. Door deze fusie zullen op slagvaardige wijze de taken en ambities worden waargemaakt. Ik zie niet in waarom aan deze wens niet tegemoet zou kunnen worden gekomen.

Ik heb een aantal gemeenten bij naam genoemd. Ik heb er ook een aantal niet genoemd. Voorgaande sprekers hebben er al vele, vele vragen over gesteld. Ik zal die vragen niet alle herhalen. Ik zal aangeven waar mijn fractie staat. De hele stapel amendementen van mevrouw Van der Hoeven zal door ons gesteund worden. Mevrouw Barth, het is inderdaad een hele stapel amendementen, maar het zijn afzonderlijke amendementen waar toevallig een nietje door zit. Elke fractie maakt over elk amendement een eigen afweging.

Voorzitter! Wij kunnen niet instemmen met dit voorstel. Het is dan moeilijk om je te verplaatsen in voorstanders. Toch heb ik het geprobeerd. Zelfs als je gelooft in de voordelen van deze herindeling, zelfs als er goede argumenten voor zouden zijn, dan nog moet je je twee vragen stellen. Die twee vragen wil ik tot slot aan de minister stellen. Is het het allemaal waard? Zijn de voordelen die deze minister ziet het wel waard om over de mening en de wens van de bevolking heen te walsen? Is dit de enige manier om datgene wat de minister ermee denkt te bereiken, daadwerkelijk te kunnen bereiken? Deze essentiële vragen zou ik graag door de minister beantwoord willen zien.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Soms zijn de grenscorrecties die met een gemeentelijke herindeling worden aangebracht klein. Een paar straten, een plein en een plantsoen behoren niet langer bij gemeente X, maar gaan over naar gemeente Y. In het licht van de beslissingen die dagelijks in dit huis worden genomen, lijken zij niet de moeilijkste of de meest ingrijpende. De afgelopen dagen, toen ik gebogen zat over de kaart van Twente, bekroop mij echter geleidelijk een ander gevoel. Je zet een streep in het zand, je verandert een lijn op een kaart en je realiseert je – daarin niet in de laatste plaats geholpen door de vele brievenschrijvers – dat je een grote verandering aanbrengt in de dagelijkse leefomgeving van mensen. Je beseft dat deze verandering direct is en zeer goed invoelbaar voor de mensen die ermee worden geconfronteerd. Het dorpshuis of het gemeentehuis en de bibliotheek verhuizen naar een andere plek. De plaats waar mensen wonen en misschien ook geboren zijn, krijgt een andere naam. Zelden zal het effect van Haagse beslissingen zo goed doordringen bij zulke grote groepen mensen, als wanneer het om gemeentelijke herindelingen gaat.

Dit geeft de regering als wetgever en de Kamer als controleur en medewetgever een grote verantwoordelijkheid. Beslissingen over herindelingen dienen altijd gedetailleerd weergegeven en goed gemotiveerd te zijn. De bewijslast ligt bij degene die de verandering wenst en die deze forceert. En dat is wat dit wetsvoorstel node mist: een gedegen en zorgvuldige motivatie. De argumentatie van de minister is volgens de fractie van GroenLinks op een groot aantal onderdelen van het wetsvoorstel mager, of het nu de kolossale operatie van Twentestad betreft of de kleine en enkele grenscorrectie op een andere plek in de regio. De memorie van toelichting grossiert in algemeenheden, zoals op de kaart van Europa zetten en het versterken van de euregio. Aan het belang daarvan doen wij op zichzelf niets af, maar zo algemeen geformuleerd rechtvaardigt het niet waarom een lijn op de kaart een stukje naar links wordt verlegd en niet naar rechts. Bij het ontbreken van precieze informatie wordt in de memorie van toelichting verwezen naar de uitgangspuntennotitie gemeentelijke herindeling. Die helpt hier echter ook niet verder, omdat daar dezelfde algemeenheden worden herhaald: gemeenten moeten robuust zijn; er moet aansluiting zijn bij de Europese eenwording en bij de informatiesamenleving; het ambtelijk apparaat moet versterkt worden enzovoort. Kritiek van lokale bestuurders, maatschappelijke organisaties en verontruste burgers is er altijd bij herindelingen, of die nu gerechtvaardigd is of niet. Verschuiving van bestuurlijke grenzen gaat over het algemeen gepaard met een gevoel van verlies. En dat leidt tot protest. De hausse aan kritiek waarmee de herindeling van Twente gepaard is gegaan – en niet alleen van directbetrokkenen, maar ook van vele staatsrechtsgeleerden en bestuurskundigen – kan dan ook niet enkel worden verklaard uit de kwaliteit van het wetsvoorstel. Zeker is wel, althans wat ons betreft, dat dit wetsvoorstel de kritiek niet heeft doen verstommen.

Voor GroenLinks kan over de gemeentelijke herindeling nooit in algemene zin een principiële discussie worden gevoerd. Elke herindelingoperatie moet op zijn eigen merites worden beoordeeld. Onze inzet daarbij – ik heb dat al gezegd bij de bespreking van de uitgangspuntennotitie – is: ja, mits hiervoor de eigenlijke en goede argumenten zijn aangereikt en aan een aantal voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden luiden als volgt:

  • 1. er is een inventarisatie gemaakt van de problemen waar gemeenten mee kampen;

  • 2. er is vastgesteld dat intergemeentelijke samenwerking geen soelaas kan bieden voor deze problemen;

  • 3. er is een gedegen analyse gemaakt van de wijze waarop de herindeling de gesignaleerde problemen kan verhelpen én van de gevolgen die de herindeling zal hebben voor de overige taken en verantwoordelijkheden van de gemeenten.

Dit laatste luistert nauw, omdat naar onze mening bij een herindeling de gemeente wel eens te eenzijdig wordt beoordeeld als dienstverlenende instelling. Wij zijn het met de regering eens dat een gemeente en een gemeenschap niet hetzelfde zijn in sociologisch of cultureel opzicht. Daar staat echter tegenover dat een gemeente wel degelijk een politieke en democratische gemeenschap vormt die na een herindeling opnieuw geformeerd moet worden.

Hiermee kom ik aan mijn laatste voorwaarde die overigens nauw samenhangt met de vorige. Die voorwaarde is dat de burgers van deze politieke gemeenschap in een vroeg stadium zijn betrokken bij de besluitvorming en dat hun mening is meegewogen.

Deze voorwaarden geformuleerd hebbende, kom ik op het hart van het wetsvoorstel, het onderdeel dat alle andere overheerst: Twentestad. Niet alleen volgens de maatstaven van GroenLinks, maar ook volgens de maatstaven van de regering zelf betreft het hier geen gewone herindeling. Bij centrumgemeenten geldt namelijk volgens de regering dat allereerst gezocht moet worden naar vormen van samenwerking die minder verstrekkend zijn. Pas als dit niet mogelijk is, zoals bij ruimtenood, kunnen grenscorrecties worden overwogen. Maar duidelijk is dat de samenvoeging van Hengelo en Enschede geen oplossing biedt voor de ruimtenood van Hengelo. Hiervoor is Borne noodzakelijk.

Voorzitter! Een van de belangrijkste argumenten van de regering in de uitgangspuntennotitie gemeentelijke herindeling is dat gemeenten robuust moeten zijn. Het hoeft geen betoog dat dit bij twee zulke grote steden als Hengelo en Enschede niet speelt. Ook de andere overwegingen in de uitgangspuntennotitie geven onvoldoende argumenten voor het samenvoegen van twee centrumgemeenten. De minister geeft overigens ook toe dat de vorming van Twentestad kan worden beschouwd als een unieke operatie in de geschiedenis van bestuurlijk Nederland. Maar dit maakt de vorming van Twentestad tot een Fremdkörper in het wetsvoorstel, die zich niet volgens de gewone herindelingargumenten laat beargumenteren. Door zijn uniciteit, en door zijn kolossaliteit, drukt de bewijslast zwaar op de regering. Die bedient zich hoofdzakelijk van gelegenheidsargumenten die de provincie hiervoor heeft aangereikt. Ik loop deze argumenten na. Er wordt bij herhaling gerept van de financiële en sociaal-economische schaalvoordelen die Twentestad zal opleveren. Wat betreft de financiën. Een voorwaarde voor de acceptatie destijds van de dubbelstad was het beschikbaar komen van 45 mln. van het Rijk. Dat geld is er nooit gekomen en het plan is afgeblazen. Bij het nieuwe plan is geen sprake van het beschikbaar komen van een grote som extra geld. Sterker, de samenvoeging gaat gepaard met vermindering van de uitkering uit het Gemeentefonds. Algemeen bekend is daarbij dat een grotere gemeente geen kleiner ambtelijk beslag kent. Integendeel, steden tussen de 50.000 en 100.000 inwoners zijn het meest efficiënt; komen ze hierboven, dan vermindert de efficiency en stijgen veelal de kosten. Vaak genoemd wordt dat Twentestad gaat behoren bij de grote vier en daarmee wellicht in aanmerking komt voor extra subsidiëring, is het niet van het Rijk dan wel van de Europese Unie. Dit is naar mijn stellige overtuiging een fictie. Twentestad is in oppervlakte en inwonertal dan wellicht groot, maar dat maakt het nog niet tot Rotterdam, om maar een willekeurig voorbeeld te noemen, in de cumulatie van sociale en economische problemen. Gelukkig niet, zouden we misschien moeten zeggen, maar extra subsidiëring ligt dan ook niet in de rede.

Voorzitter! Een tweede argument dat vaak naar voren wordt gebracht, is het oplossen van de ruimtenood en het een halt toeroepen aan het ongeremde dichtslibben van het platteland. Ik heb het al eerder gememoreerd: samenvoeging van Hengelo en Enschede vermindert niet de ruimtenood van Hengelo. Vanwege de ecologische zone tussen Hengelo en Enschede is bebouwing hiertussen officieel niet mogelijk. Samenvoeging brengt deze ecologische zone echter wel in gevaar: de wethouder van economische zaken van Enschede heeft inmiddels aangekondigd in het tussengebied wel degelijk te willen gaan bouwen.

Voorzitter! Ten derde wordt vaak opgemerkt, ook door regering en provincie, dat Twentestad ongezonde vormen van concurrentie tussen Hengelo en Enschede zou kunnen voorkomen. Nog afgezien van de ernst van deze concurrentie, die door voor- en tegenstanders heel anders wordt beleefd, houdt dit argument in zijn geheel geen stand. Als er sprake is van venijnige concurrentie tussen de twee steden, is de vraag of dit ophoudt te bestaan als de steden worden samengevoegd. Ervaringen met deelgemeenten hebben geleerd dat ook binnengemeentelijke concurrentie een stad kan kenmerken. Bovendien – dat vind ik een nog belangrijker argument – wordt de intergemeentelijke concurrentie verplaatst. De strijd zal waarschijnlijk oplaaien tussen Twentestad en Almelo, aangezien deze laatste stad door de vorming van Twentestad op achterstand wordt gezet en, dan tweede en veel kleinere centrumgemeente, geïsoleerd kan raken in de regio. Almelo wordt in het wetsvoorstel weliswaar enigszins versterkt, maar zal bij de vorming van Twentestad nog altijd verregaande maatregelen moeten nemen om een concurrentieslag tegen Twentestad te winnen.

Voorzitter! Dan als vierde argument, door de regering en de provincie aangehaald: de vorming van Twentestad plaatst de regio op de kaart van Europa. Zoals wij ook al in de schriftelijke ronde hebben gesteld: de internationale kaart stelt hier wel heel specifieke eisen. Het zou goed zijn als de positie van de gehele regio versterkt werd. Wij zien echter niet de logica dat dit alleen via de vorming van Twentestad zou kunnen. De minister zegt zelf ook bij herhaling dat Twente historisch een geheel vormt dat zich zelfs goed als een bestuurlijke entiteit zou lenen. Tegelijkertijd beweert hij dat Twente geen factor van betekenis is of kan zijn in de internationale verhoudingen. Afgezien van de tegenstrijdigheid, lijkt de vorming van Twentestad mij niet een rechtstreekse eis van de Europese Unie om Twente als regio te kunnen erkennen.

Dan het vijfde argument. De vorming van Twentestad zou de stimulering van de knooppuntfunctie betekenen. Dit argument verbaast mij, vooral omdat dit denken in termen van een knooppuntfunctie door de regering alweer enige tijd als achterhaald is beschouwd ten gunste van regionale versterking of de stimulering van het stadsgewest. GroenLinks juicht deze verandering in het denken toe: de overgang van het knooppuntdenken naar regionale versterking. Wij betreuren het dat omwille van het vinden van argumenten ten gunste van Twentestad hier weer naar het knooppuntdenken wordt teruggegrepen. Als het gaat om het versterken van de gehele regio Twente, is het van belang dat Almelo, zoals ik eerder betoogde, niet alleen komt te staan en dat er een balans in de bestuurlijke en maatschappelijke verhoudingen in Twente blijft bestaan. In dat licht lijkt ons de vorming van Twentestad ongewenst.

Het zesde en laatste argument. In tegenstelling tot de periode waarin de dubbelstad ter discussie stond, zou er nu sprake zijn van bestuurlijk draagvlak. Alleen Hengelo verzet zich, als wij de regering mogen geloven. Wij plaatsen hier vraagtekens bij. Borne is destijds akkoord gegaan met de vorming van Twentestad, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat dit een eerste stap zou zijn naar het ontstaan van een bandstad. Een bandstad is echter zo goed als van de baan als Twentestad een feit wordt. Borne heeft op dit moment dan ook grote twijfels over de wenselijkheid van de vorming van Twentestad. Hier komt nog naast het bestuurlijk draagvlak het maatschappelijk draagvlak bij. Op dit moment is er een bijna overdonderende maatschappelijke weerstand tegen samenvoeging. Een zeer grote meerderheid van de bevolking van Hengelo en Borne alsook een meerderheid van de bevolking van Enschede verzet zich tegen samenvoeging. Met andere woorden: de zes gelegenheidsargumenten schieten tekort, waar de gewone herindelingsargumenten al niet van toepassing waren. Hiermee vervalt dan ook onze steun aan dit deel van het wetsvoorstel.

Tegenover de naar ons idee onwenselijke samenvoeging van Enschede, Hengelo en Borne zouden wij een ander perspectief willen plaatsen. Wij pleiten voor verregaande samenwerking tussen de vijf gemeenten in het stedelijk gebied: Hengelo, Enschede, Almelo, Borne en Wierden. Deze samenwerking, zo zeg ik met nadruk, zou niet vrijblijvend moeten zijn. Ik maak hierbij de kanttekening dat dit geheel in overeenstemming is met het regeerakkoord. Daarin staat namelijk dat er behoefte is aan bovenlokale regie en coördinatie, omdat een aantal maatschappelijke ontwikkelingen en activiteiten zich in toenemende mate op het bovenlokale of regionale niveau voltrekken, zonder dat op dat niveau een adequate bestuurlijke voorziening bestaat. Naar het idee van mijn fractie zijn hiervoor nieuwe bestuurlijke concepten wenselijk. Met adviseur De Cloe – niet te verwarren met zijn broer – zijn wij van mening dat de precieze vorm zich nog moet ontwikkelen en dat deze flexibel moet zijn, afhankelijk van de uitdagingen waar de regio Twente voor staat. Samenwerking dient in ieder geval wat ons betreft alle grensoverschrijdende vraagstukken te omvatten: verstedelijkingsbeleid, infrastructurele vraagstukken, economische samenwerking en bovenlokaal arbeidsbeleid. Dit sluit aan bij de bestaande praktijk, waarin wordt samengewerkt op belangrijke terreinen, zoals het Vinex-beleid. De rijksoverheid heeft deze samenwerking ook al geïncorporeerd. Zo is de Vinex-taakstelling aan deze gemeenten in gezamenlijkheid opgedragen. En in ons model van samenwerking vervult de provincie een coördinerende en conflictbeslechtende rol. Dit zal naar ons idee de minister moeten aanspreken, aangezien ook het regeerakkoord stelt dat met het oog op de gewenste versterking van regionale regie, de integrerende en arbitrerende rol van de provincies versterking behoeft.

Concluderend: mijn fractie kan geen goedkeuring geven aan het kabinetsvoorstel voor Twentestad. Hengelo, Enschede en Borne dienen zelfstandig te blijven. Samen met Wierden en Almelo moet een niet vrijblijvende samenwerking mogelijk worden gemaakt en gestimuleerd. De ontwikkeling van deze gemeenten mag echter niet worden belemmerd. Daarom stemmen we in met de grenswijzigingen voor Almelo en pleiten wij in een amendement ervoor Zuid-Borne en Veldkamp bij Hengelo te trekken. Dit is de strekking van het amendement dat ik samen met mevrouw Van der Hoeven heb ingediend. Wij hopen dat wij hiermee de keuze van de heer Hoekema enigszins hebben vergemakkelijkt op het gebied van de amendementen.

Voorzitter! Ik kom bij de andere gebieden. De regering wenst vrijwillige herindelingen te stimuleren, maar voorstellen daarvoor lijken wel precies te moeten aansluiten bij de Haagse wensen. Zo wordt de fusie Ambt Delden en Stad Delden afgewezen. De regering wil het grootscheepser aanpakken: een fusie van vijf gemeenten op een oppervlakte van meer dan 20.000 ha, een oppervlakte vergelijkbaar met die van Twentestad. Het is de fractie van GroenLinks duidelijk waar de regering de voorkeur aan geeft.

Wij betreuren het tegelijkertijd dat de regering daarbij vergeet aan te geven waarom vrijwillige herindeling geen soelaas biedt. Waarom voldoet Delden niet? De gemeenten Ambt Delden, Stad Delden, Goor, Markelo en Diepenheim werken al jaren intensief en tot wederzijds genoegen samen. De vraag dient zich aan waarom deze samenwerking niet zou kunnen worden voortgezet. Grensoverschrijdende problemen kunnen ook worden opgelost in dit samenwerkingsverband, in combinatie met een sterke rol voor de provincie. GroenLinks sluit niet uit dat schaalvergroting voordelen biedt. Een onderzoek van KPMG heeft ook aangetoond dat schaalvergroting kan bijdragen aan kwaliteitsverbetering van de taakuitoefening op terreinen als ruimtelijke en economische ontwikkeling. De minister is uitgesproken in zijn overtuiging dat Hof van Twente erin zal slagen meer bedrijventerreinen en woningen aan te leggen. Daarvoor moeten wel de bestaande streekplannen worden herzien. Bovenstaande opmerkingen hebben de twijfel van mijn fractie over de verenigbaarheid van de stedelijke ambities van Goor en de noodzaak van de bescherming van natuur en landschap in met name Ambt Delden en Stad Delden niet doen afnemen maar eerder doen toenemen. Uit het eerder aangehaalde onderzoek van het KPMG blijkt ook dat het gebied wel degelijk uit twee helften bestaat en dat die twee helften intern samenhangen. Dit is de achterliggende reden van het amendement dat ik heb ingediend. In dit amendement worden de buitengrenzen van de Hof van Twente, zoals de minister deze heeft voorgesteld, gerespecteerd. Het amendement zet echter een streep door het voorstel om van vijf gemeenten een te maken. Die streep markeert een scheiding. Ambt Delden en Stad Delden worden de nieuwe gemeente Delden. Goor, Diepenheim en Markelo gaan samen verder onder de naam Goor. Het samenwerkingsberaad Hof van Twente heeft naar ons idee zijn bestaansrecht verdiend en kan daarmee zijn functie blijven vervullen. In tegenstelling tot het amendement dat door mevrouw Van der Hoeven is ingediend, betrekken wij Bornebroek niet bij ons amendement. Wij laten het bij Almelo, omdat wij het van groot belang vinden dat Almelo zich verder kan versterken.

GroenLinks heeft ook moeite met het voorstel voor de nieuw te vormen gemeente Rijssen. De reden is dat dit voorstel niet voldoet aan een van de eisen die de minister zelf stelt en die wij onderschrijven. Deze gemeente kan binnen 25 jaar en waarschijnlijk zelfs heel wat sneller een nieuwe herindeling verwachten, een herindeling waarin ook een oplossing dient te worden gezocht voor Bathmen. Dit bleek op korte termijn niet te realiseren. Mijn fractie vindt het jammer dat daarom nu toch een besluit wordt genomen over Holten en Rijssen, waarbij Bathmen buiten beschouwing wordt gelaten. Bovendien worden de oplossingen voor Bathmen in het huidige herindelingsvoorstel verder beperkt. Wij achten zorgvuldigheid, zeker bij een herindelingsoperatie, belangrijker dan snelheid. De minister heeft ons op schrift niet kunnen overtuigen van de zorgvuldigheid waarmee deze beslissing is genomen. Wellicht beschikt hij morgen over extra argumenten voor de samenvoeging van Holten en Rijssen. Anders overweegt mijn fractie de motie van de heer Van den Berg te steunen, opdat Bathmen niet tussen wal en schip valt.

Voorzitter! Ook zonder het probleem van Bathmen is er nog wel wat op de fusie van Rijssen en Holten af te dingen. De minister is namelijk niet erg consequent in het belang dat hij in algemene termen hecht aan maatschappelijke verwevenheid. Tussen Almelo en Wierden is geen sprake van zo'n ruimtelijke en maatschappelijke verwevenheid dat samenvoeging geboden is, zo betoogt hij. Rijssen en Holten missen die verwevenheid ook, maar nu merkt de minister op dat herindeling de oriëntatie op elkaar zal kunnen bevorderen. Kan de minister dit nog eens uitleggen? Is er inderdaad sprake van een tegenstrijdigheid?

Wij zijn wel tevreden met de herindeling van Almelo en Wierden. Deze herindeling is onderbouwd met feiten. Ook wordt de afweging inzichtelijk gemaakt. Ik kan mij tevens positief uitlaten over het voorstel van de collega's Balemans, Barth en Hoekema. De aangegeven wijziging versterkt de mogelijkheden van Almelo en beperkt tevens de opdeling van Bornerbroek.

Een telkens terugkerend thema is het beheer van natuurgebieden door steden. De fractie van GroenLinks stelt niet, anders dan de minister meent, dat steden hiertoe niet in staat zouden zijn. Wel menen wij dat er een belangentegenstelling kan ontstaan tussen economische ontwikkeling aan de ene kant en natuurbescherming aan de andere kant. De beste afweging wordt naar ons idee gemaakt als beide partijen of beide belangen even sterk gegroepeerd zijn. Hiervoor is niet zozeer één sterk gemeentebestuur noodzakelijk, zoals de minister aangeeft, als wel een besluitvormingsproces waarin tot een evenwichtig oordeel kan worden gekomen. Ik herhaal dat provincies hierin naar ons idee een belangrijke rol spelen.

Ik heb al eerder aangegeven dat de bewijslast voor het aanbrengen van veranderingen in een herindelingsproces bij de regering ligt. Bij de herindeling van Oldenzaal ben ik er niet van overtuigd geraakt dat de toekomst van het natuurgebied Hulsbeek bij Oldenzaal ligt. De bewoording van de minister maakt mij er niet geruster op. Gelet op de ligging direct tegen de stad aan, zo zegt hij, is herindeling een logische keuze. Als de grens, zo voegt hij eraan toe, tussen stad en land maar wel gehandhaafd wordt. Als dat zo is, waarom moet de grens dan toch verlegd worden? De regio Twente beheert Hulsbeek. Er zal volgens de minister niets aan het beheer veranderen. Mij lijkt een verandering van de grens dan ook niet noodzakelijk.

Met het amendement van de collega's Barth, Balemans en Hoekema kan ik voor een deel instemmen. De grenswijziging aan de noordkant van Oldenzaal lijkt mij gerechtvaardigd vanuit het oogpunt van stadsontwikkeling op de lange termijn. Ik stel mij voor dat deze doorloopt tot de Gammelkerstraat. Ik hoor graag van de minister of dit inderdaad zo is.

Mevrouw de voorzitter! Aan het begin van mijn eerste termijn stelde ik dat het bij een herindelingsproces altijd gaat om een groot veranderingsproces, dat zorgvuldige en specifieke beoordeling verdient. Dit betekent volgens ons dat het te allen tijde dient te gaan om een open proces, waarin Kamerleden en hun fracties zich geleidelijk een mening kunnen vormen en zich niet van tevoren gebonden behoeven te weten aan verplichtende afspraken. Wij waren dan ook blij met het regeerakkoord op dit punt dat precies deze ruimte laat bestaan voor meningsvorming. Wij danken de coalitie hiervoor, met name de fractie van D66, omdat zij deze ruimte nog eens heeft benut. De fractie van D66 toont hiermee onzes inziens dat het parlement wel degelijk tanden heeft.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De minister zal morgen antwoorden.

Sluiting 21.42 uur

Naar boven