Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid De Wit aan de staatssecretaris van Justitie, over de witte illegalen die in hongerstaking zijn gegaan teneinde alsnog een verblijfsvergunning te krijgen.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! 130 witte illegalen zijn een week geleden in hongerstaking gegaan in de Agneskerk in Den Haag. Zij hebben dit gedaan, omdat zij het inhumaan vinden dat zij geen verblijfsvergunning krijgen. Zij hebben jarenlang wit gewerkt, zij hebben zwaar werk verricht, vaak onder erbarmelijke omstandigheden, zij hebben premies en belastingen betaald, zij konden in aanmerking komen voor kinderbijslag en huursubsidie en zij hebben veelal kinderen die in onze samenleving zijn ingeburgerd. Zij waren hier, zoals het leek, legaal behalve dan dat zij nog geen verblijfsvergunning hadden en op dit moment nog niet hebben. Dit als gevolg van het tweeslachtige beleid van de overheid.

Zij voldoen niet aan de eisen die in 1995 zijn neergelegd in de zogeheten witwasregeling. In de meeste gevallen voldoen zij net niet aan die eisen. Dit leidt tot schrijnende situaties. Zij worden nu bedreigd met uitzetting.

De SP-fractie heeft in het Gümüsdebat en ook daarna bepleit dat die illegalen die voor 1992 naar Nederland zijn gekomen, in het bezit zijn van een sofi-nummer, zes jaar hier hebben gewerkt en sindsdien onafgebroken hier hebben gewoond, een verblijfsvergunning zouden moeten krijgen. Dit geldt naar onze mening ook voor de groep waar wij het vandaag over hebben. Dat is redelijk tegen de achtergrond van het gevoerde overheidsbeleid. Bovendien gaat het om een vastomlijnde, beperkte groep. Aanzuigende werking kan naar onze mening niet aan de orde zijn.

Vandaar dat ik de volgende vragen aan de staatssecretaris wil stellen.

1. Erkent u dat het hierbij gaat om mensen die voor 1992 naar Nederland zijn gekomen, in het bezit waren van een sofi-nummer, jarenlang al dan niet aaneengesloten hebben gewerkt, daarmee in hun eigen levensonderhoud hebben voorzien en kinderen hebben die in onze samenleving zijn geïntegreerd? Erkent u met andere woorden dat het hierbij gaat om een beperkte, vastomlijnde groep?

2. Was niet het uitgangspunt van de witwasregeling dat de overheid mensen die hier jarenlang wit hebben gewerkt, niet zomaar het land kan uitzetten?

3. Vindt u het dan niet buitengewoon inhumaan dat deze groep witte illegalen geen verblijfsvergunning krijgt, juist nu het gaat om een groep mensen die vaak net niet voldoen aan de criteria van de regeling?

4. Bent u bereid de bestaande regeling aan te passen, zodat deze groep alsnog voor een vergunning in aanmerking komt? Wat zijn uw motieven als u dat niet van plan zoudt zijn?

Staatssecretaris Cohen:

Mevrouw de voorzitter! In reactie op de vragen die gesteld zijn over de vreemdelingen die zich in de Agneskerk bevinden en die in hongerstaking zijn gegaan, wil ik eerst kort ingaan op de geschiedenis van het zogenaamde witte-illegalenbeleid. Dit beleid was geldig tot 1 januari 1998. De basis voor de regeling was de schijn van legaliteit die bij sommige vreemdelingen was gewekt door de Nederlandse overheid, aangezien zij gedurende hun illegale verblijf aan allerlei verplichtingen, ook wettelijke, van de overheid voldeden, zoals het afdragen van belastingen en sociale premies. De einddatum van de regeling hield verband met het feit dat het na 1 januari 1992 voor illegalen niet meer mogelijk was om op reguliere wijze een sofi-nummer te krijgen. Aangezien het niet meer mogelijk werd om wit te werken of om een uitkering te ontvangen zonder sofi-nummer, was daarmee de grootste bron voor de schijn van legaliteit weggenomen. In aanvragen van langdurig illegalen die na 1 januari zijn ingediend, wordt slechts getoetst of er sprake is van dermate bijzondere omstandigheden dat toelating op grond van klemmende redenen is geïndiceerd. In het kader van de behandeling van de koppelingswet in juni van dit jaar is opnieuw aandacht gevraagd voor vreemdelingen die geen beroep meer konden doen op het op 1 januari 1998 beëindigde illegalenbeleid. Daarbij is uitdrukkelijk niet gekozen voor een nieuwe regeling, omdat iedere nieuwe regeling – met de daarbijbehorende einddatum voor het beleid – opnieuw schrijnende gevallen zou opleveren. Tijdens het plenaire debat van 25 juni 1998 is een motie aangenomen van de leden Dittrich en Albayrak, waarin werd gevraagd om in voorkomende schrijnende gevallen verstandig gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Die motie stemde overeen met het geldende uitgangspunt. Het gebruik van de discretionaire bevoegdheid vindt plaats waar het gaat om een samenstel van bijzondere factoren. Het gaat daarbij met name om de combinatie van bijzondere factoren, zoals de duur van het verblijf, in samenhang met humanitaire omstandigheden. Die afweging kan alleen maar in individuele gevallen plaatsvinden.

Wanneer de in de Agneskerk verblijvende personen een aanvrage om toelating hebben ingediend, heeft die toets op zichzelf plaatsgevonden. Desalniettemin hebben vertegenwoordigers van mijn ministerie op 2 december 1998 – verleden week woensdag, dus – in een gesprek met de vertegenwoordigers van de in de Agneskerk verblijvende hongerstakers aangegeven dat ik bereid ben om nogmaals te bezien of er in individuele gevallen feiten en omstandigheden aanwezig zijn die toepassing van mijn bevoegdheid alsnog rechtvaardigen. Dat aanbod is door de vertegenwoordigers van de hongerstakers niet geaccepteerd, omdat zij van mening zijn dat ik niet alleen maar in individuele gevallen gebruik moet maken van mijn discretionaire bevoegdheid, maar dat het tot 1 januari 1998 geldende beleid dient te worden versoepeld. Zij zijn van mening dat iedere vreemdeling die in totaal zes jaar heeft gewerkt, in aanmerking dient te komen voor een vergunning tot verblijf. Vervolgens hebben zij vermeld niet bereid te zijn om de namen van de personen, verblijvend in de Agneskerk, te overleggen zolang hun eis tot versoepeling van het beleid niet is ingewilligd. Die eis verhoudt zich niet met het gebruik van de discretionaire bevoegdheid die ik heb en ik zie, gelet op alle discussie die over dit onderwerp ook in deze Kamer is gevoerd, geen ruimte om het beleid als zodanig te heroverwegen. Bovendien wijs ik erop dat zich opnieuw schrijnende gevallen zouden kunnen aandienen indien dit wel zou gebeuren.

Aangezien ook de vreemdelingendienst niet kan aangeven welke personen zich op dit moment bevinden in de Agneskerk, kan ik niet overgaan tot heroverweging van de negatieve beslissingen op de aanvragen om toelating. Als de heer De Wit aan mij vraagt of ik kan erkennen dat het om een groep gaat van voor 1992, dan is mijn antwoord derhalve ontkennend. Ik weet namelijk niet wie er in die kerk zitten. Daarom doe ik opnieuw een beroep op de hongerstakers of hun vertegenwoordigers om hun namen alsnog ter beschikking stellen. Ik blijf bereid om over deze zaak opnieuw met hen dan wel met hun vertegenwoordigers te spreken. Overigens wil ik nog wel opmerken dat ik het bepaald problematisch vind om onder druk van een hongerstaking over te gaan tot een heroverweging als hiervoor genoemd.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! De staatssecretaris sluit zijn beantwoording in eerste termijn af met de opmerking dat hij het problematisch vindt dat gebruik wordt gemaakt van het middel van de hongerstaking. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, maar ik begrijp dat de witte illegalen dit middel als wanhoopsdaad gebruiken. In ieder geval is het een uiterste poging om de politiek te bewegen tot een andere opstelling dan tot nu toe.

Voor het overige vind ik het antwoord van de staatssecretaris in een tweetal opzichten teleurstellend, voorzitter. In de eerste plaats – dit sluit eigenlijk aan bij de situatie die in ons land ontstond na het debat over Gümüs – is er op dit moment in onze samenleving, althans naar mijn waarneming, duidelijk een draagvlak voor een andere beslissing van de staatssecretaris, een positieve beslissing. De vraag is dus in hoeverre hij dit serieus neemt.

In de tweede plaats heeft de staatssecretaris afgelopen vrijdag in Brussel verklaard dat hij met dit probleem worstelt. Dat kan ik me voorstellen. Maar vervolgens zegt hij dat hij nog geen verzoek van de Tweede Kamer heeft gehad om van de regeling terug te komen. Welnu, dat verzoek heb ik vandaag gedaan, en het antwoord is meteen 'nee'. Wat is nu de zin van de opmerking van de staatssecretaris als zijn antwoord al bij voorbaat vaststaat, namelijk dat hij niet bereid is om van de regeling terug te komen?

Verder spreekt de staatssecretaris van mogelijke nieuwe gevallen. Uit onze motie, ingediend bij het debat over Gümüs, en uit ons voorstel in juni van dit jaar blijkt dat het gaat om een afgebakende groep, zodat er onmogelijk sprake kan zijn van nieuwe gevallen. Wij praten immers alleen over al degenen die vóór 1992 wit, met een sofi-nummer, in Nederland hebben gewerkt. Dat risico zie ik dus niet.

Ik heb nog de volgende vragen. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij bereid is gebruik te maken van de bevoegdheid om in individuele gevallen opnieuw te toetsen. Dan zou ik toch graag wat concreter van hem vernemen welke elementen voor hem bepalend zijn om te spreken van schrijnende gevallen.

Verder was het bij de kwestie van het eventueel terugsturen van Bosniërs met een A-status voor de minister-president een belangrijk argument tegen het terugsturen van deze mensen, dat zij zijn ingeburgerd in de samenleving, dat hun kinderen hier naar school gaan en geïntegreerd zijn in onze samenleving. Waarom geldt dit argument niet in het geval van de witte illegalen over wie wij vandaag spreken?

Ten slotte nog een vraag aan mevrouw Albayrak van de PvdA en de heer Dittrich van D66.

De voorzitter:

U mag maar aan één lid een vraag stellen, u moet kiezen.

De heer De Wit (SP):

Dan zal ik mij beperken tot de vraag aan mevrouw Albayrak, of zij kan aangeven of de fractie van de Partij van de Arbeid bereid is de mogelijkheid te bezien van uitbreiding of versoepeling van de regeling waarom het vandaag gaat, en of het antwoord van de staatssecretaris haar aanleiding geeft te spreken van het verstandig hanteren van de bevoegdheid die hij op dit punt heeft.

Staatssecretaris Cohen:

Mevrouw de voorzitter! De heer De Wit merkt terecht op dat deze hongerstaking een uiterste poging is. Ik besef heel goed dat je zoiets alleen maar doet als je wanhopig bent. Desalniettemin geldt dat het bij het handhaven van beleid buitengewoon problematisch is om rekening te houden met een hongerstaking die bedoeld is om dat beleid bij te stellen. Als je dat één keer doet, is er geen reden om dat niet nogmaals te doen. In een samenleving als de onze worden moeilijke beslissingen genomen, zeker in het vreemdelingenbeleid. In sommige gevallen is de beslissing positief, maar in andere gevallen kan die alleen maar negatief uitvallen. Het is dan ook vrijwel onmogelijk om dat beleid door middel van een hongerstaking te beïnvloeden. Ik denk dat dit eigenlijk nauwelijks kan.

De heer De Wit vond mijn antwoord teleurstellend omdat naar zijn gevoel wel degelijk sprake is van een draagvlak voor een positieve beslissing in de samenleving. Ik vind dit moeilijk te beoordelen, omdat ik niet weet om wie het precies gaat. Daarom heb ik opgeroepen om het mij mogelijk te maken opnieuw van de discretionaire bevoegdheid gebruik te maken. Ik moet weten om wie het gaat en wat de achtergronden zijn van degenen die nu in de kerk zitten. Natuurlijk heb ik hierover berichten gelezen in de krant, maar daar kan ik niet alleen op afgaan. Ik moet beschikken over de totale verhalen om eventueel tot de conclusie te komen dat er sprake is van schrijnende gevallen die in aanmerking komen voor een andere beslissing.

Wanneer is er sprake van zulke schrijnende gevallen? Ik kan hier geen concreet antwoord op geven. Wel kan ik in het algemeen zeggen dat het moet gaan om een samenstel van factoren, waarbij zeker de duur van de aanwezigheid in Nederland een rol speelt en waarbij verder humanitaire omstandigheden een rol spelen. En die kunnen heel verschil lend zijn. Het heeft dus weinig zin om daarover in het algemeen iets te zeggen. Het hangt bovendien samen met het instrument discretionaire bevoegdheid. Daar valt dus niet een regel uit te distilleren. Neen, het gaat iedere keer opnieuw om individuele gevallen.

De heer De Wit was ook teleurgesteld omdat ik antwoordde dat de regeling nu eenmaal zo in elkaar zit en dat ik verder uit de Tweede Kamer niet gehoord heb dat een verandering daarvan nodig is. Inderdaad heb ik dit wel van de heer De Wit gehoord, maar – met alle respect – wanneer ik over de Tweede Kamer spreek, doel ik op een meerderheid daarvan. En ik heb nog niet gehoord dat de Tweede Kamer er behoefte aan heeft af te wijken van het beleid dat geldt voor een terrein dat de afgelopen tijd zeer uitvoerig hier ter sprake is gekomen.

Een aangepast beleid kan mogelijk leiden tot nieuwe schrijnende gevallen. De heer De Wit weersprak dit en wees erop dat het om een afgebakende groep gaat. Dat is waar, het is een afgebakende groep in de tijd. Maar wie zegt mij om welke termijn het dan moet gaan? Waarom geen vijf jaar of vijfenhalf jaar? Iedere keer komen bij een wijziging van de termijn mensen in de buurt van de grens. Ook zij zullen zich dan afvragen waarom met hun situatie geen rekening wordt gehouden en ook zij zullen verwijzen naar de omstandigheden waarin zij verkeren. Die beslissing zal iedere keer schrijnend zijn. Dit heb ik bedoeld met mijn opmerking dat er mogelijkerwijze nieuwe gevallen zullen ontstaan.

Tot slot kom ik bij de vergelijking met Bosniërs. Daarbij is sprake van een verschil omdat het bij de betrokken Bosniërs ging om degenen die legaal in Nederland waren. Bij de bestaande regeling, waarvan terecht is opgemerkt dat ook bij illegaal verblijf een zeker recht kan ontstaan op verblijf in Nederland, speelt integratie een rol. Deze regeling kan echter niet worden toegepast op vluchtelingen die over een A-status beschikken en om een heel andere reden in Nederland verbleven dan de witte illegalen die nu aan de orde zijn.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! De problematiek van de witte illegalen is breder en complexer dan nu onder de aandacht wordt gebracht door middel van de hongerstaking in de Agneskerk. De PvdA vindt dat het belang van onrechtvaardig behandelde mensen – wij mogen niet uitsluiten dat daarvan sprake kan zijn – het beste is gediend met een serieuze beoordeling van de individuele omstandigheden van de betrokkenen. Daartoe is er ruimte in de vorm van de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. Wat ons betreft, is de beoordeling uitsluitend aan hem. Dat neemt niet weg dat de heer Dittrich van D66 en ik op 25 juni een motie hebben ingediend waarin wij de staatssecretaris vragen verstandig gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Naar het oordeel van de Partij van de Arbeid wordt er verstandig gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid als rechtsongelijkheid vermeden wordt tussen mensen die formeel niet, maar feitelijk wel in dezelfde omstandigheden verkeren. De staatssecretaris heeft met zijn initiatief van vorige week voor de hongerstakers naar mijn mening voldoende het signaal afgegeven dat hij serieus ertoe bereid is deze motie uit te voeren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Beleid kan een hardvochtige keerzijde hebben. Dit demonstreren de hongerstakers in de Agneskerk. Deze mensen zijn naar schatting 7 tot 31 jaar aanwezig in Nederland. De staatssecretaris zegt uitdrukkelijk dat hij geen ruimte ziet voor heroverweging van het beleid. Ziet hij wel ruimte voor heroverweging van zijn beleid als er een ander signaal uit de Kamer komt?

Ik heb ook een vraag voor de woordvoerders van de fracties.

De voorzitter:

Dat kan niet, mevrouw Halsema, en dat weet u ook. U kunt maar aan één collega een vraag stellen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik stel mijn vraag aan de heer Dittrich. Dan komt ook hij aan de beurt. Vindt hij het niet tijd worden om een ander signaal te geven?

Een specifieke groep van de witte illegalen die in de kerk verblijven, betreft de zogenaamde peildatumslachtoffers. De staatssecretaris weet dat er ook in de Kamer ongenoegen is over het leed dat bij deze groep is veroorzaakt. Ik meen dat er voor de staatssecretaris wel degelijk ruimte is om op dit punt het beleid te heroverwegen. Is de staatssecretaris hiertoe bereid?

De staatssecretaris zegt dat hij er niet toe bereid is te bezwijken voor druk, ook niet de druk van hongerstakers. Hoelang houdt hij dit vol? Hoever moet de druk worden opgevoerd? Hoever moet het gaan? Moeten de hongerstakers tot het uiterste gaan? Wij weten allen wat dit betekent bij hongerstaking.

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! De eerste vraag van mevrouw Halsema is of ik ertoe bereid ben het beleid te overwegen bij een ander signaal van de Kamer. Ik zal deze vraag beantwoorden als dat signaal mij bereikt.

Bij haar tweede vraag zei mevrouw Halsema dat de specifieke groep om wie het in de Agneskerk gaat, peildatumslachtoffers betreft. Ik weet dat niet. Ik heb al gezegd dat er op grond van wat ik in de kranten gelezen heb, naar mijn gevoel inderdaad schrijnende gevallen bij zitten. Ik kan echter niet op kranten afgaan en ik weet dan ook niet of mevrouw Halsema er gelijk in heeft dat het om peildatumslachtoffers gaat. Ik hoop dit zo spoedig mogelijk wel te weten.

De derde vraag, hoever de druk moet worden opgevoerd, heb ik in feite beantwoord. Ik vind het niet mogelijk om onder druk van hongerstaking over te gaan tot beleidswijziging. Hoezeer het in een bepaald geval ook mogelijkerwijs te rechtvaardigen lijkt wanneer je daaraan tegemoetkomt, vrees ik dat de mogelijkheid om het daarna, daarna en daarna nog een keer te doen, een ondermijning betekent van datgene waarom het in deze Kamer iedere keer opnieuw hoort te gaan.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik wil de vraag van mevrouw Halsema wel beantwoorden. Wij hebben in augustus 1997 in de Kamer gesproken over het geval van de familie Gümüs. Toen is ook de positie aan de orde gesteld van alle witte illegalen in eenzelfde situatie. De fractie van D66 heeft toen samen met de fractie van de Partij van de Arbeid een motie ingediend, die over de hele groep ging. Deze motie heeft het niet gehaald; de meerderheid van de Tweede Kamer was het niet eens met een zekere versoepeling van het beleid. Op de vraag van mevrouw Halsema of het nu niet tijd is om opnieuw een signaal te geven, heb ik een tweeledig antwoord. Het eerste deel van het antwoord is dat de Kamer daar al uitgebreid over gesproken heeft en dat de democratie zijn werk heeft gedaan. Het tweede deel van het antwoord is dat een hongerstaking, wat de fractie van D66 betreft, nooit een aanleiding mag zijn tot een beleidswijziging, want anders weten we dat misschien volgende week of volgende maand een andere groep die het niet eens is met een beslissing in de Tweede Kamer genomen, ook in hongerstaking zal gaan. Uiteindelijk is het dan niet meer de politiek die het beleid bepaalt, maar de mensen die in hongerstaking gaan. Dat vindt D66 geen goede zaak.

Mevrouw de voorzitter! Ik wil graag het volgende aan de staatssecretaris vragen. Ik ben vorige week in de kerk geweest en heb daar met een aantal mensen gesproken. Het viel mij daarbij op dat zij allemaal zeiden: wij hebben zoveel premie betaald de afgelopen jaren, onder andere AOW-premie. Ik zou aan de staatssecretaris willen vragen of hij bereid is contact te zoeken met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om eens te kijken of er een oplossing in die richting gevonden kan worden, dat er gekapitaliseerd wordt hoeveel AOW-premie men over die jaren betaald heeft, om vervolgens, als men bereid is terug te keren naar het land van herkomst, via een bepaalde verdeelsleutel een deel van het premiebedrag ineens te doen uitkeren. Wellicht is dat een oplossingsrichting. Ik zeg er meteen bij dat een groot aantal van de mensen die ik sprak, daar niet voor voelden; één of twee mensen wilden daarover nadenken. Ik kan me echter voorstellen dat dit een mogelijkheid is om toch uit deze lastige situatie voor zowel de witte illegalen als het kabinet te komen.

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! Ik kan de reikwijdte van deze vraag moeilijk overzien en dat betekent dat ik er geen nee tegen zeg op dit moment, maar ook geen ja. Ik zou eerst willen weten waar het precies om zou gaan; je zou dat allemaal heel precies moeten uitzoeken. Het kan ook niet alleen maar gaan om diegenen die nu in de kerk zitten; het zou dan om iedereen in vergelijkbare omstandigheden moeten gaan. Ik kan niet overzien of het mogelijk is om op die manier aan deze oplossingsrichting gestalte te geven. Als het echter zou kunnen bijdragen aan een oplossing – ik weet niet of dat zo is; ik besef echter terdege dat het hier gaat om een buitengewoon gevoelige kwestie – dan ben ik bereid dat nader te onderzoeken.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is deze. Is hij het met mij eens dat de discretionaire bevoegdheid wel heel dicht in de buurt komt van de willekeur, die we destijds, bij de afspraken rond de nieuwe regeling, juist hebben willen afschaffen? Heeft hij daarom begrip voor het feit dat een generaal pardon voor deze afgebakende groep eigenlijk meer op z'n plaats zou zijn?

Mijn tweede vraag heeft betrekking op de hongerstaking. Begrijp ik de staatssecretaris goed, dat de kansen van de betroffen mensen worden verhoogd op het moment dat zij stoppen met de hongerstaking? Immers, dat is eigenlijk het enige wat hij hier naar voren brengt.

Is het niet een beetje raar voor de staatssecretaris om te zeggen dat, indien hij hier, op basis van de inhoud van de gewisselde argumenten, zou besluiten tot een aanpassing van het beleid, hij dat in alle andere gevallen waar sprake is van een hongerstaking, ook zou moeten doen?

Tot slot: wat zou de staatssecretaris ervan vinden, nu partijen zo bikkelhard tegenover elkaar staan, om te kijken of een derde kan bemiddelen in dit conflict?

Staatssecretaris Cohen:

Mevrouw de voorzitter! Discretionaire bevoegdheid is een bevoegdheid die bedoeld is om de scherpste kanten van een regeling of een beleid – ik heb al gezegd dat bij regelingen op het gebied van het vreemdelingenbeleid er vrijwel altijd sprake is van scherpe kanten, tussen ja en nee – mogelijkerwijs te kunnen bijstellen. Ik weet niet of daar sprake is van willekeur. Men kan ook het tegenovergestelde zeggen. Ik begrijp dat een scherpe grens leidt tot schrijnende gevallen. Wanneer het mogelijk is om met dit instrument de schrijnendste kanten ervan af te halen, wil ik echter niet spreken over willekeur.

De heer Marijnissen vraagt of mijn opmerkingen over het stoppen van de hongerstaking ertoe zouden kunnen leiden dat daardoor meer kans bestaat op toestemming voor verblijf in ons land. Dat kan niet het geval zijn. De zaak moet op haar merites worden beoordeeld. Het gaat om de beoordeling van de feiten en omstandigheden in ieder individueel geval. Daaraan voegt een hongerstaking niets toe c.q. doet er niets aan af. Ik heb iets anders gezegd, namelijk dat een hongerstaking niet de grond kan zijn om een beleid te wijzigen.

Ten slotte vroeg de heer Marijnissen of er misschien sprake kan zijn van bemiddeling nu de standpunten zo uit elkaar lijken te liggen. Ik moet u zeggen dat ik zover nog niet ben. Ik heb vanmiddag opnieuw gevraagd het mij mogelijk te maken de bevoegdheid die ik in dezen heb, toe te passen. Ik wil allereerst bekijken wat het resultaat daarvan is.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik heb twee vragen aan de staatssecretaris en één aan het CDA.

Mijn vragen aan de staatssecretaris luiden als volgt. De staatssecretaris zegt zijn discretionaire bevoegdheid ook te willen toepassen op de slachtoffers van de peildatum. Het is een kwestie van beleid. Je hoeft bij wijze van spreken de mensen zelf niet te ontmoeten om de onrechtvaardigheid van de beslissing in te zien en daarop terug te komen. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Mijn tweede vraag betreft de beperktheid van de groep waarover de heer De Wit heeft gesproken. De staatssecretaris stelt met zoveel woorden dat hij nog meer mensen op zijn dak krijgt als hij voor deze groep mensen een maatregel treft. Dat is echter niet waar. Het gaat hier immers om mensen die in het bezit zijn van een sofi-nummer. De staatssecretaris heeft zelf gezegd dat dit vanaf 1992 niet meer het geval is. Het gaat dus wel degelijk om een beperkte groep.

Dan mijn vraag aan het CDA. Als ik het goed heb begrepen, hebben enkele collega's van het CDA de mensen bezocht. Dat is goed. Ik vraag de fractie van het CDA of zij het beroep van deze hongerstakers politiek zal steunen.

Staatssecretaris Cohen:

Mevrouw de voorzitter! Bij het hanteren van de discretionaire bevoegdheid gaat het om een combinatie van factoren. Ook met betrekking tot de peildatum moeten per individueel geval de precieze feiten en omstandigheden worden bekeken. Natuurlijk kan die peildatum daarbij een rol spelen. Er kan echter geen algemene beoordeling plaatsvinden. Ook andere omstandigheden spelen daarbij een rol.

De heer Rabbae stelde dat het gaat om een beperkte groep. Ook wanneer op basis van een individuele beoordeling sommige mensen wel en sommige mensen niet een positieve beschikking krijgen, zullen degenen die opnieuw een negatieve beschikking ontvangen immers het gevoel krijgen dat zij dichter tegen de grens aanzitten en zal opnieuw een groep van schrijnende gevallen ontstaan.

De heer Wijn (CDA):

Mevrouw de voorzitter! In antwoord op de vraag van de collega van GroenLinks, wij zijn inderdaad vorige week in de kerk op bezoek geweest om ons goed op de hoogte te stellen van wat er precies aan de hand was en om welke gevallen het ging. Wij hebben ook in juni al met die mensen gesproken. Toen hebben wij een aantal dossiers ingezien. Wij hebben ook de motie van de heer Dittrich c.s. ondersteund om de staatssecretaris aan te sporen verstandig gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid, vanuit het idee dat de Kamer is voor de algemene regels en de staatssecretaris voor de individuele gevallen.

Ook ons bereikten berichten dat de staatssecretaris niet bereid zou zijn om naar individuele dossiers te kijken. Als dat zo zou zijn geweest, zou dat een slechte zaak zijn geweest. Wij hebben daarop vorige week schriftelijke vragen aan de staatssecretaris gesteld. Verder hebben wij op tv gezegd dat de staatssecretaris die dossiers natuurlijk moet beoordelen. Ik begrijp nu dat de staatssecretaris die dossiers heel graag wil bekijken en dat hij de individuele gevallen op hun eigen merites wil beoordelen. Hij zegt dat het gaat om een mix van de tijd die iemand hier is, en de schrijnendheid van bepaalde gevallen. Ik vind dat een bevredigend antwoord op de vraag hoe hij die discretionaire bevoegdheid wil invullen. Als ik vervolgens hoor dat de hongerstakers in de Agneskerk niet bereid zijn om hun dossiers aan hem ter beschikking te stellen, dan kan ik mij voorstellen dat de staatssecretaris zegt dat hij niets kan doen. Er wordt nu een oproep aan de hongerstakers gedaan om die dossiers te geven, waarna de staatssecretaris hier met verstandig gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid alsnog naar zal kijken. Ik vind dat een goede zaak. Ik steun de staatssecretaris daarin.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! Is de staatssecretaris het met mij eens dat die individuele beoordeling niet alleen moet gelden voor de mensen die op dit moment in die kerk zitten, maar voor de hele problematiek van de witte illegalen, zoals ik die geschetst heb? Ik vind dat de aandacht vanwege de hongerstaking onevenredig wordt gelegd bij de mensen die daar zitten. De groep is echter veel groter.

Staatssecretaris Cohen:

Het antwoord op die vraag kan niet anders dan bevestigend zijn. Wanneer voor een groep op basis van een hongerstaking – wij hebben dat middel al eerder besproken – gesteld wordt dat er sprake zou kunnen zijn van het opnieuw toepassen van de discretionaire bevoegdheid, dan moet dat ook gelden voor anderen.

Naar boven