Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Aangezien zich een spreker gemeld heeft voor wetsvoorstel 25454 (Militair tuchtrecht), stel ik voor, dit voor heden van de stemmingslijst af te voeren. Het betreft punt 8 van de agenda.

Met betrekking tot wetsvoorstel 25837 (aanvulling Algemene wet bestuursrecht) en de daarbij voorgestelde motie is gevraagd om heropening van de beraadslaging. Ik stel daarom voor, ook de punten 9 en 10 van de agenda af te voeren. Over het tijdstip van de heropening zal ik nog een voorstel doen.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Het tweede Paarse kabinet bestaat vandaag 100 dagen, en dat moet voor een aantal van ons misschien zelfs een opluchting zijn. Buiten de Kamer heeft dit feit aanleiding gegeven tot de nodige discussies, analyses en beschouwingen in het publieke debat. Zoals u weet, heb ik de collega-fractievoorzitters en ook u, mevrouw de voorzitter, de vorige week een brief geschreven met het voorstel om over de beoordeling van 100 dagen tweede Paarse kabinet een debat te voeren met de minister-president. Dat debat vindt, zoals ik zei, voor een deel buiten deze Kamer plaats, en het zou goed zijn als het ook in de Kamer plaatsvindt.

Ik heb daarop gevraagd en ongevraagd een aantal reacties gekregen. Ik dank in het bijzonder de fractie van de VVD, die de moeite heeft genomen om uitgebreid schriftelijk te reageren. Voor ons lag het hoogtepunt van die reactie besloten in de slotalinea. Vanuit het positieve mensbeeld dat ik bij de heer Dijkstal herken, hebben wij die slotpassage daadwerkelijk als een compliment opgevat. Ik zie uit zijn non-verbale reactie dat ik dat ook mag doen!

Voorzitter! Het zou te ver gaan om uit al die reacties de conclusie te trekken dat er een geweldig enthousiasme was om dat voorstel op dit moment te ondersteunen. Desalniettemin vindt mijn fractie het voorstel toch te goed om het zomaar te laten passeren. Om die reden heb ik ook bij de regeling van werkzaamheden het woord gevraagd, want ik zou voor zo'n debat een tweeledige invalshoek willen kiezen. Enerzijds lijkt het mij goed om met de minister-president te spreken over wat in de Troonrede stond en wat in de Miljoenennota staat, namelijk de betrouwbare, voorspelbare overheid en de vraag of daaraan geen afbreuk is gedaan door een aantal kabinetsbesluiten in die 100 dagen Paars II. Anderzijds ligt voor mij de vraag voor hoe wij moeten aankijken tegen de verhouding dualisme – een belangrijk kenmerk van het begin van het eerste Paarse kabinet – versus Torentjesoverleg, waarmee blijkbaar grote ongelukken kunnen ontstaan en dreigen te ontstaan.

Mevrouw de voorzitter! Die twee invalshoeken zouden onderwerp van debat kunnen zijn. Een zorgvuldig debat vraagt natuurlijk ook om een voorbereiding. Ik zou dan ook de minister-president willen vragen om op die twee punten een brief naar de Kamer te sturen, zodat wij een zorgvuldig voorbereid debat kunnen voeren indien zo'n debat gewenst wordt.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de heer Rosenmöller dat hij ons de gelegenheid geeft om er ook nog iets over te zeggen. Wij hebben niet zo'n efficiënte postverwerking als de VVD-fractie; vandaar dat wij een weekje later komen.

Ik vind het een beetje geforceerd om thema's aan te reiken als de relatie met het Torentjesoverleg en de betrouwbare overheid – daar is altijd wat over te zeggen en altijd wat van te vinden – en die als aanknopingspunt te nemen voor wat op zichzelf wel belangrijk is, namelijk dat niet per se alleen bij de algemene beschouwingen met de regering of met de minister-president van gedachten wordt gewisseld. Ik vind het idee om dat een keer te doen wel goed, maar het moment vind ik vreemd. Wij hebben vele debatten gevoerd over thema's die de heer Rosenmöller zeer bewogen hebben – trouwens ons ook – en als ik mij niet vergis, gaan die debatten nog door. Vanmiddag wordt het debat over de asielzoekers gevoerd. Dat zal allemaal nog verdergaan, zeker ook in de begrotingsbehandelingen. Is het dan niet raar om 50 dagen na de algemene beschouwingen eens even een debat te voeren over twee tamelijk geforceerde punten om daarna weer verder te gaan met de begrotingsbehandelingen? Er moeten betere momenten denkbaar zijn voor dit op zichzelf goede idee.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! De motivering van collega Rosenmöller noch de thema's spreken mij ongelooflijk aan, maar het staat elke fractie vrij om haar eigen thema's te kiezen. VoorzitterDe heer Rosenmöller weet van mij dat ik er voorstander van ben om vaker op hoofdlijnen een debat met de minister-president te voeren. Ik heb dan ook geen enkel bezwaar tegen een dergelijk debat, alleen komt het tijdstip mij niet erg logisch voor. In aansluiting op de woorden van collega Melkert merk ik op dat wij nog geen anderhalve maand geleden met de minister-president algemene beschouwingen hebben gehouden.

Als de heer Rosenmöller zijn voorstel doorzet, pleit ik ervoor om vlak voor het kerstreces te debatteren. Dat is een beter moment. Dan zitten er daadwerkelijk drie maanden tussen het eerste en het tweede debat. De fracties zijn mans genoeg om zelf de onderwerpen te kiezen waarover zij met de minister-president willen debatteren. Wij moeten ons daarbij niet iets laten voorschrijven door oppositionele overwegingen.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Mijn fractie heeft niets tegen een debat op hoofdlijnen met de minister-president. Als wij kijken naar de prestaties van dit kabinet, zouden wij haast iedere week wel een debat over gemaakte fouten kunnen voeren. Wij zijn hier geen praathuis, iets waar het voorstel van de heer Rosenmöller erg op lijkt. Ik stel vast dat wij bezig zijn met het behandelen van de verschillende begrotingen. Dat lijkt mij geen natuurlijk moment voor een debat op hoofdlijnen. De begrotingsbehandelingen zouden op zijn minst moeten zijn afgerond. Misschien is de februaribrief een goede gelegenheid.

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! De opmerkingen over de eerste 94 dagen waren inderdaad positief bedoeld. Ik wil er wel 5 bijtellen, want 99 is ook goed. De honderdste dag, vandaag, is wat ongelukkig. De heer Rosenmöller heeft gelijk als hij zegt dat voor het aangevraagde debat een stuk beschikbaar moet zijn. Als er gedebatteerd wordt, moet er een brief van de regering zijn. Waar die brief over moet gaan, is mij echter volstrekt onduidelijk. Als het gaat over de onderwerpen van de vorige brief, sluit ik mij aan bij wat de heer Melkert daarover gezegd heeft. Als het gaat over nieuwe onderwerpen, dan moet dat wel een beetje hout snijden. De vraag aan de minister-president of hij iets wil zeggen over dualisme en het Torentje, kan ook aan mij worden gesteld, hier of buiten de Kamer. Daarover hoeven wij niet te debatteren. Mij ontgaat dus de zin van een debat.

Ik verzet mij niet tegen de gedachte om vaker dan eenmaal per jaar een wat algemener debat te voeren, maar tot nu toe vond ik het voorstel van de PvdA-fractie bij de algemene beschouwingen daarvoor het meest interessant. Het ligt voor de hand zo'n debat in mei te houden aan de hand van de resultaten van het afgelopen jaar.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de collega's voor hun reacties, die voor een deel overeenkomen met de gesprekken die ik met hen gehad heb en met de schriftelijke gedachtewisseling met de VVD-fractie. De reacties verschillen van inhoud. Een aantal fracties heeft geen behoefte aan een debat. De VVD-fractie is daarin het meest uitgesproken. Collega Melkert vindt het geforceerd, maar op zichzelf een goede gedachte. Ik kan dat slecht rijmen. Het is mogelijk dat iets in de opstelling van de PvdA-fractie altijd een geforceerd moment is, maar op zichzelf wel een goede reactie, en dan kom je nooit ergens uit. Ik voel mij het meest verwant met datgene wat de heer De Graaf en mevrouw Bijleveld hebben gezegd. Zij vinden een debat zinvol, maar het moment te vroeg. Afgelopen week kwam tijdens de gesprekken bij mij wel eens de gedachte op: wij moeten nog maar kijken of Paars II 200 dagen haalt. Ik heb het moment, die 100 dagen, dus niet zomaar gekozen. Je weet het maar nooit met deze coalitie. Dat is een politieke opmerking van de eerste orde.

Voorzitter! Ik concludeer dat er geen steun is voor het op dit moment voeren van een debat naar aanleiding van 100 dagen Paars. Ik wil wel op iets anders insteken, en ik vraag daarbij om een zeker commitment. Er werd gesproken over het feit dat wij nu bezig zijn met de begrotingsbehandelingen. Ik erken dat. Het gaat mij er niet om het debat over thema's waarover alle fracties het woord hebben gevoerd, met de minister-president over te doen. Ik steek in op de next-bestoplossing, namelijk een vergelijkbaar debat met de minister-president na de begrotingsbehandelingen en voor het kerstreces. Elke fractie kan natuurlijk haar eigen inbreng kiezen, maar voor een ordentelijke gang van zaken is een brief nodig. Als aanvrager van een debat moet je enige richting geven voor de inhoud ervan. Dat is wat ik op dit moment toch wil concluderen. Half december kunnen wij vervolgens bekijken wat wij precies van de minister-president willen vragen aan schriftelijke voorbereiding. Dit is het moment waarop in politieke zin kan worden vastgesteld dat wij zo'n debat bijvoorbeeld in de week voor de kerst willen voeren. Daar wil ik graag iets meer commitment over hebben. Ik voel dat de fracties van het CDA en D66 hiervoor zijn. Daar tel ik dan nog de opmerking van collega Melkert bij op dat hij het op zichzelf een goede gedachte vindt, maar dat het nu wat geforceerd overkomt. Ik wil dat laatste accepteren, al denk ik daar anders over. Gezien dit alles, kunnen wij het debat misschien 100 dagen na de algemene beschouwingen houden. Zo pragmatisch wil ik ook wel zijn.

De voorzitter:

Dit lijkt mij een nieuw voorstel waar ook weer commentaar op gegeven kan worden.

De heer Melkert (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Wij willen onszelf graag serieus nemen. Dat doen wij dus ook met het voorstel van de heer Rosenmöller. Als wij met elkaar vaststellen dat er meer dan één keer per jaar met de regering van gedachten gewisseld moet worden, zou het verstandig zijn om dit te doen op het moment dat de aanleiding daartoe duidelijk is. Als het aan ons en, geloof ik, de rest van de Kamer ligt, discussiëren wij ook in mei met de regering. Andere momenten moeten evenwel niet uitgesloten worden. De aanleiding voor wat je eventueel tegen Kerstmis met elkaar wilt bediscussiëren, kan volgens mij nu nog niet bekend zijn. Ik zou dus zeggen dat wij dit tegen die tijd weer met elkaar moeten wisselen. Wat ons betreft, moet dat serieus gedaan worden. Wij gaan geen debat uit de weg, als daar aanleiding toe is. Sterker, wij zijn hier eigenlijk elke dag bezig met belangrijke debatten. Soms kan het nuttig zijn om met de minister-president van gedachten te wisselen om een tussenstandje op te maken, of het nu gaat om 100, 1000, 2000 of 3000 dagen. Dat kan gewoon gebeuren, zolang het duurt. Laten wij dat evenwel dan bekijken.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik ben ervan overtuigd dat collega Rosenmöller altijd wel een aanleiding voor een debat kan vinden. Dat vertrouw ik hem wel toe. Collega Melkert behoeft daar dus niet bang voor te zijn. Ik meen dat het voorstel van de heer Rosenmöller zeker bespreking waard is. Het debat behoeft echter niet per se de week voor Kerstmis plaats te vinden. Wat mij betreft mag dit ook in de week na het reces gebeuren. Ik heb geen bezwaar tegen een debat op hoofdlijnen met de minister-president in die periode. In dat debat moet volgens mij niet alleen teruggekeken worden op zaken die wat minder gelukkig zijn verlopen, maar moet ook gekeken worden naar de hoofdlijnen van het beleid voor de volgende maanden.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Het was net al duidelijk dat mijn fractie niet afwijzend stond ten opzichte van het door de heer Rosenmöller gevraagde debat. Ik aarzel echter een beetje bij het moment net voor de kerst. Wij willen er dan namelijk graag een majeur debat van maken. Ik heb in dit verband net al gesproken over de februaribrief. Ik zeg dit tegen de heer De Graaf, omdat wij ook wel wat vooruit willen kijken. Aangezien de begroting van Sociale Zaken in de een na laatste week voor kerst behandeld wordt, lijkt mij dat de voorbereidingstijd voor het debat wat krap wordt. Over het moment wil ik dus nog wel eens nadenken, omdat het echt een substantieel debat moet zijn.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! U hebt terecht geconstateerd dat er nu een nieuw voorstel voorligt. Het lijkt mij niet dat je nu even over zo'n belangrijk voorstel moet besluiten. Wij moeten ons goed realiseren dat wij, als zoiets nu geïntroduceerd wordt, met iets nieuws beginnen wat een experimenteel karakter draagt. Het risico van elk experiment is dat het heel gemakkelijk kan mislukken als het niet zorgvuldig is overwogen. Mijn suggestie is dus om nu niet een beslissing te nemen, maar aan het Presidium te vragen om zich de komende tijd te beraden over de vraag of zoiets een goede aanvulling kan zijn op onze gebruikelijke werkwijze en, zo ja, wat het goede moment daarvoor zou zijn en wat dan de agenda moet zijn. Ik denk dat elk van die elementen belangrijk is.

De voorzitter:

Alvorens de heer Rosenmöller het woord te geven, wil ik hem meegeven dat hij zelf al zei dat wij half december nog eens moeten afwegen hoe en wanneer wij dat debat zouden moeten voeren en met welke agenda.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik meen serieus dat ik mij een beetje zorgen maak over de relatie tussen het debat buiten de Kamer en het debat daarbinnen. Elke fractie mag daar verschillend over denken. Dat blijkt op dit moment ook zo te zijn. Ik stel met de nodige spijt vast dat het niet lukt om op korte termijn hier in de Kamer een debat met de minister-president te voeren over de genoemde onderwerpen. Oké, die nederlaag incasseer ik. Een niet onaanzienlijke minderheid van de Kamer – ik kijk naar de fracties van D66 en het CDA – vindt het moment wellicht wat te vroeg. Daarom probeer ik dat wat te concretiseren. Dat is gewoon een amendement op het thema waarmee ik en de collega's bezig zijn. Wij kunnen het iets voor de kerst doen. Dan kun je de politieke of de meer legalistische, de formele weg bewandelen. Collega Melkert doet het laatste. Ik zeg tegen de heer Schutte dat ik juist niet heb geprobeerd om van dit thema een vluggertje te maken. Vorige maandag was de brief er. Vorige week dinsdag had ik er al wat over kunnen zeggen bij de regeling. Dat heb ik echter niet gedaan. Ik heb er met diverse collega's over gesproken om het een beetje te laten betijen. Natuurlijk heb ik deze 'feestdag voor sommigen' maximaal willen benutten om te zien of dat wellicht nog een basis zou kunnen zijn voor het boeken van resultaat. Het mag niet zo zijn, maar ik steek in op het voorstel over half december. Tegen mevrouw Bijleveld zeg ik dat dit een week is na de laatste begrotingsbehandeling. Wij doen de begroting Sociale Zaken de eerste week van december waarschijnlijk samen. Dan hebben wij nog twee weken aan voorbereiding. Ik denk dat de collega's rekening moeten houden met een initiatief mijnerzijds om te zien of wij dit voor de kerst kunnen doen. Laten wij het dan niet alleen om politieke redenen niet doen. Laten wij dan kijken of wij elkaar kunnen vinden op een formule die een zinvol debat mogelijk maakt, want daar zijn wij allemaal naar op zoek.

De voorzitter:

Het lijkt mij dat wij dit op deze manier verder moeten doen.

Het woord is aan mevrouw Dijksma.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Afgelopen maandag berichtten de media over een op handen zijnd massaontslag van werknemers van de bananenplantages van Chiquita en Dole in Honduras. Inmiddels blijkt uit de laatste berichten dat het misschien gaat om kleinere aantallen op non-actief gezette werknemers dan aanvankelijk is gedacht en dat er pogingen worden ondernomen om de betrokken werknemers recht te doen. De gevolgen van de orkaan Mitch zijn dramatisch. Het is voor deze mensen daarom van groot belang dat zij ook in de toekomst verzekerd blijven van werk. Omdat wij te maken hebben met een kwestie die betrekking heeft op het internationale arbeidsrecht, wil ik de minister van Sociale Zaken vragen om een brief hierover. Nederland zit namelijk in het bestuur van de International Labour Organization, de ILO. Dat bestuur vergadert op dit moment in Genève. Deze organisatie besteedt wereldwijd aandacht aan de positie van werknemers. De ILO hanteert ook een gedragscode op het terrein van de multinationals. Mijn vraag aan de minister is of de Nederlandse regering bereid is om deze kwestie aan te kaarten binnen de zogenaamde governing body van de ILO en of wij daarover nog deze week een brief kunnen krijgen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie ondersteunt het verzoek van de fractie van de PvdA om de ILO te laten kijken naar de effecten van deze kwestie voor met name de werknemers en om een en ander te plaatsen in het kader, zoals mevrouw Dijksma dat aangeeft. Gelet echter op de consequenties van de orkaan Mitch in Honduras en Nicaragua en kijkend naar de diverse maatregelen – er gaan mariniers naartoe, er is sprake van het kwijtschelden van schulden en van humanitaire hulp – zou ik voorts graag een notitie van het kabinet willen hebben over een gecoördineerde aanpak. Daarbij gaat het niet alleen over het verlenen van noodhulp, maar ook over rehabilitatie en opbouw van werkgelegenheid in de toekomst. De plantages zijn verwoest; aan de toekomstige werkgelegenheid in deze streken moet dan ook heel wat gebeuren. Dit vraagt om een samenhangende aanpak van het kabinet en van de internationale gemeenschap, de Europese Unie, ten opzichte van de getroffen streken. Op dit moment komen er te veel hapsnapmaatregelen naar buiten. Mijn fractie heeft behoefte aan dat allesomvattende pakket, naast de activiteiten van de ILO.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Collega Karimi heeft gisteren vragen gesteld aan diverse bewindslieden. Dat weet mevrouw Dijksma ongetwijfeld. Dit raakt een beetje aan dat thema. Wij verwelkomen alle activiteiten van collega-fracties in de Kamer, die ook kritisch zijn over de wijze waarop de ondernemingen in die landen omgaan met hun werknemers. Dat is werkelijk ongehoord. Dat kan niet. Dat was voor ons reden om met maatschappelijke organisaties te pleiten voor een consumentenboycot. Wij hopen dat niet alleen de fracties, maar ook de Nederlandse regering daar positief op wil insteken. Ik wil dan ook positief reageren op de vraag van mevrouw Dijksma en de aanvullende opmerkingen van de heer Verhagen. Op die manier kunnen wij Kamerbreed met de regering maximaal proberen iets te doen aan de ellende in die landen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik vind de vragen van mevrouw Dijksma uitstekend. Ik wil haar dan ook op dit punt bijvallen. Ik wacht met belangstelling het antwoord van de regering af. De heer Verhagen wil ik in het bijzonder bijvallen. Wij hebben minister Herfkens al horen spreken over het kwijtschelden van schulden. Het is mij evenwel nog niet geheel duidelijk of dit standpunt ook door een kabinetsbesluit wordt gedragen. Wellicht omvat dit besluit dan nog meer, namelijk een zekere inspanningsverplichting om internationaal te pleiten voor kwijtschelding van de schulden. Kortom, als onderdeel van een bredere afweging rond deze problematiek van Nicaragua wil ik graag op die punten een brief van de regering ontvangen.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Ook de D66-fractie steunt het voorstel van de PvdA-fractie. Ofschoon ik begrip heb voor het voorstel van de heer Verhagen om het onderwerp breder te bezien, verzoek ik om het onderwerp toe te spitsen op de vraag zoals die door de Pvda-fractie is gesteld. Indien het mogelijk is, kunnen wij deze materie dan breder bespreken.

De voorzitter:

Willen nog meer leden het woord?

De heer Kamp (VVD):

Wij sluiten ons aan bij hetgeen door de woordvoerder van D66 is gezegd.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Het is natuurlijk belangrijk dat wij ook een bredere notitie van het kabinet krijgen over het nu te voeren beleid ten aanzien van Honduras, Nicaragua en andere landen in Midden-Amerika. Overigens hebben wij dan een andere appreciatie dan de woordvoerder van de CDA-fractie, maar daarover kan nog worden gedebatteerd. Ik vind het wel van belang dat mijn vragen ten aanzien van de ILO deze week beantwoord zullen worden. Daarover heb ik nog enige twijfel. Wellicht kunnen wij dan later, overigens op niet al te lange termijn, dat bredere debat voeren. Hetgeen ik thans aan de orde stel, vereist echter een urgente aanpak.

De voorzitter:

Gisteren zijn er ook door mevrouw Karimi schriftelijke vragen over dit onderwerp gesteld. Wellicht kan het kabinet deze week de vragen van mevrouw Dijksma beantwoorden. De aanvullende vragen die onder anderen door de heer Verhagen zijn gesteld, kunnen dan samen met de schriftelijke vragen van mevrouw Karimi behandeld worden.

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Hermann.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Straks zijn aan de orde de stemmingen over de wetsvoorstellen 25627 en 26011. Tot mijn spijt is het beraad binnen mijn fractie over die stemmingen echter nog niet compleet. Derhalve verzoek ik u deze stemmingen een week uit te stellen.

De voorzitter:

Ik snap het verzoek als het gaat om wetsvoorstel 26011, maar bij wetsvoorstel 25627 is geen enkel amendement of geen enkele motie ingediend, zodat nader beraad daarover mij nogal merkwaardig overkomt als de discussie erover al gevoerd is. Maar goed, dat laatste ligt misschien aan mij.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het gaat gewoon om de beoordeling van het wetsvoorstel als zodanig.

De voorzitter:

Ik neem aan dat geen van de leden bezwaar heeft tegen uitstel van de stemmingen met een week. Ik kijk naar de minister. Het brengt ook u niet in de problemen?

Minister Borst-Eilers:

Ik had gehoopt dat de Eerste Kamer wetsvoorstel 26011 nog voor de jaarwisseling zou kunnen behandelen. Die kans wordt natuurlijk kleiner naarmate de stemmingen hier later plaatsvinden.

De voorzitter:

Ik moet toch in overweging nemen dat een fractie er problemen mee heeft. Ik neem aan dat wanneer wij volgende week dinsdag stemmen, de Eerste Kamer voldoende tijd heeft om het wetsvoorstel te behandelen.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter! Met excuses dat ik zo laat reageer, maar ik ging er eigenlijk van uit dat wij vandaag over deze twee wetsvoorstellen zouden stemmen. Ik had niet het idee dat men er problemen mee had. Dus ik kan het voorstel van mevrouw Hermann niet plaatsen en ik begrijp dat mijn collega van het CDA dezelfde mening is toegedaan.

De voorzitter:

Ja, het komt hier aan op snel reageren.

Mevrouw Dankers (CDA):

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Van Vliet. Er moeten wel gegronde redenen zijn om de stemmingen over de wetsvoorstellen uit te stellen. Ik kan mij niet herinneren dat er tijdens het debat redenen naar voren zijn gebracht om de stemmingen uit te stellen. Misschien kan mevrouw Hermann ons hiervan overtuigen.

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD):

De VVD-fractie sluit zich ook aan bij de opmerkingen van mevrouw Van Vliet.

De voorzitter:

Mevrouw Hermann, nu tekent zich een Kamermeerderheid af die vindt dat er wel gestemd moet worden.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ook de PvdA-fractie sluit zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Van Vliet.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden in het vervolg iets sneller te reageren. In eerste instantie leek het erop dat de Kamer het verzoek van mevrouw Hermann steunde. Het wordt zo wat ingewikkeld. Mevrouw Hermann mag reageren.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ben het met de geachte collegae eens dat zich tijdens het debat een duidelijke beleidslijn ontwikkelde. Mijn excuses aan de minister dat ik dit verzoek om uitstel doe; maar aangezien een aantal van mijn fractiegenoten in het buitenland verblijft, is het voor mijn fractie nu niet mogelijk een compleet standpunt te bepalen.

De voorzitter:

Uit de reacties van de verschillende fracties maak ik op dat men de lichte neiging heeft om toch te gaan stemmen. Ik geef de Kamer in overweging dat ik normaal gesproken aan het verzoek om uitstel van stemmingen voldoe, ook als één fractie om uitstel vraagt.

In die zin stel ik de Kamer voor, het verzoek van mevrouw Hermann te steunen en volgende week over deze twee wetsvoorstellen te stemmen. Mocht iemand het daar niet mee eens zijn, dan hoor ik dat graag.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Het weegt voor mijn fractie wel zwaar dat de Eerste Kamer nog in de gelegenheid moet zijn de wetsvoorstellen voor het kerstreces te behandelen.

De voorzitter:

Met de Eerste Kamer is afgesproken dat alle voorstellen die voor 27 november worden toegezonden, nog voor de kerst behandeld worden. Dus wat dat betreft is er geen enkel probleem.

Dan stel ik voor, overeenkomstig mijn voorstel te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven