Vragen van het lid Rabbae aan de minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid, over het optreden van fundamentalisten ten aanzien van de imam van de moskee te Zwolle.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Uit wat staat in de Volkskrant van 16 oktober en ik meen 8 november jl. kun je niets anders afleiden dan dat er sprake is van een gevaarlijke machtsstrijd rond een aantal Surinaamse moskees in Nederland. In deze machtsstrijd zijn twee partijen verwikkeld. Aan de ene kant staat de voorzitter van de Wereld Islamitische Missie de heer Ahmad Noorin Sedikki die graag zou willen, desnoods met de nodige drang heb ik begrepen, dat de Surinaamse moskees aan zijn gezag worden onderworpen. Aan de andere kant staat een aantal besturen van moskees, waaronder de moskee van Zwolle, die zich onafhankelijk ontwikkelen in de Nederlandse samenleving en geen problemen hebben met de andere geloofsgenoten. Dit conflict resulteerde inmiddels is escalatie van de verhoudingen tussen deze actoren. Als wij niet oppassen, hebben wij straks te maken met gewelddadigheden die absoluut niet nodig en niet gewenst zijn. Inmiddels is, naar ik begrepen heb, de imam van de moskee in Zwolle tot ongelovige verklaard en heeft hij een dreigbrief gekregen, waarin zou staan dat zijn gezicht met geweld onherkenbaar zal worden gemaakt. Dat zijn woorden die er niet om liegen en reden voor mij om aan de bel te trekken. Deze zaak betreft niet slechts een lokaal aspect. Vanwege de spanningen binnen de Surinaamse gemeenschap en de uitstraling in negatieve zin over de islam in het algemeen en de multiculturele samenleving in het bijzonder zijn deze ontwikkelingen allerminst gewenst voor het vergroten van het draagvlak voor juist de islam en de multiculturele samenleving. Vandaar dat ik aan de minister voor het grotesteden- en integratiebeleid een paar vragen wil stellen.

Is de minister op de hoogte van deze ontwikkelingen en wil hij de juistheid ervan bevestigen dan wel ontkennen? Is hij bereid in deze kwestie een beleid te ontwikkelen? Denkt hij aan maatregelen om deze ontwikkelingen het liefst in de kiem te smoren? Wij hebben geen enkele behoefte aan conflicten van deze aard in de samenleving en zeker met betrekking tot etnische minderheden.

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! Ik dank de heer Rabbae voor zijn vragen. Zijn eerste vraag was of ik op de hoogte ben van deze zaak. Het antwoord is volmondig 'ja'. En dat niet alleen vanwege de interesse vanuit de nieuwe portefeuille, maar überhaupt als krantenlezer.

Ook op de vraag of het juist is wat erover in de krant staat, kan ik volmondig 'ja' antwoorden. Ik heb bij de politie in Zwolle de huidige stand van zaken laten natrekken. Het verhaal in de krant klopt dat een dreigbrief naar de heer Goelab is gestuurd. Het probleem is dat hij nog steeds geen aangifte heeft gedaan. Dit betekent dat er voor de officier van justitie op dit moment geen aanleiding is actie te ondernemen anders dan het nakomen van werkafspraken die tussen partijen zijn gemaakt om de zaak nauwlettend in de gaten te houden.

Uiteraard heb ik tussen de regels door gelezen welke strijd zich achter de schermen afspeelt, maar, zeg ik in antwoord op de tweede en derde vraag, het is in Nederland een goede traditie dat er sprake is van een scheiding tussen kerk en staat. Op grond daarvan mengen wij ons niet in zeg maar een schoolstrijd in de islamitische wereld. Ik begrijp best dat dit her en der spanningen kan opleveren, maar als overheid zijn wij niet gehouden om te interveniëren en zouden wij ook niet moeten willen interveniëren in een godsdienststrijd die aan de orde is. Wij hebben in het verleden ook niet geïntervenieerd als iemand door de katholieke kerk geëxcommuniceerd werd. Dat is een bevoegdheid van de kerk en niet van de overheid. Uiteraard volg ik ook in het belang van een goed integratiebeleid wel nauwlettend wat er zich precies afspeelt. Wij hebben de Kamer ook een nota over het imambeleid voorgelegd; die moet nog besproken worden. Deze kwestie heeft diverse aspecten en er zijn allerlei contacten met de verschillende godsdienstige stromingen om gewoon voeling te houden met wat er precies gaande is. Maar, kort en goed, maatregelen laat ik echt achterwege.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik onderschrijf volledig dat wij van de vrijheid van godsdienst af moeten blijven. Ik vraag de minister ook niet te interveniëren in 'interreligieuze debatten' in de betrokken gemeenschap zelf. Het lijkt mij dat het wel op de weg van de minister of van de overheid ligt om een negatieve uitstraling van eventuele gewelddadigheden op de multiculturele samenleving en op deze gemeenschap te voorkomen, zeker als er, zoals nu helaas het geval is, geen aangifte is gedaan. Wij weten dat men ook bang kan zijn om aangifte te doen, maar de politie kan de zaak natuurlijk ook niet forceren.

Kortom, ik vraag de minister niet om te treden in de interreligieuze aspecten, maar wel of hij met het oog op het draagvlak voor de multiculturele samenleving maatregelen wil nemen in de zin van het inzetten van zijn eigen mensen tegenover de verschillende actoren, in de hoop dat zo escalatie voorkomen kan worden.

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! Ik ben blij dat de heer Rabbae onderschrijft dat wij in deze zaak moeten uitgaan van de scheiding van kerk en staat. Het is dus inderdaad niet mijn plan om interreligieus te interveniëren. Bij eventuele gewelddadigheden zal er uiteraard adequaat worden opgetreden. In Zwolle, maar misschien ook in andere gemeenten, is men op de hoogte van deze spanningen, dus men is er alert op. Ik ben er ook van overtuigd dat politie en justitie adequaat zullen reageren als daar reden toe is. Daar is nu nog geen sprake van.

In het licht van mijn verantwoordelijkheid voor het integratiebeleid neem ik met enige zorg waar dat er spanningen in deze gemeenschap ontstaan op een punt waarmee ik geen directe betrokkenheid heb. Ik wil de zaak ook niet groter maken dan ze is. Er is vrijheid van geloofsovertuiging in dit land en ik vind dat dit incident ook totaal geen afbreuk mag doen aan de opvatting dat iedere gemeenschap hier naar eigen recht haar geloof moet kunnen belijden. Als er nu, wat oneerbiedig gezegd, stammenstrijden aan de gang zijn zoals die ook wel in andere kerkgemeenschappen voorkomen, dan zij dat zo. Zodra de grens van het betamelijke wordt overschreden en er ook aangiftes worden gedaan die tot optreden nopen, ben ik ervan overtuigd dat de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid zal nemen, politieel en justitieel.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Ik ben het volledig eens met de minister dat er vrijheid van geloofsovertuiging moet zijn. Dat is een groot goed in Nederland en dat moeten wij vooral zo houden. Ik vind wel dat hij tamelijk luchthartig heen stapt over de mogelijkheid van een escalatie van geweld, met name door de oproepen van Norani om geweld te gebruiken tegen de imam in Zwolle. Dan ontstaat er een ontwikkeling waarbij oproepen tot geweld in de Nederlandse samenleving geïncorporeerd worden. Ik vind dat de minister daarbij juist gelet op zijn taak van integratie van het minderhedenbeleid, een verantwoordelijkheid heeft, los van de vraag of de persoon in kwestie aangifte heeft gedaan. Ik vind dat hij daartoe meer stappen moet zetten.

Het tweede punt dat aan de orde is betreft de heer Norani die schijnt te pendelen tussen Londen, Pakistan en Nederland. Hij vormt naar mijn mening wel degelijk een gevaar voor de openbare orde, gelet op zijn uitspraken. Ziet het kabinet mogelijkheden om de heer Norani in ieder geval de toegang tot Nederland te ontzeggen, gelet op het feit dat hij een gevaar voor de openbare orde met zich meebrengt? Ik wil de minister dan ook oproepen tot het wel degelijk nemen van maatregelen in plaats van af te wachten.

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! De heer Verhagen onderschrijft mijn hoofdlijn dat wij dit vraagstuk in eerste aanleg moeten blijven benaderen vanuit de scheiding tussen kerk en staat. Zijn woordgebruik 'luchthartig eroverheen stappen' vind ik beside the point, want dat heb ik niet gedaan. Ik heb gezegd dat ik mij wel degelijk zorgen maak over een mogelijke ontwikkeling. Kort en goed, wij praten hier over een uitleiding van één en niet dé islamitisch wereldleider, waarvan ik natuurlijk met zorg kennisneem omdat er een oproep tot geweld van uitgaat. En dat is iets wat wij niet kennen en ook niet zullen en willen tolereren in ons land. Dat is volstrekt helder. De facto hebben wij hier te maken met een dreigement, een brief, op grond waarvan nog geen aangifte is gedaan. Wij moeten toch ook onze eigen normen en waarden in acht nemen bij onze beslissing hoe bestuur en justitie daarop kunnen en willen reageren. Dat neemt niet weg dat ik het zorgelijk vind en dat ik hoop dat het niet tot escalaties komt. Ik weet dat men in Zwolle op het vinkentouw zit aangaande de potentiële ontwikkelingen die kunnen volgen naar aanleiding van dit incident. De bal ligt echter in eerste instantie bij degene die zich bedreigd voelt en die dit tot een zaak zou moeten maken.

Mijn reactie op de vraag wat wij moeten doen ten aanzien van de heer Norani die pendelt, is dat wij op dit moment nog geen grond hebben om op te treden en hem de toegang tot Nederland te weigeren. De Kamer kan dit, naar aanleiding van dit ene incident, niet van mij verwachten. Als daartoe aanleiding is, ben ik bereid om in een intern overleg in het kabinet met de collega's dit te bekijken en de Kamer daarover schriftelijk te informeren.

De heer Rijpstra (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ook de fractie van de VVD deelt de zorgen van collega Rabbae van GroenLinks en het antwoord van de minister daarop is voor ons niet geheel bevredigend. Ik trek het iets breder en ik ga ervan uit dat het kabinet beleid ontwikkelt om het fundamentalisme in Nederland te bestrijden. Mag ik er ook van uitgaan dat de minister in contact treedt met landelijke organisaties van minderheden, met moskeeverenigingen, om te bezien hoe dat fundamentalisme bestreden kan worden? Is de minister bereid de Kamer daarover te informeren?

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! Op dit punt kan ik de heer Rijpstra geruststellen. Er komt binnenkort een nieuwe integratienota naar de Kamer waarin ook aan dit onderwerp aandacht wordt besteed. Ik deel ook zijn zorgen en er is dus absoluut geen sprake van berusting en achteroverleunen, maar van kritisch volgen. Uiteraard zijn er gesprekken met alle minderheidsorganisaties in Nederland. Alleen op de eerste vraag van de heer Rabbae of ik bereid ben om nu te interveniëren, heb ik ontkennend geantwoord. Maar ik heb uiteraard de vinger aan de pols als het gaat om ongewenste, extreme ontwikkelingen in ons land. Dat verdraagt zich immers niet met onze cultuur en met de waarde die wij hechten aan religie, ook in relatie tot het goed geordend functioneren van onze samenleving. De heer Rijpstra mag er dan ook volop van uitgaan dat die contacten er zijn en dat die gesprekken gevoerd worden.

Naar boven