Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragenvan het lid Marijnissen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over bezuinigingen bij ouder- en kindzorg, onder andere bij consultatiebureaus in Zoetermeer.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Het kind is een icoon. Het belang van het kind is immers heilig. Dat is althans de algemene opvatting. Onomstreden is ook het belang van goede preventieve voorzieningen voor kinderen, zeker in de eerste jaren. Uit een recent gehouden enquête van de Landelijke federatie van consultatiebureau-artsenverenigingen blijkt dat in het gehele land bezuinigd wordt op de ouder- en kindzorg. Vorige week bleek bijvoorbeeld dat de stichting Thuiszorg Zoetermeer maar liefst zeven van de dertien locaties voor ouder- en kindzorg wil sluiten. De minister heeft steeds op het standpunt gestaan dat er met deze zorg geen risico's genomen mogen worden. Daarom is deze zorg ook uitgesloten van marktwerking en heeft zij daarmee met ingang van dit jaar een status aparte gekregen. Toch wordt juist deze status aparte nu overal genoemd als de oorzaak van bezuinigingen op de zorg voor ouder en kind. Vandaar dat ik de volgende vragen stel.

Is het de minister bekend dat in het gehele land bezuinigd wordt op de moeder- en kindzorg, hetgeen onder andere leidt tot een afname van het aantal consulten en huisbezoeken en van het aantal locaties waar die zorg plaatsvindt? Dit leidt ook tot een afname van de hoeveelheid tijd die per consult wordt uitgetrokken en tot een daling van het peil van de kwaliteit van de zorg.

Wat vindt de minister van de plannen van de stichting Thuiszorg Zoetermeer om zeven van de dertien locaties voor ouder- en kindzorg te sluiten? Denkt de minister niet dat daarmee een drempel wordt opgeworpen?

Wat vindt de minister ervan dat in Utrecht het twee keer niet verschijnen op een consult betekent dat de patiënt wordt uitgeschreven?

Tot slot: wat is de reactie van de minister op de conclusie van de Landelijke federatie van consultatiebureau-artsenvereni- gingen dat juist de constructie van de status aparte tot deze problemen leidt en in ieder geval onvoldoende garantie biedt voor het veiligstellen van deze zorg? De thuiszorginstellingen moeten nu immers al geld toeleggen op deze vorm van zorg.

Minister Borst-Eilers:

Mijnheer de voorzitter! De heer Marijnissen heeft mij vier vragen gesteld.

De eerste was of het mij bekend is dat in het hele land bezuinigd wordt op de moeder- en kindzorg. Juist om de moeder- en kindzorg veilig te stellen, is inderdaad een nieuwe financiering van de thuiszorginstellingen bedacht, waarbij op grond van objectieve criteria voor de moeder- en kindzorg aan iedere thuiszorginstelling een bepaald bedrag wordt uitgekeerd. Wij hebben van geen enkele instelling het signaal ontvangen dat men daarmee in de problemen komt.

Via de publiciteit heb ik gehoord dat men in Zoetermeer een aantal vestigingen gaat sluiten. De stichting Thuiszorg Zoetermeer heeft zich niet tot ons gewend, ook niet tot het COTG of tot de inspectie van de gezondheidszorg. Wel heb ik gelezen dat men dure gebouwen, die men slechts een deel van de week gebruikte, nu liever wil sluiten, omdat men in de thuiszorg nu eenmaal scherper op de centen moet letten. Dat is op zich een goede zaak. Men wil dus wel het aantal locaties, maar niet de zorg terugbrengen. Ik heb uit de pers begrepen dat er naar de mening van de stichting Thuiszorg Zoetermeer geen sprake is van zorgvermindering en ook niet van kwaliteitsverlies. Als men efficiënter gaat werken door het afstoten van dure gebouwen die maar een deel van de week gebruikt worden, is dat op zich een goede zaak. Op veel plaatsen in het land is men, juist ter wille van de efficiency, overgegaan op mobiele consultatiebureaus. Nogmaals, dat hoeft de kwaliteit niet te verminderen.

Het bericht over Utrecht dat men wordt uitgeschreven als men tweemaal niet verschenen is, is mij niet bekend. Ik zal dat laten onderzoeken.

In het algemeen hebben wij ook geen rechtstreekse signalen gekregen op het ministerie dat die status aparte tot problemen leidt. Het is wel de bedoeling naar aanleiding van het signaal van Zoetermeer om enig nader onderzoek in te stellen. Ik wil gaarne na het kerstreces de Kamer daarover berichten.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Het is natuurlijk altijd moeilijk iemand iets te verwijten als hij iets niet weet, maar ik heb hier voor mij het zwartboek jeugdgezondheidszorg. Dat betreft een unit van de federatie van consultatieartsen. Daarin wordt een serie problemen opgesomd. Ik heb natuurlijk alleen maar Zoetermeer als voorbeeld genoemd, naast Utrecht waar twee keer niet verschijnen op een consult leidt tot uitschrijving. Uit dat zwartboek blijkt echter ook dat het aantal contactmomenten tussen cliënten en werkers wordt verminderd. De staf-artstaken nemen af. De conclusie van het zwartboek is bijvoorbeeld dat het niveau van de jeugdgezondheidszorg voor 0 tot 4 jaar snel wegzakt. Er is dus wel degelijk iets ernstigs aan de hand. Ik vraag de minister dan ook of zij bereid is, niet alleen snel in overleg te treden, maar ook om het onderzoek dat heeft plaatsgevonden op te vragen en rond de tafel te gaan zitten met de betreffende instellingen. Als die gegevens die mij al bekend zijn, juist blijken te zijn, is de minister dan bereid, gezien het feit dat de thuiszorginstellingen nu al geld toeleggen op deze vorm van zorg, daar extra geld voor uit te trekken?

Het mag duidelijk zijn dat hier ook de toegankelijkheid in het spel is. Hoe zit het met het standpunt van de minister over de bijdrage die mensen moeten betalen voor de jeugdzorg voor 0 tot 4 jaar, waarvan bekend is dat de inspectie – en velen met haar – van mening is dat die moet worden afgeschaft?

Minister Borst-Eilers:

Mijnheer de voorzitter! Het zwartboek waar de heer Marijnissen over spreekt, is niet in ons bezit. Dat betekent dat de federatie van jeugdartsen het kennelijk niet de moeite waard heeft gevonden om daarover de minister te informeren. Ik zou haar bij dezen willen vragen om dat wel te doen. Anders zullen wij het wel opvragen.

De inspectie heeft in haar laatste jaarverslag een vermoeden uitgesproken dat het heffen van de eigen bijdrage voor de toegang tot de thuiszorg, met name het boetebedrag als men binnen drie maanden nadat men lid is geworden, al zorg nodig heeft, een drempel zou kunnen opwerpen. Dat zijn veronderstellingen. Er is nog niets definitief bewezen. Het is ook niet zo onwaarschijnlijk dat een probleem kan ontstaan, omdat het inmiddels ook mij bekend is dat de thuiszorginstellingen de eigenbijdrage-inning de afgelopen jaren heel soepel hebben toegepast. Als iemand niet betaalde, vroeg men het nog een keer en liet men het er verder maar bij. Tegenwoordig moet men verantwoording afleggen, ook over het financiële management van de instellingen. Dat betekent dat het wat scherper toegaat.

Omdat ik zeer veel waarde hecht aan de drempelvrije toegang tot de moeder- en kindzorg, zal ik opdracht geven om een onderzoek in te stellen naar het feitelijk gebruik van die moeder- en kindzorg in het eerste levensjaar of tussen 0 en 4 jaar. Ik wil daaraan meteen koppelen een onderzoek naar aanleiding van de vragen van de heer Marijnissen, of er behalve een kwestie van toegang ook sprake is van zorgvermindering, kwaliteitsverlies en dergelijke. Uiteraard zal ik de Kamer daarover berichten.

Naar boven