Noot 1 (zie blz. 746)

OP STAATSGRONDEN?

Door de jaren heen heeft de Nederlandse Staat vele initiatieven genomen om gronden te verwerven. Hierbij kan men denken aan staatsbossen en polderland.

Rekening houdend met de geldende omstandigheden en het tijdsgewricht, waarin verwerving plaats vond is dit een waardevol beleid geweest.

De overheidsbemoeienis had een aantoonbare meerwaarde. Actueel is de vraag of en zo ja op welke wijze deze meerwaarde nu nog aanwezig is.

De totale omvang van het staatsbezit is per 31-12-1995:

Domeinen (poldergrond)105.034 ha.
Staatsbosbeheer215.000 ha.
  
De totale oppervlakte van Nederland is:3.985.000 ha.
het totale grondoppervlak is:(excl. water)3.390.600 ha.

Domeinen

Het was met name de liberale staatsman Dr. Lely die in het begin van deze eeuw plannen heeft ontwikkeld ter vermindering van wateroverlast rond de voormalige «Zuiderzee», middels de aanleg van de afsluitdijk. Tweede onderdeel van het plan was de inpoldering van Wieringermeer, Flevoland (overigens inclusief de Markerwaard). De overheidstaak hierin was prominent en onmisbaar.

Nu echter deze nieuwe gebieden ruimtelijk zijn ingedeeld en de laatste uitgifte van landbouwbedrijven aanstaande is, ontstaat er een totaal andere situatie. De eerdergenoemde 105.034 ha. domeingrond bestaat uit:

akkerbouw:71.400 ha.
veeteelt:12.109 ha.
fruitteelt:2.453 ha.
gemengd:19.072 ha.

Deze gronden worden verpacht. De pachtwet biedt verregaande bescherming aan de pachters en opvolgers, met als gevolg dat in deze gebieden de grondmobiliteit te gering is. Wanneer er wél een pachtbeëindiging plaatsvindt, dan is het Domeinen die de nieuwe bestemming bepaalt.

Bedrijfsvergroting via aankoop zoals op het «oude land» is welhaast ónmógelijk. Immers, er is bijna geen particulier eigendom.

De meerwaarde van het staatsbezit is niet meer aanwezig en dient derhalve overgedragen te worden aan de particulier. Dat zal in vele gevallen de zittende pachter zijn. Immers, de pachtwet garandeert recht van eerste koop.

Domeinen is ook wel bereid om te verkopen maar het tempo waarin en de voorwaarden waaronder, voldoen onvoldoende aan de noodzakelijke grondmobiliteit. Meerdere malen heeft de VVD-fractie dit probleem op de agenda geplaatst. Ook D66 heeft onlangs belangstelling getoond en een plan tot verkoop het licht doen zien.

Het probleem dat zich hier voordoet is de prijsvorming. Hoe sneller en hoe meer domeinen te koop aanbiedt, hoe lager de verkoopprijs. Het is zeer gewenst dat deze patstelling doorbroken wordt waarbij bedacht moet worden dat de hoogste prijs bepaald niet hetbeste rendement hoeft te betekenen.

Rekenvoorbeeld:(excl. woning en gebouwen)
  
Opp. bedrijf50 ha.
Act. verkoopwaarde3 mio eenmalig (60.000 p/ha)
Pachtwaarde40.000,– per jaar
Aangepaste verkoopwaarde1.5 mio eenmalig (30.000 p/ha)
waarde 5% rente75.000,– per jaar.

Als de huidige pachtwaarde verkapitaliseerd wordt tegen de huidige rentestand van 5% dan is de marktwaarde 20 x 40.000 = 800.000.

Het huidige beleid maakt het nu reeds mogelijk om na 10 jaren pacht te kopen voor 60% van de vrije waarde, mits «duurzame voortzetting» gegarandeerd is. Hierbij spelen leeftijd koper en aanwezigheid bedrijfsopvolger een rol. Deze criteria kunnen m.i. buiten werking gesteld worden indien er, gelijk aan de onlangs gewijzigde Pachtwet, een dergelijk anti-speculatiebeding voor in de plaats komt.

Erfpacht: Het beleid van de erfpachtbedrijven behoeft extra aandacht. Deze ondernemers hebben bij het aanvaarden van het bedrijf, op het «oude land» vermogen ingewisseld voor erfpachtfaciliteiten. Dit vond plaats t.g.v. de verbetering van de bedrijfsstructuur op het «oude land». Erfpachtrecht was ten principale 40 jaar geldig. Verlenging van het recht kan overwogen worden, mede omdat op dit recht is gefinancierd en dus geïnvesteerd.

Staatsbosbeheer

De geschiedenis van Staatsbosbeheer (SBB) vindt zijn oorsprong in de maatschappelijke ontwikkeling in de tweede helft van de vorige eeuw, mede door de voortdurend groeiende bevolking en de toenemende behoefte aan voedsel. In 1848 werd door het liberale kabinet Thorbecke de Domeinwet ingevoerd en konden de staatsgronden die daarvoor in aanmerking kwamen voor ontginning worden verkocht. Daaronder waren ook bossen omdat de toenmalige Regering meende dat bosbouw het beste door particulieren kon worden bedreven. Ter bestrijding van de grote werkeloosheid ten gevolge van de economische crisis van 1877 werd in verenigingsband of maatschappen een begin gemaakt van een ontginning op grote schaal van woeste gronden.

Aan het eind van de vorige eeuw bleek dat het particulier initiatief voor de bosbouw niet tot ontwikkeling was gekomen. Het «boompje groot-plantertje dood» maakte de bosbouw in economisch opzicht voor particulieren niet aantrekkelijk. Bij koninklijk besluit van 8 januari 1900 werd de instelling van SBB een feit en werd het als dienst bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken ondergebracht. Ook hier moet de vraag gesteld worden of, en in welke mate, er nu, ± 100 jaar later, er nog sprake is van enige meerwaarde.

De totale te beheren oppervlakte van 215.000 ha. bestaat uit de volgende typen terreinen/objecten:

* natuurterreinen117.500 ha
* multi-funct. bos61.800 ha
* natuurbos24.000 ha
* overig11.700 ha

Van deze totale oppervlakte wordt ca. 45.000 ha in erfpacht, pacht of huur uitgegeven.

Inmiddels heeft de laatste jaren zich een ontwikkeling voorgedaan die interesse van particulieren heeft vergroot. Hierbij kan gedacht worden aan de totstandkoming van de wijziging van de Natuurschoonwet 1928, die een verdere verruiming van fiscale faciliteiten ten behoeve van aanleg van bossen beoogt.

Hierdoor hebben een aantal grotere vermogens een toenemende belangstelling voor het aankopen van landgoederen.

Vervolgens heeft de totstandkoming van het Rijk-WCL-beleid (waardevolle cultuurlandschappen) succes. Het loon naar werken principe wordt toegepast. Er is dus geen sprake van een verwerving van het eigendomsrecht en geen jaarlijkse vaststaande subsidiebedragen. Bij de presentatie van de landbouwbegroting 1997 wordt meer aandacht gegeven aan het fenomeen «Boeren met natuur». Daarbij wordt de eigenaar/grondgebruiker beloond voor het door hem of haar te voeren aangepaste natuurbeleid. Ten slotte is het ontstaan van de milieu-coöperaties een positieve ontwikkeling. Hierdoor erkennen de grondgebruikers de waarde van het landschap en houden daar in hun bedrijfsvoering rekening mee. Een aangepast beleid en vergoedingensysteem is ook hier van toepassing.

De conclusie is derhalve gerechtvaardigd dat mede door financiële prikkels de bewustwording ten gunste van de instandhouding van kwetsbare biotopen is toegenomen, de noodzaak voor de Staat om zich op dit beleidsterrein te begeven neemt derhalve af. Dus is er sprake van een afkalvende meerwaarde. Natuurlijk blijft er een collectieve verantwoordelijkheid voor kwetsbare landschappen, met name die landschappen die niet door particulieren worden beheerd.

Zowel voor Domeinen als voor Staatsbosbeheer geldt dat het afstoten van onroerende goederen, uiteraard met behoud van de huidige functie/het beheersregime, een reële mogelijkheid is. Als voorbeeld noem ik het PTT-staatsaandeel, een terugtredende staat gekoppeld aan produktieve herinvesteringen (FES). Hierbij kan gedacht worden aan herinvesteringen in het kader van uitvoeringecologische hoofdstructuur en versterking van de concurrentiepositie van de agrarische sector. Dit laatste mede in verband met de verdere implementatie van de WTO-regels.

Naast de reeds eerder genoemde pachters behoren particulieren en investeringsmaatschappijen, alswel natuurbeschermingsorganisaties tot de marktpartijen.

Wetsvoorstel

Het voorliggende wetsvoorstel 24 622 Verzelfstandiging Staatsbosbeheer komt door voorgaande extra onder druk te staan, immers, het zijn de renderende delen die voor verkoop in aanmerking komen, met als gevolg dat de overheidsmiddelen na verzelfstandiging nog aanzienlijker zullen zijn. (Nu reeds 200 miljoen voor aankoop en beheer).

Particulier natuurbeheer

De particuliere natuurbeschermingsorganisatie krijgen 50 procent rijksbijdrage van de verwervingskosten, daarnaast is er nog een aanzienlijke bijdrage aan het jaarlijkse beheer.

De totale jaarlijkse bijdrage is rond de 60 mio.

 AANKOPEN BEHEER
JAARnatuur- ontwik- kelingRelatie- notaTotaal aankopen 
  Natuurter- reinen  
19967,022,029,025,9
199710,018,028,027,5
199813,015,028,028,1
199913,015,028,028,7
200014,320,034,329,3
200114,320,034,329,9

N.B.: 1. De Rijksbijdrage m.b.t. verwerving bedraagt 50%

2. Voor wat betreft het Rijksaandeel m.b.t. beheer dragen de provincies in wisselende mate bij aan uitsluitend de Provinciale Landschappen

3. De voorlopige prognoses vanaf 1997 zijn gebaseerd op de extrapolatie en op de huidige regelgeving.

Deze uitgaven is mijns inziens de enige waarop de Kamer alswel het departement geen controle op kan uitoefenen. Dit behoeft een aanpassing.

Voorstel VVD-fractie

– Het huidige verkoopbeleid dat mondjesmaat plaats vindt intensiveren; een speciaal op te richten team, samengesteld uit vertegenwoordigers van overheid en bedrijfsleven, wordt aangezocht om dit proces voor te bereiden.

– Het voornemen Staatsbosbeheer te verzelfstandigen wordt opgeschort.

– De uitgaven voor het particulier natuurbeheer beter onder controle brengen van de Tweede Kamer (Staatsbosbeheer?), op basis van planbeoordeling in nationale en internationale samenhang en toezicht op de uitvoering en het beheer.

gericht op de relatie primaire landbouw en milieu, omdat daar specifiek om gevraagd was. Uiteraard is de reikwijdte van het Stimuleringskader veel breder. De doelstelling van de regeling «versterking van de markt en concurrentiekracht» geeft dit al aan.

U moet daarbij bijvoorbeeld denken aan zaken als investeringen in produktieverbetering voor veilig uitgangsmateriaal, verbetering van oogsttechnieken en huisvestingssystemen, en investeringen in verbetering van de efficiency in de keten tussen producent en consument.

Vraag van de leden Van der Linden (CDA),Swildens-Rozendaal (PvdA) en M.B. Vos (GroenLinks) over inzet en verruiming van de fiscale groenregeling.

Op korte termijn zal de fiscale groenregeling worden aangepast. Ook bestaande biologische landbouwbedrijven kunnen dan van deze regeling gebruik maken.

Bij deze wijziging zal voorts invulling worden gegeven aan het begrip «enig eigen rendement».

Deze invulling zal naar verwachting tot gevolg hebben dat thans bestaande belemmeringen om bos- en natuurprojecten groen te financieren worden weggenomen.

Verder wordt thans onderzocht om groen labelkassen onder fiscale groenregeling te brengen.

Hiernaast beziet mijn departement thans of andere projecten op het gebied van landbouw, ondermeer agrificatie, onder de regeling kunnen worden gebracht.

De inzet van de fiscale groenregeling kan leiden tot een versnelling van de realisering van het SGR. In dit kader is een belangrijke taak weggelegd voor de Stichting Nationaal Groenfonds.

Met gebruikmaking van de fiscale groenregeling is het Groenfonds in staat om op gunstige condities te lenen ten behoeve van de realisering van groenprojecten.

De inzet van de fiscale groenregeling is ondermeer gericht op tijdige realisering van het SGR.

Het financiële effect van de regeling gaat vooralsnog niet zo ver dat daarmee tevens bezuinigingen op de aankoop van reservaten en bestaande natuurreservaten konden worden voorkomen.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): Wil de minister de voortgang van Dynamiek en Vernieuwing nog eens nader concretiseren?

In aansluiting op mijn antwoord bij de schriftelijke voorbereiding kan ik u met betrekking tot de programma's het volgende zeggen:

– Kaderregeling Innovatie en Stimulering: het ligt in de bedoeling dat het onderdeel innovatie, markt en concurrentiekracht op 1 januari 1997, na goedkeuring door Brussel in werking zal kunnen treden. De overige delen zullen in het voorjaar van 1997, eveneens na goedkeuring door Brussel, in werking treden.

– Deregulering en vermindering administratieve lastenverlichting: in het kader van deregulering zijn meerdere projecten gestart dan wel afgerond. Tevens zijn er nog een aantal projecten gaande en worden er tevens nieuwe projecten gestart. Het onderwerp heeft continue aandacht. Voor wat betreft administratieve lastenverlichting verwijs ik naar mijn brief van 7 oktober jl.

– Beheersregelingen: eind '96/begin '97 kan ik u een totaalbeeld presenteren. Wel kan ik nu alvast het volgende melden: op 30 mei 1996 is een aantal praktijkexperimenten gestart, voorts heb ik een aantal initiatieven financieel ondersteund en zal ik binnenkort in Brussel de begrenzingsproblematiek voor beheersgebieden aankaarten.

– Dynamiek Landelijk Gebied: Voor plattelandsvernieuwing heb ik in 1996 financiële middelen beschikbaar gesteld. Ten aanzien van grondmobiliteit zijn mogelijke aanpassingen van diverse instrumenten in kaart gebracht. Thans wordt bezien welke aanpassingen, veelal in overleg met andere departementen, realiseerbaar zijn. Voor landinrichting zal ik begin 1997, na afronding van de deelprojecten met concrete voorstellen komen.

– Scenario's voor Europees Landbouwbeleid: De discussienota heeft u op 1 februari 1996 ontvangen.

– Kennis en innovatie: Met betrekking tot dit programma verwijs ik u naar mijn brief van 12 september 1996, waarin het kabinetsstandpunt inzake het advies Peper is verwoord.

Ten aanzien van de andere prioriteiten kan ik o.a. het volgende melden:

– de invulling lastenverlichting is afgerond;

– de vrijstelling voor tuinbouw voor de verbruikersheffing energie is gerealiseerd;

– onderzoek naar integratie zorgsystemen wordt dit jaar afgerond alsmede de rapportage over voorstellen voor geharmoniseerde certificatie;

– er is een extern onderzoek uitgevoerd naar de veterinaire organisatie. Hierover zal ik u binnenkort nader informeren;

– met betrekking tot biotechnologie verwijs ik naar het Algemeen Overleg van 8 oktober;

– binnen twee maanden verschijnt de evaluatie MJP-G. Mede op basis daarvan wordt een visie ontwikkeld voor het gewasbeschermingsbeleid nà 2000;

– over de voortgang met betrekking tot welzijnsmaatregelen heb ik u in juni gerapporteerd;

– binnenkort ontvangt u het plan van aanpak biologische landbouw;

– duurzaam visserijbeleid: ter voorbereiding op een workshop op initiatief van Nederland heb ik een papier gestuurd naar de EC en de Noordzeelanden. Voorts geldt dat de eindevaluatie Biesheuvel nagenoeg is afgerond. Met betrekking tot privatisering visafslagen heb ik u onlangs het rapport opgesteld door de heer Roozemond gestuurd. Binnenkort kom ik met mijn standpunt naar aanleiding van het rapport;

– met betrekking tot verplaatsingsmogelijkheden glastuinbouw heb ik geïnformeerd bij mijn tuinbouwbrief van juni 1996;

– de dekkingstekorten EHS voor de periode 1995-1998 zijn weggewerkt;

– ter bevordering van de grondmobiliteit is er een vrijstelling gekomen van overdrachtsbelasting bij verplaatsing alsmede een verplaatsingsfaciliteit in de inkomstenbelasting;

– het programma internationaal natuurbeheer is van start gegaan;

– Balans Visie stadslandschappen heb ik toegezonden;

Geconcludeerd kan worden dat er tal van concrete beleidsmaatregelen zijn genomen en dat voorts op een aantal terreinen beleidsaanpassingen zijn geformaliseerd en thans nader worden uitgewerkt.

Vraag van het lid Blauw (VVD) over uitwerking van motie over eerste pachtersvoordeel.

Een kabinetsstandpunt over deze motie Blauw (24 400, '95-'96 nr. 16) is thans in voorbereiding. De Tweede Kamer zal hierover, naar verwachting, op korte termijn worden bericht.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA) over afschaffing landbouwvrijstelling.

Er bestaat thans geen kabinetsvoornemen om de landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting af te schaffen.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Vraagt aandacht voor noodzaak tot verdere harmonisatie van regelgeving (bijv. Toelating bestrijdingsmiddelen) i.v.m. concurrentiepositie.

Op het gebied van de bestrijdingsmiddelen zal dit met name geregeld moeten worden bij de implementatie van de uniforme beginselen en de samenstelling van de positieve lijst voor de EG-toelating van werkzame stoffen.

Vragen van de leden Blauw (VVD), Huys (PvdA) en Van der Linden (CDA) over de stand van zaken agrostartersfonds.

Dan nog een enkele opmerking over het agrostartersfonds. Kort geleden heeft het kabinet overleg gehad met de Rabobank. Naar aanleiding daarvan zoekt de Rabobank naar mogelijkheden voor een agrofonds dat een lager rentetarief in rekening kan brengen. Op korte termijn zal hierover naar verwachting duidelijkheid komen.

Vraag van het lid Blauw (VVD): Waarom is LTO-Nederland niet vertegenwoordigd in de werkgroep Vergroening van het fiscale stelsel?

Naar ik begrepen heb, heeft LTO-Nederland daar ook niet op aangedrongen. LTO acht de belangen van de land- en tuinbouw goed behartigd door VNO/NCW en MKB.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Waar kom het geld voor particulier natuurbeheer vandaan? Is niet een speciale begrotingspost gewenst?

Het areaal in beheer bij SBB en de particuliere organisaties zal minder toenemen. In de sfeer van het beheer vallen daarmee middelen vrij voor beheer door particuliere grondeigenaren. Voorzover dit niet toereikend is, wordt dekking gevonden binnen de middelen die de komende jaren extra voor beheer beschikbaar zijn (de zg. Cluster-III-gelden). De uitgaven voor beheer door particulieren figureren nu nog op art. 13.04, onderdeel 04. Ik ben bereid na te gaan of het zinvol is hiervan te zijner tijd een afzonderlijk artikelonderdeel te maken.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Dank voor de 200miljard gulden voor structuurverbetering. (p. 52 MvT)

De heer v.d. Vlies heeft gelijk als hij vermoedt dat hier een drietal nullen te veel staat. Het gaat dus om f 200 mln.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): Er moet f 54 mln. per jaar beschikbaar blijven voor de reconstructie van oude glastuinbouwgebieden.

In de begroting voor 1997 en 1998 is f 18 mln. per jaar extra uitgetrokken voor verkaveling in glastuinbouwgebieden, oplopend tot f 24 mln. per jaar tot en met 2006. Dit naast de minimaal f 54 mln. die beschikbaar is voor de reconstructie van oude glastuinbouwgebieden (zoals in juni j.l. aan de Tweede Kamer is meegedeeld).

Dit laatste bedrag zal t.z.t. deel uit maken van de brede doeluitkering maar voor de glastuinbouw beschikbaar blijven.

Vraag van het lid Huys (PvdA): Waar nodig en mogelijk positief mee te werken aan kansen op nieuwe ontwikkelingen en markten?

Een groot deel van mijn beleid en derhalve van mijn instrumentarium is gericht op nieuwe ontwikkelingen en markten.

Dat geldt voor o.m.

– diverse onderzoeksprogramma's,

– het stimuleringskader, op basis waarvan perspectiefvolle innovatieprojecten van bedrijven zullen worden ondersteund,

– het exportbevorderings- en internationaliseringsinstrumentarium.

Van deze instrumenten kunnen zeker ook projecten op het gebied van duurzame technologie gebruik maken. Bovendien zal bezien worden of er mogelijkheden in ICES-kader zijn, zoals bij de besteding van de 750 mln. CO2-middelen en andere ruimtelijk economische investeringen. Ook in de agrificatienotitie die u zult ontvangen wordt ingegaan op de mogelijkheden die agrificatie biedt voor duurzame ontwikkeling.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Welke gevolgen heeft het voornemen om de 0.1% voor Internationaal Milieu- en Natuurbeleid binnen de 0.8% ODA te laten vallen voor de uitvoering van PIN?

In de Herijkingsnota Buitenlands Beleid staat aangegeven dat voor zover de uitgaven uit de 0.1% voor Internationaal Natuur- en Milieubeleid betrekking hebben op de ontwikkelingslanden, deze onder de 0,8% doelstelling betreffende de ontwikkelingssamenwerking vallen.

Voor zover ze betrekking hebben op landen in Midden- en Oost-Europa die niet tot de DAC-landen behoren, vallen ze onder de voor samenwerking met deze landen bestemde uitgaven.

Voor PIN zullen er geen gevolgen zijn omdat de 15 mln. gulden voor zover ze betrekking hebben op ontwikkelingslanden (f 7 mln.) vanuit de 0.8% zullen worden gefinancierd en voor zover het MOE betreft uit MATRA (f 8 mln.) zullen worden gefinancierd.

DAC = Development Assistance Committee

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Europees Parlement zou medebeslissingsrecht moeten hebben w.b. Europese landbouwuitgaven. Is IGC goed startpunt voor de discussie hierover?

In het kader van de IGC is de algemene Nederlandse inzet gericht op vergroting van de bevoegdheden van het Europees Parlement. Meer specifiek t.a.v. het Europese landbouwbeleid zal de regering zich bezinnen op een wenselijke procedure die de eisen van doelmatigheid en democratie met elkaar verzoent. De redenering dat een medebeslissingsrecht voor het EU-parlement niet tot meer uitgaven leidt, kan ik niet onderschrijven.

Ik noem bijvoorbeeld de onlangs herziene marktordening groente en fruit.

Ingeval de amendementen van het EU-parlement overgenomen waren had dit tot honderden miljoenen extra aan uitgaven geleid.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Vraag aandacht voor het wereldvoedselvraagstuk en de evt. noodzaak van structurele voedselhulp aan arme landen.

Het wereldvoedselvraagstuk heeft veel aandacht van de regering. Nederland was dan ook een van de eerste landen die positief reageerde op de uitnodiging van de Directeur-Generaal van de FAO om aan de Wereldvoedseltop van eind november deel te nemen.

Over inzet van de Nederlandse regering op de Wereldvoedseltop zal de Kamer binnenkort geïnformeerd worden via een daartoe strekkende notitie.

Wat betreft voedselhulp ben ik zeer voorzichtig met een structureel karakter.

De ervaring leert immers dat voedselhulp met een structureel karakter, vaak belemmerend werkt voor de ontwikkeling van de landbouw in het betrokken land of regio.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Kan de minister meer duidelijkheid geven wat betreft zijn positie met betrekking tot aflopen melkquotering in 1999.

Ik heb wat dit betreft geen definitieve positie. Wel heb ik een aantal uitgangspunten ten behoeve van mijn positiebepaling. Hierop zal ik nader ingaan bij de behandeling van mijn notitie «Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op langere termijn».

Vraag van het lid Huys (PvdA) over:

– Voortgang onderzoek ontkoppeling grond en melkquotum;

– Leasen van melk moet drastisch beknot worden.

Over het onderzoek naar de loskoppeling van grond en melkquotum zal ik de Kamer binnenkort nader informeren. Ik zie voordelen in het loskoppelen als Nederland als één regio beschouwd kan worden. De EU-verordening zou op dit punt benut kunnen worden. Bij de Europese Commissie zal worden nagegaan of dit een voor Nederland begaanbare weg is.

Aan beperking van het leasen zijn voordelen, maar ook zeker nadelen verbonden. Binnen het bedrijfsleven wordt over dit thema nog volop gediscussieerd.

Ik wacht het resultaat van deze discussie af alvorens een standpunt in te nemen. Bij mijn standpunt zal ik sterk laten wegen of de sektor structureel wordt versterkt.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): Minister is nog antwoord verschuldigd op vraag in Bunnik waar kwartje voor granen gebleven is.

Wat betreft hier de vraag hoe het mogelijk is dat de graanprijs in de loop der tijd van 25 ct/kg gedaald is, maar dat de broodprijs niet gedaald is.

Het aandeel van de grondstof (tarwe) in de kosten van een brood is kleiner en een prijsdaling van tarwe heeft daardoor nauwelijks invloed op de kosten van een brood. Anderzijds zijn belangrijke kostencomponenten, met name de arbeidsintensieve (distributie bv.) in prijs gestegen.

Vraag van het lid M. B. Vos (GroenLinks) over: vergrijzing Europees platteland. Reactie Minister op verzoek Europese Commissie aan Lidstaten hieraan aandacht te schenken?

Feit is dat in veel Europese plattelandsregio's vergrijzing en – daarmee vaak samenhangend – ontvolking optreedt. Dit is geen nieuw fenomeen. Bij de hervorming van de Europese structuurfondsen in 1994 is hierop ingespeeld. In Nederland o.m. door meer gebieden onder de zogenaamde doelstelling 5 b te brengen: plattelandsontwikkeling is daar geboden. Een aspect is ook vestiging van jonge boeren. Veel Lidstaten hebben daar speciale aandacht voor. Ik ook (zie agrostarters). Op de «Cork» conferentie (ambtelijk) over plattelandsontwikkeling zal dit verder worden besproken (begin november).

Vraag van het lid Keur (VVD): Hoe is het bij het akkoord waarbij vis tegen tomaten werd uitgeruild.

Het betreft hier een akkoord met Marokko waarbij de EU visserijrechten verkreeg en Marokko tariefconcessies kreeg voor o.a. bepaalde contingenten citrusvruchten, tomaten en bloemen.

Nederland heeft zich hier in de Algemene Raad krachtig tegen verzet. In de onderhandelingen zijn met name door dit Nederlandse verzet de voorgestelde tariefconcessies voor tomaten en bloemen verminderd en werd een promotiefonds voor de sierteelt toegezegd.

Vervolgens geven andere lidstaten hun verzet op waardoor Nederland alleen kwam te staan.

Tijdens de Landbouwraad in juli dit jaar is de Europese Commissie op Nederlandse instigatie verzocht met een strategie te komen wat betreft invoerconcessies in de snijbloemensector.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Van toezeggingen Braks om vervangende werkzaamheden voor dierverloskundigen waarvan het werk als gevolg van de WUD ophoudt te bestaan, is weinig terecht gekomen.

Neemt aan dat deze Minister daadwerkelijk actie zal ondernemen.

Ik wil voorop stellen dat de bedoelde groep van dierverloskundigen tot op de dag van vandaag haar toenmalige beroep mag blijven uitoefenen.

De wet voorziet in een overgangsregeling, of «sterfhuisconstructie». Waar het om gaat is dat de betrokken groep voortdurend zoekt naar uitbreiding van haar werkzaamheden, zonder dat men aan dedaarvoor gestelde wettelijke eisen voldoet.

Ik heb dan ook geen mogelijkheden om aan dat verzoek van de dierverloskundigen te voldoen.

Vraag van het lid Huys (PvdA) over: Effectiviteit swill-beleid (groei illegaal gebruik)

Sinds 1986 is het gebruik van swill als veevoeder voor varkens en pluimvee verboden. Met ingang van 1 januari is door VROM een verbod ingesteld op het storten van keukenafvallen. De afvoer van swill is daardoor een probleem geworden.

Ik bezie momenteel in hoeverre dit consequenties voor mijn beleid heeft.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66) over: Draagvlak voor keurmerken kan verbeterd worden door goede voorlichting en niet teveel verschillende keurmerken.

Geheel eens met deze visie. Een belangrijke reden voor mij om onder andere het agromilieukeur te steunen is om een veelheid van milieukeuren te voorkomen.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): Structuurbeleid komt niet veel van terecht – geen relatie Structuurplannen EZ(?)

Landbouwstructuurbeleid wordt gevoerd vanuit reguliere nationale en Europese kaders. Mijn inzet voor het thema plattelandsvernieuwing kan hier een extra stimulans aan geven maar dit heeft een aanvullend karakter.

Het Ministerie van EZ participeert in de verdere uitwerking van het beleid op het terrein van plattelandsvernieuwing.

De uitvoering van de structuurplannen van EZ vindt decentraal plaats. De mogelijkheid tot koppeling is een zaak van de provincie.

Vraag van het lid M. B. Vos (GroenLinks): Is Minister bereid tot aanscherping van waterkwaliteitsbeleid?

Het beleid t.a.v. waterkwaliteit wordt in het kader van de vierde nota Waterhuishouding bekeken. Ik zal deze problematiek benaderen vanuit de kader zoals neergelegd in de Integrale Notitie Mest- en Ammoniakbeleid en de Evaluatie van het Gewasbeschermingsbeleid.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Jammer dat de champignonsector niet aan de CAO meedoet. Mag van de minister nog eens een pleidooi verwacht worden voor een CAO voor de gehele sector.

Ik ben verheugd over de totstandkoming van het principe-akkoord voor een tuinbouw-CAO.

Hierdoor zijn belangrijke zaken voor het leeuwendeel van de werknemers in de tuinbouw geregeld.

Ik betreur het dat de champignontelers zich nog niet achter het akkoord hebben geschaard.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): De toegezegde 300 miljoen zal naar verwachting te kort schieten. Gaarne een reactie op de berichten dat er honderden miljoenen extra nodig zullen zijn vanwege noodzakelijke bodemsanering in de tuinbouwgebieden.

Hoe denkt de Minister te reageren op deze fikse kostenpost?

Is verhoging van de herstructureringsgelden aan de orde?

De bodemsaneringskosten zijn afkomstig uit een rapport van het Centrum voor Landbouw en Milieu dat recent aan de voorzitter van de stuurgroep «Glastuinbouw- en Milieu» (GLAMI) is aangeboden.

Ik heb nog geen kennis kunnen nemen van de inhoud van het rapport maar zal dit rapport op korte termijn grondig bestuderen.

Daarbij zal ik met name ingaan hoe de verantwoordelijkheden liggen, met name die van het Rijk.

Vervolgens zal ik de kamer mijn definitieve reactie geven.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): Export levende varkens blijft onverantwoord hoog. Er is groot verlies aan toegevoegde waarde. Werkt de herstructurering slachterijen onvoldoende?

De huidige exportomvang van levende varkens wordt vooral veroorzaakt door de sterke concurrentie op de markt voor levende varkens. Vooral door de overcapaciteit aan slachthaken in de Duitse varkensslachtsector ontstaat er een zuigkracht op de Nederlandse varkens.

Dat neemt niet weg dat door de saneringsoperatie in 1995 een beter evenwicht is ontstaan tussen het aanbod van varkens en resultaten voor de varkensslachterijen geleid.

Naar verwachting zal de herstructurering de rentabiliteit en daarmee de internationale concurrentiepositie ten goede kunnen komen, waardoor ondernemingen meer financiële ruimte kunnen krijgen om te investeren in o.a. kwaliteitsverbeteringen en nieuwe afzetmogelijkheden (toegevoegde waarde).

Dit zou de komende jaren kunnen leiden tot een verminderde export van levende varkens.

Overigens is het percentage meer bewerkte produkten in het produktie- en exportpakket van de varkensvleesindustrie de afgelopen tijd gestegen.

Vraag van het lid Huys (PvdA): We zouden graag willen zien dat de Minister heel duidelijk aangeeft dat bij hem voor alle relevante voorstellen en maatregelen de werknemers uitdrukkelijk meetellen en niet onderschoven worden.

Ik wil benadrukken dat voor mij de werknemers in de bedrijven wel degelijk meetellen.

Bij de herstructurering van de glastuinbouwsector door DLV en SEV zullen de belangen van de werknemer als een belangrijk aandachtspunt worden meegenomen.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Toezegging gevraagd dat minister souplesse betracht met uitvoering milieu-eisen als binnen korte termijn tuinbouwbedrijven worden gesloten of beëindigd.

Over het betrachten van souplesse ten aanzien van de uit milieu-eisen voortvloeiende verplichting van kostbare investeringen door bedrijven waarvan op voorhand duidelijk is dat deze investeringen op korte termijn weer teniet worden gedaan heb ik de kamer bij brief van 7 oktober nader ingelicht.

Het is aan het bevoegd gezag (gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders) om deze souplesse in acht te nemen en hierop controle uit te oefenen. Ik heb geen redenen om aan te nemen dat dit niet op de juiste wijze zal gebeuren.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): In hoeverre is bij reorganisatieeen beëindiging de positie van de werknemers in de tuinbouw via een sociaal plan veilig gesteld?

In mijn brief van 19 december 1995 gaf ik aan bereid te zijn in het kader van het sociaal plan de oprichting van contact/bemiddelingsplatforms te ondersteunen.

In de loop van dit jaar bleek echter dat op het terrein van de arbeidsbemiddeling er geen grote knelpunten waren.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): Waarom laat in de (intensieve) veehouderij de invoering van tuchtrecht zo lang op zich wachten?

Ingegeven door onder meer EU-ontwikkelingen, de aanstaande opheffing van het Landbouwschap en de PBO-discussie, wordt het terrein van de diergezondheid door mij thans aan een fundamentele beschouwing onderworpen. Dit onder andere op het punt van de meest passende bevoegdheidsverdeling tussen overheid en bedrijfsleven en ook met het oog op een zo'n slagvaardig mogelijke organisatie van de diergezondheid. In dat verband speelt ook de inzet van de meest adequate handhavingsinstrumenten.

Ik zal de Kamer op korte termijn over deze ontwikkeling nader informeren en daarbij uiteraard ook het bedrijfsleven nauw betrekken.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Waarom worden de kalvergierzuiveringsinstallaties niet erkend als intermediair?

Erkenningen vinden plaats in het kader van de Wet Verplaatsing Mestproduktie.

Een erkenningsaanvraag van de SMG (Stichting Mestverwerking Gelderland) is uitvoerig onderwerp van discussie geweest, omdat aan een van de erkenningsvoorwaarden niet kon worden voldaan.

Ik heb voor de SMG ontheffing verleend van deze voorwaarde. De erkenning is 15 augustus 1996 verleend.

Overigens hebben erkenningen in het kader van de Wet Verplaatsing Mestproduktie geen relatie met eventuele korting op de overschotheffing.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Waarom krijgt een kalverhouder die mest levert aan een akkerbouwer wel korting op de overschotheffing en een kalverhouder die mest levert aan kalvergierzuiveringsinstallatie niet?

Is de Minister bereid hier iets aan te doen?

Er is een drietal mogelijkheden om korting op de overschotheffing te verkrijgen. Naast export en droge kippemest komt ook levering op basis van een meerjarig contract met een akkerbouwer voor korting in aanmerking. Er is destijds bewust gekozen voor de beperking tot akkerbouwers. Deze zijn immers eindgebruikers. Ik ben niet voornemens wijzigingen in de systematiek aan te brengen. De huidige systematiek komt overigens per 1 januari 1998 met de invoering van MINAS te vervallen.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): Oordeel over uitkomsten studie van het Nutriënten Management Instituut en Proefstation Rundveehouderij.

De studie betreft een meerjarig onderzoek op twee melkveebedrijven. Diverse maatregelen ter verlaging van het mineralenoverschot zijn doorgevoerd. Het resultaat hiervan is dat beide bedrijven, zowel met betrekking tot het stikstofoverschot als het fosfaatoverschot, nu reeds voldoen aan de verliesnormen die vanaf 1998 (tot 2000) zullen gelden bij invoering van het Mineralenaangiftesysteem (MINAS) bij de voorgestelde hoogte van de verliesnormen.

Beide bedrijven voldoen momenteel nog niet aan de verliesnormen zoals ik die, samen met mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, heb voorgesteld voor 2008–2010. Het onderzoek naar een verdere verlaging van de mineralenoverschotten op veehouderijbedrijven en de ontwikkelingen staat echter niet stil.

Vanzelfsprekend zal ik de resultaten van het NMI/PR-onderzoek, evenals het overig onderzoek en de resultaten van de 240 voorbeeldbedrijven, betrekken bij de evaluatie in 2000 van de voorgestelde verliesnormen.

Overigens geven de resultaten van het NMI/PR-onderzoek mij veel vertrouwen in het aanpassingsvermogen van de veehouderij.

Vraag van het lid M.B. Vos (GroenLinks): Hoe kunnen de bemestingsnormen gehaald worden wanneer de prijzen blijven dalen, de inkomentoeslagen geleidelijk worden afgebouwd en er geen produktiebeperkingen gelden?

Het efficiënter bemesten in de zin van het tegen gaan van overmatig kunstmestgebruik kan op veel bedrijven nog tot een verbetering van het bedrijfseconomisch resultaat leiden.

Het aanscherpen van de bemestingsnormen leidt tot grotere mestoverschotten die uitgaande van de huidige situatie tot toenemende afzetkosten leiden.

Mijn beleid is erop gericht om, mede met het invoeren van het mineralenaangiftesysteem met regulerende heffingen, de veehouderijbedrijven te stimuleren te moderniseren van de bedrijfsvoering de noodzakelijke maatregelen tegen aanvaardbare kosten mogelijk zal maken.

Overigens merk ik op dat we in de melkveehouderij en de varkenshouderij geen stelsel van inkomenstoeslagen kennen.

Vraag van het lid M. B. Vos (GroenLinks): Wil de Minister een deel van het herstructureringsfonds aanwenden voor de problematiek van de droge zandgronden?

De gelden uit het herstructureringsfonds zullen met name worden ingezet voor het verder verminderen van de fosfaatproduktie, het opkopen van mestrechten in de vleesstierenhouderij en het gericht opkopen van mestrechten in en rondom grote natuurgebieden.

Wat betreft het aanvullend stikstofbeleid ben ik van mening dat een ander spoor bewandeld moet worden gericht op het verder terugdringen van de mineralenverliezen bij bemesting.

De mogelijkheden hiertoe worden momenteel nader uitgewerkt, zoals de Minister van VROM in het Algemeen Overleg op 12 september heeft aangegeven.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Welke actie onderneemt de Minister naar aanleiding van het RIZA-rapport over bestrijdingsmiddelen?

Van de zijde van de PvdA-fractie zijn onlangs schriftelijke vragen gesteld n.a.v. het rapport van het RIZA. Het antwoord hierop zal ik zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de Kamer doen toekomen na overleg met mijn collega's die mede verantwoordelijk zijn van het bestrijdingsmiddelenbeleid.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Inmiddels is de sector voortvarend bezig milieuprojecten o.a. in de sierteelt te ontwikkelen. Is de Minister het met mij eens dat juist deze projecten voor het kwaliteitsproduct dat de sector hiermee op de markt kan brengen, essentieel zijn.

Het opzetten van milieuprojecten gericht op het op de markt brengen van kwaliteitsproducten acht ik een goede zaak. Door mij wordt via de «Bijdrageregeling Demonstratie- en Bewustmakingsprojecten Natuur- en Milieuvriendelijke landbouw productiemethoden» hieraan ook financiële ondersteuning gegeven. Zo is onlangs subsidie toegekend aan het Milieuproject Sierteelt (MPS). Zo kan de sector producten op de Markt brengen met een milieukeur. Verder ondersteun ik het streven te komen tot een aansluiting van keurmerken zoals MPS en MBT en het agromilieukeurmerken.

Vraag van het lid Schuurman (CD): Problematiek riooloverstorten.

Op 14 oktober heb ik hierover een brief aan de Kamer doen toekomen.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): Ligt de realisatie van SGR incl. EHS op schema? (blz. 62)

Na een aanloopfase zijn door de beschikbaarheid van Groenfondsleningen en de inzet van de extra f 163 mln. ter dekking van het Structuurschema Groene Ruimte thans voldoende middelen beschikbaar om de aankooptaakstellingen te financieren en de uitvoering van de Ecologische Hoofdstructuur in de voorgenomen planperiode te realiseren.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Is er een kans voor houtplantages of andere gewassen als olifantsgras voor verbranding? Welke stimulansen kunnen van de kant van het kabinet worden verwacht?

In het kader van het CO2-reductieplan zullen projecten worden ondersteund met betrekking tot het gebruik van biomassa voor elektriciteitsopwekking.

Daarbij komt de teelt en het gebruik van hout en andere gewassen in beeld.

Binnenkort zal in de Staatscourant een oproep verschijnen (letter of interest) om projecten aan te melden voor deze cluster.

Projecten worden getoetst aan de voorwaarden van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en betaald uit de ICES-gelden. Ca. 25% van deze gelden is beschikbaar voor projecten uit de cluster waarin bio-brandstoffen en biomassa voor elektriciteitsopwekking vallen.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA) over: Toepassing veterinaire wetgeving in natuurgebieden.

De Veterinaire Begeleidingscommissie Natuurterreinen heeft onlangs haar rapport over het te voeren beheer in natuurgebieden uitgebracht.

Ik heb advies gevraagd aan de Raad voor het Natuurbeheer en de Raad voor Dierenaangelegenheden en zal op basis daarvan een besluit nemen.

Vraag van het lid Schuurman (CD): Er is sprake van ernstige tekortkomingen in de natuur als gevolg van CO2. Waar in Nederland is dat het geval?

Is er een studie over CO2 in relatie tot bossen?

Het is niet zo dat CO2-uitstoot op dit moment rechtstreeks oorzaak is van ernstige tekortkomingen in bossen.

Omgekeerd is het wel zo dat bossen uitgestoten CO2 kunnen vastleggen.

Binnenkort zal een studie van het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek gereed komen, die betrekking heeft op de mate waarin CO2 in bossen wordt vastgelegd.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA) over: Natuurcompensatie

1. Agrarisch natuurbeheer aanmerken als natuurcompensatie.

2. Natuurcompensatie concentreren in de EHS.

Uitgangspunt van het compensatiebeginsel is dat er wat betreft areaal en kwaliteit in beginsel geen nettoverlies aan waarden mag optreden.

1. Agrarisch natuurbeheer kan worden aangemerkt als natuurcompensatie, mits de waarden die verloren zijn gegaan daarmee volledig werden gecompenseerd.

2. Het vinden van compensatie binnen de EHS moet worden afgewezen. Dit impliceert uiteindelijk een verlies van areaal natuurgebied.

Vraag van het lid Swildens-Rozendaal (PvdA): Natuurproductiebetaling is niet voor alle doelen geschikt en vraagt veel controle en coördinatie.

Ik ben het met deze stelling eens. Natuurproductiebetaling is naar mijn mening niet de enige manier om een koppeling te leggen tussen het resultaat en de beloning. Ik wil daar bij het Programma Beheer op terug komen.

Vraag van het lid Blauw (VVD): SBB verpacht 45.000 ha. Waar een pachtmarkt is, is een kopersmarkt.

Staatsbosbeheer heeft diverse vormen van het in gebruik geven van terreinen. In totaal gaat het om zo'n 45.000 ha die worden uitgezet. Financiële exploitatie zonder specifieke doelstelling vindt plaats op 500 ha gronden die in het verleden zijn aan- of meegekocht en waaraan nu geen natuurdoelstellingen worden gekoppeld.

Daarnaast zijn er nog zo'n 23.000 ha erfpacht gegeven gronden, voornamelijk (Schiermonnikoog) en de Provinciale landschappen. Verder zijn er 7.600 ha meerjarig verpachte gronden. Dit zijn voor een groot deel verpacht verworven gronden die wachten op ontpachting, zodat de natuurdoelen gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast gaat het om gronden die nog niet in het definitieve eindbeheer kunnen worden genomen, omdat het eigendom nog te versnipperd is. Momenteel worden deze gronden weliswaar financieel geëxploiteerd. Gezien de natuurdoelstellingen is echter sprake van een eindige situatie.

Tot slot wordt 13.300 ha verpacht bij wijze van uitbesteding van alleen het uitvoerende natuurbeheer.

Hieruit blijkt dat de stelling waar een pachtmarkt is, is een kopersmarkt voor wat betreft SBB maar voor eenzeer beperkt areaal van toepassing is.

Vraag van het lid Swildens-Rozendaal (PvdA) over: Financiële middelen WCL blijven achter bij toezegging.

Voor het WCL-beleid is een budget van 115 miljoen beschikbaar. Oorspronkelijk zou dit bedrag worden gespreid over de periode 1994-1999. Ondanks de bezuinigingstaakstelling in het regeerakkoord zijn de WCL-middelen niet gekort maar over een langere periode (tot 2001) gespreid.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): Wil helderheid over het daadwerkelijk kunnen verkopen door die agrariër die zijn grond te koop aanbiedt.

Geen temporisering aankoopbeleid.

Indien een agrariër zijn grond te koop aanbiedt in een reservaatsgebied of een natuurontwikkelingsgebied, dan heeft het Bureau Beheer landbouwgronden koopplicht.

In algemene zin is de financiële ruimte om gronden aan te kopen in het kader van het Structuurschema Groene Ruimte toegenomen in deze kabinetsperiode, mede ook door te lenen via het Groenfonds. Dit betekent dat in het voorgenomen tempo gronden kunnen worden aangekocht.

Indien op enig moment tijdelijk het aanbod van gronden groter is dan het beschikbare budget, voorziet het Groenfonds nu in extra financieringsmiddelen.

Vraag van het lid Swildens-Rozendaal (PvdA): Wordt in Programma Beheer ook ingezet op vergroting van het recreatief medegebruik van het buitengebied.

Ja, in het Programma Beheer worden andere functies van het landelijk gebied, zoals met name recreatie nadrukkelijk meegenomen. Gestreefd wordt naar samenhangende doelpakketten voor natuur, landschap, bos, cultuurhistorie én recreatie.

Vraag van het lid Swildens-Rozendaal (PvdA): Is een recreatie-specialist betrokken bij het Programma Beheer?

Zit er in de projectgroep Programma Beheer een OR-specialist?

Ja, in het Programma Beheer wordt gewerkt aan de hervormingen voor het beheer van terreinen waar doelen voor natuur, bos, landschap en cultuurhistorie spelen. Aspecten van openstelling voor publiek, recreatieve voorzieningen en voorlichting en educatie worden daarbij betrokken.

Vraag van het lid M. B. Vos (GroenLinks): In relatie tot ombuiging reservaatvorming naar particulier beheer wordt gevraagd naar een reactie op de waarschuwing van de Unie van Waterschappen voor mogelijke consequenties voor de verdrogingsbestrijding.

Naar mijn idee hoeft de verdrogingsbestrijding door de aangekondigde ombuiging van reservaatsvorming naar particulier natuurbeheer niet in gevaar te komen.

Immers, de optimale ruimtelijke begrenzing van de EHS, zoals afgesproken in het kader van het SGR (bufferbeleid) en ook de doeltoewijzing door provincies naar gebieden toe, blijven overeind. Daarna worden uitvoeringsafspraken gemaakt met de beheerder (waaronder ook de particulieren) onder andere over noodzakelijke maatregelen ter bestrijding van de verdroging.

Vraag van het lid Swildens-Rozendaal (PvdA): Privatisering en commercialisering van OR voorzieningen kunnen op gespannen voet komen te staan met het uitgangspunt dat er voldoende voorzieningen komen en blijven ten algemene nutte.

In het kader van het programma Recreatie op eigen benen worden op dit moment de mogelijkheden verkend voor oplossingen van het financieringsvraagstuk van met name het recreatiebeheer. Commercialisering en privatisering zijn daarbij elementen die ook belicht worden. Invalshoek is daarbij niet alleen het zoeken naar oplossingen voor het financieringsvraagstuk, maar ook behoud én verbetering van het recreatief product.

Ik houd vast aan het beleid voor openluchtrecreatie neergelegd in de nota Kiezen voor Recreatie en het Structuurschema Groene Ruimte, ook voor wat betreft de blijvende beschikbaarheid van voorzieningen.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA) over: WCL trage besluitvorming op landelijk niveau.

Regierol voor de uitvoering van het WCL-beleid ligt bij de provincie of een door hen daartoe aangewezen stichting. Regio-directies toetsen voorgedragen WCL-projecten aan hoofdlijnen van het rijksbeleid. Van trage besluitvorming op landelijk niveau is geen sprake.

Vraag van het lid Swildens-Rozendaal (PvdA) over: Procedure Nb-wetvergunning voorgenomen zes exploratieboringen naar aardgas in de Waddenzee.

Het geven van een Nb-wetvergunning voor het verrichten van exploratie(proef)boringen naar aardgas in de Waddenzee zal niet eerder plaatsvinden dan in het eerste of tweede kwartaal van 1997.

De m.e.r.-procedure is nog niet afgerond zolang het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. niet is verschenen.

Ook het advies van de Raad voor Natuurbeheer is nog niet voorhanden. De ontwerp-besluiten zullen ter visie worden gelegd met het oog op inspraak.

Vergunningverlening zal dus niet eerder plaats vinden dan, nadat een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden van alle betrokken belangen.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Wat zijn de ontwikkelingen met betrekking tot een topinstituut voeding en voedingsmiddelenindustrie?

Ik heb de Kamer eerder medegedeeld dat voedselwetenschappen één van de zes geselecteerde voorstellen is. De indieners zijn uitgenodigd tot het maken van een businessplan dat uiterlijk 6 januari moet zijn ingediend voor verdere toetsing.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA) naar een visie op voorlichting.

De hoofdlijnen van het LNV-voorlichtingsbeleid liggen in het voornoemde Kabinetsstandpunt vast.

De nadere concretisering hiervan is momenteel onderwerp van overleg met de respectievelijke besturen.

Vóór de behandeling van het Kabinetsstandpunt ten aanzien van advies Peper zal ik u hierover verder informeren.

Vraag van het lid Huys (PvdA): Is de Minister bereid de pre-studie «Land in Zicht» verder te helpen?

Wil de Minister waar nodig en mogelijk positief meewerken aan nieuwe ontwikkelingen zoals Novel Protein Foods?

Ja, in de brochure «Land in Zicht» van DTO (Duurzame Technologische Ontwikkeling) wordt de stand van zaken en de verdere ontwikkeling van het DRO-project Duurzaam Landgebruik beschreven.

In het WCL-gebied (Waardevol Cultuur Landschap) «Winterswijk» zullen enkele voorbeeldprojecten van multifunctioneel landgebruik in de komende jaren worden uitgevoerd. Dit project wordt door mij financieel ondersteund. Daarenboven worden relevante inzichten uit de projecten van DTO bij de heroriëntatie op multifunctioneel gebruik van het landelijk gebied betrokken in de programmering van DLO (Dienst Landbouwkundig Onderzoek).

Net als het DTO-project Duurzaam Landgebruik maakt het project Novel Protein Foods deel uit van het overkoepelende programma Voeden van DTO.

Ook dit DTO-project wordt door mij financieel ondersteund.

Vraag van het lid Van der Linden (CDA): De geachte afgevaardigde Van der Linden vraagt of ombuigingen op OVO aantasting inhouden voor de concurrentiekracht van onze landbouw, het besteedbare inkomen van gezinnen en de kritische massa in de kennisinfrastructuur.

Door toepassing van het profijtbeginsel en vraagsturing worden de effectiviteit en efficiëntie van het kennissysteem sterk verbeterd. Het profijt van investeringen in kennis door ondernemers zal daardoor toenemen.

Vraag van het lid Augusteijn-Esser (D66): Mevrouw Augusteijn-Esser heeft vragen gesteld over beheer van biologische collecties en in het bijzonder de situatie met betrekking tot het CGN.

In het wetenschapsbudget 1997 staat dat LNV bij zal dragen aan een interdepartementaal stimuleringsprogramma voor het biodiversiteitsonderzoek. Daarbij is als voorwaarde opgenomen dat een oplossing gevonden wordt voor de bij universiteiten in beheer zijnde biologische collecties.

Bij de ombuigingen voor 1996-1998 uit het regeerakkoord is in het gehele onderzoek een algemene efficiencykorting doorgevoerd en aanvullend daarop een korting op basis van het profijtbeginsel. Het programma waarin de activiteiten van het CGN zijn opgenomen is op precies dezelfde wijze behandeld als soortgelijke programma's. Enkele gebleken knelpunten voor het jaar 1997 worden opgelost. Met het bedrijfsleven is overleg afgesproken om mogelijkheden van medefinanciering te bezien.

Op basis van de uitkomsten van de FAO conferentie in Leipzig wordt door mijn departement gewerkt aan een actieplan voor de komende jaren.

Noot 3 (zie blz. 878)

BIJVOEGSEL Schriftelijke antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken voor 1997 (25000-VII).

Vraag van de heer Van den Berg (SGP): Hoe staat het met de wettelijke vertaling van het anders inrichten van de subsidiëring van politieke partijen en wat betekent uitblijven van de wet voor de situatie na 1-1-1997?

Een wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen bevindt zich in de laatste fase van de ambtelijke voorbereiding. Inwerkingtreding van deze wet geschiedt op zijn vroegst per 1-1-1998.

Dat betekent dat tot die tijd de bestaande ministeriële regelingen van kracht blijven. Het gaat daarbij om twee structurele subsidieregelingen: de Subsidieregeling voor politiek-wetenschappelijke instituten en die voor politieke vormings- en scholingsactiviteiten. Verder zijn er twee tijdelijke regelingen: de Tijdelijke subsidieregeling voor politieke jongerenorganisaties en de Subsidieregeling Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader in Midden- en Oost-Europa 1993–1996. De eerstgenoemde regeling loopt op 31-12-1997 af, de tweede regeling op 31 december aanstaande. Beide regelingen kunnen zonder veel moeite worden verlengd. Over verlenging van de regeling inzake Midden- en Oost-Europa vindt nog overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken plaats.

Vraag van de heer De Cloe (PvdA): Wat is de stand van zaken ten aanzien van de subsidiëring van het samenwerkingsverband van politieke partijen en vrouwenorganisaties «Veelzijdigheid In de Politiek».

Ik ben voornemens op korte termijn, mede in samenwerking en in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de beslissing te nemen over het subsidieverzoek van het samenwerkingsverband «Veelzijdigheid In de Politiek». Ditsamenwerkingsverband heeft een subsidieverzoek gedaan ten aanzien van een aantal projecten en activiteiten voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1998, met het doel daarmee de participatie van (zwarte en migranten-) vrouwen in de politiek en vooral binnen de gemeenteraden te vergroten.

Vraag van mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks): Wat doet de minister eraan om meer allochtonen (en vooral vrouwen) in politiek en openbaar bestuur te krijgen?

De afgelopen drie jaar zijn door Binnenlandse Zaken veel activiteiten ondernomen om de deelname van vrouwen aan politiek en openbaar bestuur te stimuleren. Er zijn twee conferenties georganiseerd rond het thema Allochtone vrouwen in de politiek en er zijn verschillende publicaties verschenen.

In de laatste conferentie die in november 1995 plaatsvond hebben de vertegenwoordigers van de politieke partijen toegezegd activiteiten te gaan ondernemen om dit binnen hun eigen partij te bevorderen. De politieke partijen zijn nu dus aan zet. Om hen daarbij te ondersteunen is de bundel «Allochtonen vrouwen in de politiek. De volgende stap .... .... de politiek aan zet» verschenen. Deze is ruim verspreid onder de politieke partijen. Ook alle leden van de Eerste en Tweede Kamer is de publicatie aangeboden.

In mijn reguliere gesprekken met de voorzitters van de grotere politieke partijen zal ik het onderwerp zeker blijven agenderen.

Binnenkort wordt het kabinetsstandpunt «Vrouwen in politiek en openbaar bestuur, het vervolg» aan uw Kamer aangeboden. In dit kabinetsstandpunt is een aantal maatregelen aangegeven, die het kabinet voornemens is te treffen.

Op Internationale Vrouwendag op 8 maart 1997 zal een conferentie worden georganiseerd die het startsein zal betekenen voor de voorbereidingen op met name de gemeenteraadsverkiezingen van 1998.

Bij de voorbereiding van die conferentie zullen diverse organisaties worden betrokken, ondermeer zeker organisaties of personen die op het gebied van de allochtone vrouwen deskundig zijn.

Vraag van de heer De Cloe (PvdA): Is er wel een wetswijziging nodig voor de aanpassing van de benoemingsprocedure van burgemeesters en in het bijzonder ten behoeve van het verschaffen van inzicht aan de vertrouwenscommissie door de totale lijst van sollicitanten te verstrekken.

Een concept-wetsvoorstel heb ik ter bespreking voorgelegd aan de commissarissen van de Koningin en het Georganiseerd Overleg Burgemeesters. Na afronding hiervan zal ik het aan de ministerraad voorleggen. Naar verwachting zal dit laatste vóór het Kerstreces plaatsvinden.

In mijn brief van 21 mei 1996 aan de voorzitter van de Tweede Kamer heb ik aangegeven op welke wijze ik verder uitvoering zal geven aan de notitie over de aanstellingswijze, mede gelet op de moties die hierover zijn aangenomen. Het wetsvoorstel is een onderdeel daarvan. Een ander onderdeel, direct hiermee samenhangend, is de aanpassing van de circulaire over de procedure. In genoemde brief zijn de opeenvolgende stappen aangegeven met betrekking tot de wijziging van de proceduregels.

Ik ben het eens met de heer De Cloe dat er op zich geen wetswijziging nodig is. Maar zo'n voorziening hangt wel samen met andere zaken als de relatie tussen de commissaris en de raad en het recht van aanbeveling. Mijns inziens zal in dat kader (voortvloeiend uit de wijziging van de Gemeentewet) een en ander zijn beslag moeten krijgen.

Vraag van de heer De Cloe (PvdA): De heer De Cloe toont zich voorstander van een benoemingsperiode van 2 maal 6 jaar, waarbij in de tweede ambtstermijn naar een volgende baan wordt uitgekeken. Hij vindt een periode van vier of vijf jaar kort. Hij vraagt mijn reactie.

De grondgedachte waarin de heer De Cloe en ik elkaar vinden is dat de mobiliteit onder burgemeesters kan worden verhoogd. Burgemeesters moeten niet te lang op één post blijven zitten in verband met slijtageverschijnselen en afbreukrisico's. Dat is ook een van de doelstellingen die ik in het kader van het personeelsbeleid burgemeesters nastreef.

Ik voel voor de gedachte dat men als burgemeester na hooguit twee termijnen zijn functie zou moeten verruilen. Ik wil proberen hiervoor draagvlak te krijgen bij alle betrokkenen: burgemeesters, gemeenteraden, cdK's en politieke partijen (de lobby-isten).

De opbouw van het burgemeestersbestand naar benoemingstermijnen is overigens als volgt:

– in de eerste termijn: 282 burgemeesters;

– in de tweede termijn: 204 burgemeesters;

– in de derde termijn: 66 burgemeesters;

– meer dan drie termijnen: 20 burgemeesters.

Vraag van mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks): Wat doet de minister eraan om meer kwetsbare groepen (allochtonen) in het personeelsbestand van de overheid op te nemen?

In het kader van het beleidsplan Werkgelegenheid voor minderheden bij de Rijksoverheid (EMO-2) werd gedurende de jaren 1991–1995 beleid gevoerd om het aandeel van minderheden in het personeelsbestand van de rijksdienst te vergroten. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen (WBEAA) is niet meer over de uitvoering van EMO-2 gerapporteerd. De uitvoering van het beleid, waarvoor de ministeries verantwoordelijk zijn, is echter wel geëvalueerd. De eindevaluatie zal ik de Kamer nog dit jaar, met een reactie van het kabinet, doen toekomen. Volgens de WBEAA-rapportages van de ministeries bedroeg het aandeel van allochtonen in het personeelsbestand van de rijksdienst per eind 1995 3,5 procent. Bij een aandeel van 3,8 procent zou sprake zijn van evenredige vertegenwoordiging. De wijziging van de doelgroepen waarop de WBEAA gericht is zal tot andere percentages leiden. Deze zullen in de WBEAA-rapportages over 1996 worden opgenomen. Het kabinet streeft, in het kader van de WBEAA, naar evenredige vertegenwoordiging van minderheden in het personeelsbestand van de rijksdienst.

Vraag van de heer De Cloe (PvdA): Welke inspanningen kunnen worden getroffen om de Wagw/gehandicapten taakstelling van 5% per 1-1-1997 in de rijksdienst te realiseren?

Het is zorgelijk dat de departementen op 1 januari 1996 nog ruim 1%-punt afstaan van de wagw-taakstelling. Dit ondanks een aantal faciliteiten, zoals die op initiatief van Binnenlandse Zaken worden geboden (zie pagina 52 van «Mensen en management in de rijksdienst 1996»).

Er zal worden geanalyseerd welke factoren ten grondslag liggen aan het naar alle waarschijnlijkheid niet (volledig) halen van de 5%-taakstelling per 1-1-1997. Inmiddels is gesproken met de Gehandicaptenraad, Uszo en het bureau Start om er zicht op te krijgen op de vraag waarom vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. Binnenlandse Zaken zal vervolgens hierover met de departementen in overleg treden. In de rapportage over 1996 zal de Kamer nadere informatie kunnen worden verstrekt.

Vraag van mevrouw Van der Hoeven (CDA): Indien de lage CAO-schalen bij de overheid moeten worden ingevuld, wat betekent dat voor de kans op doorstroming voor de Melkert-mensen?

De laagste schalen bij de rijksoverheid (de ministeries) zijn vrijwel leeg. Het streven naar een kleinere kernoverheid heeft geleid tot het afstoten van laag geschoolde functies. Enerzijds zijn grote uitvoerende diensten verzelfstandigd en anderzijds zijn veel laag geschoolde functies (catering, beveiliging etc.) uitbesteed.

In het kader van de afspraken over de uitvoering van de cao sector Rijk 1995–1997 onderzoek ik de mogelijkheden om een aantal nieuwe functies op het niveau van schaal 1 en 2 BBRA'84 te scheppen binnen de ministeries.

Deze functies moeten uiteraard wel passen binnen de bedrijfsvoering van de ministeries. Het onderzoek naar deze mogelijkheden zal in het voorjaar 1997 worden afgerond.

Hiernaast loopt op het ogenblik een project bij de rijksoverheid om in samenwerking met het A+O fonds Rijk 250 werkervaringsplaatsen in het kader van de Melkert II-regeling te gaan scheppen. Deze werkervaringsplaatsen zijn gericht op langdurig werklozen die voldoen aan de criteria van het ministerie van SZW, die minimaal kunnen functioneren op het niveau van schaal 3 BBRA en hoger.

Via deze werkervaringsplaatsen zullen dus ook veel personen die thans een Melkert-baan vervullen doorstromen.

Vraag van de heer Van den Berg (SGP): In hoeverre laat de formulering in de MvT ruimte voor een wenselijke structurele uitbreiding van de doeluitkering rampenbestrijding?

Ingevolge het Besluit doeluitkering rampenbestrijding ontvangen de besturen van de regionale brandweren en de besturen van de openbare lichamen inzake de geneeskundige hulpverlening bij rampen jaarlijks een bijdrage voor de uitoefening van hun taken in het kader van de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop. Met ingang van 1998 is een structurele uitbreiding van het budget voor rampenbestrijding met f 15,8 mln. voorzien. De uitkomsten van de thans lopende projecten Versterking Brandweer en Versterking Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen zullen duidelijk maken of en in hoeverre deze middelen toereikend zijn om een structurele uitbreiding van de doeluitkering rampenbestrijding mogelijk te maken. De formulering laat daartoe ruimte.

Vraag van de heer Hoekema (D66): De heer Hoekema van de fractie van D66 vroeg of de Staatssecretaris een jaarlijkse reële stijging van de opbrengst van de ozb sinds 1990 met 0,2% mee vindt vallen?

Een jaarlijkse reële stijging met 0,2% is beheerst te noemen, al past daar natuurlijk wel de kanttekening bij dat in individuele gemeenten delastendruk in min of meerdere mate tot problemen kan leiden.

Vraag van de heer De Cloe (PvdA): Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe Financiëleverhoudingswet zie je nu al grote gemeenten acties ondernemen om tarieven voor de burgers te verlagen. Krijgt overigens ook de gemeente Den Haag als artikel 12-gemeente daarvoor de ruimte?

Evenals alle andere artikel 12-gemeenten moet ook de gemeente Den Haag in principe in staat zijn de extra middelen die samenhangen met het OZB-effect in de algemene uitkering in te zetten ter verlaging van het tarief van de OZB, mits voldaan blijft worden aan het redelijk peil dat voor artikel 12-gemeenten geldt. De mate waarin zal worden bezien in relatie tot de oorzaak van de financiële problematiek, de effecten voor het saneringstraject en het belang van de collectiviteit van de gemeenten. In alle gevallen zal conform de regels van het artikel 12-beleid ontheffing van deze verlaging van de inkomsten moeten worden gevraagd bij de beheerders van het Gemeentefonds.

Deze (artikel 12) problematiek van Den Haag komt overigens ook aan de orde tijdens het geplande AO van 30 oktober a.s.

Vraag van mevrouw Van der Hoeven (CDA): Het lid Van der Hoeven staat huiverig tegenover een tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen in de ozb. Er moet duidelijkheid komen over lastendruk en concurrentie tussen gemeenten.

De mogelijkheid van tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen bij de onroerende-zaakbelastingen is opgenomen in het voorstel voor de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken, waarover later nog overleg met de kamer zal plaatsvinden.

Het voorstel is op het punt van de tariefdifferentiatie overigens precies overeenkomstig de motie van mevrouw Noorman cum suis die de Tweede Kamer in mei dit jaar heeft aangenomen bij de behandeling van het voorstel voor een nieuwe Financiële-verhoudingswet.

Vraag van mevrouw Van der Hoeven (CDA): Het lid van de Kamer, mevrouw Van der Hoeven, stelde dat de voorgenomen«ingroeivariant» bij de tariefstelling voor de onroerende-zaakbelastingen meer een temporisering lijkt dan een differentiatie. Verder wilde zij weten hoe dit wordt bekostigd.

De ingroeivariant is inderdaad bedoeld om forse schoksgewijze lastenstijgingen geleidelijk te doen verlopen. Als die mogelijkheid in de wet wordt opgenomen blijft het natuurlijk aan de gemeenten zelf om te besluiten daar al dan niet gebruik van te maken. Als een gemeente besluit een ingroeivariant in de ozb-verordening op te nemen zullen de financiële gevolgen daarvan in de eigen begroting moeten worden opgevangen.

Vraag van de heer Hoekema (D66): De heer Hoekema (D66) vraagt aandacht voor een stad als Apeldoorn, die de kans zou lopen een «cumulatie-gemeente» te worden; geen cumulatie van problemen, maar een cumulatie van achter-het-net-vissen (geen knooppunt, geen Vinex, geen C20, geen voordeelgemeente bij de nFvw). Dat kan snel in een achterstand omslaan. Wat is de visie van de staatssecretaris?

In reactie hierop moet worden opgemerkt dat de gemeente Apeldoorn bepaald niet de gemeente is die in ons hoofd op komt als het gaat om gemeenten met probleem-cumulatie. De veronderstelling dat Apeldoorn geen C20-gemeente is, is niet juist. Indien zich in Apeldoorn ruimtelijke problemen zouden voordoen zullen daartoe passende ordeningsmaatregelen worden aangereikt. Daar komt bij dat in vergelijking met andere gemeenten de inkomstencapaciteit via de OZB relatief hoog is en de sociale structuur van deze gemeente sterk. Op basis hiervan is geen hogere algemene uitkering uit het gemeentefonds gerechtvaardigd. Het nieuwe verdeelstelsel is immers kostengeoriënteerd. In het huidige («oude») verdeelstelsel krijgt deze gemeente nogal veel in verband met het schaaleffect. Vandaar dat het verschil tussen oud en nieuw voor Apeldoorn nogal ongunstig uitpakt, zeker in vergelijking met de andere grote gemeenten, die veelal voordeel hebben van de nFvw.

Vraag van de heer Hoekema (D66): De heer Hoekema vraagt aandacht voor gemeenten in de probleemzone. Hij noemt in dit verband de groeisteden en geeft als voorbeeld Almere. Met name wijst hij op het gebruik van verouderde peildata.

Algemeen:

De overeenkomst tussen groeigemeenten en stationaire gemeenten is dat beide categoriën een sterk van het gemiddelde afwijkend groeipatroon hebben. Er zijn op dit moment onvoldoende aanwijzingen die er toe leiden dat daarvoor een bijzondere voorziening moet worden getroffen in de financiële verhouding. Het onderwerp is opgenomen in de signaleringsfase van de onderhoudsagenda periodiek onderhoud van de financiële verhouding.

Almere:

Bij het expireren van het verlengde bestuursakkoord is als lijn ingezet dat er geen noodzaak meer is voor een bijzondere relatie tussen het Rijk en Almere. Almere kan op eigen benen staan. Op basis van een eerste verkenning bij de departementen lijkt er thans geen aanleiding deze lijn te verlaten. Voorzover er knelpunten zijn zijn ze van beperkte omvang en kunnen in het bilateraal verkeer tussen Almere en vakdepartementen worden opgelost (openbaar vervoer, politiesterkte). Bovendien heeft Almere bij wijze van overgangsmaatregel de beschikking over een omvangrijk bedrag uit de verfijning groeikernen. Dit bedrag kan mede dienen ter compensatie van eventuele fricties bij specifieke uitkeringen (bijvoorbeeld veroorzaakt door het hanteren van verouderde peildata).

Overigens zal moeten worden geaccepteerd dat er in een financiële verhouding altijd sprake zal zijn van een zeker naijleffect.

Vraag van mevrouw Van der Hoeven (CDA): Zijn de uitwerkingsmogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking die het Benelux-verdrag biedt, al getoetst?

Baarle-Nassau/Baarle-Hertog was toch een perfect piloot-project?

Op basis van het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdende samenwerking is in de Euregio Scheldemond een gemeenschappelijk orgaan opgericht. Langs de Belgisch-Nederlandse grens is tevens een aantal administratieve afspraken in de zin van het verdrag gemaakt.

Begin oktober is het werk aangevangen om te komen tot de instelling van een openbaar lichaam zoals bedoeld in het verdrag, waarin Baarle-Nassau en Baarle-Hertog zullen samenwerken. Op dit moment valt nog niet te zeggen wanneer dit openbaar lichaam kan gaan functioneren.

Vraag van mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Houdt de staatssecretaris een vinger aan de pols bij de zgn. VNG-chipkaart?

Op het chipkaart-congres, waarvan NRC Handelsblad verslag doet, is de zogenoemde burgerservice-kaart geïntroduceerd. Deze burgerservice-kaart zou door de burger gebruikt kunnen worden als sociale zekerheids- of bibliotheekpas.

Los daarvan is het de vraag of de overheid een chipkaart zou moeten uitgeven die als identiteitsdocument zou kunnen gelden en eventueel zelfs als reisdocument, te vergelijken met of ter vervanging van de Europese reiskaart of het paspoort. In dit verband rijst een groot aantal vragen dat om beantwoording vraagt. Op die vragen is door een vertegenwoordiger van de VNG op het chipkaart-congres gewezen en aangegeven dat BiZa en VNG een nader onderzoek zullen instellen om alle consequenties en risico's in beeld te brengen.

Zoals met deze beantwoording al is aangegeven is Binnenlandse Zaken nadrukkelijk betrokken bij de ontwikkelingen. Enerzijds door samen met de VNG genoemd onderzoek uit laten voeren en anderzijds door middel van het lidmaatschap in het Nationaal Chipkaart Platform.

Vraag van mevrouw Scheltema-De Nie (D66): Wordt 1-1-1997 voor alle adviescolleges gehaald?

De datum van 1 januari 1997 wordt naar verwachting niet voor alle adviesorganen gehaald. Mogelijk is er een twee- of drietal organen waar we met een minimale overschrijding van de datum rekening moeten houden. (voorbeelden zijn de Onderwijsraad en het wetsvoorstel voor de adviescolleges op het terrein van het Ministerie van Justitie). In deze gevallen is de inwerkingtreding met terugwerkende kracht de aangewezen weg om de aansluiting tussen de oude en de nieuwe situatie ook formeel te bewerkstelligen. De desbetreffende wetsvoorstellen zullen zo nodig (afhankelijk van de voortgang) bij nota van wijziging worden aangevuld met een bepaling inzake de terugwerkende kracht.

Moeilijker ligt de situatie op het terrein van het buitenlands beleid. Wij verwachten niet dat de advisering op of direct na 1 januari vaste vorm zal kunnen krijgen. Het buitenlands beleid zal daarom – voor zover nu is te overzien – misschien het enige beleidsveld zijn waar een zekere advieslacune kan ontstaan. Het spreekt voor zich dat in de tussenliggende tijd voor concrete (en urgente) adviesvragen naar een oplossing wordt gezocht – en artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges geeft daarvoor de mogelijkheid.

Vraag van mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Waarom gaat dit kabinet zo krampachtig om met de medeondertekeningsbepaling?

Het kabinet bedoelt niet krampachtig om te gaan met de mede-ondertekening. Slechts de vraag of en hoe de mede-ondertekening in deze fase van de herziening meerwaarde zou kunnen bieden is voor het kabinet leidend. De slotsom is dat die meerwaarde niet wordt ingezien: de betrokkenheid van Binnenlandse Zaken bij de verschillende instellingswetten vindt naar tevredenheid plaats; er is geen aanleiding voor extra impulsen op dat punt. Mede-ondertekening is na 1 januari 1997 wel een belangrijk instrument, nl. om het nieuwe stelsel «op orde» te kunnen houden en om te voorkomen dat wildgroei ontstaat.

Op grond van deze argumenten hecht de regering eraan de eis van medeondertekening pas te laten gelden na 1 januari 1997.

Vraag van mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels): Nieuwe partijen worden benadeeld door het voorstel om de drempel voor partijen om deel te mogen nemen aan de verkiezingen te verhogen van 10 ondersteuningsverklaringen tot 50 ondersteuningsverklaringen per kieskring.

Graag zal staatssecretaris Kohnstamm over deze vraag met de Tweede Kamer in discussies treden indien het kabinet – na ommekomst van het gevraagde advies van de Raad van State – tot indiening van de wijziging van de Kieswet zal zijn overgegaan. De Kiesraad heeft over het voornemen aan het kabinet overigens al in positieve zin geadviseerd.

Vraag van de heer Schutte (GPV): Is het met de nieuwe Financiële Verhoudingswet (FVW) nog gerechtvaardigd extra middelen af te zonderen voor de grote steden?

De nieuwe FVW is er op gericht zodanig rekening te houden met objectieve kostenverschillen en objectieve verschillen in belastingcapaciteit tussen gemeenten, dat gemeenten zoveel mogelijk een gelijkwaardige financiële uitgangspositie hebben.

De nieuwe FVW heeft zodoende een structureel karakter. Het is daarentegen niet de bedoeling dat de aparte geldstromen voor de grote steden van blijvende aard zullen zijn. Met de inzet van deze middelen wordt beoogd de steden in staat te stellen hun cumulatie van problemen, die in de loop der jaren is ontstaan, te lijf te gaan en de steden in staat te stellen hun (toekomstige) kansen te benutten. Aan de hand van evaluaties moet worden bezien of een apart regime van geldstromen voor de grote steden na verloop van tijd moet worden gehandhaafd.

Vraag van de heer Van Heemst (PvdA): Zou er landelijk een uniforme ombudsvoorziening bij de gemeenten moeten komen?

Conform eerdere toezegging aan de Tweede Kamer heeft staatssecretaris Kohnstamm onlangs met de VNG en Nationale ombudsman gesproken over de vraag hoe zgn. «witte vlekken» (d.w.z. plaatsen waar geen externe klachtenvoorziening is getroffen) kunnen worden voorkomen. Hij zal u over de uitkomst daarvan spoedig nader berichten. Zoals bekend zijn zowel de provincies als een zestal gemeenten opvrijwillige basis aangesloten bij de Nationale ombudsman.

Vraag van mevrouw Van der Hoeven (CDA): Hoe staat het met de toewijzing van URBAN-middelen en de bijbehorende co-financiering?

De toewijzing van de Europese middelen op grond van het URBAN-programma zijn voor Amsterdam en Den Haag rond. De projecten van Rotterdam en Utrecht zijn aan de Europese Commissie voorgelegd. Daarop wordt op korte termijn een positieve beslissing van de Commissie verwacht. De co-financiering is gewaarborgd.

Vraag van de heer Remkes (VVD): Is er geen aanleiding om tot een zekere uniformering te komen van de paspoortleges?

Bij de inwerkingtreding van de Wet op de Identificatieplicht dienden personen die niet beschikten over een paspoort of een rijbewijs in staat gesteld te worden om aan de identificatieplicht te voldoen. Daartoe is op 1 januari 1995 de Europese identiteitskaart ingevoerd. Om te garanderen dat de kaart tegen een redelijk bedrag voor de burger beschikbaar zou zijn is een prijs vastgesteld die de gemeenten de burger maximaal in rekening mogen brengen.

Uit de in de Gemeentewet neergelegde systematiek vloeit voort dat de tarieven van de leges kunnen verschillen. Voor het paspoort zien wij geen aanleiding om op deze systematiek verdere inbreuk te maken door het stellen van een bandbreedte.

Noot 4 (zie blz. 892)

Interpellatievragen van het lid De Hoop Scheffer (CDA) aan de staatssecretarissen van Justitie en van Binnenlandse Zaken over mensensmokkel en paspoortfraude.

1

Deelt u de kwalificaties uit het onderzoek van het IRT Noord en Oost-Nederland, met name waar het betreft de mate van misbruik van de asielprocedure, de fraudegevoeligheid van het paspoort en het gebrek aan coördinatie bij de verlening van Schengen-visa?

2

Bent u bereid te komen tot een allesomvattend onderzoek naar aard en omvang van misbruik van asielprocedures, de georganiseerde mensensmokkel en de fraude met reisdocumenten?

3

Bent u bereid de Kamer vóór 1 maart 1997 mede te delen welke maatregelen u op basis van bovenbedoeld onderzoek zult nemen om deze vormen van georganiseerde criminaliteit te voorkomen en te bestrijden?

4

Is de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken bereid op korte termijn aan de Kamer mee te delen welke maatregelen hij gaat nemen, nu blijkt dat het Nederlandse paspoort op eenvoudige wijze zodanig is te vervalsen, dat het niet van echt is te onderscheiden?

Naar boven