Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin (II) voor het jaar 1997 (25000 II);

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin (II) voor het jaar 1995 (slotwet) (24846);

Financiële verantwoording van de Hoge Colleges van Staat en het Kabinet der Koningin over het jaar 1995 (24844, nr. 4).

(Zie vergadering van 8 oktober 1996.)

De (algemene) beraadslaging wordt hervat.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Over dit onderwerp zijn door de heer Janmaat vragen gesteld. Uit de Handelingen is mij gebleken dat hij daarbij de minister-president aansprak. Ik moet hem daarom nu teleurstellen: ik ga het antwoord op zijn vragen geven. Zo is nu eenmaal de rolverdeling in het kabinet.

Het eerste punt dat hij aan de orde stelde, betrof de benoemingsprocedure voor de voorzitters van beide Kamers. In artikel 61 van de Grondwet wordt bepaald dat elk der Kamers uit de leden een voorzitter benoemt en dat in het Reglement van orde van elke Kamer een nadere uitwerking van die benoeming wordt gegeven. Ik vind dat het het kabinet past bij de behandeling van dit onderwerp zeer terughoudend te zijn. Dat staat los van de vraag wat ikzelf van de benoeming vind. Het gaat hierbij primair om een zaak van de Kamers zelf.

In de uitwerking in het Reglement van orde wordt geen uitspraak gedaan over de wenselijkheid ten aanzien van politieke kleuren of over de wenselijkheid van de continuïteit van het voorzitterschap na verkiezingen. Het lijkt mij dat ook op dit punt het primaat bij de Kamers behoort te liggen. Die zullen met deze kwestie wel op een evenwichtige manier omgaan. Ik heb althans niet de ervaring dat dit in het verleden niet is gebeurd.

Het tweede punt waarover de heer Janmaat vragen stelde, betrof de honorering van Kamerleden en met name van de voorzitter. Zijn vragen hierover zijn een beetje ongelukkig getimed. Vorig jaar is er in de Kamer een debat geweest over de hoogte van de schadeloosstelling, inclusief die van de voorzitters. Daarbij zijn bepaalde conclusies getrokken. Inmiddels is het kabinet, geconfronteerd met de uitkomsten van dat debat, bezig met de behandeling van een wetsvoorstel. Het lijkt mij beter dat de heer Janmaat, zodra dat wetsvoorstel bij de Kamer is ingediend, de discussie over de honorering van de Kamerleden en die van de voorzitter in het bijzonder, voortzet, gesteld dat hij dan nog behoefte heeft aan die discussie.

De heer Janmaat (CD):

Voorzitter! De regering wordt geacht met één mond te spreken en daarom zijn de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken mij net zo lief als die van de minister-president.

De minister zei dat het benoemen van de Kamervoorzitter door de Kamer zelf wordt geregeld. Dat is juist. Toch leek de CD dit een geschikt moment om deze kwestie aan de orde te stellen. Zij hadden daarbij vooral de hoop dat een of meerdere leden van de grote partijen op de naar voren gebrachte ideeën zouden ingaan.

Natuurlijk bepaalt de Kamer in hoge mate zelf wat de honorering van de Kamerleden is. Waarop lag bij de vragen het accent? Naar ons idee is de voorzitter van de Tweede Kamer de eerste representant van ons politieke systeem en van ons parlement. Naar de mening van de CD-fractie geniet hij een honorering die ver beneden die van voorzitters van lagere organen in onze staatsorganisatie ligt. Wij vinden de verhouding scheef. Daarop zal de Kamer zich natuurlijk zelf moeten beraden. Het zou echter niet uit te sluiten zijn dat het kabinet hierover een mening heeft, vooral gelet op de hoogte van de honorering van de andere voorzitters, bijvoorbeeld die van gedeputeerde staten en de raden van de grote gemeenten. Naar mijn idee heeft de regering enige invloed op deze honorering.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Wat mij betreft is het natuurlijk volstrekt legitiem dat de heer Janmaat bij zo'n begroting dat punt opbrengt. Het is inderdaad vooral zaak om de collega's in de Kamer te overtuigen, eerder dan het kabinet. Het kabinet permitteert zich soms enige vrijheden, maar dat is vooral in monistische systemen. Het kabinet vindt bijvoorbeeld wel dat het iets mag vinden over de wethouder van buiten de raad. In een systeem echter dat zo dualistisch is als het onze, dienen wij toch vooral te respecteren hoe de Kamer er zelf over denkt, zowel wat het voorzitterschap als de honorering betreft.

De (algemene) beraadslaging wordt gesloten.

De wetsvoorstellen worden, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Ik stel aan de Kamer voor, de financiële verantwoording over het jaar 1995 van de Hoge Colleges van Staat en het Kabinet der Koningin (24844, nr. 4) voor kennisgeving aan te nemen en, voorzover het deze Kamer betreft, de minister van Binnenlandse Zaken decharge te verlenen voor het door hem gevoerde financiële beheer.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

Naar boven