Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Drie weken geleden heb ik mondelinge vragen gesteld aan minister Melkert en minister Wijers over de beloning van mensen met een Melkertbaan en van mensen die een banenpoolplaats hebben geaccepteerd. Beide bewindslieden hebben toen gezegd dat er nog discussie in het kabinet nodig was. Minister Melkert heeft gezegd dat de Kamer daar op korte termijn nadere berichten over zou ontvangen. Nu lijkt er, gezien uitspraken van diverse bewindslieden en de minister-president, een patstelling in het kabinet te zijn ontstaan over die beloning van mensen met een Melkertbaan en is het onderwerp verdaagd naar een volgende vergadering. Er zijn echter sterke signalen dat dit zelfs mogelijk in deze kabinetsperiode niet meer aan de orde zou kunnen komen. Er zijn via de media in de richting van betrokkenen echter verwachtingen gewekt. Die nieuwe ontwikkelingen doen mij via u, voorzitter, de Kamer verzoeken om de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, samen met zijn collega van Financiën, te mogen interpelleren over de toekomstige beloning van mensen met een Melkertbaan.

De heer Van Zijl (PvdA):

Voorzitter! Er kan wat ons betreft niet genoeg geïnterpelleerd worden. Er wordt misschien wel te weinig geïnterpelleerd. De vraag is echter of hier het instrument van de interpellatie wel goed gebruikt wordt. Drie weken terug zijn er mondelinge vragen gesteld. Daarop heeft de heer Rosenmöller een week geleden vervolgvragen willen stellen, maar de minister was toen niet beschikbaar. Deze week wilde hij vragen stellen en was de minister weer niet beschikbaar. Daarom wil hij volgende week een interpellatie houden. Dat roept bij mij twee vragen op.

De eerste is of het voor de hand ligt om na drie keer mondelinge vragen gesteld te hebben of te willen hebben, de vierde keer urgentiehalve een interpellatie te houden. Daar is een interpellatie niet voor bedoeld.

Mijn tweede vraag betreft het probleem van ministers die niet aanwezig zijn. Dat moeten wij proberen op te lossen. Als zij één keer niet in de Kamer kunnen verschijnen, is dat tot daaraan toe. Als dat echter tot twee of drie keer toe niet gebeurt, is dat een probleem. Ik ben zeer ongelukkig met deze interpellatieaanvraag. Ik had liever dat de heer Rosenmöller het kabinet zou vragen per kerende post de gevraagde commentaren alsnog naar de Kamer te zenden. Aan de hand daarvan kan wat mij betreft een full swing, goed debat gevoerd worden.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik kan mij iets voorstellen bij de opmerkingen van collega Van Zijl. De vraag is inderdaad waarom nu tot een interpellatieaanvraag moet worden besloten. Mijn fractie is echter ook van mening dat, indien een collega een interpellatie aanvraagt, het niet aan ons is om daar bezwaar tegen aan te tekenen. Wij zullen zijn verzoek dus steunen.

Mevrouw Dankers (CDA):

Voorzitter! Als een interpellatie wordt aangevraagd, moet de Kamer daaraan zo mogelijk haar medewerking verlenen. Mijn vraag aan de heer Rosenmöller is wel of het alleen maar over de beloning gaat dan wel of hij nog meer punten uit kabinetsruzies inzake Melkertbanen aan de orde wil stellen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ben het slechts ten dele eens met de heer Van Zijl. Dat betreft dan vooral hetgeen zich rond de verzoeken tot het stellen van mondelinge vragen afspeelt. Het niet beschikbaar zijn van bewindslieden is inderdaad een regelmatig terugkerend probleem.

Nadat ik mondelinge vragen over dit onderwerp heb gesteld en dit vorige week opnieuw had willen doen, is er sprake van een aantal belangwekkende ontwikkelingen. Ik refereer aan berichten in de mediaVoorzitter dat minister Zalm in de ministerraad of en marge daarvan met zijn portefeuille gezwaaid zou hebben. Deze ontwikkelingen maken het in toenemende mate interessant om dit vraagstuk "op te waarderen" tot een interpellatie.

Ik heb er bewust niet voor gekozen om vandaag mondelinge vragen aan de minister van Financiën ad interim te stellen. Dit is tegelijk een antwoord op de vraag van mevrouw Dankers. Er zijn rondom de beloning in het kader van een Melkertbaan meer vragen aan het kabinet te stellen. Het gaat mij er echter om het debat zo doelgericht mogelijk te voeren. Enkele weken geleden heeft de minister verwachtingen gewekt en die lijken nu niet door het kabinet waargemaakt te kunnen worden. Als er een patstelling in het kabinet is, moet de Kamer in het belang van de betrokkenen proberen via een interpellatie de zaak weer vlot te trekken. Ik handhaaf mijn verzoek dan ook. Ik hoop dat de interpellatie zo snel mogelijk kan worden gehouden.

De heer Van Zijl (PvdA):

Voorzitter! Ook mijn fractie steunt uiteraard het verzoek van de heer Rosenmöller. Ik vond het toch goed om namens mijn fractie te wijzen op enige slordigheden die in het geheel zijn geslopen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Als wij ook in de interpellatie zo snel tot elkaar komen, is mij dat een lief ding waard.

De voorzitter:

Die garantie kan niet op voorhand worden gegeven. Ik stel voor, te voldoen aan het interpellatieverzoek van de heer Rosenmöller.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik zal een voorstel doen om deze interpellatie op de agenda te plaatsen, met maximale spreektijden van vijf minuten.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! U zult de Kamer een voorstel doen over het moment waarop de interpellatie zal plaatsvinden. Een interpellatie is een spoeddebat. Ik wil eerlijk gezegd niet voor de verrassing komen te staan dat dit "een volgende vergadering" zal plaatsvinden, zoals het kabinet ook heeft gezegd. Het zou mij zeer goed uitkomen als wij morgen deze interpellatie kunnen houden. Dat lijkt mij geen onoverkomelijk probleem. De collega-woordvoerders zullen dat echter nu willen weten.

De voorzitter:

De agenda voor morgen zit nogal vol. Er staan niet zoveel onderwerpen op, maar zij vergen wel buitengewoon veel tijd. Ik kan daarmee uiteraard schuiven zoveel ik wil. Wellicht is het ook mogelijk om deze interpellatie begin volgende week te houden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Het heeft mijn voorkeur om – de Kamer heeft een korte vergaderweek – dit spoeddebat morgen om 13.00 uur te houden. Als dit debat om 14.15 uur is afgerond, is de zaak geregeld. Ik leg mij er uiteraard bij neer als u persisteert bij uw voorstel om deze interpellatie volgende week te houden, maar ik doe dit node.

De voorzitter:

Ik stel voor, de interpellatie toe te voegen aan de agenda van volgende week.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rijpstra.

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter! Staatssecretaris Schmitz heeft vorige week een werkbezoek gebracht aan Bosnië. Op 18 juni a.s. zal er een algemeen overleg over Bosnië plaatsvinden. Ter voorbereiding van dit overleg vraagt mijn fractie de staatssecretaris om een brief waarin zij haar bevindingen weergeeft inzake Bosnië. Ik doel op de vorderingen bij de wederopbouw, de coördinatie, het aantal mensen uit Nederland dat op dit moment daadwerkelijk meewerkt aan de wederopbouw van voormalig Joegoslavië en haar inschatting van de mogelijkheid dat mensen kunnen terugkeren naar Joegoslavië om daar een nieuw bestaan te creëren. Tevens vragen wij haar om in de brief enkele opmerkingen te maken over het beleid van Duitsland in dezen.

De voorzitter:

Ik vind dit verzoek meer een zaak voor de vaste commissie voor Justitie. Het lijkt mij voor de hand te liggen om het via die commissie te leiden. Gaat u daarmee akkoord?

De heer Rijpstra (VVD):

Dat wil ik best doen, voorzitter.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Al sinds eind 1996 wachten wij op het nieuwe ambtsbericht over Iran, dus al langer dan zes maanden. Ondertussen is er grote onrust onder asielzoekers in de centra. Wij lezen bijna dagelijks dat mensen zich verwonden. Wij kunnen zien dat hier voor de deur mensen in hongerstaking zijn gegaan. Er is grote onzekerheid, die te maken heeft met het nieuwe ambtsbericht, waarvan wij dachten dat het in oktober 1996 zou komen. Iedere maand wordt het echter uitgesteld.

Voorzitter! Ik vraag of de regering nog deze week een brief aan de Kamer wil sturen waarin een tijdsschema is opgenomen van verschijning van het ambtsbericht. De betrokkenen weten dan waar zij aan toe zijn. Er is nog steeds geen duidelijkheid. Een deel van de onzekerheid wordt, met alle nare gevolgen van dien, weggenomen als de regering deze week nog een brief stuurt waarin het tijdsschema wordt vastgesteld.

De voorzitter:

Ook voor dit verzoek geldt dat er deze week een procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie is.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Dit is een spoedeisende zaak, gelet op hetgeen er aan de hand is. Ik heb dan ook gemeend dit vandaag aan de orde te moeten stellen en niet morgen in de procedurevergadering. Het verslag van dit deel van de vergadering kan vanmiddag op het ministerie liggen, zodat wij morgen over de brief kunnen beschikken.

De voorzitter:

Het is nu in de Handelingen opgenomen, die ter kennisneming aan het kabinet worden gebracht.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Ik ga ervan uit dat het beleid van de staatssecretaris is gebaseerd op het in de Kamer afgesproken beleid naar aanleiding van de discussie over het ambtsbericht. Met andere woorden: er wordt niet uitgezet voorzover het deserteurs en dienstweigeraars betreft en voor het overige wordt er op basis van het nu geldende ambtsbericht geprocedeerd. Ik ga er dus van uit dat het staande beleid niet is gewijzigd in afwachting van het nieuwe ambtsbericht. Ik begrijp de vraag van collega Dittrich dan ook niet. Er is geen sprake van een wijziging van beleid.

De voorzitter:

De heer Dittrich mag op deze vraag alleen in procedurele zin reageren, want wij zijn bezig met de regeling van werkzaamheden.

De heer Dittrich (D66):

Het gaat om de onzekerheid bij mensen in het land en niet zozeer om hetgeen in de Kamer is afgesproken. Wij zijn met de staatssecretaris overeengekomen dat in oktober 1996 het ambtsbericht zou verschijnen. Wij hebben het nog steeds niet. Wij hebben ook nooit een brief gekregen waarin een tijdsplanning is opgenomen. Om tegemoet te komen aan de gevoelens van onzekerheid doe ik nu een procedureel voorstel, zodat wij morgen een antwoord van de regering kunnen krijgen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de regering.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Linden.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! De minister van Landbouw heeft kenbaar gemaakt dat vanaf morgen het doden van biggen vanaf nul of drie dagen wordt ingezet. Daarover heeft een algemeen overleg met de minister plaatsgevonden op 16 april. Ik verzoek u het verslag van dat overleg morgen op de agenda te plaatsen, zodat wij in de gelegenheid zijn om hierover een uitspraak van de Kamer te vragen.

De voorzitter:

Ik stel voor, dit debatje te laten plaatsvinden morgenmiddag bij de aanvang van de vergadering om 13.00 uur.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Remkes.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Op de agenda van volgende week staan de raming voor de Tweede Kamer en de financiële ondersteuning van de fracties. Ons is opgevallen dat er nog geen antwoord is ontvangen op de desbetreffende vragenronde, zodat ik nu, mede namens de collega's Rehwinkel, Mateman en Jeekel, moet vragen om deze onderwerpen volgende week van de agenda af te voeren en ze de daaropvolgende week weer op te voeren.

De voorzitter:

Ik stel voor, dienovereenkomstig te handelen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Dijke.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! In december 1995 is een motie van mij aangenomen die beoogde een nota te laten verschijnen over de dak- en thuislozen, toegespitst op de zorgplicht van de gemeenten. Er is toen op verzoek toegezegd dat de Kamer vóór 1 oktober 1996 deze nota toegezonden zou krijgen. In de bijlage bij de begroting werd gezegd dat dit niet te verwezenlijken was en dat het in het voorjaar van 1997 zou gebeuren. Intussen is het mei en ik heb nog steeds niets gekregen, terwijl ik hierover toch graag met de minister zou willen debatteren. Ik vraag daarom of dit deel van het stenogram kan worden doorgezonden, zodat wij op de hoogte worden gebracht van de reden van het uitstel. Is de aanleiding niet dat het kabinet hier geen prioriteit aan geeft? Wanneer kunnen wij deze nota tegemoetzien?

Mevrouw Vliegenthart (PvdA):

Voorzitter! Ik sluit mij van harte aan bij het verzoek van de heer Van Dijke, al is het wel zo dat het verzoek aan de staatssecretaris van VWS gericht zou moeten worden, omdat die gaat over het dak- en thuislozenbeleid. Ik wil hier voorts aan toevoegen dat wij wachten op een wetsvoorstel waarin de financiële positie van de instellingen voor dak- en thuislozen wordt geregeld. Ook daarover wil ik graag worden geïnformeerd.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van Ardenne-Van der Hoeven.

Mevrouw Van Ardenne-Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Op de stemmingslijst voor vandaag staat de motie-Van den Doel/Valk over de accreditatie van militaire attachés. Deze motie is bij de behandeling van de begroting voor Defensie ingediend en daarover is plenair met de minister van Defensie nog niet gediscussieerd. Wel is hierover op 21 februari van dit jaar een brief verschenen. Het lijkt ons belangrijk om, vooruitlopend op de stemming, een korte heropening te hebben om hierover met de minister van Defensie te kunnen discussiëren.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen. Dit houdt in dat er volgende week gestemd zal worden.

De heer Valk (PvdA):

Voorzitter! Er is wél over deze motie gediscussieerd, namelijk bij de behandeling van de begroting van Defensie. Later heeft de minister van Defensie, mede na overleg met zijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken, een inhoudelijke reactie gegeven op deze motie. Die reactie kwam erop neer dat de minister aanneming van deze motie afwees. Ik heb eerlijk gezegd voldoende argumenten om nog steeds van mening te zijn dat dit een goede motie is. Ik maak er geen bezwaar tegen om hierover nog een keer met de minister van Defensie te debatteren, maar wat mij betreft kan deze motie vandaag in stemming komen. Als deze motie wordt aangenomen, ben ik zeer benieuwd in hoeverre het kabinet bereid is haar uit te voeren.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Er is inderdaad heel kort en dus niet uitgebreid over de inhoud van de motie gedebatteerd. Daarom hebben wij ook later de brief van de minister van Defensie ontvangen. Door recente ontwikkelingen en met het oog op de mogelijke uitvoering van deze motie vinden wij het van belang te vernemen wat op dit moment het standpunt van de minister van Defensie is over de inhoud van deze motie.

De heer Van den Doel (VVD):

De brief van de minister van 21 februari is volstrekt helder. De motie is ook helder. Hoe de minister over de motie denkt, kan hij aangeven als de Kamer zich daarover heeft uitgesproken.

De heer Hoekema (D66):

Mijn fractie heeft geen behoefte aan een heropening van de beraadslaging over dit onderwerp. De regering wordt gevraagd het een en ander te heroverwegen. In dat kader kan de minister van Defensie zijn positie hieromtrent aangeven. Wat ons betreft kan er worden gestemd.

De voorzitter:

Het is overigens goed gebruik in dit huis om aan een verzoek van een fractie om heropening te voldoen. Dat betekent dat wij hierover volgende week zouden kunnen stemmen.

Het woord is aan mevrouw Sipkes.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Het ANP meldde vandaag dat de onderhandelingen over de OV-studentenkaart tussen minister Ritzen en de openbaarvervoerbedrijven zijn stukgelopen en dat de minister nu terug moet naar het kabinet. Ik vraag de minister van Onderwijs daarom de Kamer op korte termijn een brief te sturen, waarin hij ingaat op de reden voor het stuklopen van de onderhandelingen en de gevolgen hiervan voor het eerder gekozen voorstel en antwoord geeft op de vraag of het stuklopen van deze onderhandelingen en de terugkeer naar het kabinet inhouden dat de ingeraamde bezuinigingen – circa 500 miljoen – te ambitieus waren en verlaagd moeten worden.

Mijn fractie is erg benieuwd naar het verdere verloop van de onderhandelingen, de bereidheid van de minister om toe te geven aan de financiële eisen van de openbaarvervoerbedrijven en de vorm van de OV-studentenkaart waar nu op afgekoerst gaat worden.

Deze onderhandelingen en het afbreken ervan hebben tot grote onrust geleid, met name onder de studenten. Binnenkort, 14 mei a.s., zal er dan ook een grote demonstratie zijn. Wij hechten eraan de reactie van de minister zo spoedig mogelijk – het liefst voor die tijd – te ontvangen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik wil het verzoek van mevrouw Sipkes graag ondersteunen. De actualiteit is er, de noodzaak is er. Ik zou daarbij dan wel gevoegd willen zien de antwoorden op door mij schriftelijk gestelde vragen over het moment waarop de weekendkaart moet aflopen, zoals voorzien in het voorlopig contract.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij het verzoek van mevrouw Sipkes, maar ik merk wel op dat het mij niet verstandig lijkt dat de Kamer ook aan de onderhandelingstafel gaat zitten. Ik weet dus niet of wij alle vragen die zij de revue heeft laten passeren, per se in die brief terug willen zien, maar wij zijn wel buitengewoon benieuwd naar de stand van zaken. Wat dat betreft zien wij graag een brief tegemoet.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Ik sluit mij ten volle aan bij de vragen die zijn gesteld, ook bij de vragen van collega Van der Vlies. Studenten moeten gaandeweg antwoord krijgen op de vraag wat er aan de hand is en hoe het voor hen zal uitpakken. De Kamer wil daar graag bij betrokken zijn. Ik sluit mij daar van harte bij aan.

De heer Lansink (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Het is heel goed om nu een brief te vragen. Vanochtend zijn de onderhandelingen stukgelopen en nu een brief: sneller kan het haast niet. Als die ook nog snel komt, kunnen de onderhandelingen wellicht weer opgestart worden. Misschien kan dan ook het idee van D66 dat ik meen gehoord te hebben – een jaar wachten met een nieuw contract – aan de orde komen. Dat is eigenlijk niet zo gek.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Voorzitter! De onderhandelingen zijn volgens mij enkele uren geleden voorlopig gestrand. De grote onrust die daarover bij studenten zou heersen, heeft ons nog niet bereikt, maar het lijkt ons goed dat de Kamer in algemene zin door de minister wordt geïnformeerd.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Tegenover de heer Bakker merk ik op dat de door mij geformuleerde vragen binnen onze fractie leven. Ik hoop dat de regering deze zo uitvoerig mogelijk beantwoordt. Dat staat uiteraard los van de gescheiden verantwoordelijkheden: die van de regering, die de onderhandelingen voert, en van de Kamer, die het controleert.

Tegen de heer Rehwinkel wil ik zeggen dat misschien niet direct het afbreken onrust veroorzaakt, maar dat de wijze waarop in de toekomst met de OV-jaarkaarten wordt omgegaan voor grote onrust heeft gezorgd. Dat is hem ook niet ontgaan.

De heer Bakker (D66):

Inclusief de toevoeging van de gescheiden verantwoordelijkheden van Kamer en kabinet kan ik helemaal leven met het verzoek van mevrouw Sipkes.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven