Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragenvan het lid Stellingwerf aan de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, over de eventuele toetreding van Roemenië tot de NAVO en de Nederlandse standpuntbepaling hieromtrent.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik heb de vragen niet uitgesplitst. Ik wil mijn vragen aan beide bewindslieden stellen. Zij zullen zelf wel uitmaken wie op welke vraag zal antwoorden.

Een winstpunt van het NAVO-debat van vorige week is dat er in politiek Den Haag in ieder geval weer kan worden gediscussieerd over de uitbreiding van de NAVO.

Tijdens het bezoek van de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken vorige week aan president Chirac werd het vraagstuk van een grotere Roemeense betrokkenheid door de Franse president aangeroerd. Frankrijk is hiervan een krachtig voorstander. Voor Frankrijk speelt de regeringswisseling in Roemenië van november vorig jaar, waarbij de ex-communisten door de kiezers aan de dijk werden gezet, een belangrijke rol. Ook het feit dat de Hongaarse minderheid in de Roemeense regering werd opgenomen, is uniek. Bovendien is 95% van de Roemeense bevolking voorstander van aansluiting bij de NAVO.

De Nederlandse reactie was voorzichtig. Premier Kok stelde, dat over die vraag van president Chirac heel goed moest worden nagedacht; een begrijpelijke en verstandige reactie, maar wel een reactie die om een vervolg vraagt.

Daaruit voortvloeiend wil ik de bewindslieden de volgende vragen voorleggen.

1. Hoe waarderen de beide bewindslieden de recente politieke ontwikkelingen in Roemenië?

2. Erkent de Nederlandse regering dat Roemenië met Hongarije overeenstemming en met Oekraïne in vergaande mate overeenstemming heeft bereikt over de noodzakelijke bilaterale basisverdragen?

3. Is er naar de mening van de bewindslieden, met name vanwege de historische ontwikkelingen tussen Hongarije en Roemenië, sprake van een zekere lotsverbondenheid, in die zin dat verandering van de positie van het ene land gevolgen heeft voor de positie van het andere land?

4. Kunnen de bewindslieden bevestigen dat, naast Frankrijk, ook Spanje, Italië, Griekenland, Canada en Turkije positief staan tegenover een grotere betrokkenheid van Roemenië bij de NAVO en een lidmaatschap niet uitsluiten?

5. Op welke wijze wordt in Nederland aan de bezinning, zoals die door premier Kok is gesuggereerd, nader vormgegeven? Is de regering bereid de resultaten van dat denkproces op schrift te stellen en daarover, ter voorbereiding van de NAVO-raad van juli aanstaande, nader met de Kamer van gedachten te wisselen?

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Ik dank de heer Stellingwerf voor zijn vragen. In antwoord op zijn eerste vier vragen zou ik het volgende willen zeggen.

Het proces van democratisering in Roemenië verloopt in de goede richting, getuige ook de gang van zaken bij de laatste verkiezingen. Ik kan eveneens bevestigen dat de Nederlandse regering de voortgang begroet die Roemenië heeft bereikt in de onderhandelingen over de bilaterale basisverdragen met Hongarije en Oekraïne.

Het is zeker waar dat buurlanden als Roemenië en Hongarije nauwkeurig op elkaar zullen letten bij hun respectievelijke toetredingsprocessen tot de Europese Unie en de NAVO. Niettemin verdienen beide landen het om als soevereine onafhankelijke landen te worden benaderd door de bondgenoten.

Ik vind het niet prudent om thans concrete uitspraken te doen over de vraag welke landen tot de eerste groep van toetreders tot de NAVO zullen behoren, laat staan dat ik bereid zou zijn om hier reeds commentaar te leveren op al dan niet vermeende voorkeuren van andere bondgenoten in dit verband. Tijdens het plenaire NAVO-debat van 4 maart jl. heb ik gezegd dat landen die uitzicht hebben op het lidmaatschap van de Europese Unie, wat Nederland betreft in principe ook uitzicht hebben op het NAVO-lidmaatschap. Belangrijk hierbij is niet zozeer welk land in de eerste groep zit, maar dat uitbreiding een proces is dat voortgaat, ook na de topontmoeting van Madrid.

De laatste vraag van de heer Stellingwerf heeft betrekking op de toekomstige behandeling van de uitbreiding van de NAVO tussen regering en Kamer. Ik wil daar het volgende over zeggen. Ik heb hierover nog geen overleg kunnen plegen met mijn collegae uit het kabinet. Het antwoord op de vragen wie, welke landen dus, en wanneer, is uiteraard een delicate aangelegenheid waarover tussen de zestien NAVO-bondgenoten consensus moet bestaan. Een debat over deze vragen, dat al te zeer in de openbaarheid wordt gevoerd, kan de zorgvuldigheid en de gewenste discretie van dit proces schade berokkenen. Niettemin ben ik vanzelfsprekend gaarne bereid om te gelegener tijd met de Kamer van gedachten te wisselen over de voorkeur van de Nederlandse regering terzake. Daarvoor is het thans nog te vroeg. Binnen de NAVO zijn de daartoe aangewezen fora nog doende om de militaire, financiële en mogelijke andere gevolgen van de uitbreiding nader te bestuderen. Ook de zogenaamde intensieve dialoog tussen de NAVO en de geïnteresseerde toetredingskandidaten zal nog voortgezet worden tot mei aanstaande. Tijdens de reguliere bijeenkomst van de ministers van buitenlandse zaken te Sintra in Portugal op 29 mei zal een eerste informele gedachtewisseling plaatsvinden. Afgesproken is dat pas tussen Sintra en de NAVO-top van Madrid het formele besluitvormingsproces van de NAVO-bondgenoten wordt ingezet.

Ik kan thans nog niet toezeggen of de resultaten van het overleg binnen de regering over de NAVO-uitbreiding op schrift gesteld zullen worden ten behoeve van overleg met de Kamer. Ik kan mij voorstellen dat er redenen zijn waarom mijn collega van Defensie en ik met de Kamer van gedachten zullen wisselen in een besloten commissievergadering. Ik denk hierbij aan de gevoeligheid van de procedure. Indien ik goed ben ingelicht, is deze procedure ook gevolgd bij de laatste toetreding tot de NAVO, in casu die van Spanje in 1981.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik dank de bewindsman voor de beantwoording van mijn vragen. Ik constateer dat de regering in ieder geval op een aantal punten mijn vragen onderschrijft. De minister heeft gezegd dat er een belangrijke mate van overeenstemming is tussen de verschillende buurlanden en Roemenië en dat er positieve ontwikkelingen zijn te constateren. Ook wordt erkend dat er sprake is van samenhang tussen Roemenië en Hongarije, ook al blijven het uiteraard twee autonome staten.

De minister heeft gezegd dat het niet prudent is om thans te spreken over het bij de eerste groep betrekken van Roemenië. Ik kan er inkomen dat de minister hier nu geen commentaar op kan leveren. Ik erken ook de positie van de regering, in die zin dat het moeilijk is om daar thans helderheid over te geven. Ik heb echter niet nadrukkelijk gevraagd om hier nu al een uitspraak over te doen. Daarom ben ik blij dat de minister heeft aangegeven dat hij erover wil nadenken op welke wijze deze vraagstelling in de discussie tot en met begin juli betrokken kan worden. Het is, zoals de minister heeft aangegeven, een delicaat probleem. Wellicht kan dit niet openbaar besproken worden. Daarom ben ik blij met de toezegging dat er misschien wel een besloten overleg kan plaatsvinden, mede ter voorbereiding van de Raad begin juli. Ik zou de minister wel willen vragen hoe het komt dat wij als Nederland er zo terughoudend over zijn, terwijl andere landen toch vrijuit de intenties uitdragen waar het gaat om het betrekken van Roemenië bij de NAVO.

Voorzitter! Thans te vroeg, maar ik mag de conclusie trekken dat de bereidheid bij de regering aanwezig is om nader met de Kamer over deze problematiek te praten. En daar ben ik blij om.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Die bereidheid is er volledig. Waarom andere bondgenoten zich niet aan de afspraak houden dat wij hierover terughoudend zouden zijn, weet ik eigenlijk niet. Nederland houdt zich in ieder geval aan die afspraak. De bondgenoten die zich over deze zaak uitlaten, spreken in dezen zeker niet over vaststaande beslissingen. Het is voor iedereen nog in proces.

De heer Van Traa (PvdA):

Voorzitter! Ik dacht dat uit het debat van de vorige week toch ook de conclusie kon worden getrokken, dat de meerderheid van de Kamer ook Roemenië in ieder geval tot die landen vindt behoren die eventueel ook op langere termijn kunnen toetreden tot de NAVO. Zo ziet de regering dat toch ook?

Natuurlijk moet over elke vraag van president Chirac goed worden nagedacht. In dat kader zou ik de regering willen vragen om voordat het zover is in Madrid, niet te voorzichtig te zijn om met de Kamer te overleggen over de desbetreffende landen. Als in elke krant de discussie daarover gevoerd wordt en als president Chirac en de minister van buitenlandse zaken van Italië hun mening geven over die verschillende landen, is het ook met het oog op de democratische controle beter dat de Nederlandse regering een open discussie daarover voert.

Ten slotte ben ik benieuwd of er een reactie komt van de VVD, maar dat merken wij wel.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Ik heb het gevoel dat de meerderheid van de Kamer en de regering het eens zijn over het feit dat er ook voor Roemenië in principe een toetredingsperspectief is, waarbij het moment waarop en de groep waarin in het midden worden gelaten.

De regering zal niet te voorzichtig zijn in het zoeken van wegen van overleg met de Kamer. Wij zullen dat voeren op het geëigende moment. Wij vinden zeker dat er een gedachtewisseling met de Kamer moet plaatsvinden, hetzij openbaar, hetzij besloten, voordat de regering definitief haar positie in dezen inneemt.

De heer Bolkestein (VVD):

Voorzitter! Ik wil nog even reageren op de opmerking van de heer Van Traa in onze richting. Mij dunkt dat het de Kamer bekend is wat het standpunt van de VVD is ten aanzien van uitbreiding van de NAVO, althans dat moet ik veronderstellen. Dat geldt uiteraard ook voor Roemenië.

De heer Van den Bos (D66):

Voorzitter! De heer Van Traa suggereert dat wij over dit onderwerp spoedig een debat zouden moeten voeren. Mijn vraag aan hem is of hij niet vindt dat wij eerst de tweede NAVO-studie over dit onderwerp zouden moeten afwachten en dat wij dus geen valse verwachtingen zouden moeten wekken bij Roemenië. Dat laatste zou uiteindelijk nog slechter zijn dan het niet betrekken van dit land bij de eerste ronde.

De heer Van Traa (PvdA):

Voorzitter! Ik suggereer niets. Als de heer Stellingwerf deze kwestie aankaart, vind ik dat wij voldoende duidelijkheid moeten geven. Ik denk dat dit gebeurd is.

Naar boven