Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van een nota- c.q. wetgevingsoverleg met stenografisch verslag op:

woensdag 19 maart:

  • - van 9.30 uur tot 12.30 uur van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de nota Randstad en Groene Hart (25009) (voortzetting van 10 maart).

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van de PvdA-fractie benoem ik in de Parlementaire Contactgroep Frankrijk het lid Apostolou tot lid in plaats van het lid Witteveen-Hevinga.

Het woord is aan mevrouw Varma.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Voorzitter! De Nederlandse zorgfederatie heeft met spoed voor vanavond een buitengewone ledenvergadering uitgeschreven, omdat er een conflict dreigt met het kabinet en de georganiseerde gezondheidszorg. Deze situatie wordt veroorzaakt doordat verschillende bewindslieden steeds opnieuw afspraken met deze sector niet nakomen. Morgen is er een laatste gesprek gepland met de bewindslieden van VWS. Ik zou graag een brief willen ontvangen van de bewindslieden van VWS over de uitkomsten van het overleg.

Daarin moeten drie zaken aan de orde worden gesteld, namelijk het opleidingsconvenant, het energieconvenant en de compensatie van de arbeidskosten. Wat dit laatste betreft, is met de sector afgesproken dat het zou gaan om 0,75%. Nu zegt minister Zalm dat die compensatie 0,25% zal zijn. Zoals gezegd, krijg ik graag een brief met de uitkomsten van dit overleg. Het is in het belang van de patiëntenzorg; dat staat op het spel op dit moment. Als er geen overeenstemming bereikt wordt – en dat zal dan blijken uit de brief van de bewindslieden – zal mijn fractie om een spoeddebat vragen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! De Surinaamse ambassadeur in Nederland, de heer Azimula, heeft gisteren, door zijn regering teruggeroepen naar Paramaribo voor overleg, bij zijn vertrek op Schiphol verklaard dat hij aan zijn regering zal voorstellen om de door de Nederlandse regering gedane rechtshulpverzoeken in verband met strafzaken tegen Desi Bouterse niet te honoreren op grond van een dreigende aantasting van de wezenlijke belangen van de republiek Suriname. Die houding ondergraaft de belangrijkste vooronderstelling van het rechtshulpverdrag, namelijk dat er sprake is van samenwerking van twee rechtsstaten. Des te harder is het noodzakelijk dat wij als Tweede Kamer komen te beschikken over het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van de voortzetting van dat rechtshulpverdrag, een standpunt dat ons eind januari door de minister van Justitie in het vooruitzicht is gesteld. Nu de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken volgende week woensdag een overleg heeft over de relaties met Suriname, zou ik willen voorstellen dat wij van de regering vragen, ons voorafgaand aan dat overleg schriftelijk van het standpunt van de regering op de hoogte te stellen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

De CDA-fractie gaat hiermee akkoord. Wij zijn het eens met de vraag van collega Van Oven en met de daarbij gegeven motivering, mits die informatie vergezeld gaat van de stand van zaken, voorzover het de Nederlandse regering betreft, ten aanzien van de vervolging en elementen uit het rechtshulpverdrag die uit die vervolging zouden kunnen voortvloeien. Ik heb begrepen dat die informatie niet openbaar kan worden gemaakt. Daar kan ik op zichzelf begrip voor hebben, maar dan moet die informatie wel in een vertrouwelijke bijlage worden verstrekt.

De heer Weisglas (VVD):

De Surinaamse ambassadeur zei gisteren inderdaad dat Desi Bouterse zich in het machtscentrum van Suriname bevindt en dat het daarom niet in het algemeen belang van Suriname is om rechtshulpverzoeken die gericht zijn op Bouterse positief te bekijken. Dat zegt iets over de werkelijke situatie in Suriname en daarnaast zegt het iets over de waarde van het rechtshulpverdrag op dit moment. Tegen die achtergrond wil ik graag het verzoek van collega Van Oven en het aanvullende verzoek van collega De Hoop Scheffer ondersteunen.

Mevrouw Roethof (D66):

Wij ondersteunen dat verzoek ook, maar wij zouden de discussie over dit onderwerp graag volgende week voeren in het algemeen overleg dat geagendeerd is over de situatie in Suriname en over de relatie tussen Nederland en Suriname.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Giskes.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Bij de behandeling van het belastingplan 1997 heb ik er aandacht voor gevraagd hoe het geregeld gaat worden dat de verhoging van de dieselaccijns op een nette manier teruggegeven kan worden aan de vrachtvervoerbranche. Op dat moment was dat niet duidelijk. Ik heb toen onder andere de suggestie gedaan van de paarse diesel. Ik heb een motie ingediend volgens welke de regering zelfs verplicht zou worden om vóór 1 februari meer duidelijkheid te verschaffen. Voor die motie was dusdanig weinig belangstelling dat ik haar niet eens in stemming heb willen brengen, maar heb aangehouden. Op dit moment is nog steeds niet duidelijk hoe het gaat lopen op dit front. Ons bereiken wel berichten dat de paarse diesel er niet lijkt te komen, in ieder geval niet op tijd. Berichten over wat er dan wel gaat gebeuren, ontbreken vooralsnog. Ik stel daarom voor, nu niet weer de motie in stelling te brengen omdat 1 februari allang voorbij is, maar om een brief te vragen aan de regering, zodat wij vóór het paasreces weten hoe dit gaat lopen.

De heer Hoogervorst (VVD):

Het is misschien nuttig om te melden dat de VVD-fractie hedenmorgen over hetzelfde onderwerp reeds schriftelijke vragen heeft gesteld.

De heer Reitsma (CDA):

Dat laat onverlet dat het toch wel goed is dat wij van het kabinet een reactie op deze vraag krijgen. Mijn fractie heeft er ook behoefte aan dat het kabinet in die brief ingaat op de gedachte om de invoering van het wetsvoorstel over de accijnsverhoging voor diesel, dat door het parlement is behandeld, een jaar uit te stellen en het nu terug te nemen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Lansink.

De heer Lansink (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De Kamer heeft zojuist kunnen beleven dat minister De Boer op een weinig respectvolle manier met een vraag van een van de leden van de Kamer is omgegaan. Ik doel op de vraag die mijn collega mevrouw Assen aan de minister stelde: wanneer zou de Kamer de notitie over de "factor 4" tegemoet kunnen zien. De minister heeft toen geantwoord dat dit binnen veertien maanden zou gebeuren. Gelet op hetgeen de minister heeft toegezegd in discussies met de heer Heerma, met mij en eigenlijk met de gehele Kamer, is dat weinig respectvol. Daarom vraag ik u, aan de minister te verzoeken via een brief mee te delen op welke termijn zij de notitie aan de Kamer kan doen toekomen. Zodra die brief er is, kunnen wij bezien of wij er een debat aan moeten wijden dan wel of wij een toezegging krijgen die wat voorstelt.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rehwinkel.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Uit de pers begrijpen wij dat de regering niet meer voornemens zou zijn om een kaderwet op de zelfstandige bestuursorganen bij de Kamer in te dienen. Dat is in strijd met een toezegging die eerder door de regering is gedaan naar aanleiding van een door de Kamer breed aanvaarde motie. Daarom vraag ik mede namens mevrouw Scheltema van D66 om daarover nader te worden geïnformeerd: is dat werkelijk het voornemen en, zo ja, wat is daarvoor dan de motivatie?

De heer Kamp (VVD):

Dit verzoek wordt tevens namens de VVD-fractie gedaan.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! De chaos en onduidelijkheid in de thuiszorg nemen hand over hand toe en het ministerie heeft vandaag nog een duit in het zakje gedaan met een persbericht: de mensen die in aanmerking komen voor de ziekenhuisgerelateerde thuiszorg – met excuses voor dat begrip – moeten ƒ 8 eigen bijdrage betalen. Uit het verslag van het algemeen overleg van 13 november blijkt dat de minister heeft toegezegd dat er in 1997 geen sprake zou zijn van een eigen bijdrage van ƒ 8 per dag, omdat daar principiële bezwaren tegen in te brengen zijn. Die ƒ 8 per dag is namelijk overgenomen van wat mensen moeten betalen voor een dag liggen in het ziekenhuis en dat heeft dan weer te maken met het feit dat mensen minder kosten hebben omdat zij immers eten in het ziekenhuis. Dat argument gaat niet op als het om de thuiszorg gaat.

Omdat het zo dringend is, vraag ik het kabinet om dit klaarblijkelijk gerezen misverstand met de grootst mogelijke spoed vandaag nog in de media recht te zetten, want anders vrees ik met grote vreze dat de onduidelijkheid enorm zal toenemen.

Verder wil ik graag dat de minister de Kamer vandaag nog informeert over wat hier precies aan de hand is.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter! Met dezelfde zorg als de heer Marijnissen hebben de fracties van D66, de PvdA en andere mij als voorzitter van de vaste commissie verzocht om een spoedprocedurevergadering over deze brief bijeen te roepen. Dat hebben wij voor morgen gedaan. Ik hoop dat de heer Marijnissen daarbij aanwezig is, zodat wij met elkaar kunnen zien hoe wij daarmee omgaan.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wilde vragen om de stemmingen over de moties, ingediend bij de behandeling van de associatieverdragen met de Staat Israël en met de Republiek Tunesië uit te stellen. Gezien de brief van de minister van Buitenlandse Zaken die ons net bereikte, zouden wij een heropening willen. Wij zouden dat volgende week willen laten plaatsvinden, want dan is collega Sipkes weer in het land.

De voorzitter:

Dan stel ik voor, dat wij de stemmingen onder de agendapunten 6, 7 en 8 uitstellen tot na de heropening. Die heropening zou wellicht volgende week kunnen plaatsvinden, maar dat hangt ook af van de aanwezigheid van de minister.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Koekkoek.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik wil u voorstellen om de stemming over het wetsvoorstel Adviesstelsel Justitie uit te stellen, teneinde het oordeel te vragen van de medeondertekenaar, althans dat zou hij moeten zijn, staatssecretaris Kohnstamm, over een amendement van de heren Rehwinkel en De Graaf om een adviescommissie voor de rechtshandhaving in het leven te roepen. De minister van Justitie heeft vorige week gezegd dat zij het prima vindt als de Kamer de stemming wil uitstellen om het oordeel van de staatssecretaris te vernemen.

De voorzitter:

Dit betekent dat wij vandaag niet stemmen over de amendementen en het wetsvoorstel onder agendapunt 5.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Voorzitter! De minister heeft vorige week al gezegd dat zij meende namens de regering te spreken, en daar hebben wij nota van genomen. Daarmee is ook de opvatting van de staatssecretaris aan ons gegeven. Bij mij bestaat dus geen behoefte om de stemmingen uit te stellen.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik sluit mij hierbij aan. Als de regering zegt met één mond te spreken, moeten wij dat ook aannemen.

De voorzitter:

Persisteert de heer Koekkoek bij zijn voorstel?

De heer Koekkoek (CDA):

Ja, voorzitter. De minister heeft dat weliswaar in de eerste termijn gezegd, maar in de tweede termijn heeft zij te kennen gegeven dat zij hierover geen overleg met de staatssecretaris had gehad. Zij heeft vervolgens gezegd dat zij het prima vindt als de Kamer de stemming wil uitstellen om het oordeel van de staatssecretaris te vernemen. Gelet op de herziening van het adviesstelsel, vind ik het van belang om dat oordeel te vernemen. Ik vraag u om het stenogram van dit deel van de vergadering door te zenden naar de regering.

De voorzitter:

Ik heb geconstateerd dat een meerderheid van de Kamer van mening is dat er heden gestemd zou kunnen worden. Ik ben geneigd goed te luisteren naar de meerderheid van de Kamer. Als dat de instemming heeft van de Kamer, wil ik graag over agendapunt 5 stemmen.

De heer Wolffensperger (D66):

Met alle respect, ik hoor niet de meerderheid van de Kamer zeggen dat zij in meerderheid voor stemming is, maar ik hoor de meerderheid van de Kamer zeggen dat de heer Koekkoek iets beweert wat staatsrechtelijk niet juist is.

De voorzitter:

Dat impliceert dat wij stemmen.

De heer Wolffensperger (D66):

Dat impliceert het, maar ik vind dat iets anders dan te zeggen dat men in meerderheid voor stemming is. Ik denk dat het gewoon niet kan, wat de heer Koekkoek wil. Ik zou u willen vragen om gewoon tot stemming over te gaan.

De voorzitter:

Ik liep met mijn conclusie vooruit op de aard van de discussie, maar wij zullen vandaag over agendapunt 5 stemmen.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik wil graag reageren op hetgeen de heer Wolffensperger zegt. Als een minister hier zegt dat er geen bezwaar is tegen de instelling van een nieuw adviescollege, moeten wij ervan uitgaan dat zij namens de regering spreekt. Vervolgens zaait diezelfde minister echter twijfel en zegt over dit punt geen overleg te hebben gehad met de staatssecretaris. Als de Kamer uitstel van de stemming wenst om het oordeel van de staatssecretaris te vernemen, komt dat doordat de minister zelf aanleiding geeft tot die twijfel. Staatsrechtelijk is het misschien niet fraai, maar mij lijkt het alleszins verantwoord de stemming uit te stellen, gelet op de uitlatingen van de minister.

De voorzitter:

Het punt lijkt mij hiermee afgehandeld. Ik stel daarom voor, heden te stemmen over agendapunt 5.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven