Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 38, pagina 3055-3079 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 38, pagina 3055-3079 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van de Europese top.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Van den Bos (D66):
Voorzitter! Eigenlijk was er reden voor een feestje. De Europese top heeft immers een historisch besluit genomen. Met zes landen worden de onderhandelingen over een vergaande uitbreiding van de Unie gestart. Mijn fractie is het eens met deze keuze. Ook is uiteindelijk een goede formule gevonden om de overige kandidaten zo nauw mogelijk bij het uitbreidingsproces te betrekken. De Nederlandse regering heeft hierbij een zeer creatieve rol gespeeld. Opmerkelijk is dat ook deze zogenoemde "preonderhandelaars" tevreden lijken met hun nieuwe status. In de race wie het snelst de eindstreep – het lidmaatschap – haalt, zouden zich overigens best verrassingen kunnen voordoen.
Van alle kanten, behalve vanuit het Zuiden, wordt nu grote politieke druk uitgeoefend om de meest kansrijke kandidaten zo snel mogelijk lid te maken. Hoe wenselijk mijn fractie de uitbreiding ook vindt, zij is wel van oordeel dat onverkort vastgehouden moet worden aan de Kopenhagencriteria. De toekomstige samenhang in de Europese Unie vergt immers dat de verschillen tussen de lidstaten niet al te groot zijn. Wij moeten voorkomen dat er te veel en te lange overgangstermijnen worden gehanteerd. Daarom moet er in de fase vóór toetreding meer steun worden gegeven dan de Commissie nu voorstelt. Ook tijdens het onderhandelingsproces moet niet gesuggereerd worden dat wij het niet zo nauw met de criteria zouden hoeven te nemen. In dit verband vraag ik de regering wat er wordt bedoeld met de voorzittersconclusie dat de beoordeling van de vorderingen van de kandidaat-lidstaten op dynamische wijze zal geschieden. Betekent "dynamisch" soepel?
De gasten uit de toekomstige lidstaten hadden zich van deze gedenkwaardige top waarschijnlijk iets anders voorgesteld dan het eindeloze gesteggel over de informele EMU-bijeenkomsten en over Turkije. De besluitvorming over monetaire en economische zaken blijft bij de Ecofin-raad; dat is goed. Kan de regering meer duidelijkheid geven over de agenda van de informele bijeenkomsten? Kan elk lid, bijvoorbeeld Frankrijk, alles agenderen wat het wil? Kan de regering vooral ook een toelichting geven op de conclusie dat telkens wanneer vraagstukken van gemeenschappelijk belang aan de orde zijn, deze besproken kunnen worden door de ministers van alle lidstaten? Wie mag bepalen wat van gemeenschappelijk belang is?
Mijnheer de voorzitter! Volgens de Britse premier Blair is de Europese top geslaagd. De EU heeft volgens hem Turkije niet de rug toegekeerd; volgens hem is het tegendeel waar. De Duitse bondskanselier noemde zich na afloop zowaar "een groot vriend van Turkije" en commissaris Van den Broek vond dat de uitnodiging aan de Turken om lid te worden van de Europese Conferentie meer biedt dan op het eerste oog lijkt. De koppen van de Turkse kranten luidden daarentegen heel anders: "Loop naar de hel met Europa", "De Europese Unie is ontvoerd door de Grieken", "De Koran is goed genoeg voor ons" en "De Europese Unie heeft de wereld verklaard dat het eigenlijk een christelijke club is". Je vraagt je af of de Turkse media het over dezelfde bijeenkomst hebben als de Europese leiders. Toch wel; de verwarring ligt aan de ene kant aan de dubbelzinnigheid van de conclusies en aan de andere kant aan de behoefte van sommige deelnemers om datgene wat krom is, recht te praten. Nederland was als EU-voorzitter gestart met pogingen om Griekenland en Turkije dichter bij elkaar te brengen. Dit verzoeningsproces lijkt nu abrupt afgebroken. De Europese Raad was vooral een bijdrage aan een grotere verwijdering tussen de twee kemphanen. Mijn fractie heeft ernstige twijfels of het Luxemburgse voorzitterschap er alles aan heeft gedaan om tot een andere uitkomst te komen. Ook kunnen wij ons niet aan de indruk onttrekken dat veel lidstaten onevenredig veel politieke ruimte hebben gelaten voor het Griekse standpunt. Waarom zijn onze Griekse vrienden niet door de grote landen in de tang genomen, zo kan men zich afvragen. Kan de regering het verloop van de onderhandelingen en de Nederlandse rol daarin schetsen?
Voorzitter! Wij vinden het bepaald geen evenwichtig resultaat wat uit deze top is gekomen. Wel is positief dat de regeringsleiders met inbegrip van bondskanselier Kohl nog eens hebben bevestigd dat Turkije in aanmerking komt voor toetreding tot de Europese Unie. Ook aartsvijand Griekenland gaat, overigens in tegenstelling tot de VVD-fractie, akkoord met het uiteindelijke Turkse lidmaatschap. Terecht zal dit land beoordeeld worden op basis van dezelfde criteria als de andere kandidaat-lidstaten. Ook is het op zichzelf volstrekt juist dat Turkije pas lid kan worden als het voldoet aan de eisen ten aanzien van mensenrechten, minderhedenbeleid en een oplossing van de regionale problemen.
Mijn fractie is echter van oordeel dat ook Europa aan zijn toezeggingen aan Turkije tegemoet moet komen. Zo zouden de hulpgelden in het kader van de douane-unie eindelijk beschikbaar moeten komen. Deelt de regering onze opvatting dat een passage hierover in de conclusies niet had misstaan en dat daarom de conclusies ook niet echt evenwichtig zijn?
Mijn fractie betreurt dat aan Turkije expliciete voorwaarden zijn gesteld voor toetreding tot de Europese Conferentie. De ontkenning door de Luxemburgse voorzitter dat het hier om voorwaarden zou gaan, wordt in Turkije begrijpelijkerwijs als een belediging van de intelligentie ervaren. Onder punt 5 van de conclusies is immers wel degelijk sprake van voorwaarden. De conferentie is juist bedoeld om ertoe bij te dragen dat de situatie in Turkije verbetert. Dan kan men niet tegelijkertijd dit als toegangseis hanteren.
Voorzitter! De Turkse regering heeft begrijpelijkerwijs zwaar gereageerd en heeft aangekondigd de politieke relaties met de Europese Unie te verbreken. Dit geldt gelukkig niet voor de bilaterale politieke betrekkingen. Daarom vraag ik de Nederlandse regering er alles aan te doen om deze breuk te lijmen, als het nog even kan voor de start van de Europese Conferentie in maart. Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken of hij gisteren of van de week tijdens de NAVO-top nog met zijn Turkse collega heeft gesproken.
Ziet mijn fractie het wat betreft Cyprus goed dat de nu gebruikte formulering scherper is dan in het verleden? In de conclusie staat dat ook vertegenwoordigers van de Turks-Cyprische gemeenschap per se in de onderhandelingsdelegatie moeten worden opgenomen. Wat zijn naar het oordeel van de regering hiervan de politieke implicaties? Hoe beoordeelt zij deze? Wij moeten inderdaad volgens onze fractie oppassen dat wij Turkije geen vetorecht geven over de Cyprische toetreding. In wezen heeft de lidstaat Griekenland natuurlijk ook een veto. Alleen op basis van een evenwichtige benadering is een oplossing van het Cyprische probleem mogelijk.
Voorzitter! Ik kom tot een afronding. De situatie rondom Turkije doet mij denken aan de man die lid van een tennisclub wil worden, maar die al meer dan dertig jaar niet door de ballotagecommissie komt. Eindelijk wordt tegen hem gezegd dat hij nog lang niet op de hoofdbaan mag spelen, maar dat hij welkom is op het bijbaantje om te oefenen. Nou ja, welkom, eigenlijk speelt hij nog lang niet goed genoeg. Hij moet eerst beter leren tennissen voordat hij bij de club mag komen oefenen. Wat doet deze man? Hij gooit zijn racket in de hoek, maar hopelijk niet voorgoed.
De heer Weisglas (VVD):
In een dergelijk geval kan men beter doorgaan met stevig oefenen om beter te kunnen tennissen, dan het racket weg te gooien.
De heer Van den Bos (D66):
Dan moet er wel een baan beschikbaar worden gesteld. Meer concreet gesteld, is het wel verstandig om de genoemde voorwaarden te stellen aan Turkije om lid te mogen worden van de Europese Conferentie, terwijl deze conferentie nu juist bedoeld is om met Turkije via een intensieve dialoog tot een verbetering van de situatie in dat land te geraken?
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Voorzitter! Luxemburg, het had een historische top moeten zijn. Bijna een decennium na de val van de Berlijnse Muur begonnen dan eindelijk serieuze toetredingsonderhandelingen met Midden- en Oost-Europese landen. De uitkomst is echter absoluut geen historisch hoogtepunt in de EU-diplomatie geworden. Op alle vlakken is het succes vooral retorisch, maar in werkelijkheid halfslachtig en schimmig. Ik zie de minister verbaasd kijken, maar ik herinner mij de uitspraken in de media dat er pas tijdens de lunch ontroerende emoties kwamen en dat de minister toen besefte dat het een historisch moment was. Dat gebeurde tijdens de lunch, het moment waarop je zo gezellig aan tafel rond de eenheid zit. Daarvoor, toen er concreet over de resultaten en de verdere strategie werd gepraat, was dat besef nog niet doorgedrongen. Dit lijkt mij terecht.
Mijn fractie blijft het buitengewoon betreuren dat er niet gekozen is voor het regattamodel, waarbij iedere lidstaat gelijke startkansen heeft en waarbij de politieke erkenning dat er op termijn een kamer voor je in het Europese huis gereserveerd is, geen vrijblijvende opmerking is. Ik spreek uitdrukkelijk van het Europese huis, want ik meen dat het taalgebruik erg belangrijk is. In het eerste punt van het verslag van de Europese Raad lees ik dat de regering van mening is dat er een historische stap is gezet op het pad van integratie van landen van Midden- en Oost-Europa in de westelijke economische en politieke structuren. Is het niet beter in het vervolg te spreken van het Europese huis en van toetreding tot Europese structuren? Was het niet deze minister die vroeg: van wie is Europa eigenlijk? Ik krijg de indruk dat door het taalgebruik West en Oost weer apart worden gehouden.
De top had historisch kunnen zijn. Dit was ongelooflijk belangrijk voor de stabiliteit op het gehele Europese continent in de komende tien tot vijftien jaar, waarom het met dit uitbreidingsproces minimaal gaat. Dat er geen enkel Balkanland, Bulgarije noch Roemenië, bij de eerste groep van zes hoort, verhoogt de kans op instabiliteit in die regio, waar stabiliteit voor alles hoort te gaan. Voor het nog enigszins verzachten van deze potentiële deling op het Europese continent hangt er veel af van de manier waarop gelden tussen beide groepen verdeeld worden en ingezet worden. Er zijn veel mooie woorden over, maar er wordt geen enkel concreet bedrag genoemd of inzicht gegeven in de activiteiten waarop het is gericht. Alle mooie bezweringsformules dat je best van de tweede in de eerste groep kunt komen, zijn lucht zolang deze gegevens er niet zijn. Staat er iets zwart op wit of moet het nog worden uitgezocht?
Het kiezen van de zes landen die echt mogen gaan onderhandelen en niet aan het lijntje worden gehouden, is volgens mij voor alles een politiek proces geweest. Het economische speelde nauwelijks een rol. Er was Scandinavische politieke druk nodig om in ieder geval een Baltische staat op te nemen. Het werd Estland en niemand kan mij tot op heden uitleggen waarom Litouwen niet. Het is volstrekt arbitrair.
Nog opmerkelijker is de keuze voor Cyprus in de eerste groep. Er mag geen misverstand over bestaan dat het oplossen van het lang slepende conflict daar ook voor ons heel belangrijk is. Het is echter wel een heel onorthodoxe en riskante oplossing om toetredingsonderhandelingen hiervoor in te zetten. Een conflict hoort toch in de daaraan voorafgaande fase te worden opgelost? Of is hier plots de redelijk draaiende economie op Cyprus doorslaggevend? Vindt de regering het acceptabel om straks alleen het Grieks-Cypriotische deel toe te laten? Ik geef toe dat dit een oplossing is, maar wel een erg cynische. De Europese Unie roept het wel enigszins over zich af met haar diplomatieke geklungel.
De rel met Turkije is ook voor mij het dieptepunt van deze top. Ik herhaal mijn opmerking vorige week tijdens de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Zaken dat GroenLinks vindt dat er ook voor Turkije een kamer in het Europese huis hoort te zijn. Een land dat aan het toetredingsproces gaat deelnemen, moet echter wel aan de minimumeisen van de Europese Unie voldoen op het terrein van de democratische rechtsstaat. Het is voor het eerst dat de Unie te maken heeft met een potentieel lid dat al sinds jaar en dag tot de zwartste bladzijden in de Amnestyrapporten behoort en zich niet inzet voor een vreedzame oplossing van het Koerdische conflict, de oorlog in Zuidoost-Turkije. Turkije heeft met de douane-unie een wortel gekregen, maar zijn gedrag is hierdoor in de afgelopen jaren niet verbeterd, de handelsbalans wel. De lege huls van de Europese Conferentie is opnieuw een worteltje op het verkeerde moment.
Voorzitter! Ik wil nadrukkelijk vragen waarom de regering geen initiatieven neemt om de barrière om verder te komen met Turkije, te slechten in andere gremia die daarvoor uitgerust zijn: de OVSE en de Raad van Europa. Ook onder het vorige kabinet hebben we daarover gesproken. Ik weet dat ook de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken initiatieven ontplooide om samen met de OVSE te gaan kijken hoe iets te doen aan de situatie in Zuidoost-Turkije. Misschien is het nu het moment om daar eens verder over te gaan praten. Immers, met alle krantenkoppen in Turkije, zoals "Europa naar de hel" of iets dergelijks, is het wel zo dat de minister-president van Turkije de deur niet heeft dichtgeslagen, maar wel aan de voorwaarden moet voldoen. Dan zou ik zeggen: daarbuiten, bij de gremia die we daarvoor hebben. In de volle schijnwerpers van de Europese Unie wordt het immers alleen maar een clash, met een door de verdeelde Europese leiders getolereerde hoofdrol van Griekenland.
Voorzitter! Tot slot nog enkele andere kwesties. Eerst de Euro-X. De troebelen rond zowel de Euro-X, als de kandidatuur voor het presidentschap van de Europese centrale bank, maken opnieuw duidelijk dat er onderhuids grote politieke verschillen broeien rond de invoering van de euro. Het bewijst voor onze fractie opnieuw dat de Europese samenwerking nog niet toe is aan dit riskante monetaire avontuur. De Euro-X vond ik al een mistig en mysterieus begrip, en met het compromis van het weekend is het er niet veel helderder op geworden. Misschien is de variabele X iets kleiner geworden, maar de formulering hoe en onder welke condities eurodeelnemers straks met elkaar kunnen praten over monetaire aangelegenheden in het kader van de Ecofin-raad, is nu zo multi-interpretabel dat het volgens mij gewoon wachten is op de eerste de beste ruzie tussen de Britten en de Fransen.
Aangenaam verrast was ik door de berichten over het uitgelekte rapport van de Europese Commissie over het Rotterdameffect. Het schijnt dat minister Zalm de Nederlandse bijdrage zo'n 2 mld. te hoog heeft berekend. De minister weerspreekt dat op zeer hoge toon. Gezien al het, soms gênant verongelijkte gedoe van Nederland over zijn EU-bijdrage, wil ik de minister-president vragen of wij hierover een klip en klare brief kunnen krijgen, zodat we weten waar we over praten.
Voorzitter! Wij zijn ons ervan bewust dat de uitbreiding met de Oost- en Midden-Europese landen veel geld gaat kosten. Ik vraag me af of dat besef daar in Luxemburg inderdaad aanwezig was.
Ik heb, ten slotte, gezien dat het millenniumprobleem serieus aandacht heeft gekregen. Het is zelfs een "Chefsache" geworden. In dat kader wil ik de minister-president vragen of er ook over gesproken is hoe we verder moeten gaan met de pensioenen van de europarlementariërs.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Voorzitter! Het is te begrijpen dat in de voorzittersconclusie van de Europese Raad van Luxemburg wordt gesproken van een historische mijlpaal voor de toekomst van de Unie en van Europa. De gemeenschappelijke lunch met de kandidaat-lidstaten was zelfs een emotionele gebeurtenis. Ik doe daar niets aan af, als we ons maar realiseren dat die emoties van korte duur zullen blijken te zijn, want hierna begint het lange onderhandelingsproces en zullen toetreders met het echte Europa worden geconfronteerd. Dat proces zal veeleisend, zeer complex en weinig spiritueel blijken te zijn.
De eerder gevreesde scheidslijn tussen de eerste zes toetreders en de rest van het peloton is in Luxemburg een stippellijn geworden. De inclusiviteit van het toetredingsproces is daarmee in elk geval voor het oog gegarandeerd en dat is winst.
In maart 1998 starten de onderhandelingen; een strategisch nieuw element is het partnerschap voor toetreding. De Unie zal op bilaterale basis gaan onderhandelen. Mag ik vragen wat het einddoel van deze strategie is? Wordt gestreefd naar toetreding te zijner tijd van de eerste zes landen gezamenlijk, of is ook een gefaseerde toetreding per individueel land mogelijk? Ik neem aan het laatste, maar ik zou dat niet verstandig vinden. Ik zou ernaar willen streven om zoveel mogelijk een aantal landen tegelijk te laten toetreden, zoals in het verleden ook het geval is geweest met bijvoorbeeld Griekenland, Portugal en Engeland, als ik mij tenminste niet vergis.
Voor Cyprus, voorzitter, geldt een bijzondere pretoetredingsstrategie. Klopt mijn waarneming dat Cyprus niet in aanmerking komt voor Phare, voor de zogenaamde inhaalfaciliteit en voor het Cohesiefonds?
De veiligheidspolitieke situatie op Cyprus is bekend. Het betrekken van Cyprus bij de Europese Unie bergt zowel beloften als risico's in zich. Hoe verhoudt zich nu eigenlijk de rol van de Europese Unie ten aanzien van Cyprus tot die van de Verenigde Naties? Waarom lees ik daar zo weinig over? Naar mijn oordeel heeft de VN ten aanzien van de oplossing van het Cyprusvraagstuk een eerste verantwoordelijkheid. Vindt er coördinatie plaats tussen in elk geval de EU en de VN? Hoe is daarin de rolverdeling? Graag krijg ik op dit punt opheldering. Er is dus zeker geen Europese Alleingang.
Het heikele punt was en is Turkije. Ik heb al vaker gezegd dat het een ernstige misslag was toen in 1963 de toenmalige EEG Turkije een volwaardig lidmaatschap in het vooruitzicht stelde. Het valt te betreuren dat Europa zich daarvan tot in Luxemburg nooit heeft durven bevrijden. Hoe ook de eigen identiteit van het Europa van de Europese Unie geformuleerd mag worden, het is een fictie te denken dat er een echte plaats is voor Turkije in het Europese huis. De politieke investering moet gericht zijn op een goed nabuurschap en op de stabiliteit van de NAVO waarvan Turkije lid is. Waarom heeft overigens de Europese Commissie afgezien van het opstellen van een rapport over Turkije? Werd dat niet aangedurfd?
Dat Turkije na Luxemburg de politieke dialoog met de EU verbrak, laat zich verstaan. Het land wil serieus worden genomen. Het heeft goed aangevoeld dat in Luxemburg de overheersende gedachte was: "liever paaps dan Turks". Dat was een herkenbare reflex. Tweemaal eerder stonden de Turken voor de poorten van Europa. In 1526 toen de Osmanen in de vlakte bij Mohacs het Hongaarse leger versloegen, hetgeen leidde tot het einde van het Hongaarse koninkrijk en in 1687 toen op dezelfde plek de Turken voor de Habsburgers moesten wijken. Een interessant kerkhistorisch feit is dat in de tussenliggende periode onder Turks-Osmaans bewind in Zevenburgen, Transsylvanië, de gereformeerde godsdienst tot een ongekende bloei kwam. Tot op de dag van vandaag is dat zichtbaar gebleven. Als het dus gaat over de vrijheid van godsdienst, hoeven wij niet alleen maar negatief te denken over zelfs het Ottomaanse rijk.
Voorzitter! Het historisch beeld is dus gemengd, zo ook het actuele. Turkije is de gevangene van zichzelf. Als dat land geheel zou voldoen aan de criteria van Kopenhagen voor toetreding, dan bezwijkt de seculiere staat Turkije, met de dominante rol van het leger, vermoedelijk voor de islamitisch-fundamentalistische krachten. Kortom, een Turkse toetreding lijkt zowel linksom als rechtsom een onbegaanbare weg. Als de EU meer wil zijn dan een economisch blok en ook een zekere politiek-culturele homogeniteit wil bezitten, dan past Turkije daar gewoonweg niet bij. Het is lastig, maar het is beter om dat gewoon uit te spreken.
De heer Van den Bos (D66):
Voorzitter! De heer Van Middelkoop zegt eigenlijk dat het een veel te groot risico is om Turkije tot de EU toe te laten, want het zou daar nog wel eens heel instabiel kunnen worden. Hij wijst vooral op de rol van het leger. Maar Turkije kan helemaal geen lid worden van de EU als die stabiliteit er niet is en als Turkije niet aan de politieke en economische criteria voldoet. In die zin is zijn angst per definitie al ongegrond.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Ik heb mijn stelling als volgt geformuleerd. Turkije, zoals wij het land nu kennen, is de gevangene van zichzelf. Het is daarbij een voordeel dat het een seculiere staat is. Ik zeg dat met enige terughoudendheid, want ik heb ook zo mijn opvattingen over een christelijke staat. Zoals het er nu voorstaat, kan Turkije gewoon geen lid worden. Als het land zich zou veranderen in de door ons gewenste zin en als het zou voldoen aan de criteria van Kopenhagen, dan moet er zoveel veranderen in Turkije en in het bijzonder in de dominante rol van het leger, dat Turkije daardoor zo'n andere gedaante zal aannemen en de fundamentalistische krachten de overhand zullen krijgen, dat het land om die reden geen lid zou kunnen zijn van de EU.
De heer Van den Bos (D66):
Maar als Turkije wel aan de politieke criteria voldoet...
De heer Van Middelkoop (GPV):
Maar dan is het een ander Turkije!
De heer Van den Bos (D66):
Hoe het land er ook uit zal zien, u bent het ermee eens dat het land lid kan worden als het voldoet aan de criteria?
De heer Van Middelkoop (GPV):
Voor mij is dat nu een zeer academische situatie. Ik heb niet zonder reden gezegd dat linksom of rechtsom het naar mijn gevoel nauwelijks mogelijk zal zijn. U bent een van de laatste federalisten in dit huis en u moet dus een notie hebben van een zekere politiek-culturele homogeniteit die onder zo'n federatie zou moeten liggen. Die moet je wel heel breed trekken of zodanig laten verwateren dat daarvoor voor een land als Turkije een normale, echt geïntegreerde plaats kan zijn. Ik zie dat eerlijk gezegd niet gebeuren.
De heer Van den Bos (D66):
Zegt u eigenlijk niet, zonder dat u dat wilt toegeven, dat Turkije geen lid mag worden omdat het een islamitische en geen christelijke staat is?
De heer Van Middelkoop (GPV):
Zo zal ik het nooit zeggen en dat weet u best, want dit debat hebben wij vaker gevoerd. Ik beoordeel als politicus een staat niet op zijn godsdienstig gehalte. Ik heb te maken met de wijze waarop een staat de mensenrechten respecteert, of er wel of niet een parlementaire democratie zal zijn, wat de doelstellingen zijn van het buitenlandse beleid. Kortom, ik vind de Kopenhagencriteria belangrijk.
Daarachter ligt natuurlijk wel de zeer interessante politiek-intellectuele discussie, of er misschien een zekere intrinsieke relatie bestaat tussen een bepaalde levensbeschouwing – in dit geval het christendom – en de opbloei van de parlementaire democratie aan de ene kant en aan de andere kant de islamitische wereldbeschouwing, waarbinnen de parlementaire democratie en de mensenrechten veel minder of heel anders tot opbloei zijn gekomen. Natuurlijk speelt dat in mijn achterhoofd een rol. Dat is een onderdeel van de Huntingtonthese. Daarom vind ik het ook voor de hand liggen om aan de grenzen die er zijn in Europa, zowel ten aanzien van het islamitische Europa als ten aanzien van de orthodoxe wereld waartoe Rusland behoort, een politieke relevantie toe te kennen, omdat die er gewoon is. Dat wil niet zeggen dat je daarmee tegenover elkaar staat. Ik sta hier niet als een soort anti-Turks parlementariër. Maar als je Europa een zekere homogeniteit wilt geven, moet je ergens een grens trekken.
Ik zal het niet doen, maar ik zou u de vraag kunnen stellen of u vindt dat als Turkije lid moet kunnen worden, ook Oekraïne en Rusland lid moeten kunnen worden. Als zij aan de Kopenhagencriteria voldoen, moet dat volgens mij op grond van uw redenering wel kunnen.
De heer Van den Bos (D66):
In theorie is dat zo. Als ik nog een korte vraag mag stellen, voorzitter.
De voorzitter:
Heel kort.
De heer Van den Bos (D66):
Mijnheer Van Middelkoop, bent u niet met mij van mening dat uw redenering eigenlijk het feit buiten schot laat, dat ook onze westerse samenlevingen veel méér multicultureel worden en dat het moslimelement op termijn ook in onze samenleving zeer wezenlijk wordt? Uw redenering wil een scheidslijn leggen vanwege dit soort overwegingen. In de praktijk is die scheidslijn er al niet binnen onze samenleving.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Ik ben blij dat u zei "in theorie is dat zo", want u en ik zullen niet meemaken dat de islamitische factor in West-Europa de grondslagen van onze cultuur heeft omgezet en vermoedelijk – zo zeg ik zonder vervelend te willen zijn – ook niet willen meemaken. In elk geval is dat theorie.
Voorzitter! Als ik de kranten goed begrijp, zijn uit de slottekst de passages die niet zijn opgenomen over de toekomstige financiering van de Unie, het meest interessant. Zo is geschrapt het zinnetje dat het lidmaatschap "niet alleen in geld kan worden uitgedrukt". Nederland en Duitsland wilden die schrapping. Toch wat merkwaardig, want hoe vaak is mij in nationale debatten dit niet voorgehouden, bijvoorbeeld als het ging over eigenmiddelenbesluiten? Mag ik het oordeel van de regering over de feiten die de heer Oosterwijk, thesaurier-generaal, gisteren in NRC Handelsblad vermeldde, namelijk dat de Europese Commissie voortijdig een onderzoeksrapport over de nettobetalerspositie naar het Europees Parlement heeft gestuurd en dat de heer Dankert daarmee, ondanks een tegenadvies van de permanente vertegenwoordiging, onmiddellijk naar de pers is gelopen? Ik weet best dat de Nederlandse regering niet verantwoordelijk is voor het gedrag van de heer Dankert, maar misschien kan, refererend aan het debatje van zo-even, de minister-president de PvdA-pet opzetten en daarover iets verstandigs opmerken?
Minister Kok:
Dan krijg ik weer een interpellatie!
De heer Weisglas (VVD):
Met alle waardering voor de benadering die collega Van Middelkoop kiest voor het stellen van die laatste vraag aan de minister-president – ietwat ironisch – maar het is, nu dit geschreven is door de thesaurier-generaal, een hoge ambtenaar, wel verstandig van de heer Van Middelkoop om aan de regering te vragen of die opvattingen van de thesaurier-generaal correct zijn en daarmee de politieke verantwoordelijkheid van de regering krijgen.
Minister Van Mierlo:
Voorzitter! Mag ik ter verheldering zeggen dat ik graag de suggestie van de heer Weisglas overneem en aan de minister van Financiën zal vragen om namens de regering hierover een korte notitie te sturen. Het is een beetje raar. Het zijn opmerkingen van de heer Dankert en dan weer opmerkingen daarover van een hoge ambtenaar.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Ik dank de heer Weisglas. Ik beschouw zijn interruptie als een toevoeging aan mijn betoog. Ik dank ook de minister van Buitenlandse Zaken voor zijn opmerking.
Er blijft één punt hangen. Ik zou het wel op prijs stellen als de Europese Commissie zou worden gevraagd of men inderdaad, zoals de heer Oosterwijk heeft geschreven, dat onderzoeksrapport voortijdig aan het Europees Parlement heeft gezonden. Zo staat het in NRC Handelsblad van gisteren. Daardoor heeft het ook deze politieke lading gekregen.
Minister Van Mierlo:
Als ik de heer Zalm om een brief vraag, doe ik dat natuurlijk met de bedoeling opheldering te krijgen over alle aspecten die hiermee verband houden. Dus ook dit punt is dan aan de orde.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Dan hebben we dit voldoende uitgesproken. Wij wachten de brief met belangstelling af.
Voorzitter! Ten slotte wijs ik nog op het volgende. Waarom is in Luxemburg zo mager gereageerd op de uitkomst van de klimaatconferentie van Kyoto? Ik lees iets over de beperking van de uitstoot van broeikasgassen met meer dan 5%. In Kyoto is de Unie evenwel akkoord met een reductiepercentage van 8. Waarom is dit niet expliciet vermeld? De Europese Unie weet zich daaraan toch wel gebonden?
De heer Weisglas (VVD):
Voorzitter! In de ogen van de VVD-fractie is de Europese Raad van Luxemburg wel degelijk een groot succes. Het is terecht om de kwalificatie "historisch", die soms te vaak en te snel gebruikt wordt, in dit verband wel te gebruiken. De Europese Raad van Luxemburg heeft immers besloten te beginnen met onderhandelingen over de toetreding van vijf Midden- en Oost-Europese landen, terwijl tegelijkertijd voor een formulering en een werkwijze is gekozen die erop neerkomt dat de overige Midden- en Oost-Europese landen die kandidaat-lid van de Europese Unie zijn, niet te ver verwijderd worden van de andere landen. Er is dus terecht gekozen voor de benadering van, zoals de Nederlandse regering die noemt, gelijke kansen, rekening houdend met ongelijke capaciteiten, misschien beter gezegd: ongelijke uitgangsposities. Ik meen dat deze werkwijze een compliment waard is aan het adres van de minister van Buitenlandse Zaken. Immers, zijn brief tijdens het laatste Gymnich-overleg vormde de basis voor deze benadering.
Voorzitter! Ik heb vervolgens enkele, meer concrete en specifieke vragen over de toetreding van en de toekomstige onderhandelingen met de Midden- en Oost-Europese landen. Op bladzijde 8 wordt in de conclusies in nogal ruime en vage bewoordingen gesproken over de deelname van de kandidaat-lidstaten aan een aantal programma's van de Europese Unie en over de financiële bijdrage van die lidstaten in het kader van die programma's. Gaat het dan om alle elf of eerst om de vijf lidstaten? Is het mogelijk iets concreters te zeggen over de deelname van de kandidaat-lidstaten aan de programma's?
Op bladzijde 7 staat in de conclusies dat de pretoetredingssteun aanzienlijk zal worden opgevoerd. Betekent dat ook in kwantitatieve termen een verandering ten opzichte van Agenda 2000? Zo ja, is aan te geven wat die verandering inhoudt? Is verder aan te geven op welke wijze de financiering van deze pretoetredingssteun zal plaatsvinden?
Op bladzijde 9 staat in de conclusies: De economische criteria en het vermogen om de uit de toetreding voortvloeiende verplichtingen op zich te kunnen nemen, zijn en moeten worden beoordeeld op een toekomstgerichte en dynamische wijze. Dit punt is vorige week in het algemeen overleg met de staatssecretaris aan de orde geweest. Ik vind de term "toekomstgerichte en dynamische wijze" niet helemaal duidelijk. Kan hierop een toelichting worden gegeven? Zij betekent toch niet dat het niet voldoen aan de criteria van Kopenhagen niet in iedere omstandigheid een belemmering is om toe te treden? Nogmaals, wat moet ik verstaan onder: een dynamische wijze?
De heer Van den Bos (D66):
Voorzitter! Vergist de heer Weisglas zich nu niet? De passage die de heer Weisglas citeert betreft het beginnen van de onderhandelingen, maar hij doet het voorkomen alsof die het einde van de onderhandelingen betreft.
De heer Weisglas (VVD):
Ik kan mij vergissen, maar dat hoor ik dan wel van de regering. Als ik mij vergist heb, daarvoor dan mijn excuses. Ik heb de passage echter anders gelezen dan de heer Van den Bos, maar ik hoor graag van de regering wat juist is.
Ik wil kort ingaan op de kwestie Turkije. Alle ophef die daarover is gemaakt vanuit Turkije kan ik natuurlijk begrijpen. Wij zijn ook politici. Als ik een Turks parlementslid was, zou ik dezelfde ophef maken om binnenlandpolitieke redenen. Maar alle tranen die vervolgens daarover worden vergoten door de huidige leden van de Europese Unie en ook in de Kamer en in de media door Nederlandse politici vind ik soms krokodillentranen. Ik begrijp de commotie vanuit binnenlandpolitieke overwegingen in Turkije. Maar als je laat doordringen wat er is beslist, dan was dat toch absoluut te verwachten? Het was toch ondenkbaar dat verder gekomen zou worden? Het is toch ondenkbaar om op dit moment te spreken over een lidmaatschap van de Europese Unie voor Turkije, zoals voor de Midden- en Oost-Europese landen waarmee zal worden onderhandeld? Als ik een advies zou mogen geven aan Turkse politici, zou ik zeggen: tel je zegeningen en kijk naar de mogelijkheden die er wel zijn, kijk naar de economische kant, kijk naar de mogelijke uitwerking in het kader van associatieakkoorden en douane-unies, kijk naar de mogelijkheid van een politieke dialoog, al dan niet in een Europese Conferentie. Kortom, tel je zegeningen, stop de krokodillentranen en ga over tot de orde van de dag. Tegen die achtergrond was de top van Luxemburg wel degelijk een succes, want het hoofdpunt was de toetreding van de Midden- en Oost-Europese landen, waarmee nu een begin is gemaakt.
De heer Van den Bos (D66):
Voorzitter! Is de heer Weisglas het niet met mij eens dat het niet ondenkbaar was dat Turkije zou worden uitgenodigd tot de Europese Conferentie zonder extra voorwaarden?
De heer Weisglas (VVD):
Dat was niet ondenkbaar. Maar de criteria die in de desbetreffende passage van de conclusies staan, bijvoorbeeld dat landen die meedoen aan de Europese Conferentie zich dienen te houden aan de regels van het internationaal recht – ik zeg het in mijn eigen woorden – zijn toch niet zulke gekke criteria? Ik zie niet in welk kwaad erin schuilt om dergelijke normale dingen van landen te vragen.
De heer Van den Bos (D66):
Voorzitter! Het was toch evident en iedereen wist toch wat de reactie hierop zou zijn? Door die voorwaarden zo uitdrukkelijk te koppelen aan de Europese Conferentie is een nieuw feit geschapen. De bedoeling van de Europese Conferentie is nu juist om Turkije in dialoog tot andere omstandigheden te brengen en tot verbeteringen aan te zetten. Nu zeg je: het huis waarin wij dit bespreken, mag je pas betreden als de problemen zijn opgelost die wij juist willen bespreken. Dat is toch een rare situatie?
De heer Weisglas (VVD):
Ik vind het niet zo raar. Dat je kunt verwachten hoe een bepaalde reactie zal zijn mag nooit een reden zijn om je standpunt te veranderen.
De heer Woltjer (PvdA):
Wij hebben vorige week donderdag in het algemeen overleg al de vraag besproken in hoeverre de Europese Unie consistent handelt, zowel in de toepassing van de criteria van Kopenhagen ten opzichte van de Midden- en Oost-Europese landen én ten opzichte van Turkije als in haar Middellandse-Zeebeleid ten opzichte van Turkije. Daar worden financiële protocollen, enzovoorts, regelmatig geblokkeerd, juist ten opzichte van Turkije, terwijl die ten opzichte van andere landen wel worden geaccepteerd. Het gaat erom dat Turkije zich niet consistent behandeld voelt in het beleid van de Europese Unie.
De heer Weisglas (VVD):
Ik ben het met de heer Woltjer eens dat er soms, misschien zelfs vaak door een lidstaat van de Europese Unie ook zaken worden geblokkeerd ten opzichte van Turkije die niet geblokkeerd zouden moeten worden, met name in het kader van de financiële samenwerking. Aan de andere kant vind ik dat de Europese Unie zeer consistent handelt ten aanzien van de vraagstukken rondom een mogelijk lidmaatschap van Turkije. In het vlugschrift van de PvdA van afgelopen week – dat krijg ik iedere zaterdagmorgen via de fax toegezonden – vraagt de heer Wiersma, europarlementariër en vice-voorzitter van de PvdA zich af waarover wij het hebben als om het Turkije gaat. Als je Turkije economisch vergelijkt met het economisch ontwikkelingsniveau van een land als Bulgarije, dan loopt Turkije daar ver op achter, maar ook met Bulgarije worden geen onderhandelingen begonnen over toetreding. Ik wil hiermee trouwens ook mijn dank uitspreken voor het feit dat ik dit vlugschrift iedere zaterdag krijg.
De heer Woltjer (PvdA):
Ik zal die dank overbrengen aan het partijbureau, maar ook wat dit betreft is de vraag hoe consistent de Europese Unie is. De Europese Commissie zegt in de Agenda 2000 dat er op basis van de Kopenhagencriteria een aantal landen is, waaronder Turkije, dat niet aan de politieke criteria voldoet. Het gaat daarbij onder andere om mensenrechten. Daar hoort ook Slowakije bij. Toch maakt de Unie een onderscheid tussen Slowakije – het Europees Parlement doet dat anders – en Turkije. Slowakije wordt namelijk bij de toetredingsconferentie uitgenodigd, terwijl Turkije slechts een uitnodiging voor de Europese Conferentie krijgt. Later is die nog geclausuleerd ook. Dat zorgt voor enige problemen als je het over consistentie hebt.
De heer Weisglas (VVD):
Ik vind van niet. Ik vind dat je best drie groepen kunt hebben. In de eerste plaats een groep van vijf landen die nu kunnen beginnen op basis van hun situatie, getoetst aan de criteria van Kopenhagen. Dan een groep van vijf of zes landen die er dichtbij zijn. Met die landen gaat worden gesproken. Ten slotte heb je een land als Turkije dat veel verder af staat van het halen van de criteria van Kopenhagen. Ik verwijs wat dat betreft naar de opmerkingen van de heer Wiersma. Vervolgens wordt beslist wat er is beslist. Ik vind dat een heel logische en correcte beslissing.
In het verslag van de regering staat dat de Europese Raad kort heeft stilgestaan bij de andere aspecten van de Agenda 2000, waaronder de herziening van de structuurfondsen, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gehele financieringsstelsel. De passages in de conclusies hierover zijn minder dan mager. Eigenlijk staat er niets concreets in, maar dat was te verwachten. Ik complimenteer de regering met het feit dat zij heeft gewezen op de noodzaak van een evenwichtige lastenverdeling. Het is wel jammer dat dit niet in de conclusies terecht is gekomen, maar op dit gehele punt zijn de conclusies vaag. Ik spreek wel de wens uit dat het punt van de financiering iedere keer weer op een zo vroeg mogelijk moment ter hand wordt genomen. Het zou namelijk verschrikkelijk zijn, wanneer je er aan het eind van de rit aan toe bent om een aantal landen uit te nodigen om toe te treden, dat je dan moet zeggen – dat is een beetje vergelijkbaar met de situatie na Amsterdam met betrekking tot institutionele zaken – dat je nog niet zover bent door het op orde brengen van de eigen financiën en dat daar nog een paar jaar aan moet worden gewerkt. Die twee zaken moeten parallel lopen. Het is bekend wat daarbij de invalshoek van mijn fractie is. In steekwoorden: lagere bedragen voor de structuurfondsen, minder naar Zuid, opdat je wat meer naar Oost kunt laten gaan en herstructurering van het gemeenschappelijk landbouw, maar niet zodanig dat de meest efficiënte, vaak Nederlandse agrariërs de dupe zijn. En natuurlijk de herziening van de nettopositie opdat een land als Nederland niet langer zit in de buitengewoon onredelijke en onterechte situatie waarin Nederland nu verkeert. Het is niet voor niets dat een van de documenten aan het begin van de discussies over de Agenda 2000 van de kant van de regering spreekt over een situatie die niet acceptabel is.
Wij spreken onze waardering uit voor de Nederlandse regering, dat het het initiatief inzake de toevloed van immigranten uit Irak naar de Europese Unie heeft genomen in de JBZ-raad en daarna in de Raad van ministers van buitenlandse zaken en voor het feit dat een en ander nu ook in de conclusies van de Europese Raad terecht is gekomen. Wij zien met veel belangstelling het, naar wij hopen, op korte termijn verschijnende rapport daarover tegemoet.
In de passages over het Midden-Oosten wordt gesproken over de eventuele oprichting van een Palestijnse staat. Ik ben benieuwd of dat een vertaling is vanuit bijvoorbeeld het Engels en dat bedoeld wordt de uiteindelijke oprichting van een Palestijnse staat of dat bedoeld wordt de mogelijke oprichting van een Palestijnse staat. Het zal de minister niet verbazen dat het laatste de opvatting van de VVD-fractie is.
Ik vind het jammer dat in de passages over het Midden-Oosten wederom helemaal niets staat over de problematiek rondom Irak en Iran, waarbij ik met name doel op de ontwikkelingen van de nucleaire capaciteit in die landen, en over de aangetoonde samenwerking tussen Iran en Rusland waar het gaat om het ontwikkelen van nucleaire capaciteit. Het spijt mij dat dit niet terug te vinden is in de conclusies van de Europese Raad, daar waar wel drie, vier bladzijden lang over het Israëlisch-Palestijnse probleem wordt gesproken, dat uiteraard ook van groot belang is.
De heer Van den Berg (SGP):
Mijnheer de voorzitter! De top van Luxemburg stond vooral in het teken van de uitbreiding. Daarnaast is er nogal wat te doen geweest over het zogeheten Euro-X-beraad. Zoals bekend, zit de SGP-fractie bepaald niet te wachten op de voltooiing van de EMU. Er zijn een aantal landen die er voorlopig de voorkeur aan hebben gegeven om niet met de derde fase van de EMU mee te doen. Helaas behoort ons land daar niet toe. Wij doen dus wel direct mee. De lidstaten die voorlopig nog niet meedoen met de derde fase van de EMU, hebben de behoefte te kennen gegeven om over de verdere vormgeving van de EMU mee te praten. Wij vinden die behoefte legitiem. Het is ook goed dat daar in zekere zin aan tegemoetgekomen is. Anderzijds kan het niet zo zijn dat die lidstaten die niet meedoen, verdere besluitvorming kunnen frustreren. De praktijk zal moeten leren of men ook uit de voeten kan met het nu gevonden compromis. Het is voor ons voorlopig nog wat ondoorzichtig. Onderonsjes van lidstaten kan niemand beletten, maar men mag zich wel afvragen of ze niet contraproductief werken. Heldere en doorzichtige besluitvorming is zeker ook op Europees niveau nodig.
Wat is de betekenis van de vaststelling in de conclusies van het voorzitterschap, dat de Ecofin-raad zelf het centrale en enige besluitvormende orgaan is? Betekent het per saldo dat in het Euro-X-beraad alleen besluitvorming kan worden voorgekookt? Is glashelder dat besluitvorming die bindend is voor alle lidstaten van de Unie uitsluitend kan plaatsvinden in de Ecofin-raad?
De uitbreiding van de Unie is met de top van Luxemburg een stap dichterbij gekomen. Wij hebben steeds gepleit om prioriteit te geven aan de uitbreiding met een aantal Midden- en Oost-Europese landen. In zoverre vinden wij dit dus een positief signaal. De Europese Unie moet onderdak kunnen bieden aan alle Europese naties, maar natuurlijk kon niet iedereen tevreden worden gesteld. Turkije is de grote verliezer geworden, althans zo interpreteert men het daar zelf. Griekenland daarentegen kan niet ontevreden zijn. Afgezien van het resultaat kunnen wij natuurlijk wel de vraag stellen in hoeverre de Unie ondertussen gijzelaar is geworden van Griekenland. Ik stel vast dat Griekenland erin is geslaagd om het beleid van de Unie ten aanzien van Turkije danig te frustreren. Ik noem de Griekse blokkade op de terbeschikkingstelling van financiële middelen voor Turkije, voortvloeiende uit de douane-unie met dat land. Obstructie kunnen wij, hoe je er ook over denkt, natuurlijk nooit tolereren.
In Turkije is zwaar teleurgesteld gereageerd op de impliciete afwijzing door de Unie. Volgens recente persberichten dreigt Turkije zelfs met pogingen om de toetreding tot de EU helemaal op te geven. De Turkse premier zou een ultimatum hebben uitgesproken en eist dat er voor juni een topconferentie over de relatie tussen de Unie en Turkije zal plaatshebben.
Wellicht kwam het bepaalde lidstaten niet zo slecht uit dat Griekenland de rol heeft gespeeld die het gespeeld heeft. Maar de Unie moet natuurlijk wel geloofwaardig blijven. Klaarblijkelijk is de Unie intern verdeeld over een uiteindelijk lidmaatschap. Dat wordt alleen niet met zoveel woorden uitgesproken. Waarom geeft de Unie Turkije geen hom of kuit? Daar hebben de Turken zelf toch ook om gevraagd? Men moet ze niet aan het lijntje houden. Dat is geen passend beleid.
In het debat over de begroting van Buitenlandse Zaken van verleden week heb ik reeds de opvatting van mijn fractie op dit punt uitgesproken. Wij hebben toen een interessante discussie met minister Van Mierlo gevoerd. Naar de mening van mijn fractie is, als wij letten op culturele, historische en geografische dimensies, duidelijk dat Turkije niet thuishoort in de Europese Unie. Dat hoeft overigens helemaal niet uit te sluiten dat een hechte samenwerking met Turkije op bepaalde terreinen plaatsvindt en plaats blijft vinden. Dat hoeft helemaal geen tegenstelling te zijn. Wat dat betreft vind ik dat de Unie duidelijk een signaal moet afgeven en Turkije niet aan het lijntje moet blijven houden. De verontwaardiging van de Turken over die benadering kan ik mij heel goed voorstellen. Dat is ook slecht.
Overigens kan ook de vraag worden gesteld hoe geloofwaardig de opstelling is van de Europese Raad jegens Turkije, als men kijkt naar de normen en criteria die in andere landen gelden. Dat moet natuurlijk wel duidelijk met elkaar in overeenstemming zijn. Waarom stelt men bijvoorbeeld voor toetreding van Turkije voorwaarden op het gebied van de mensenrechten, terwijl diezelfde voorwaarden niet worden gesteld aan een land als Slowakije, waar toch ook het nodige op aan te merken valt? Hoe moeten wij overigens de uitlatingen die de Europese commissaris Van den Broek gisteren over Turkije heeft gedaan, beoordelen? Blijft hij hiermee binnen de kaders van wat in Luxemburg is afgesproken?
Ondertussen mag de Unie zich afvragen hoe de toetreding van Cyprus moet plaatsvinden, nu Turkije heeft aangekondigd de banden met het Turkse deel van Cyprus aan te halen? Er wordt in sommige berichten zelfs al gesproken over een annexatie. Is het geen illusie om te eisen dat de Cypriotische onderhandelingsdelegatie evenwichtig moet zijn samengesteld? Ook hier gaat het natuurlijk om de helderheid van de signalen. Betekent een en ander niet dat nu allerlei avances in de richting van Cyprus worden gepleegd, maar dat feitelijk de toetreding van Cyprus buitengewoon ver weg is?
Het topberaad heeft geen nieuws gebracht van het financiële front. Wij moeten concluderen dat de hete aardappel eigenlijk vooruit is geschoven. Ondertussen kan het toch niet zo zijn dat grote nettobetalers als Duitsland en Nederland zich maar zouden moeten schikken in hun lot? Slechts een Unie waarin de lasten en lusten eerlijk zijn verdeeld, biedt een duurzame basis voor de Europese samenwerking. Ik denk dan ook dat die hele zaak volgend jaar weer aan de orde komt. Het is de vraag of het verstandig is om alles maar vooruit te schuiven. Volgend jaar zullen de knopen dan wel moeten worden doorgehakt. Wij vragen de regering in ieder geval om wat de Nederlandse bijdrage betreft de rug recht te houden, in die zin dat daar het een en ander aan moet veranderen. Wij hoeven niet tot twee decimalen achter de komma ons gelijk te halen, maar de huidige situatie kan toch niet tot in lengte van jaren voortduren.
De heer Van der Linden (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Ook de CDA-fractie wil zich aansluiten bij de karakteristiek van deze Europese top. Het is een mijlpaal in de Europese geschiedenis. Zeker voor de landen uit Midden- en Oost-Europa is het een emotioneel moment, die begrijpelijk is, gezien het barre verleden van deze landen.
Het was de top van de uitbreiding, maar helaas niet de top van Agenda 2000. Daarmee geef ik aan dat ik het betreur dat de samenhang die juist in Agenda 2000 is aangebracht, hier is losgelaten. Het accent is nu komen te liggen op de uitbreiding, waarbij van tevoren al duidelijk was dat er een zekere scheidslijn binnen Europa zou optreden. Dat vreselijke moment is ook nog eens overschaduwd door twee dwarsliggers: Turkije en het Verenigd Koninkrijk. Ik kom daar nog op terug. De vraag of er nu wel of niet sprake is van een scheidslijn, is door de drie bewindslieden achter de regeringstafel anders geïnterpreteerd. Staatssecretaris Patijn zei: de terminologie is de grote verzoener. Dus cosmetisch. Minister Van Mierlo zei: er is een haarscherp onderscheid tussen beide groepen. En de minister-president zei: er is alles gedaan om geen nieuwe scheidslijnen te creëren. Nu zou ik graag willen weten hoe ik deze uitspraken moet plaatsen.
Minister Van Mierlo:
U moet ze gewoon naast elkaar leggen. Ze zijn alle drie waar.
De heer Van der Linden (CDA):
Dus is er een scheidslijn. Ik wacht het commentaar van de bewindslieden graag af.
Voorzitter! Wij betreuren het zeer dat de financieringsproblematiek is losgekoppeld van de toetreding. Het is ongehoord dat zo'n gigantische operatie niet in verband gebracht is met de financiële operatie binnen de Europese Unie. Punt 3 van de conclusie geeft aan dat de uitbreiding van de Unie vergt dat eerst de werking van de instellingen wordt versterkt en verbeterd overeenkomstig hetgeen in het Verdrag van Amsterdam met betrekking tot de instellingen is bepaald. Vindt de regering dat het Verdrag van Amsterdam voldoende institutionele hervormingen aangeeft om die uitbreiding mogelijk te maken? Er zal nog gedebatteerd worden over het Verdrag van Amsterdam. Ons oordeel is dat het verdrag daarin tekortschiet. Wij konden ons ook vinden in de actie die Frankrijk, België en Italië ondernomen hebben om voorafgaande aan het debat een paragraaf aan het verdrag toe te voegen. Wij hadden graag gezien dat de Nederlandse regering zich daarbij aangesloten had. Wellicht gebeurt dat nog wanneer de activiteiten van de regering ten opzichte van Amsterdam wat verder in het verleden liggen.
Dan kom ik bij het financieringsvraagstuk. Ten eerste vindt mijn fractie dat de financiële problematiek met betrekking tot de uitbreiding in het algemeen volkomen wordt onderschat. Ten tweede vindt mijn fractie dat de individuele lidstaten op dat punt schromelijk tekortschieten, met uitzondering van Duitsland. Ten derde zou ik er met de regering voor willen pleiten dat er meer geld uit de structuurfondsen aan Oost-Europa wordt besteed. Dat staat in het commentaar van de regering op de Agenda 2000. Dat moet echter niet gebeuren in de vorm van claims die Nederland legt op de structuurfondsen. Iedere claim die Nederland doet zal als een financiële boemerang terugkomen, met uitzondering van claims op grensoverschrijdende infrastructuurprojecten. Wat dat betreft is er geen precedent in Europa en zal het niveau van claims niet omhooggetild worden. Als Nederland bijvoorbeeld de Flevopolder onder de structuurfondsen wil brengen, ben ik ervan overtuigd dat de totale aanspraken in Europa op de structuurfondsen alleen maar zullen toenemen en dan wordt ons probleem alleen maar groter.
Tijdens de Europese top is de financiering slechts terzijde besproken. Wij betreuren dat. Weet de staatssecretaris of de Europese Commissie de berekeningen wel accepteert? Ik heb gelezen dat de Europese Commissie niet twijfelt aan de conclusies dat Nederland minder afdraagt aan de Unie dan het ministerie van Financiën zegt. Graag krijg ik helderheid op dit punt. Dit temeer omdat ik vind dat wij een kans hebben laten liggen bij de uitwerking van Edinburgh in dit parlement toen het ging om de ratificatie van het eigenmiddelenbesluit. Ook hebben wij een kans laten liggen toen het ging om de conclusies uit de top van Madrid. Wij hebben er toen voor gepleit om het Verdrag van Amsterdam te koppelen aan de financieringsproblematiek. Nu blijkt dat wij in een achterstandspositie komen te verkeren en dat wij in de discussie in de hoek dreigen te komen staan van degenen die schraperig zijn en het alleen maar over het geld willen hebben in Europa. Met de toetreding verschuift Europa oostwaarts en krijgen wij dus meer te maken met de Europese Unie dan tot op heden het geval was. Heeft dat invloed op het buitenlands beleid in de toekomst? Velen vragen zich af welke positie Nederland inneemt in het nieuwe Europa als Berlijn de hoofdstad van Duitsland wordt en het accent naar Oost-Europa verschuift. Heeft dat consequenties voor ons? Wat zijn die consequenties? Verschuift de transatlantische oriëntatie van Nederland nog meer oostwaarts? Wat betekent dit voor onze relatie met de nieuwe Oost-Europese landen op termijn? Het zou heel goed zijn als dit parlement een keer een fundamentele discussie houdt over Agenda 2000 en de consequenties die de uitbreiding van de Europese Unie moet hebben voor de Nederlandse buitenlandpolitiek. We hebben daar nu helaas onvoldoende tijd voor. Immers, een nieuwe eeuw zal ook een ander nieuw Europa krijgen.
De heer Woltjer (PvdA):
Voorzitter! Ik stem graag in met de suggestie van de heer Van der Linden dat het parlement zo snel mogelijk een intensieve discussie voert over de andere aspecten van Agenda 2000. Ik zeg echter ook tegen hem dat wij als parlement al een intensieve discussie met de regering hebben gevoerd over de uitbreiding zelf, op basis van de notitie die de regering destijds heeft voorgelegd.
De heer Van der Linden (CDA):
Dat is juist. Ik zeg het ook een beetje als zelfverwijt. De regering heeft het commentaar op de Agenda 2000 aan de Kamer doen toekomen. Ik vind dat het parlement over de reactie van de regering op Agenda 2000 een fundamenteel debat moet houden. Wij zijn nu fragmentarisch bezig. We spreken nu over de uitbreiding. We zien dat niet in een totale context. Het parlement zal op dat punt zelf initiatieven moeten nemen om direct na het reces met de regering zo'n debat aan te gaan.
Voorzitter! Ik kom bij Turkije. Dat is het enige land dat na de val van de Muur van Berlijn in Europa aan betekenis gewonnen heeft. De geopolitieke betekenis van Turkije is aanzienlijk groter geworden; de andere landen hebben aan geopolitieke betekenis verloren. Wij betreuren de hele gang van zaken tijdens de Europese top. Er dreigt een wederzijdse blokkade met binnenlandpolitieke effecten in Turkije – fundamentalisme – en buitenlandpolitieke effecten in de relatie met de Europese Unie. Wat zullen de strategische consequenties zijn van een Turkije dat eerder vijandig ten opzichte van Europa staat dan zich als een partner gedraagt? Niet Griekenland formuleert wat ons betreft de voorwaarden, maar de Europese Unie. En de Europese Unie mag niet het vehikel van Griekse ressentimenten worden. Tegen die achtergrond wil ik ook hier gezegd hebben dat wat ons betreft de religie in de afweging überhaupt geen rol speelt en mag spelen. Er zijn andere criteria voor.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft bij de behandeling van de begroting nog gezegd dat hij eisen vooraf afwijst. Hoe staat de regering daar nu tegenover? Wij vinden het vanzelfsprekend, niet alleen voor Turkije, maar ook voor andere landen dat zij zich houden aan de internationale spelregels, zoals de mensenrechten etc. Wij moeten ook als Europese Unie niet exclusief voor Turkije, maar voor alle landen druk uitoefenen wanneer de mensenrechten geschonden worden. Dat is geen exclusieve benadering voor Turkije. Het ligt nu alleen exclusief vast. Daarmee riskeert de Europese Unie – zeker tegen de achtergrond van de relatie tussen Turkije en de Europese Unie, waarbij de Europese Unie Turkije vaak aan het lijntje houdt en accepteert dat Griekenland een blokkade opwerpt wat de financiering van de douane-unie betreft – dat dit gezien wordt als een exclusieve negatieve positie ten opzichte van Turkije. Hoe kan de schade beperkt blijven? Kan de Europese Conferentie misschien toch nog als een politieke brug gaan functioneren? Ik wil tegen die achtergrond ook aandacht vragen voor een politiek in de Europese Unie om de Turken in Europa meer te integreren. Dat is een taak die de lidstaten zelf hebben.
Voorzitter! Ik stel vast dat Cyprus hiermee een grotere belasting is geworden en dat de tijdbom die hieronder zit, alleen maar groter geworden is. Wij delen de conclusie die de top getrokken heeft, dat inspanningen van beide gemeenschappen noodzakelijk zijn. Het is ondenkbaar dat er een oplossing voor Cyprus gevonden kan worden met behulp van één partij alleen. Wij betreuren daarom ook de opvattingen die de Europese Commissie heeft neergelegd in haar document. Wij steunen de regering in de kritiek die zij daarop had.
Voorzitter! Wat betreft de euroclub is er sprake van zeer mistige afspraken. Strauss-Kahn zei in een interview: "le bordel est complet". Ik zou graag willen weten wat er is afgesproken. Wat is de positie van de Commissie? Wat is de positie van de Ecofin-raad? Waar gaat het hier over? Hoe moet ik dat zien in relatie tot de Europese centrale bank?
Er zijn twee interessante kanttekeningen te plaatsen. De eerste is dat het Verenigd Koninkrijk voor de eerste keer niet om een opting-out maar om een opting-in heeft gevraagd. De tweede interessante kanttekening is dat hier het bewijs is geleverd dat de harde kern een magneetfunctie uitoefent. Als je maar doorgaat met een harde kern, dan heeft dat een magneetwerking. Dat zijn twee interessante waarnemingen in deze discussie. Het is jammer voor Blair, maar ik steun toch graag de uitspraak van Jospin en anderen: als je erin wilt en je voldoet aan de criteria, maar je plaatst jezelf erbuiten, dan kun je niet ook nog mee willen spreken over de modaliteiten van de euro, enz. Tegen die achtergrond willen wij graag zien dat het Verenigd Koninkrijk in die positie blijft. Wij hebben de ervaring dat het Verenigd Koninkrijk tot het allerlaatste moment aan de rem trekt om vervolgens op het laatste moment op de rijdende trein te stappen.
De heer Van den Bos (D66):
Zegt de heer Van der Linden nu niet eigenlijk dat alle niet-EMU-landen wel mee mogen praten, behalve Engeland? Dat lijkt mij in politiek opzicht nou niet zo'n wenselijke constructie. Engeland kan het wel, maar wil het niet en mag dus niet meedoen, maar alle anderen willen wel, maar kunnen niet en mogen wel meedoen. Dan krijg je toch een heel rare constructie?
De heer Van der Linden (CDA):
Uiteraard zeg ik dat niet. Ik spits het even toe op Engeland, omdat Engeland zich tot op heden heeft verzet, maar wel graag over dit soort zaken wil meespreken. Ik heb het daartoe beperkt, maar uiteraard geldt dat degene die buiten is, niet kan meespreken. Als die club er informeel komt, moet het de club betreffen die ook meedoet aan de derde fase van de EMU.
De heer Van den Bos (D66):
De heer Van der Linden is er niet bang voor dat de kloof tussen niet-EMU-leden en aspirant-EMU-leden of mogelijke toekomstige EMU-leden dan veel groter wordt? Dat gevaar hebben wij hier toch met z'n allen keer op keer vastgesteld?
De heer Van der Linden (CDA):
Dat weet ik. Ik stel hier vast dat de harde kern een magneetfunctie heeft. Het is dus blijkbaar toch aantrekkelijk. Het oefent aantrekkingskracht uit op het Verenigd Koninkrijk. Tegen die achtergrond vind ik dit een positieve gewaarwording.
De heer Woltjer (PvdA):
Wat is nu de magneetfunctie voor een land, bijvoorbeeld Griekenland, dat wel wil, maar niet mag?
De heer Van der Linden (CDA):
Dan moeten zij zich inspannen, zodat zij het kunnen.
De heer Woltjer (PvdA):
Dat is de magneetwerking, maar ze worden wel buiten de harde kern gehouden.
De heer Van der Linden (CDA):
Dat geldt ook voor de toetredingslanden. Zij krijgen ieder jaar een rapport. Als zij zich goed inspannen, gaat het wat sneller.
De heer Woltjer (PvdA):
De heer Van der Linden is er niet bang voor dat je, doordat je de Unie voor de besluitvorming steeds meer opdeelt in allerlei deelraden, de besluitvorming blokkeert en Europa verdeelt?
De heer Van der Linden (CDA):
Ik heb daar een heleboel vragen over gesteld. Ik heb niet gezegd dat ik daar een voorstander van ben. Ik heb wel interessante kanttekeningen geplaatst: 1. de harde kern heeft aantrekkingskracht en 2. Engeland spant zich voor de eerste keer in om erbij te horen. Normaal willen ze er altijd buiten staan.
Dan kom ik op de benoeming van de president van de Europese centrale bank. De minister-president heeft gezegd dat hij in Luxemburg beginselafspraken heeft gemaakt. Met wie heeft hij die gemaakt, en waarover? Voorts heeft hij gezegd dat na de jaarwisseling een akkoord wordt bereikt. Waarom pas na de jaarwisseling? Is er nu een compromis in de maak?
Minister Kok:
Ik kan daar gelijk op antwoorden. Het ging om datumafspraken. Het ging niet om inhoudelijke afspraken.
De heer Van der Linden (CDA):
Dan heb ik nog een paar aanvullende vragen.
Accepteert Nederland dat een inbreuk wordt gemaakt op het Verdrag van Maastricht? Een periode van acht jaar ligt vast. Ik ben er bang voor dat als je bij de totstandkoming begint te sjoemelen met de datum of de criteria, dit een vervolg heeft als het over de inhoud gaat, zoals over de euro, enz. Wij vertrouwen erop dat de minister-president volgens de afspraken van het Verdrag van Maastricht ervoor zorgt dat de heer Duisenberg voor acht jaar wordt benoemd.
Voorzitter! Ik ben toe aan mijn laatste punt. De Verenigde Staten willen dat wij meer doen in Bosnië. Is dat aan de orde geweest op de top?
Minister Van Mierlo:
Voorzitter! Dat is een misverstand; dat is gisteren aan de orde geweest in de NAVO.
De heer Van der Linden (CDA):
Dat begrijp ik, want daar hoort het ook thuis. Maar op de Europese topconferenties worden ook politieke vraagstukken besproken.
Minister Van Mierlo:
Voorzitter! Ik kan kort zijn: dat is niet aan de orde geweest op de top.
De heer Van der Linden (CDA):
Dat betreuren wij dan. Voorts betreur ik het met de heer Weisglas dat met name de hele kwestie Irak niet aan de orde is geweest.
De heer Rouvoet (RPF):
"Van wie is Europa?" Dat was de toespitsing die minister Van Mierlo gaf aan het thema van de nationale identiteit, zoals ik dat vorige week bij de begroting van Buitenlandse Zaken aan de orde stelde. De minister vatte het vorige week wat erg makkelijk maar wel handzaam samen met de woorden: hangt er een bordje aan Europa "niet voor Turken"? De hamvraag is echter niet of Turkije wel lid kan worden van de Europese Unie, maar of de mogelijkheid van toetreding, uiteraard samenhangend met het voldoen aan de politieke en economische criteria die de Unie stelt, nog een dieptelaag heeft. Zijn er andere dan geografische factoren die de grenzen van de Europese samenwerking bepalen? Welke betekenis heeft verwantschap in identiteit en hoe ziet een eventuele Europese identiteit er dan uit? Inderdaad: van wie is Europa?
Een motie van D66, PvdA en CDA die vorige week werd ingediend en direct weer werd ingetrokken, sprak met zoveel woorden uit dat bij de uitbreiding van de Europese Unie geen historische, culturele, religieuze of etnische maatstaven mogen worden gehanteerd. Ik ben erg gelukkig met het feit dat die motie niet in stemming is gebracht, omdat daarmee het debat al zou zijn afgesloten nog voordat het geopend is.
In de conclusies van het voorzitterschap wordt eenvoudigweg gesproken over "elk Europees land dat voldoet aan de criteria voor toetreding tot de Unie". Nu moet ten aanzien van het meest heikele punt van de top – Turkije – worden gezegd dat de stellingname van Griekenland de Europese regeringsleiders tot nog toe heeft ontslagen van de plicht om hierover echt na te denken en de gevolgen van een Turks lidmaatschap onder ogen te zien. Overigens heb ik de uitspraak van minister Van Mierlo, dat de expliciete bevestiging van de mogelijkheid van een lidmaatschap voor Turkije van groot filosofisch belang is, beschouwd als zijn aftrapje voor de voortzetting van de gedachtewisseling, waarvoor wij vorige week een afspraak maakten en waar ik zeer naar uitkijk. Ik vraag hem wel wat hij hier nu precies mee bedoelde. Het blijft intussen zeer onbevredigend dat dit debat op nationaal niveau en ook in Europees verband eigenlijk nooit grondig is gevoerd. Intussen worden op de weg van de uitbreiding wel allerlei stappen gezet.
Voorzitter! De RPF-fractie is van mening, of het nu om Hongarije, Letland of Turkije gaat, dat er voldoende herkenbaarheid en gemeenschappelijkheid moet zijn, voldoende verwantschap, om toetreding van nieuwe lidstaten zinvol en gewenst te doen zijn. Welke bandbreedte in verscheidenheid kan de Unie aan zonder dat de noodzakelijke minimale eenheid in gevaar komt? Duidelijker geformuleerd: zijn de verschillen tussen Ierland en Italië van eenzelfde orde als die tussen België en Bulgarije?
Het kabinet kent de opvatting van mijn fractie op het punt van de uitbreiding met Midden- en Oost-Europese landen. Wij zijn vanzelfsprekend content dat daarmee nu een start is gemaakt en dat de onderhandelingen met de zes en de vijf parallel zullen plaatsvinden. Collega Van Middelkoop sprak in dit verband over een stippellijn. Ik ben dat met hem eens. Natuurlijk hadden wij graag gezien dat ook Roemenië, Letland en Litouwen bij de groep van eerste toetreders waren opgenomen, maar het feit dat er sprake is van een stippellijn, maakt dat onderscheid minder relevant dan in het verleden het geval was. Maar ook in die richting zal moeten worden aangegeven waar de grenzen van de Europese samenwerking liggen. Zou het werkelijk zo zijn dat Oekraïne en Rusland vanzelfsprekend een ticket voor de Unie hebben, mits zij maar voldoen aan de politieke en economische criteria? Met andere woorden: ook daar blijkt dat het geografische criterium gewoon tekortschiet en aanvulling behoeft in termen van verwantschap.
Voorzitter! Turkije is niet alleen de meest actuele maar vermoedelijk ook de duidelijkste illustratie van de noodzaak...
De heer Woltjer (PvdA):
Ik vind het begrip "verwantschap" zeer interessant, maar wat wordt daaronder verstaan? Wordt daar religieuze verwantschap onder verstaan? Wat wordt daar nu precies onder verstaan? Kan de heer Rouvoet dat eens helder aangeven?
De heer Rouvoet (RPF):
Ik heb die term vorige week ook gebruikt en ik refereer aan die discussie. Mijn stellingname is dat wij met de uitbreiding zijn begonnen zonder dat wij een zicht hebben op de – door mij genoemde – Europese identiteit. Er is eerder sprake geweest van een soort cultureel-politieke homogeniteit. De strekking van het debat van vorige week was dat wij bij dat soort termen toch eerst ongeveer moeten weten wat wij met elkaar willen. Ik geef daar nu een vooruitblik op. Die discussie moeten wij wel voeren. Noch in nationaal verband noch in Europees verband is gesproken over vraag of er sprake is van een Europese identiteit en waaruit die zou bestaan. Het is voor mij duidelijk dat de religie daarin een rol speelt. Daarom heb ik gesproken over de motie van collega Van den Bos waarin met zoveel woorden werd uitgesloten dat religie, cultuur, etniciteit en historie een rol zouden mogen spelen. Ik ben blij dat die motie niet is aangenomen.
De heer Woltjer (PvdA):
In 1963 is tegen Turkije gezegd dat het tot de EU zou kunnen gaan behoren, als aan een aantal criteria werd voldaan. Dat is continu herhaald. Het staat zelfs in de conclusies nu. Vindt de heer Rouvoet dat wij een dergelijk debat nu moeten voeren, ondanks het feit dat Turkije regelmatig die toezegging heeft gekregen? De omissie ligt bij ons en de rekening wordt naar Turkije gestuurd.
De heer Rouvoet (RPF):
Dat is een vertekening van mijn inzet, ook in dit debat. Ik heb vorige week met de minister van Buitenlandse Zaken de afspraak gemaakt dat wij dat debat gaan voortzetten. Ik spits het nu niet specifiek toe op Turkije. Op de top van Luxemburg was het wel een heikel punt. In het algemeen is het de verkeerde volgorde om eerst te spreken over potentiële uitbreidingen en vervolgens te kijken of er misschien ook sprake is van een Europese identiteit. Ik stel met enige treurnis vast, dat wij direct naar die vervolgvraag zijn gestapt. Ik zeg niet dat wij vanmiddag dat debat moeten gaan voeren. Ik vind het een omissie dat het tot nu toe niet is gevoerd. Het standpunt van mijn fractie over de samenwerking in Europees verband is bekend. Dat ontslaat ons niet van de verplichting om na te denken over de vraag van wie Europa is.
Voorzitter! Turkije is niet alleen het meest actuele maar vermoedelijk ook de duidelijkste illustratie van de noodzaak om er zicht op te krijgen waarin zo'n verwantschap dan bestaat. Is Turkije werkelijk een Europees land of is het vooral Aziatisch? Bij de beantwoording van die vragen spelen, of wij het nu leuk vinden of niet, historische, culturele etnische en religieuze factoren wel degelijk een rol. De RPF-fractie huldigt de opvatting dat toetreding van Turkije niet in de rede ligt. Ik vind met de VVD dat Turkije met wat nu wordt geboden, aan het lijntje wordt gehouden. Natuurlijk moet de relatie met Turkije goed onderhouden worden, alleen al met het oog op de toetreding van Cyprus. Het is zeer de vraag of dat moet in het perspectief van toekomstige toetreding of toch vooral als een goede buur waarmee in termen van douane-unie en verdieping van relaties kan worden verkeerd, maar waarop niet de hypotheek van gewekte verwachtingen zou moeten berusten. Mijn fractie plaatst derhalve de nodige kanttekeningen bij de Europastrategie voor Turkije, zoals die in de conclusies worden geschetst, inclusief de deelname aan de Europese Conferentie. Is het niet gewoon een verlenging voor onbepaalde tijd van het verblijf in de wachtkamer? Het valt ook te betreuren dat de slotverklaring niet geheel duidelijk is over de voorwaarden voor die deelname. Enigszins merkwaardig in dit verband vond ik de opmerking van de minister van Buitenlandse Zaken, dat bewust is gekozen voor een multi-interpretabele, dubbelzinnige en onheldere formulering van de slotverklaring op dit punt. Dat lijkt mij nauwelijks een verdienste en in ieder geval niet de bedoeling van een officiële verklaring.
Voorzitter! Ik verneem graag een toelichting op punt 30 van de conclusies, waarin wordt gesproken over de dynamische benadering.
Ook is mij niet duidelijk hoe de relatie zal zijn tussen de Euro-X-raad en de lidstaten die nog niet deelnemen aan de muntunie.
Ook over de reikwijdte van de besprekingen en de rol van de Commissie bieden de conclusies en het verslag van het kabinet geen echte helderheid.
Voorzitter! Nog een opmerking over het vredesproces in het Midden-Oosten. Mijn fractie heeft ernstige bezwaren tegen het voornemen van de EU om de steun aan de Palestijnse instellingen in Oost-Jeruzalem op te voeren. Meent men nu werkelijk dat dit een constructieve bijdrage vormt aan het weer op gang brengen van het vredesproces?
Ten aanzien van het millenniumprobleem is geen inhoudelijke voortgang geboekt. Klopt dat?
De heer Woltjer (PvdA):
Voorzitter! Er is nogal wat deining ontstaan na de Europese top te Luxemburg. Collega Weisglas wordt daarmee misschien wel op zijn wenken bediend, nadat hij vorige week in een algemeen overleg klaagde dat de media zo weinig aandacht aan de top besteedden.
Wat een historische top had moeten worden door de uitbreiding van de Unie met de Midden- en Oost-Europese landen plus Cyprus, leidde uiteindelijk tot een bittere ruzie tussen de Europese Unie en Turkije. Daarmee is veel glans van het besluit om op 30 maart a.s. een toetredingsconferentie te houden met de tien Midden- en Oost-Europese landen en Cyprus helaas verloren gegaan.
Toch wil ik beginnen met namens mijn fractie mijn vreugde uit te spreken over de uitbreiding. Mede door de inzet van de Nederlandse regering heeft het besluit om de onderhandelingen te beginnen met vijf plus één kandidaat-lidstaten en met de andere vijf Midden- en Oost-Europese landen een partnerschap voor toetreding aan te gaan, niet geleid tot een nieuwe scheidslijn in Midden- en Oost-Europa en de daaruit voortvloeiende frustraties. Daarvoor onze waardering.
Helaas lijkt deze top niet erg veel meer te hebben opgeleverd. Het Europese huis wordt definitief vergroot en wij weten dus nu met hoeveel kamers zowel op korte als op langere termijn. Maar hoe het gebouw er dan uit komt te zien en wie wat gaat betalen, zijn wezenlijke vragen waaraan de top zich niet lijkt te hebben gewaagd, zelfs niet op hoofdlijnen. Komt tijd komt raad, lijkt deze Europese Raad te hebben gedacht. Wat opvalt, is dat over de institutionele vraagstukken die de uitbreiding meebrengt, zelfs met geen woord wordt gerept. Het lijkt erop dat oud-president Delors gelijk krijgt met zijn voorspelling dat de Europese Unie aan deze enorme verbouwing begint onder het motto: wij zien wel wanneer de fundamenten van het bestaande gebouw het begeven en kunnen dan altijd nog stutten aanbrengen. Blijkbaar waren de herinneringen aan Amsterdam nog te pijnlijk om dit onderwerp opnieuw aan te snijden.
Geven de regeringsleiders zich hiermee niet zelf een brevet van onvermogen om als architecten van het onverdeelde Europese huis op te treden? Hoe moet het verder? Zal de EU na het historische begin van de verbouwing op 30 maart a.s. een bordje moeten ophangen met de mededeling "wegens verbouwing gesloten, heropening onzeker"? Natuurlijk moeten wij oppassen dat het beruchte "eurotreurvirus" niet weer toeslaat. Alle vraagstukken hoeven niet van vandaag op morgen te worden opgelost. Maar beginnen met de verbouw zonder een begin van overeenstemming over de bouwtekening vereist veel moed, zeker als de leidende rol binnen de club van architecten steeds onduidelijker wordt. De as Bonn-Parijs loopt stroef en dat op het moment dat de regeringsmacht in Bonn zich letterlijk en figuurlijk oostwaarts wil verplaatsen. Mogelijk kan de regering hierover haar licht doen schijnen.
Is het voorstel van Delors om een aantal wijze mensen te vragen een ontwerpbouwtekening op te stellen, een begaanbare weg? Het grote voordeel lijkt dat er dan tenminste weer een concreet op tafel ligt. Elke architect zal uiteraard nog het zijne eraan willen veranderen, maar dan wordt in elk geval weer over een gemeenschappelijk concept gesproken. Graag verneem ik hierop een reactie van de regering. Vraagstukken als besluitvorming, transparantie, functie en verantwoordelijkheden van de instellingen, democratie, controle, enz. zouden aan de orde moeten komen.
Voorzitter! Over de toekomstige financiering vinden wij weinig terug in de conclusies van het voorzitterschap, noch over de hoogte noch over de verdeling ervan. Alleen de noodzaak om zowel in de lidstaten als in de Unie een stringent begrotingsbeleid te voeren, ook in de toekomst, wordt sterk beklemtoond. Zeker in de wollige, ambtelijke taal, die overigens het hele stuk kenmerkt, lijkt dit een toppunt van wilskracht tot uiting te willen brengen. Terwijl echter nog geen begin van overeenstemming kon worden bereikt over hoogte en verdeling van de Europese middelen, moet ironisch genoeg wel het landbouwrichtsnoer worden bevestigd. De logica hiervan ontgaat mijn fractie. Dit geldt temeer omdat over de noodzakelijke hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid alleen in zeer vage termen wordt gesproken. Kan de regering dit nog eens toelichten? Is er al enig zicht op een mogelijke uitkomst van de discussie over het eigenmiddelenplafond? Uitdrukkelijk wordt in de conclusies gesproken over een verhoogde financiële inspanning van de EU tegenover de kandidaat-lidstaten ter ondersteuning van de noodzakelijke economische aanpassingen aan het acquis. Is dit nu een loos gebaar of is er inderdaad overeenstemming om hiervoor meer geld te reserveren? Hoe wordt dit op korte termijn gefinancierd?
Voorzitter! Mijn fractie juicht het besluit over de uitbreiding van de EU zeer toe. Ik dank de regering voor haar inzet om te voorkomen dat landen als Roemenië, Litouwen, Bulgarije, Letland en Slowakije zich terzijde geschoven zouden voelen. Echter, zij maakt zich ook zorgen over het gebrek aan en zelfs maar een begin van besluitvorming over alle overige onderwerpen in het kader van Agenda 2000.
Dit brengt mij terug bij het begin van mijn interventie. Er is nogal wat deining ontstaan over de Europese top doordat Turkije boos de deur heeft dichtgesmeten voor een verdere politieke dialoog met de EU. Deelname aan de Europese Conferentie wijst de Turkse regering af, mede omdat in de conclusies van het voorzitterschap twee eisen zijn gesteld. In hoeverre zijn deze Grieks geïnspireerde voorwaarden de druppel geweest die de emmer deed overlopen? Mijn fractie betreurt deze gang van zaken zeer. Natuurlijk moet de EU vasthouden aan haar beginselen en van alle toetredende landen eisen dat ze de normen en waarden van de Unie ten aanzien van democratie, mensenrechten en minderheden strikt toepassen. Dit geldt uiteraard voor alle huidige en toekomstige lidstaten. Een bevestiging van dit uitgangspunt had naar onze mening Turkije niet behoeven te verrassen, laat staan te kwetsen. Ook de constatering dat Turkije nog een lange weg heeft te gaan, is niets nieuws. Dat geldt zeker als wij ook andere criteria van Kopenhagen laten meewegen voor kandidaat-lidstaten. Ik verwijs hierbij naar Agenda 2000.
Voorzitter! Mijn fractie kan de frustratie die Turkije overhoudt aan de ambivalente houding van de EU begrijpen. De reactie van Turkije valt zeer te betreuren, maar is onzes inziens wel begrijpelijk. Overigens lijkt deze reactie zeer gedoseerd te zijn, zeker waar tijdens de NAVO-bijeenkomst Turkije zich positief heeft opgesteld tegenover de uitbreiding van de NAVO. Daarmee wil ik Turkije ook complimenteren. Weliswaar heeft de Europese Raad het toekomstige lidmaatschap van Turkije nog eens bevestigd, maar een concreet perspectief daarop is niet geboden. Dit maakt de EU kwetsbaar, óók in haar beleid ten aanzien van de mensenrechten. Immers, te sterk wordt benadrukt dat zolang Turkije de waarden en normen van de EU niet overneemt, over een perspectief niet gesproken kan worden. Daarentegen zou onzes inziens benadrukt moeten worden dat zodra Turkije deze normen en waarden toepast, perspectief op lidmaatschap een feit is.
Minister Van Mierlo wees er afgelopen donderdag terecht op dat binnen de EU de tegenstellingen over het lidmaatschap van Turkije nog steeds niet zijn weggenomen, waarmee de ambivalentie in de opstelling van de EU kan worden verklaard. Eigenlijk is het te gek voor woorden dat de EU via een zogenaamde drietrapsraket Turkije op afstand tracht te houden. Naast onderhandelingsconferenties voor zes en sporadische toetredingsconferenties voor elf, zou de Europese Conferentie voor twaalf Turkije politiek meer bij de EU moeten betrekken. Dat zijn interessante, maar ook nogal gekunstelde constructies. Tellen wij daarbij nog op dat er over deze Europese Conferentie nog veel vragen te stellen zijn, zowel met betrekking tot de taken als ten aanzien van de bevoegdheden, en dat aan Turkije twee Grieks geïnspireerde eisen zijn gesteld, dan kan een afwijzende reactie de regeringsleiders niet hebben verrast. Was dan geen van die leiders afgelopen zaterdagochtend wakker genoeg om dit echec te voorkomen?
Het heeft geen zin te speculeren over de vraag wat landen als Frankrijk, Duitsland, Engeland enz. heeft bewogen om dit te accepteren, noch heeft het zin om de politieke misstanden in Turkije nú te gebruiken om het falen van de EU te rationaliseren. Uitgangspunt was immers, zowel van de Europese Commissie alsook van de regering, om de dialoog met Turkije te versterken en de binding van Turkije met Europa te intensiveren. Daar was het geopolitieke belang van de Unie immers ook zelf mee gediend, zo werd gezegd, en niet alleen het belang van het oplossen van de kwestie Cyprus. Deze poging lijkt mislukt en mijn fractie betreurt het ten zeerste. Er zal veel werk moeten worden verzet om deze miskleun van de Unie weer ongedaan te maken.
In hoeverre kan de Nederlandse regering, en misschien zelfs wel breder de Nederlandse politiek, hierbij een rol spelen? De regering heeft in haar beleid het belang van de Europese binding met Turkije altijd benadrukt. Wij hebben daarvoor ook onze waardering uitgesproken. Weliswaar heeft VVD-leider Bolkestein helaas geprobeerd het lidmaatschap van Turkije ter discussie te stellen, met cultuurhistorische argumenten, maar dit heeft gelukkig het beleid van de regering ten aanzien van Turkije niet beïnvloed. Onze vraag aan de regering om een actieve rol te spelen bij het herstel van politieke betrekkingen met Turkije is mede ingegeven opdat niemand ons land kan verdenken van het slaafs volgen van de Griekse regering. Dat lijkt mij een understatement. Het zou dus als redelijk objectief bij Turkije kunnen overkomen. Graag krijg ik hierop een reactie van de regering.
Voorzitter! Op de traditionele vraag of de top nu wel of niet geslaagd is, kunnen wij alleen maar een zeer ambivalent antwoord geven. Gemeten naar onze politieke ambitie is het antwoord "nee". Gemeten aan onze verwachtingen is het antwoord eveneens "nee". Dat er nu een concreet besluit ligt om de toetredingsonderhandelingen met Midden- en Oost-Europese landen daadwerkelijk te beginnen, stemt ons daarentegen weer positief. Het echec met Turkije neemt helaas weer veel glans weg.
Dat de informele Euro-X-raad weinig bevoegdheden en geen besluitrecht krijgt, mede dankzij de inzet van de regering, voldoet aan onze opvattingen. Dat echter de transparantie van de Unie steeds ondoorzichtiger wordt, doordat de functie van de Algemene Raad vervaagt, zonder dat de taken van de Europese Raad en ook de versterkte Ecofin-raad – welke ministers zitten daarin; ik heb het al vaker gevraagd – helder wordt vastgesteld, stemt weer tot aarzeling.
Kortom, ook deze historische top – zo wil ik hem toch noemen – heeft naast positieve elementen veel teleurstellingen opgeleverd, waarvan het gebrek aan een goede strategie voor de relatie met Turkije de schrijnendste is. Gelukkig kan ik iedere keer zeggen dat er over een halfjaar weer een vervolg is, en dan onder Brits voorzitterschap. De ambities van minister-president Blair zijn duidelijk.
De heer Hendriks:
Voorzitter! Ik dank de regering voor het toegezonden verslag van de onlangs gehouden Europese top in Luxemburg en de erbijbehorende Agenda 2000. Twee zaken wil ik eruit lichten.
Om te beginnen vind ik het een goede zaak om de uitbreiding van de Europese Unie concreet voor te bereiden en de kandidaten uit Midden- en Oost-Europa hiervoor aan te wijzen.
Een ander belangrijk gesprekspunt was naar mijn mening de meer evenwichtige lastenverdeling binnen de Unie. Ik hoop dat de wens daartoe niet alleen staande wordt gehouden, maar ook wordt geëffectueerd en niet door de uitbreiding van de Unie zal worden vertraagd.
Ik heb twee jaar geleden met de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Van Mierlo, over Cyprus gesproken. Ik heb hem toen gevraagd hoe dat land naar zijn mening tot de Unie zou kunnen toetreden. Ik kreeg daarop ten antwoord: een ongedeeld Cyprus. De toetreding van dat land vraagt bijzondere aandacht, vooral omdat het zuidelijk deel ervan klaar is om toe te treden. Helaas is het nog steeds een gedeeld land, omdat het noordelijk deel door Turkije is bezet en UNO-troepen nog steeds de grens moeten bewaken. Desalniettemin ben ik van mening dat het zuidelijk deel op korte termijn tot de Unie moet worden toegelaten. Dat kan op een heel legitieme wijze, want in het verleden hebben wij een soortgelijke situatie in Europa gehad. Ik wijs op de gedeelde Duitslanden. In de jaren vijftig werd West-Duitsland toegelaten tot de EKSG, later de EEG. Enkele jaren geleden hebben wij de hereniging van West-Duitsland met Oost-Duitsland meegemaakt en zodoende is ook het andere deel van Duitsland tot de Europese Unie toegetreden. Wat voor de Duitslanden kon, moet naar mijn mening in de toekomst ook voor het gedeelde Cyprus kunnen.
Ten slotte. Ten behoeve van de benoeming van de heer Duisenberg blijkt er een consensus te zijn dat hij de eerste president van de Europese bank zal worden. Ik vind dat heel lofwaardig. Wij kennen de kwaliteiten van de heer Duisenberg. Het geeft ons enige geruststelling voor de problemen die ongetwijfeld moeten worden opgelost bij de invoering van de euromunt.
Minister Kok:
Voorzitter! Hartelijk dank voor de inbreng van de Kamer. Toen wij vorige week donderdag afreisden naar Luxemburg heb ik in het algemeen overleg in de Kamer gezegd dat wij toch wat onbestemde gevoelens hadden met het oog op de top die zou plaatsvinden. Wij hadden die gevoelens vanwege een aantal lastige onderwerpen, die nog onvoldoende ver waren voorbereid om er met een gerust hart van uit te kunnen gaan dat je die tot een afronding kon brengen. Dat betrof de discussiepunten van de Ecofin-raad over de zogenaamde eurogroep en een paar kwesties rondom de uitbreiding van de EU, de uitbreidingsstrategie en het scenario daaromheen, met uiteraard de relatie met Turkije.
Terugkijkend op de top, overheerst het positieve. Ik zeg dit absoluut niet om dingen mooier te maken dan ze zijn, want daar houd ik helemaal niet van. Ik vind het positieve dat wij het inderdaad onomkeerbare en zeker historische besluit hebben kunnen nemen om het licht op groen te zetten voor uitbreidingsonderhandelingen respectievelijk de voorbereiding daartoe met elf landen, waaronder tien landen uit Midden- en Oost-Europa. Dat was de bedoeling van Amsterdam en het was de bedoeling van het Luxemburgse voorzitterschap. Dat stond centraal op de agenda voor dit tweede halfjaar van 1997. Het doet erg veel genoegen te zien dat de formules die daarvoor zijn gevonden, zowel binnen de vijftien als bij de kandidaat-landen op algemene instemming bleken te kunnen rekenen. Dat was vóór de top in Luxemburg nog in mindere mate het geval. Er is onderscheid gebleven tussen de eerste categorie van vijf plus één, met hun intergouvernementele conferenties, bilateraal, die snel zullen starten, en de andere categorie van vijf landen, waarvoor de voorbereidingen voor onderhandelingen starten. Het is allemaal in een kader, in een raamwerk gebracht. Dat kon binnen de huidige unie van de vijftien tot volledige overeenstemming leiden. Het is ook in het gesprek met de elf landen door die elf zeer positief gewaardeerd.
Hebben wij andere kwesties die verband hielden met de uitbreiding op de lange baan geschoven, zoals de Agenda 2000 en alle financiële kwesties die daaraan zijn verbonden? Nee, er is niks op de lange baan geschoven. In het algemeen overleg vorige week is al gezegd dat de besprekingen over het nieuwe financiële kader, over het landbouwbeleid en over de toekomst van het eigenmiddelenbesluit, de structuurfondsen en verdelingsvragen die daaraan zijn verbonden, nog niet ver waren gevorderd vóór de top in Luxemburg. De Kamer heeft dat op een of andere manier, zij het enigszins passief, bevestigd door de nota van het kabinet over de Agenda 2000, inclusief het financiële volet, wel in ontvangst te nemen, maar nog niet te bespreken vóór Kerstmis. Dat is overigens niet de belangrijkste reden geweest dat de conclusies van de top in Luxemburg op dit onderwerp nogal summier zijn. Wij komen er straks over te spreken.
De heer Van der Linden (CDA):
De minister-president spreekt op dit punt terecht de Kamer aan. Ook ik heb de hand een beetje in eigen boezem gestoken. De Kamer had wel de gerechtvaardigde verwachting dat de top van Luxemburg de Agenda 2000 volledig zou behandelen. Dan zouden wij een debat over de Agenda 2000 in zijn totaliteit hebben gehad.
Minister Kok:
Zo heb ik het de afgelopen maanden niet helemaal begrepen, maar dat vind ik ook niet het belangrijkste. Ik heb ook geen reden om de Kamer toe te spreken. De Kamer is baas van de eigen agenda en de eigen werkwijze.
Er zijn twee belangrijke redenen waarom op de top van Luxemburg geen ingrijpende conclusies over dit onderwerp zijn getrokken. De eerste is het gebrek aan afgerond zijn van de besprekingen over de verschillende deelonderwerpen tussen de lidstaten. De uitbreiding als zodanig heeft heel veel energie gevraagd en was ook het hoofdpunt. De tweede is dat in de plenaire bespreking van de Raad en bij de bespreking van ontwerpconclusies van verschillende zijden het accent werd gelegd op ernstige verschillen van inzicht. Het gaat in veel gezelschappen vaak zo: als de verschillen groot zijn en het moment van finaal knopen doorhakken nog niet onomstotelijk daar is, wordt de oplossing gezocht in het versoberen van teksten. Hierbij kwam dat sommige landen nadrukkelijk één lijn trokken. Zij zouden gewoon afhaken als er meer in de tekst kwam te staan bijvoorbeeld over het plafond of de toekomst van het landbouwbeleid. Dat zou dan al een onoplosbaar probleem zijn. De passages in de conclusies over Agenda 2000 zijn dus mager door een nog slechts partiële voorbereiding en door flinke verschillen van inzicht.
Hierdoor liggen er op het financiële en op het institutionele vlak in de komende periode heel zware taken op de weg van de Unie, die niet moeten worden onderschat. Zij moeten ook worden aangepakt opdat het financiële noch het institutionele een tijdige uitbreiding van de Unie in de weg staat als overigens aan de vereisten van uitbreiding is voldaan.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks):
Agenda 2000 is dus niet uitvoerig behandeld. Dit hoeft ook niet, in verband met het pressurecookereffect waar u op duidt. Wanneer komt het wel? Zal dit concreet tijdens het Britse voorzitterschap aan de orde komen en tot besluiten leiden?
Minister Kok:
Een belangrijk deel zal in het eerste halfjaar van 1998 verder ontwikkeld worden. Voor het financiële kader is een verzoek aan de Europese Commissie gedaan. Dit is in de conclusies terug te vinden, waarbij gesproken wordt van de tweede helft van 1998. 1998 is dus een belangrijk jaar, waarin gesprekken zich zullen ontwikkelen en een aantal punten zodanig zullen uitkristalliseren dat er meer bouwstenen zijn om verdere besluiten te nemen. Ik vermoed dat ook hierbij zal gelden dat de verschillende onderdelen in een zekere samenhang moeten worden afgerond: de structuurfondsen, het landbouwbeleid, de eigen middelen, het plafond, de verdelingsvragen die hieraan verbonden zijn. Nederland zal in de verdelingskwestie duidelijk voortgaan langs de lijnen die het eerder heeft aangegeven. Straks zal de staatssecretaris op een enkel punt hiervan reageren.
Ik zei al: zowel de financiële component als de institutionele component vraagt de komende tijd nadere behandeling. Ik wil hiermee overigens niet de verkeerde indruk geven. Wij hebben in Amsterdam conclusies getrokken. Deze zijn beperkt, onderscheidend tussen een uitbreiding van de Unie met meer dan vijf leden en met maximaal vijf leden. Bij maximaal vijf leden erbij zullen wij de stemverhoudingen opnieuw bezien in relatie met de commissarissenkwestie. Er zijn immers vijf landen met twee commissarissen, die dan de tweede commissaris inleveren. Voor het geval dat de Unie meer dan twintig leden krijgt, is in het Verdrag van Amsterdam een bredere, ruimere institutionele herziening afgesproken. Hoe het ook zij, de komende jaren zullen meer duidelijkheid geven over de vraag hoe dit proces zich voltrekt en in welke orde van grootte een eerste uitbreiding mogelijk is. In beide gevallen moet een tijdige agendering van institutionele vragen opnieuw aan de orde zijn om in samenhang de uitbreidingsbesluiten, de institutionele besluiten en meer zicht op de financiële toekomst aan besluitvorming te kunnen onderwerpen.
Voorzitter! Ik zal uiterst kort ingaan op Turkije, Griekenland en Cyprus. Ik maakte me voor de top van Luxemburg al grote zorgen over dit onderwerp, omdat er tegelijkertijd twee fenomenen zichtbaar waren. In de eerste plaats is er tot twee keer toe overleg gevoerd tussen het voorzitterschap en Turkije – de laatste keer op woensdag, vlak voor de top – waaruit duidelijk bleek dat er geen optimaal klimaat was en dat Turkije nadrukkelijk de toezegging wilde dat men in alle opzichten gelijkwaardig aan de andere, de echte kandidaat-landen zou worden behandeld en worden betiteld. Het voorzitterschap had uiteraard geen mandaten om daar "ja" tegen te zeggen, want de elf landen hebben met hun relatie tot de Unie een ook in formele zin andere positie dan Turkije vanuit 1963 met de eligibility, enz. Verder is ook in de Europese Raad qua atmosfeer en klimaat geen optimale bijdrage geleverd. Er was af en toe echt sprake van een onplezierige stemming en een onaangename atmosfeer om vanuit de Europese Raad de goede uitstraling naar Turkije te kiezen. Een goede uitstraling is er een, die een evenwicht vindt tussen enerzijds het precies benoemen van de perspectieven en mogelijkheden van Turkije in relatie tot die andere kandidaat-landen, die een andere positie hebben ten opzichte van de Unie, en anderzijds het goed benoemen van kwesties die voor de Europese Unie van majeur belang zijn en blijven, verbonden aan mensenrechten, democratie, minderheden, Koerden enz. Kortom, het hele scala aan onderwerpen waarover ik hier niet hoef uit te weiden. Ik wil tegelijkertijd wel de betekenis van het creëren van zo'n multilateraal kader – de Europese Conferentie – beklemtonen. Dat kader biedt namelijk de mogelijkheid voor een politieke dialoog en vormen van overleg en toenadering, passend bij het niet willen sluiten van een deur maar het juist willen openhouden en benutten van mogelijkheden.
In onderdelen van de conclusies van het voorzitterschap van de top van Luxemburg valt ook heel goed die open houding te lezen, waarop door sommige woordvoerders ook is gewezen. Vanaf paragraaf 31 wordt ook met zoveel woorden aangegeven dat naar de mening van de Unie aan Turkije het perspectief van verdergaande samenwerkingsmogelijkheden en zelfs toekomstig lidmaatschap moet worden geboden, maar in met name de beginpassages wordt op een wat andere toon over dezelfde thematiek vanuit een wat andere invalshoek gesproken. Het is heel erg te betreuren dat er een fikse portie spanning in die relatie tussen Turkije en de Unie is ontstaan. Er is ook heel veel aan gelegen om te bevorderen dat straks op weg naar de start van de Europese Conferentie en onder initiatief van het Britse voorzitterschap – en met ondersteuning van Nederland waar dat maar even kan – verbeteringen tot stand kunnen worden gebracht.
De heer Van den Bos (D66):
Voorzitter! Vindt de minister deze conclusies eigenlijk wel evenwichtig, gezien de spanningen en de tegenstrijdigheid, dat enerzijds Turkije wordt uitgenodigd om aan de Europese Conferentie deel te nemen en anderzijds expliciete voorwaarden worden geformuleerd?
Minister Kok:
De conclusies waren voor de Nederlandse delegatie van een voldoende inhoud om ze niet te blokkeren. U noemt het woord "voorwaarden"; er is zeer nadrukkelijk in het debat op zaterdagochtend naar aanleiding van de ontwerpconclusies een interpretatie gegeven aan de teksten, dat hier geen blokkerende of voorwaardenstellende werking vooraf vanuit mag gaan. De minister zal daar straks uitvoeriger op ingaan. Hij heeft daar zelf ook een heel grote rol in vervuld. Ook de ministers van een groot aantal andere landen hebben zich in die zin uitgelaten. Op enig moment heeft de Duitse minister van buitenlandse zaken een interpretatie van dat blok aan conclusies gegeven. Ik praat nu over de eerste paragraaf. Minister Kinkel heeft met nadruk aangegeven dat er belangrijke uitgangspunten werden geformuleerd, maar dat daar niet het karakter van voorwaarden vooraf aan mocht worden gegeven. Dit is in lijn met de andere passages in de conclusies. Vanaf punt 31 is daar duidelijk een meer open houding in te lezen.
De heer Van den Bos (D66):
Ik moet vaststellen dat de uitleg die na afloop gegeven is, toch een andere is dan die je als normale intelligente lezer aan bijvoorbeeld conclusie 5 zou geven. Daar staat namelijk letterlijk dat landen die aan bepaalde voorwaarden voldoen en die bepaalde dingen onderschrijven, zullen worden uitgenodigd.
Minister Kok:
In conferenties als deze komen conclusies niet alleen als formuleringen tot stand, maar krijgen zij ook een interpretatie in het besprokene. Ook inclusief de interpretatie vindt er een vaststelling plaats. U merkt wel dat ik met lange tanden antwoord op uw vraag of Nederland hier nu van harte achterstond. Neen, wij hadden het graag opener gezien. De heer Woltjer heeft in zijn bijdrage gevraagd of iedereen daar nou heeft zitten slapen en of niemand van de daar aanwezigen gemerkt heeft dat dit een probleem zou zijn. Zeer velen hebben gemerkt dat dit een probleem zou zijn, maar alle deelnemers aan dit debat weten dat op enig moment een meningsvorming in het kader van de vijftien niet verder kan reiken dan datgene waartoe je op basis van consensus kunt komen. En dat was in zowel het informele overleg als in het formele overleg nou juist de realiteit en dus een probleem. Je kunt zeggen dat de anderen dus geen knip voor hun neus waard zijn, omdat zij de Grieken even over de tafel hadden moeten sleuren en het hadden moeten oplossen. Zo werkt het echter niet, zoals men weet. Het is niet het parlement van Taiwan.
Voorzitter: Van der Hoeven
De heer Van der Linden (CDA):
Ja, maar het is wel evident dat de Europese Conferentie uitsluitend en alleen voor Turkije is bedoeld en dat daarmee een scheidslijn is aangebracht. In dat opzicht hebben de Turken zich teruggeplaatst gevoeld. Tegen die achtergrond wil ik de minister-president vragen wat hij bedoeld heeft te zeggen, toen hij zei: het tempo kan niet door de traagste kameel bepaald worden. Het gebruik van een voorbeeld met een kameel is op zichzelf al uniek. Betekent dit evenwel dat de minister-president vindt dat Griekenland eigenlijk over de streep gegaan is bij het bepalen van het tempo van de Europese Unie in deze zaak?
Minister Kok:
Ik geef er alleen mee aan dat de grens inderdaad door de Griekse opstelling werd bepaald. Wat de Europese Conferentie betreft wil ik erop wijzen dat Nederland zich juist verzet heeft tegen twee internationale conferenties. Ik meen ook dat dit met succes is gedaan. Met name door Duitsland is er tot in de Europese Raad voor gepleit om in de eerste plaats een multilateraal raamwerk te maken voor de huidige vijftien landen plus de vijf plus één plus de vijf en om daarnaast een andere multilaterale conferentie te organiseren voor al die landen en Turkije. Daar heeft Nederland niet aan willen meedoen. Wij hebben die weg ontraden en gezegd dat wij één multilateraal raamwerk moesten maken. Dit behoeft ook niet per se de begeleidende organisatie van het uitbreidingsproces te zijn, maar het moet wel een kader bieden voor periodiek overleg met de landen die reeds deel uitmaken van het onderhandelingsproces, de landen waarvoor de voorbereidingen voor onderhandelingen beginnen, en Turkije. En die interpretatie geven wij aan de Europese Conferentie waarmee Groot-Brittannië in maart een begin zou moeten kunnen maken.
De heer Van der Linden (CDA):
Dat begrijp ik, maar daarmee komt wel mijn vraag over de positie van Griekenland terug. Griekenland speelt de ressentimenten die daar heersen al geruime tijd via de band van Europa en gebruikt de Europese Unie als het voertuig om daar een positie in te betrekken. Mijn vraag aan de minister-president is dan ook of nu niemand binnen de Europese Raad de Grieken een keer verteld heeft dat dit zo niet kan doorgaan, omdat zij die relatie al jaren achter elkaar blokkeren.
Minister Kok:
Ja, dat hebben zeer velen gezegd.
De heer Van der Linden (CDA):
Zijn de Grieken zich er door deze clash van bewust dat zij niet kunnen doorgaan op dat spoor, en dat zij daarmee ook de ontwikkelingen op Cyprus blokkeren?
Minister Kok:
Dat mag men hopen, maar ik ben er niet van overtuigd.
De heer Van der Linden (CDA):
Maar als de EU het gesprek terecht wil hervatten, moet zij iets aan te bieden hebben, bijvoorbeeld het vrijmaken van de financiën, in te zetten voor de douane-unie. Dit hebben de Grieken tot op heden geblokkeerd. Blijven zij dat doen? Zo ja, dan kan er geen hernieuwde start met de discussie worden gemaakt.
Minister Kok:
Ik kan u daar geen voorspellingen over doen. Ik geef alleen in mijn reactie aan hoe grimmig het klimaat was. U vroeg of niemand de alertheid heeft opgebracht om daarover assertieve taal te gebruiken. Het antwoord is "ja". Dat bedoel ik met mijn schildering van een wat onplezierige atmosfeer. Ik weet niet wat er de komende dagen gaat gebeuren. Ik heb begrepen dat de afgelopen 24 uur in Brussel gedachten zijn ontwikkeld om naar nieuwe openingen voor vervolggesprekken te zoeken. In mijn opmerking over het multilaterale raamwerk verwees ik naar het feit dat de Europese Conferentie niet uitsluitend op Turkije is toegesneden. Voor ons is dat multilaterale raamwerk iets waar we met een brede groep van landen, om precies te zijn twaalf, overleg voeren over kwesties die van groot belang zijn, en die niet specifiek op de uitbreidingsonderhandelingen gericht zijn.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik heb het niet over de mensenrechten, noch over de geschillenkwestie. Maar vindt u dat de voorwaarde "medewerking verlenen aan de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie" niet eenzijdig is? Door de door de EU onder druk van Griekenland gekozen positie raakt Cyprus in feite geblokkeerd. De vraag zou, met andere woorden, moeten zijn of wij de onderhandelingen met Cyprus überhaupt kunnen starten, als Griekenland die zaak niet deblokkeert?
Minister Kok:
Hoewel dat in die wat onschuldig aandoende conclusies misschien niet zo direct te verwachten is, is ook over Cyprus meer dan een uur buitengewoon grimmig gesproken. Daarbij ging het met name over de heel kleine onschuldig lijkende laatste passage in de desbetreffende paragraaf van de conclusies, waarin wordt gewezen op het belang van ten minste een evenwichtige aanwezigheid vanuit de beide delen van de onderhandelingen. Ook de passage daarna over de invloed vanuit het voorzitterschap en de Commissie met de bedoeling om de uitkomsten daarvan straks weer te betrekken bij het geheel, heeft een heel lange, moeilijke, taaie discussie opgeleverd, met een onplezierig karakter.
De heer Van der Linden (CDA):
Dat begrijp ik. Maar in de tekst had moeten staan dat dit een voorwaarde was, en niet alleen dat het van belang is. Aan de ene kant leg je voorwaarden op, en aan de andere kant laat je de ander als het ware vrij in het stellen van voorwaarden, en ga je toch door met het proces, dat op een eenzijdig spoor raakt. Ik heb die passage in mijn inbreng onderstreept; het is een passage van wezenlijk belang. Maar ik zou dit eerder willen zien als een soort voorwaarde, ook naar de Grieken.
Minister Kok:
Ik ben het veel meer met u eens dan u misschien denkt. Ook hier heeft Nederland zich niet onbetuigd gelaten, maar het heeft de Grieken niet kunnen vermurwen om tot een tekst te komen die verder gaat dan nu voorligt.
Voorzitter! De europroblematiek heeft een onevenredige hoeveelheid tijd van de Europese Raad gevraagd. Dat is echt ongelooflijk. De Ecofin-raad had er te lang vruchteloos over gepraat om het de Europese Raad nog mogelijk te maken de zaak af te ronden. Men had er een volle dag van 's morgens tien tot 's avonds half elf over gepraat en geen oplossingen gevonden. De standpunten komen dan frontaal tegenover elkaar te staan, en dan wordt van de deelnemers aan de Europese Raad een oplossing verwacht die weinig verheffend is. Het enige dat nu is gebeurd, is dat een onderwerp waarover men in de Ecofin-raad ruzie had, is opgelost met een paar heel globale formuleringen. Het is belangrijk dat is vastgesteld dat de Ecofin-raad in alle gevallen het besluitvormend orgaan blijft krachtens het verdrag met betrekking tot alle kwesties die verband houden met de EMU en het monetair beleid, daaraan verbonden. Dat kan niet genoeg worden beklemtoond, want daarmee is aangegeven dat het informele overleg van de Euro-X-deelnemers inderdaad informeel is en op geen enkele wijze het karakter heeft van besluitvorming in een groep. Het kan dus plaatsvinden op initiatief van degenen die de euro hebben ingevoerd. In de conclusies van Luxemburg wordt ook bevestigd dat die mogelijkheid er is, maar het heeft geen enkele formele status. In de conclusies is uitgesproken dat, zodra wordt aangemerkt dat het hier gaat om onderwerpen van gemeenschappelijk belang, alle vijftien landen daarbij zijn betrokken. Wij hebben 's ochtends, ongeveer een halfuur na de start van de vergadering, gesteld dat ten minste moet worden vastgesteld hoe de procedure gaat verlopen om te komen tot een antwoord op de vraag wat van gemeenschappelijk belang is. Wij hebben ook in de loop van de discussie een aantal suggesties gedaan. Wij wilden geen limitatieve catalogus opstellen, maar wel een routebeschrijving maken voor de te volgen procedure. Dan bleek steeds dat het of voor de exponent van de ene categorie of voor de exponent van de andere categorie te ver of niet ver genoeg ging.
Uiteindelijk is het ook niet mogelijk geweest om verder te komen dan deze conclusies, die ik nu niet direct van de typering wil voorzien zoals de Franse minister van financiën heeft gedaan. Wel kan hiervan gezegd worden dat zij breed kunnen worden geïnterpreteerd. Naarmate het gesprek tot een einde kwam, werd ook veel vaker gesteld dat uitgegaan moest worden van te goeder trouw zijn en van het vol vertrouwen met elkaar omgaan. Dus laten wij het uiteindelijk maar eens proberen. Winst op dit punt is de herbevestiging van de rol van de Ecofin-raad en de expliciete formulering dat overleg in de groep van X altijd informeel moet zijn. Positief is op zichzelf de vaststelling dat onderwerpen van gemeenschappelijk belang in het kader van de vijftien moet gebeuren. Dat kan zijn via de Ecofin-raad als het om besluitvorming gaat of via een informeel overleg "à quinze" als voortzetting van de informele contacten in kleinere kring aan de orde is. Maar de antwoorden op de vraag hoe in dat geheel te procederen, zijn door de Europese Raad niet gegeven. De Ecofin-raad zou er verstandig aan doen, nu de Europese Raad in ieder geval op dit punt het veld van conflicten wat heeft beperkt, om zich te buigen over het op een verstandige manier opstellen van een paar spelregels. Het lijkt mij namelijk niet goed als daarover straks onnodig explosieve situaties ontstaan, omdat de dames en heren ministers van financiën dat onvoldoende hebben voorbereid. Het Britse voorzitterschap kan zich ermee bezighouden hoe een en ander in Ecofin-verband moet worden aangepakt.
De heer Van den Bos (D66):
Mevrouw de voorzitter! Ik begrijp dat er nog nadere spelregels moeten worden vastgesteld als het gaat om deelneming van niet-EMU-leden. Hoe zit het met de agenda van dit overleg los van die niet-EMU-leden? Kan bijvoorbeeld een land als Frankrijk alles wat het zinnig acht op dit terrein op de agenda zetten? Dat is politiek gezien een niet onbelangrijk gegeven.
Minister Kok:
Het gaat om informeel overleg. Als een land dat deel uitmaakt van de eurolanden die de euro straks hebben ingevoerd, meent dat er aanleiding is om tot een informeel overleg te komen, zal men zich moeten wenden tot het land dat het voorzitterschap heeft. Ik ga er nu voor het gemak maar van uit dat dat land dan ook tot de Euro-X-groep behoort. Dan zal dat voorzitterschap bekijken of de onderwerpen die naar voren worden gebracht zich lenen voor een initiatief. Er zal dan uiteraard opening van zaken moeten worden gegeven met betrekking tot die agenda aan de andere lidstaten. Dan kan inderdaad dat interessante moment komen dat anderen hun vinger opsteken en zeggen: hier wordt kennelijk niet een zaak besproken die zo'n intern karakter heeft dat het mij niet echt interesseert; hier zijn bredere kwesties aan de orde; ik vind dat er nu een overleg in het informele kader of in het formele kader van de Ecofin-raad moet zijn. Dat zal dan moeten worden bekeken door het vigerend voorzitterschap.
De heer Van der Linden (CDA):
Toen ik iets las over Euro-X, moest ik onmiddellijk denken aan het programma "XY Ungelöst", omdat het geen helderheid verschaft. Overigens staat de benadering die de minister-president gekozen heeft ons wel aan. Ik heb op dit punt twee vragen.
Ten eerste wil ik weten of de Nederlandse regering er van harte mee heeft ingestemd dat het uitsluitend om eurodeelnemers moet gaan, zodat Engeland als het ware aan de zijlijn wordt geparkeerd.
De tweede vraag is of er het komende halfjaar niets gebeurt nu het Verenigd Koninkrijk voorzitter wordt. Of is afgesproken dat een ander voorzitter speelt?
Minister Kok:
Het woord Euro-X is zo mysterieus omdat X staat voor het aantal landen dat straks deelneemt aan de euro. Dat moet nog beslist worden. Vanaf het moment dat de invoering van de euro is overeengekomen, kan X met een cijfer worden ingevuld.
U vraagt of er onder het Britse voorzitterschap niets gaat gebeuren. Qua besluitvorming is dat niet nodig. Zoals u weet, is de euro nog niet ingevoerd tijdens het Britse voorzitterschap. Dat treedt in werking in 1999. Ik zie niet in dat er in de eerste helft van 1998 overleggen moeten zijn tussen landen die pas na 1999 aan de euro deelnemen.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik heb begrepen dat besluitvorming nú bedoeld was om juist in aanloop daarheen reeds informeel overleg te kunnen voeren.
Minister Kok:
Dat dacht ik niet. Ik dacht dat het ging om een raamwerk van afspraken om straks, als de euro is ingevoerd en de derde fase werkt, over het probleem "mogen we wel of niet iets informeel en hoe verhoudt dit zich dan tot het formele kader van de vijftien?" voldoende klaarheid te hebben. Er was een zekere aandrang vanuit de waarschijnlijke eurodeelnemers om op de hoofdzaken daarover juist een besluit te hebben voordat het Britse voorzitterschap zou beginnen. Dat is precies om de reden die u daarbij ook aanduidt.
De heer Rouvoet (RPF):
Voorzitter! De minister-president zegt dat hij er gemakshalve van uitgaat dat de vigerende voorzitter ook tot de muntunie behoort, maar er komt natuurlijk vroeg of laat een situatie dat dit niet het geval is. De vraag van collega Van der Linden is dan wel degelijk relevant. Kunt u daar nader op ingaan?
Toen we de geannoteerde agenda kregen, was er nog sprake van onduidelijkheid over de betrokkenheid van de Commissie. Kunt u zeggen wat daar nu precies over besloten is? Uw conclusies maken daar, anders dan dat zij uitgenodigd wordt, niet veel over duidelijk.
Minister Kok:
De Commissie wordt uitgenodigd. De Commissie kennende, zal zij zeker komen. Zij zal daar inderdaad een rol in vervullen, niet als X plus 1, niet als deelnemend land, maar wel vanuit de verantwoordelijkheid die aan de Commissie toekomt. Nederland heeft daar zwaar aan getild en tilt er nog zwaar aan. De Commissie kan namelijk door de aanwezigheid bij dergelijke informele overleggen vanuit het verdrag en haar verantwoordelijkheid een bijzondere rol vervullen als hoedster van het algemeen.
Als een voorzitterschap inderdaad bij een land is dat de euro nog niet heeft ingevoerd, dan lijkt het logisch om te denken in trojkaverband, zodat de eerstkomende of degene die het laatst voorzitter van de Unie is geweest dan als een soort plaatsvervangend groepshoofd van de eurogroep zal functioneren. Maar daar is geen besluit over genomen. Zo'n gedachte is er geweest. Die kan verder door de Ecofin-raad ook nog worden bekeken. Daar moet een werkafspraak over mogelijk zijn.
Overigens ben ik het wel met de heer Van der Linden en anderen eens. Dwars door dit alles heen speelt natuurlijk de onvrede rondom macht en invloed. Het feit dat de landen die niet meedoen en vooral de landen die voorlopig zelf hebben gekozen om niet mee te doen, hierin zo geïnteresseerd zijn, hoeft niet per se negatief te worden geduid. Je kunt zeggen dat het pottenkijkers zijn die op een erg gemakkelijke manier zonder zelf verantwoordelijkheid te nemen, invloed willen uitoefenen. Dat is de meer afhoudende reactie. Daar zit zeker wat in. Je kunt ook zeggen dat daaruit spreekt dat voor de drie landen die het betreft – Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden, die om uiteenlopende redenen voorlopig buiten blijven – de behoefte om niet alleen te kunnen meepraten over eigen belangen, maar ook zicht te hebben en richting te kunnen geven aan het vervolg, erg groot is. Er gaat dus aantrekkingskracht uit van het tot de harde kern behoren. Dat is positief. Daar heeft de Nederlandse houding ook op ingespeeld. We hebben dus niet een al te splijtende rol in dat geheel willen vervullen.
Voorzitter! Tot slot een paar korte verspreide puntjes. Het eerste is de Europese centrale bank. Ik zei dat er principeafspraken gemaakt zijn bij het zoeken van data, het moment waarop je met een paar landen bilateraal over de kwestie wilt spreken.
Een volgend punt is hoe het hele denken zich verhoudt tot het verdrag. Het verdrag is helder. Het geeft duidelijke artikelen op dat punt, ook wat betreft de duur. Dat staat voor Nederland ook voorop. We moeten uiteraard in de komende weken en maanden waarin nog overleggen kunnen plaatsvinden, afwachten of er nog gedachten of suggesties op tafel komen die ons verder aan het nadenken zetten over mogelijke ideeën die tot oplossingen kunnen leiden. Ik wil er absoluut nu geen opening voor maken. Daar gaat een verkeerde werking van uit, maar ik wil ook niet met de vuist op tafel formuleringen gebruiken die onze manoeuvreerruimte voor het hardop denken en zoeken naar mogelijkheden onnodig blokkeren.
De heer Van der Linden (CDA):
Dat respecteer ik, omdat dit uiteindelijk ook in het belang van Nederland is. Mag ik hieruit begrijpen dat de minister het eens is met de CDA-fractie, namelijk dat wij moeten vasthouden aan de criteria van Maastricht?
Minister Kok:
Ja zeker, en ook aan onze kandidaat.
De heer Van der Linden (CDA):
Daar heeft de minister zelfs de steun van de oppositie voor. Voor het vasthouden aan de criteria van Maastricht – en nu doel ik op de termijn – heeft hij ook onze steun.
De minister heeft gezegd dat de Franse regering realistisch genoeg is om de temperatuur aan te voelen. Hoe moeten wij dat verstaan?
Minister Kok:
Dat vind ik een heel goed citaat. Is dat van mij?
De heer Van der Linden (CDA):
Het is blijkbaar van u. Ik heb het aangereikt gekregen.
Minister Kok:
U wilt weten wat daarachter zit?
De heer Van der Linden (CDA):
Wat moet ik daarmee? Staan de kaarten er voor Nederland beter voor en voelen de Fransen de temperatuur aan die voor hen wat minder gunstig is?
Minister Kok:
Ik bedoel daarmee te zeggen dat men erg veel waarde hecht aan de eigen kandidaat. Daar gaat men voor op een manier die vergelijkbaar is met de manier waarop Nederland staat voor de Nederlandse kandidaat. Iemand die aan internationale politiek doet en dit soort mogelijkheden verkent, kijkt ook naar de opvattingen en de stemming in de verschillende andere hoofdsteden. Het is Frankrijk nimmer ontgaan, ook nu niet, dat de kandidatuur van de heer Duisenberg een heel stevige kandidatuur is, niet alleen omdat Nederland daar achterstaat, maar omdat de heer Duisenberg een enorme reputatie heeft. Als je de mogelijkheden bekijkt voor de komende tijd, mag je ervan uitgaan dat dit natuurlijk niet wordt verwaarloosd. Wij hebben contacten met Frankrijk, maar ook met anderen.
Dan maak ik nog een opmerking over Kyoto. De heer Van Middelkoop maakte een opmerking over de tekst. Hij is zelf als parlementariër bij de Kyoto-onderhandelingen geweest. Wat daar staat, wordt absoluut niet negatief bedoeld. Er wordt gesproken over meer dan 5%, maar in die passage staat ook "voor alle industrielanden". Wij weten dat in de gemaakte afspraken een onderscheid is gemaakt van 6% voor Japan, 7% voor de Verenigde Staten en 8% voor Europa. Er is dus geen poging gedaan om de 8% voor Europa naar 5% af te ronden. Er is gewoon aangegeven: voor alle industrielanden meer dan 5%. Daar moet dus niks achter worden gezocht. Hoe straks wordt omgegaan met het risico dat de Verenigde Staten zich aan de bindende werking onttrekken en de gevolgen die dat kan hebben voor Europa, wordt wel een punt. Daar zullen de ministers van milieu deze week al over gesproken hebben en daar zullen zij wellicht ook na de jaarwisseling over spreken. Er is een stelling te verdedigen – en die wordt ook regelmatig gehoord – namelijk dat Europa zonder meer een eigen prestatie moet leveren. Je hoort soms ook wel zeggen dat Europa bovenop hetgeen in Kyoto is afgesproken, committeringen zou moeten aangaan. Gelet op het kabinetsberaad van de afgelopen weken en maanden, veroorloof ik mij toch de stelling dat de mate van binding die in Europees verband wordt aangegaan ten opzichte van Kyoto wel een relatie moet houden met de mate van binding van andere grote industrielanden. In de conclusie van Luxemburg is geprobeerd neutraal aan te geven dat alle industrielanden met meer dan 5% gaan reduceren. Wij vinden dat een nuttige eerste stap. Er was rondom de tafel best enig verschil in toon tussen lidstaten over de waardering van de gang van zaken op Kyoto. Nederland heeft naar aanleiding van de discussie in de Raad daarop het volgende gezegd. 8% is aanmerkelijk minder dan de 15% waarvoor wij ons hebben ingespannen, maar vijf of zes maanden geleden, toen wij in Denver bij elkaar waren voor de top van de acht, waren de Verenigde Staten zelfs aan stabilisatie absoluut niet toe. Ook de Japanners namen daar een andere positie in dan die welke in Japan mogelijk was gebleken. Om tot elkaar te komen heeft Europa zijn ambitieniveau verlaagd en daarbinnen heeft ook Nederland het niveau waaraan men zich binnen die bindende aanpak committeert, verlaagd. De grote winst van Kyoto is geweest dat de doelstelling van anderen in belangrijke mate naar boven is opgetrokken.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Ik wil de minister-president bedanken voor dit antwoord, maar ik wil hem wel nog even een vraag stellen over een tussenzinnetje. Ik wil hier overigens nu geen heel debat gaan voeren over Kyoto. Ik had het, eerlijk gezegd, toch iets normaler gevonden als de Europese Unie een dag of wat na Kyoto gewoon had gezegd dat zij voor die 8% staat. Zij had moeten zeggen: wij zijn met 15% naar Kyoto gegaan, wij zijn op 8% uitgekomen en daar staan wij voor.
Het gaat mij nu even om het tussenzinnetje. De Europese Unie heeft haar ambities naar beneden gesteld, ook om internationaal vergelijkende redenen, maar het tussenzinnetje was dat Nederland dat ook heeft gedaan. Daar weet ik nog niets vanaf. Er zal nu binnen Europa opnieuw een discussie plaatsvinden over de lastenverdeling binnen Europa. Ik heb de indruk dat de minister-president wellicht een "slip of the tongue" maakte. Ik weet namelijk niets over een veranderende positie van Nederland. Nederland heeft getekend voor 10%. Ik weet niet of er al nieuwe percentages zijn afgesproken. Volgens mij is dat niet het geval.
Minister Kok:
Ik weet niet of ik een "slip of the tongue" heb gemaakt. Het kan best zijn dat ik iets te kort door de bocht redeneer. Mij staat bij dat wij hebben ingezet op min 15% voor Europa en dat het daarbijbehorende aandeel van Nederland min 10% was. Dat hebben wij van een aantal randvoorwaarden voorzien, waaronder een gezamenlijke aanpak met de andere industrielanden. Wij zijn vanwege de noodzaak van die gezamenlijke aanpak op min 8% voor Europa gekomen.
Ik moet waarschijnlijk buigen voor de heer Van Middelkoop, want ik denk dat hij beter in het dossier zit.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Doet u dat voor een keer ook omdat die 8% niet meer te vergelijken is met die 15%. Het zijn niet meer dezelfde percentages. Ik zou het zeer betreuren als er nu met een stelligheid die de minister-president niet kan waarmaken, uit zijn mond kan worden genoteerd dat de ambities van Nederland naar beneden zijn geschroefd, terwijl er nog besluitvorming over moet plaatsvinden. Ik wil de minister-president gewoon even waarschuwen.
Minister Kok:
Ik ben de heer Van Middelkoop dankbaar dat ik niet vlak voor Kerstmis op deze bananenschil uitglijd. Ik zal nog even heel kort mijn eigen denken toelichten. Wij hebben ingezet op min 15%. Dat hebben wij niet kunnen halen en wij zijn op min 8% uitgekomen. Dat is dus wat minder. Bij min 15% hoorde min 10% voor Nederland. Daarom dacht ik dat bij een lagere Europese bijdrage van min 8%, de Nederlandse bijdrage ook minder zou zijn dan min 10%. Maar dat blijkt niet zo te zijn. Dan heb ik helemaal niets gezegd. Ik begrijp nu dat de hele wereld minder gaat doen, maar dat Nederland meer gaat doen.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Ik zal de minister-president niet vermoeien met de techniek, maar ik wil hem aanbevelen om toch even af te wachten wat minister De Boer daarover in het kabinetsberaad heeft te vertellen. De percentages zijn echt niet meer te vergelijken, omdat wij naar Kyoto gingen met drie gassen en wij met zes gassen zijn teruggekomen. Ik leg dat later graag nog een keer uit.
Minister Kok:
Ik ben razend benieuwd.
Voorzitter! Ik wil tot slot nog iets zeggen over de millenniumproblematiek. Toen wij dat onderwerp aan de orde stelden, dacht de Luxemburgse premier even dat het om festiviteiten op 1 januari ging. Het gaat echter om het grote probleem dat gepaard gaat met aanbreken van een nieuw millennium. Er is in de Europese Raad uiteraard niet inhoudelijk over gesproken, maar wij hebben aan de hand van een brief aan het Britse en Luxemburgse voorzitterschap en een brief aan de Commissie aandacht gevraagd voor de noodzaak dat de Commissie met een mededeling daarover komt en dat het nieuwe voorzitterschap dit met prioriteit opneemt. Dat is in de conclusie opgenomen en het Britse voorzitterschap heeft expliciet aangegeven dat men hier ook inderdaad met prioriteit aan werkt. Premier Blair heeft ook als een van de eersten op dit terrein belangrijke initiatieven in het eigen land genomen. Er heeft inhoudelijk dus geen bespreking plaatsgevonden. Je zou derhalve kunnen zeggen dat er geen sprake is van voortgang. Maar er is wel sprake van agendering in het Europese kader met de bedoeling daar een follow-up aan te geven.
De voorzitter:
Alvorens het woord te geven aan de minister van Buitenlandse Zaken, wil ik mevrouw Sipkes verontschuldigen wegens een noodzakelijke verplichting elders in dit huis.
Minister Van Mierlo:
Mevrouw de voorzitter! De Kamer heeft eigenlijk meer opmerkingen gemaakt dan vragen gesteld. Dat hangt waarschijnlijk samen met het feit dat wij nog geen week geleden met elkaar alle onderwerpen redelijk goed hebben doorgenomen. De minister-president heeft met een grote volledigheid weergegeven wat er op de top gebeurd is. Aangezien ook de meeste opmerkingen door de regering worden onderschreven, kan dat betekenen dat ik vrij kort kan zijn. Ik wil iets zeggen over de uitbreiding en over Turkije en Cyprus. Dat is het belangrijkste.
Wat de uitbreiding betreft is in algemene zin door de Kamer een verschillend oordeel gegeven hoe groot wij de mijlpaal moeten zien. Velen zagen een mijlpaal, anderen – mevrouw Sipkes – niet. De heer Woltjer zegt: wat een historische top had moeten worden, eindigt in een bittere ruzie. Het is naar mijn gevoel wel degelijk een historische gebeurtenis geweest. Uit de feitelijke waarneming van wat is besloten, kan dit worden afgeleid. Je kunt het vooral ook afleiden uit de reacties van de meest betrokkenen bij het proces, in dit geval degenen die 50 jaar hebben moeten wachten. Misschien is de gevoeligheid voor deze taxatie nog groter geworden na gisteren, waar mij weer eens bleek hoe bij de uitbreiding van de NAVO in misschien nog sterkere mate die emoties naar voren kwamen. Ik herhaal wat ik op de persconferentie heb gezegd. Zo'n ingewikkeld proces is vaak een gezeur, een geruzie, gemillimeter en een gedoe. Als je dan het resultaat presenteert aan degenen die daarop 50 jaar hebben gewacht, dan weet je ineens weer waarvoor je dit alles doet. Dat had ik een week geleden. Wat dat betreft ben ik verwend, want ik had het gisteren weer.
Voorzitter! De heer Van der Linden heeft het zo beleefd dat de taxaties van de drie betrokken bewindslieden min of meer strijdig waren, in ieder geval totaal verschillend. Ik zal zeggen wat er precies aan de hand was. Men zal zich uit het debat van verleden week en weken daarvoor herinneren dat de grote vraag was hoe je de verzoening vindt – de heer Weisglas heeft het gezegd; nog bedankt voor de complimenten aan het adres van de regering – tussen ongelijke uitgangspunten. Dat is maandenlang een groot dispuut geweest. De Nederlandse regering heeft geprobeerd een bijdrage te leveren om het minder strijdig aan elkaar te maken, heel dicht bij elkaar te brengen. Ik moet erkennen dat de kroon op het werk door het voorzitterschap is gezet door de vondst om beide categorieën in het verdrag te huisvesten: in de artikelen O en N. In artikel O van het Verdrag van Amsterdam is het gehele toetredingsproces gehuisvest. De vondst was dat de onderhandelingen van het begin af aan gebeuren in intergouvernementele conferenties die meteen beginnen. Je kunt heel gemakkelijk een intergouvernementele conferentie aan het einde van een proces houden. Dan heb je één dag zo'n conferentie. Dan voldoe je aan de noodzakelijke voorwaarden die in artikel N staan. Als wij de eerste toetredingsconferentie houden, dan gaan er een paar dingen van start. De gesprekken onder artikel O met alle landen beginnen. Zes intergouvernementele conferenties beginnen dan ook met de zes landen die dan zogenaamd gaan onderhandelen.
De heer Van der Linden (CDA):
Is het onderscheid dan zo haarfijn, dat er bij de start van het onderhandelingsproces geen onderscheid meer is? Betekent dat dat de landen die volgen automatisch in een intergouvernementeel proces schuiven?
Minister Van Mierlo:
Nee, het is geen automatisme. Er is sprake van een heel duidelijk onderscheid, zelfs duidelijker dan het een paar weken geleden was. Er zijn landen waarmee je onmiddellijk een IGC begint, ex artikel N, en alle landen zijn bezig onder artikel O. Daardoor heeft geen der landen meer het gevoel dat het uit de boot kan vallen. Alle nadelen die er voorheen aan vastzaten, gelden voor geen enkel land meer. Tegelijkertijd is het onderscheid tussen de onderhandelende partijen scherper. Voor de overgang van het een naar het ander is een besluit van de Raad nodig met consensus.
De reacties van alle betrokken landen waren buitengewoon positief. Waarom? De landen die gaan onderhandelen, hoeven niet meer bang te zijn dat zij in hun tempo geremd worden door de landen die er niet bij zijn, terwijl de landen die er niet bij zijn, de zekerheid hebben dat zij in het verdrag hun plaats hebben gekregen. Zo horen er in die zin al bij. Bovendien was er een gevoel van opluchting bij de landen die bevoorrecht waren, dat zij er niet meer toe bijdroegen de andere landen in de steek te laten. Dat was de winst. Daarom vind ik dat er op dit punt alle reden is van een succes te spreken.
Wat anders ligt het met de betrokkenheid van Turkije, een problematiek die niet helemaal los kan worden gezien van het probleem Cyprus, een van de landen waarmee een IGC wordt begonnen. Bij de behandeling van de begroting hebben wij het er uitvoerig over gehad dat Nederland als land in Europa op het punt staat een langdurige, heel belangrijke, fundamentele discussie te beginnen over de vraag van wie Europa eigenlijk is. Juridisch is het heel eenvoudig. In artikel F staat dat de landen die aan een x-aantal criteria voldoen, het recht hebben tot de Europese Unie te behoren. Dat is een juridische regel. Er zijn echter meer zaken die van toepassing zijn op het antwoord op de vraag of het aan de orde is. Op dit moment is de toetreding van Rusland of Oekraïne niet aan de orde. Is dat wel denkbaar? Zeker, dat is denkbaar, maar wij moeten niet alles wat denkbaar is meteen behandelen. De toetreding van Turkije is echter, gezien het feit dat dit land sinds 1963 een vue daarop heeft, veel meer aan de orde als vraag. Dat is relevant voor de beantwoording van de vraag van wie Europa eigenlijk is. Is er sprake van een religieuze rechtvaardiging voor een betrokkenheid, of een etnische, of een historische? Hoe ligt dit? Turkije ligt in mening opzicht historisch gezien in Europa, maar hoe dan? Ik ben er sterk voor – de heer Van Middelkoop heeft zijn bijdrage van vandaag daaraan toegevoegd – om daarover met de Kamer te blijven praten en een debat zum Grunde te hebben, overigens niet alleen in de Kamer maar ook daarbuiten.
Nu, na de top, constateer ik met enige ongerustheid dat onder de juridische en de politieke benaderingen een gevoel schuilgaat van "nicht erwünscht", ook al voldoet men aan alle criteria. Daarom hoop ik dat wij niet door de Turken ontslagen worden van de verplichting om dat debat met onszelf en met hen te houden. Er is meer aan de orde dan alleen de vraag: Turkije? Ik herhaal dat ik bijzonder blij ben met de opstelling van de CDA-fractie die in geen enkel opzicht de indruk wekt het gevoel te hebben waarvan ik zojuist repte.
De heer Van der Linden (CDA):
Ik kan uw blije gevoel verhogen als u wilt, door te citeren uit het persbericht van mijn collega en vriend Karl Lamers van de CDU in Bonn. Hij stelt daarin nadrukkelijk: Die Türkei hat auch weiterhin eine Beitrittsperspective. Met andere woorden, ook daar zijn de verschillen niet zo groot. Ik heb begrepen dat ook de vooraanstaande christen-democraat Juncker, die u zo geprezen hebt voor zijn voorzitterschap, deze opvatting heeft. Hij heeft dat kenbaar gemaakt tijdens de top.
Minister Van Mierlo:
Dat is waar. Maar ik heb het eigenlijk meer over de dingen die niet uitgesproken worden. De dingen die uitgesproken worden, deugen over het algemeen wel.
De heer Van der Linden (CDA):
Wilt u die blijheid ook uitspreken in de richting van uw coalitiegenoot de VVD?
Minister Van Mierlo:
Ik heb het al in het openbaar gezegd: de discussie is er in Europa, de discussie is er in bijna ieder land in Europa. Op heel veel punten heeft die discussie niet het karakter dat ik zojuist aangaf, maar is er gewoon een probleem om te wennen aan het idee. Ik heb er gisteren in mijn gesprek met mijn collega Cem van Turkije de nadruk op gelegd dat Turkije moet begrijpen dat Europa tijd nodig heeft om te werken en te wennen aan het idee dat Turkije lid is van de Europese Unie. Als wij begrip hebben voor de Turkse problemen, vraag ik Turkije ook om begrip te hebben voor ons probleem.
Voorzitter! Vanuit deze achtergrond kan ik zeggen dat de discussie ging over een tekst die voorlag en die ook voor ons op een aantal punten enigszins nieuw was. De tekst week wat af van teksten die wij eerder hadden behandeld in de Algemene Raad en waaraan de invloed van Griekenland niet voorbij was gegaan. Vanaf dat moment ontstaat er een probleem. Als je in de tekst een zin wilt wijzigen, heb je altijd consensus nodig. Bij consensusdiscussies is het uitgangspunt heel belangrijk. Er lag een tekst die bij ons nogal wat verbazing opriep. De tekst kreeg van ons in algemene zin de kritiek dat daarmee tot uitdrukking werd gebracht dat de verbetering van de betrekkingen tussen Turkije en Europa een soort eenzijdige verplichting was, rustend op Turkije. Nergens klonk door dat de betrekkingen tussen twee partijen alleen kunnen verbeteren door daden, acties, gestes en concessies van beide kanten. Zo zag het papier er niet uit. Er waren een heleboel punten waarover wij hadden kunnen twisten. Het was duidelijk dat wij via die weg niet tot consensus konden komen. Deze discussie stond onder het beslag van de mogelijkheid dat er een voorbehoud op de hele uitbreiding zou komen. Het is ook een keer als hypothetische mogelijkheid naar voren gekomen, maar het was iets waarvan iedereen in de zaal zich zeer bewust was. Je kunt de tekst zin voor zin proberen te verbeteren. Dat was niet mogelijk.
Toen is door ons het volgende gesteld. Hier ligt een tekst die je op verschillende manieren kunt lezen. Het gaat over criteria, het gaat over commitments. Je kunt de tekst lezen als harde voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat je tot de permanente conferentie wordt toegelaten. Je kunt ook zeggen: de landen die de permanente conferentie betreden, zijn gecommitteerd aan deze criteria en praten dus in dat kader met elkaar, ook over de problemen die het voor de vervulling oplevert. Toen is door ons gezegd dat het stellen van harde eisen voor toelating in strijd is met de zaak waarom het gaat. Je kunt iets stellen tegenover de voorwaarden voor toetreding. Te denken valt aan de Kopenhagencriteria voor toetreding tot de Europese Unie. Het gaat hier om een "hal van discussie" waarin de problemen worden besproken die onder andere moeten leiden tot de mogelijkheid om bijvoorbeeld de Kopenhagencriteria te halen. Wij zijn immers verschillend. Dat geldt net zo goed voor Slowakije en voor Turkije. Voor Turkije geldt het in nog hogere mate en op meer punten. Maar daar dient die discussieruimte voor. Het is niet logisch om te zeggen: voordat u met ons in gesprek komt op die plaats, moet u de vragen die wij daar behandelen al positief beantwoord hebben. Daarop heb ik gewezen.
Die gedachte wordt door het overgrote deel van de gemeenschap gedeeld. Het is dus niet zo dat vijftien lidstaten het gevoel hebben dat er exameneisen staan. De minister-president heeft het al naar voren gebracht, maar ik punt het nog wat aan: daarom is op ons verzoek aan het einde van het debat, eerst door Kinkel en vervolgens door de voorzitter gezegd dat wordt gevraagd om commitments aan de genoemde uitgangspunten en principes. Dat vragen wij aan alle mensen daar. De mensen die daar komen, zijn gecommitteerd aan deze criteria en principes. Maar er worden geen exameneisen gevraagd. Er wordt niet gevraagd om eerst een papier te overleggen, waarna men pas binnen mag komen. Dat is aan het einde van de conferentie door de voorzitter vastgesteld. Ik begrijp dat deze beeldvorming naar buiten is ontstaan. De tekst die daar staat, nodigt als je er niets meer van weet uit tot die andere interpretatie. Ik heb dat ook op de persconferentie in Luxemburg gezegd.
Wij hebben inderdaad een beetje bewust gekozen voor die ambiguïteit. Waarom? Dat is heel eenvoudig: omdat wij er anders niet uit waren gekomen, omdat de prijs van een conferentie die zoveel belangrijke aspecten heeft en die wordt verloren, ons te hoog was. Als wij alles helder hadden gemaakt, was er niets binnengehaald. Zo zit het internationale leven soms in elkaar. Nu is de vraag wat je ermee doet. Ik geef toe dat in de presentatie naar buiten van de zijde van het voorzitterschap, deze interpretatie ten minste op de achtergrond is gebleven. Er is niet een overdonderend beeld gegeven van deze conferentie. Ik ben daarmee akkoord gegaan. Ik heb dat ook vastgesteld en gisteren besproken met collega Cook, die het voorzitterschap nu over zal nemen. Ik heb gezegd: wat doen wij nu met die permanente conferentie? Want wij kunnen niet ontkennen dat die er ook was voor Slowakije en de landen waarmee nog geen intergouvernementele conferentie is begonnen. Er zijn echter een heleboel zaken die je gezamenlijk wilt bespreken. Dus er is een raison d'être zonder Turkije. Maar ik ontken niet dat Turkije heel belangrijk was. En het huis heeft een zekere besmetting opgelopen. Wat moet je doen? Moet je de gedachte prijsgeven? Is het een prestigezaak of is het beter om het te vergeten en iets anders te bedenken? Moet je zeggen: wij gaan die loods toch bouwen, wij hebben het afgesproken, wij gaan het doen, wij beginnen met elkaar, er is een standing invitation voor Turkije? Ik kan zeggen dat Robin Cook vrij snel tot de conclusie kwam – hij moest er natuurlijk over denken en praten – dat toch maar voor de laatste mogelijkheid moest worden gekozen. En inderdaad, het zou een negatief teken en het zou een symbool van afbraak zijn geworden als werd gezegd: nu doen wij ook de permanente conferentie niet.
De heer Van den Bos (D66):
Je kunt uiteindelijk concluderen dat het een algemene uitnodiging aan Turkije is. Maar dan ga je voorbij aan de politieke prestige van de kant van Turkije. Dan stuur je een uitnodiging, waar onderaan echter staat dat je eigenlijk liever niet hebt dat men erbij komt, dat men niet helemaal welkom is. Immers, er moet aan een aantal criteria worden voldaan waarvan iedereen weet dat die niet haalbaar zijn. Dat is natuurlijk een heel vreemde uitnodiging. Dat is een uitnodiging waaraan Turkije, los van alles, moeilijk zomaar kan voldoen. Ik denk dan aan wat in de conclusie staat.
Minister Van Mierlo:
Voorzitter! De reactie van Turkije in eerste instantie was hevig, zeer duidelijk en zeer negatief. Wij verwachten dus op het ogenblik helemaal niet dat Turkije zal toetreden als de permanente conferentie tot stand komt. De vraag is überhaupt of je om die reden het hele huis niet bouwt. Of doe je dat toch en zeg je dan: wij zullen wel zien. Er komen ontwikkelingen. Het hangt natuurlijk van het volgende af. En dat is mijn hoofdboodschap geweest in het gesprek met collega Cem: In 's hemelsnaam, breek de discussie niet af. Ik begrijp dat Turkije verontwaardigd is, teleurgesteld is etc. Ik begrijp die reactie, omdat ik een beetje weet hoe dit dispuut in dat land ligt. Ik begrijp de felheid. Zo moet je de kranten ook lezen. Dit is een antwoord op een vraag van de heer Van den Bos. Maar er staat ook voor Turkije heel veel op het spel. Het is niet evident waartoe je je wel keert, als je er ontzettende behoefte aan hebt om in ieder geval de rug te keren tot iets in een opwelling of met een bepaald gevoel. En dat weet Turkije ook. Ook Robin Cook is zich daarvan bewust. Wat dat betreft heb ik vertrouwen in het voorzitterschap van de Engelsen. Zij weten dat het hier over historisch goed gaat en dat het gaat over meer dan een land erbij of niet. Wij moeten ervan uitgaan dat de permanente conferentie tegelijk met de start van alle gesprekken en de intergouvernementele onderhandelingen, in maart, begint. Ik zeg dit echter onder voorbehoud. Het kan zijn dat wij er later in de discussie anders over gaan denken.
De heer Van den Bos (D66):
Ik ben het met de minister eens dat de wederzijdse belangen van Turkije en Europa uiteindelijk de kans vergroten dat beide partijen tot elkaar komen. Maar ik vind het enigszins bizar dat, zoals de minister zegt, een meerderheid van de aanwezigen iets wil en dat er uiteindelijk toch een ander resultaat uitkomt omdat je een bepaald voorstel van de Luxemburgse voorzitter alleen met consensus, en dus niet, kunt veranderen. Daaruit moet de conclusie worden getrokken, dit mede in de richting van de heer Van der Linden, dat het Luxemburgse voorzitterschap wel erg de oren naar Griekenland heeft laten hangen. Het Luxemburgse voorzitterschap is dus onevenredig verantwoordelijk voor deze merkwaardige gang van zaken.
Minister Van Mierlo:
Iedereen trekt zo zijn eigen conclusies. De regering heeft er geen behoefte aan om daarop in te gaan. Ik constateer dat er een gecompliceerd beeld ligt. Ik zal mij ervoor inzetten om Turkije op gehoorsafstand te houden en daarna dichterbij te krijgen, om Turkije dus in gesprek met Europa te krijgen, met name over de vraag of toetreding van Turkije tot de Europese Unie een keer mogelijk is. Daarvoor is meer tijd nodig.
In dit kader kom ik kort over Cyprus te spreken. Ik ben bang dat wij al heel gauw het probleem Turkije voelbaar krijgen in de behandeling van Cyprus. Per slot van rekening moeten wij met Cyprus een intergouvernementele conferentie beginnen, tegelijk met de andere kandidaten. De vraag is gesteld door de heer Hendriks en de heer Van den Bos of het acceptabel is om alleen het Griekse deel te laten deelnemen. Dan moet je een onderscheid maken tussen het einde van het proces en het begin. Het is dwaas om over het einde van het proces nu al definitieve uitspraken te doen. Wij moeten aan het begin heel duidelijk zeggen dat het de bedoeling is dat de eindpositie is: een ongedeeld Cyprus. Dat wil zeggen: een Cyprus ontdaan van de problematiek die het nu heeft. Wanneer het een vorm van gedeeldheid betreft die hanteerbaar is en waarmee heel goed kan worden geleefd, ook in de Unie, dan is het iets anders. Maar in principe moet dat probleem opgelost zijn. Dat is het belangrijkste uitgangspunt geweest, waaraan het verlangen was gekoppeld om de weg daar naartoe te bewandelen met een Griekse delegatie die was samengesteld uit de twee gemeenschappen. Deze twee punten zijn aanvankelijk als harde condities geformuleerd, maar zijn voor iedereen meer acceptabel geworden door ze niet als harde condities maar als zeer belangrijke uitgangspunten neer te zetten. Dat was inderdaad niet het allerplezierigste moment in de discussies. Maar dat staat er dus nu wel. Ik ben bang dat de komende maanden de medewerking van het Turkse deel zal afhangen van de medewerking die Turkije bereid is te geven aan dat proces. Die bereidheid is niet gestimuleerd door de top in Luxemburg. Ik ben daar bezorgd over. Er liggen nog een paar akkefietjes, zoals de voornemens van de Cypriotisch regering om raketten in te voeren uit Rusland en het absolute voornemen van Turkije om dat nooit toe te staan. Als je dat allemaal bij elkaar zet, is er reden om met grote behoedzaamheid en waakzaamheid tewerk te gaan, om eens een paar clichés achter elkaar te gebruiken. Daarom heb ik hierover langdurig met de Amerikanen, met mevrouw Albright en haar medewerkers, gesproken. Er is ook van die kant grote zorg. De heer Van Middelkoop heeft gevraagd hoe zich onze activiteiten verhouden ten opzichte van die van de VN of de VS. Wij benadrukken nog steeds – en ook Robin Cook is dat van plan – om alle verschillende invalshoeken te bedienen vanuit één gezamenlijke gezichtshoek. De VN heeft de opdracht om ervoor te zorgen dat de deling van Cyprus verdwijnt. Wij hebben er belang bij dat de VN daarin slaagt. Wij moeten er ook voor zorgen dat de manier waarop wij tewerk gaan, niet de VN in de weg zit. Want dan zitten wij onszelf in de weg. Die samenhang wordt erkend. De Amerikanen kunnen een belangrijke rol spelen, omdat zij niet direct betrokken zijn bij de verschillende belangen van Cyprus. Er is dus alle reden om de samenwerking met de Amerikanen daadwerkelijk op te zoeken. Het proces is gestart. Ik zal de Kamer nauwkeurig op de hoogte houden van de ontwikkelingen.
De heer Rouvoet (RPF):
Voorzitter! Wil de minister ook kort ingaan op het Midden-Oosten?
Minister Van Mierlo:
Zeker. De heer Weisglas heeft het betreurd dat Irak en Iran niet in het communiqué voorkwamen. Die komen er regelmatig wel in voor, maar niet in dit communiqué. Irak staat trouwens als probleemleveraar wat asielzoekers betreft, wel in het communiqué. Over de problematiek van Iran, op het ogenblik zeer in ontwikkeling, hebben wij niet in het communiqué gesproken, omdat dit communiqué heel expliciet ging over het Midden-Oostenprobleem in zijn kortste versie. Het gaat dan om de directe Israëlisch-Palestijnse kwestie, met een paar verwijzingen naar Libanon, Syrië en Egypte. Maar dat is dus de kleinste vorm van het Midden-Oostenvredesproces. Dat hebben wij willen behandelen. Ik kan zeggen dat wij er nog steeds zeer voor ijveren om met de Amerikanen ook op dit dossier te komen tot gezamenlijke verklaringen. Ook hierover heb ik gisteren met mevrouw Albright gesproken.
Gevraagd is of het bij het woord "eventual" ging om "eventueel" of "mogelijk". "Eventual" betekent inderdaad: uiteindelijk. Hier is "mogelijk" bedoeld: de mogelijke oprichting van de Palestijnse staat. Er heeft ooit gestaan: de oprichting van de Palestijnse staat. De Nederlandse regering heeft dat toen afgezwakt tot: de mogelijke oprichting. Maar achter die zin staan wij dan ook echt. Wij vinden dat met "de oprichting van de Palestijnse staat" vooruit wordt gelopen op de uitkomst. Wij hebben altijd gezegd dat wij de uitkomst aan de partijen overlaten. Wij willen de verschillende haalbare opties niet blokkeren.
Er is gesproken over steun aan Palestijnse instellingen in Jeruzalem. De Palestijnse instellingen in Jeruzalem staan op het ogenblik zo zwaar onder druk dat zij enige steun wel degelijk kunnen gebruiken. Dat hoeft helemaal niet ten koste van het vredesproces te gaan.
Voorzitter: Bukman
Staatssecretaris Patijn:
Voorzitter! Ik bevestig dat de minister van Financiën op korte termijn schriftelijk zal rapporteren over de discussie over het Rotterdameffect. Het is goed om op een rijtje te zetten waar de discussie over gaat en wat de onderliggende feiten zijn.
De heer Woltjer (PvdA):
Over dit rapport wordt thans in het openbaar gediscussieerd. Is het juist dat het al lang bij de lidstaten ligt? Wordt het inderdaad al een week of vier op de ministeries van financiën bediscussieerd?
Staatssecretaris Patijn:
De vraag waar het rapport allemaal ligt, kan ik niet beantwoorden. Het enige wat ik weet, is dat er aanwijzingen zijn dat het rapport niet goed is. Daar gaat de discussie over. Het lijkt mij belangrijker om dat eerst gezamenlijk vast te stellen, voordat wij ons druk maken over de verspreiding van het rapport.
De heer Woltjer (PvdA):
Ik respecteer het antwoord van de staatssecretaris, maar wij moeten ervoor oppassen dat wij elkaar niet gaan verketteren. De discussie over het Rotterdameffect is wel degelijk een element in de totale discussie over de nettobijdrageproblematiek. Als het rapport fout is, moet er zo snel mogelijk een beter rapport komen.
Staatssecretaris Patijn:
Er is een discussie over het Rotterdameffect. Wij vragen wetenschappelijke instituten om daar nader onderzoek naar te doen. Verder worden er verkeerde statistische gegevens gebruikt, waardoor de discussie weer van voren af aan begint. Helaas is het rapport op de een of andere manier in de publiciteit terechtgekomen. In de politieke discussie zijn mensen er te ver op vooruitgelopen. Het is goed dat de minister van Financiën nog eens aangeeft wat het rapport precies inhoudt, waar de discussie over het statistische materiaal om draait en welke conclusies de Commissie al of niet heeft getrokken.
De heer Weisglas (VVD):
De staatssecretaris heeft vorige week zelf een antwoord gegeven op de vraag van de heer Woltjer waar het conceptrapport zich bevindt. De staatssecretaris beantwoordde die vraag in het algemeen overleg met: in de prullenmand. En daar moet het maar blijven.
Staatssecretaris Patijn:
De minister van Financiën zal dat nader toelichten.
Voorzitter! Komen er extra middelen voor de hele preaccessiestrategie? Ja, dat staat heel uitdrukkelijk in het communiqué. Naast Phare zullen extra faciliteiten in het leven worden geroepen. Na het jaar 2000 zullen extra middelen, hetzij onder het landbouwrichtsnoer, hetzij uit de preaccessiestrategie, voor de landbouwhervormingen worden aangewend. Er zal een financiële acceleratie plaatsvinden van de Europese bijdrage aan het herstructureringsproces.
De heer Weisglas heeft gevraagd naar de programma's en instituten waar de toekomstige leden van de EU nu al in kunnen participeren. Dit staat gedeeltelijk in het communiqué. Het gaat met name om onderwijs en onderzoek, dus de technologieprogramma's. Die discussie is nog niet afgerond. Er zullen ad-hocbesluiten over moeten worden genomen. Het zal niet zo zijn dat alle elf tegelijk aan één programma gaan deelnemen. Dat hangt ook van de belangstelling en de capaciteit tot deelneming af. Wij denken zeker ook aan programma's die ontwikkeld worden onder de derde pijler op het punt van criminaliteitsbestrijding. Dat lijkt mij een van de belangrijkste onderwerpen in dit verband.
Ik wil kort reageren op de bouwkundig-filosofische vraag van de heer Woltjer. Hoe kun je in godsnaam een uitbreiding ingaan zonder dat de bouwplannen gereed zijn? Het belang van dit besluit is het politieke signaal aan Centraal-Europa. De strategische keuze om deze landen te integreren in de westerse politieke en economische structuur is gemaakt en wordt in uitvoering genomen. De eis dat wij zo'n proces alleen kunnen ingaan als alles op het punt van de Agenda 2000 inhoudelijk of institutioneel tot in de puntjes is uitgezocht, leidt tot een aanzienlijk uitstel van het besluit. Er is bewust gekozen om dat niet te doen. Per slot van rekening zijn deze landen al zes, zeven jaar in transitie. Op een gegeven moment moet het proces een aanvang nemen.
Er is nog een andere reden. Het is onverstandig om allerlei besluiten te nemen over de toekomstige beleidsinhoud en de toekomstige institutionele structuur op ons huidige waarnemingsbeeld en ons huidige referentiekader. Er zullen bepaalde dingen drastisch strategisch veranderen in de Europese samenleving. Wat betekent de enorme stijging van het aantal leden überhaupt voor het functioneren van de Unie? Van zes, negen, twaalf, vijftien, naar 25, 30 over vijftien jaar. Het gaat ook over de heterogeniteit. Wat betekent de heterogeniteit aan welvaart, aan politieke tradities, aan culturele tradities überhaupt voor het door ons na te streven Europese samenwerkingsmodel? Ik denk aan de institutionele inrichting, aan de bevoegdhedentoedeling, enz. Tekent de heer Woltjer ook voor de radicale mening over zoveel mogelijk meerderheidsbesluitvorming op belastinggebied, op het gebied van strafrecht in een zo heterogene Unie? Ik wil die discussie graag met hem aan. Men herinnert zich de discussie over de flexibiliteit, over de verschillende modellen van integratie. Het uitsluitend beschrijven van het Uniemodel in de voltalligheid geeft ons onvoldoende beeld van de manier waarop de Unie zich de facto zal ontwikkelen, mede op basis van flexibiliteit. De EMU is daarin het eerste praktische voorbeeld, maar met het Verdrag van Amsterdam hebben wij de rechtsbasis voor versnelde en andersoortige ontwikkelingen in de Unie. Het lijkt mij goed om dat op ons te laten inwerken, voordat wij hoge eisen gaan stellen aan de toekomstige structuur. Dan kom je in discussies terecht over de bandbreedte die Europa aankan en over de strategische oriëntaties. Die moeten wij meenemen, voordat wij onszelf de eis stellen dat wij op korte termijn een blauwdruk invullen. Dan zou deze te veel bestaan uit simpele extrapolaties van bestaande ideeën, die niet het antwoord bieden op de vraag hoe de Unie in het jaar 2005, 2010 geïntegreerd moet zijn. Wij moeten diep ademhalen en die strategisch-politieke discussie aangaan.
De heer Woltjer (PvdA):
Ik kan de staatssecretaris wel volgen, zij het dat hij af en toe dingen in mijn mond legt die onjuist zijn. Het gaat er niet om of je kiest voor verdieping en pas dan uitbreiding. Uitbreiding is een goede zaak. Het gaat nu om de discussie over de verdieping. Die moeten wij nu aangaan. De staatssecretaris zegt dat wij daar nog wel tijd voor hebben. Ik zeg dan: nee, want zo werkt de Unie niet. De langzaamste bepaalt de richting. Wij moeten daar niet al te gemakkelijk over doen. Wij moeten de diepgaande discussie zo snel mogelijk aangaan. Dat is ook de stellingname van Delors.
Staatssecretaris Patijn:
Ik ben een groot voorstander van de gedachte van Delors, om een wijze man of wijze mannen aan het werk te zetten om het materiaal te verzamelen om de gedachten en de discussie te verbreden. In termen van formele onderhandelingen of intergouvernementele conferenties moeten wij echt de tijd nemen. Die tijd hebben wij ook. Laten wij wel wezen, de eerste echte uitbreiding zal zich niet voor het jaar 2004, 2005 voltrekken. Als wij die tijd hebben, is het onverstandig om de discussie nu te forceren op een politieke input, op een begrippenapparaat dat naar mijn gevoel onvoldoende is om in te schatten hoe de situatie er in de tweede helft van het volgende decennium werkelijk zal uitzien. De strategische oriëntatie, de bandbreedte die Europa aankan, de invloed van een sterk stijgend ledental van een veel grotere heterogeniteit, hebben ook consequenties voor onze nationale positionering. Die discussie moeten wij aangaan, maar wij moeten niet te snel conclusies trekken.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt van 19.05 uur tot 19.20 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19961997-3055-3079.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.