Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Wij zijn gisteren geconfronteerd met verbazingwekkende uitspraken van mevrouw Borst, de minister van VWS. Zij heeft publiekelijk verklaard het niet eens te zijn met het kabinetsbesluit dat ten grondslag ligt aan de nota van wijziging op de herstructureringswet varkenssector. De D66-ministers in het kabinet zouden aantekening hebben gevraagd dat zij tegen dat besluit zijn. Dat kan. Maar als een minister dan vervolgens in het openbaar een haar verwante fractie oproept de rug recht te houden in het verzet tegen de wet, zoals die er nu ligt, en daarbij de verwachting uitspreekt dat de andere coalitiefracties, die van de PvdA en de VVD, wel van hun dwaalspoor zullen terugkomen, dan zijn wij geconfronteerd met een staatsrechtelijk gezien onaanvaardbare daad die uniek kan worden genoemd en een novum is in onze parlementaire geschiedenis: een openlijke oproep aan de Kamer om oppositie te voeren tegen een kabinetsbesluit, waarvoor de minister zelf mede verantwoordelijk is. Dat kan niet zonder meer passeren. De eenheid van het kabinetsbeleid is in het geding. De minister-president is daarvoor verantwoordelijk.

Vervolgens heeft mijn fractie overwogen wat daaraan te doen valt. Onze eerste optie is een interpellatie. Mij dunkt dat daarvoor alle reden is. Artikel 133 van ons Reglement van orde gaat daarover. Mijn fractie heeft overwogen dat het eerste lid van dat artikel zich bij eerste lezing lijkt te verzetten tegen een interpellatie. Immers, zo'n interpellatie moet gaan over een onderwerp dat vreemd is aan de orde van de dag. Welnu, dat kan in dit geval niet worden gezegd, want wij zullen vandaag nog beraadslagen over de varkenswet. Maar het accent ligt bij het staatsrechtelijke punt. Dat is een ander punt. De laatst getrokken conclusie van mijn fractie is daarom dat het toch een interpellatie moet zijn. Deze moet zo snel mogelijk worden gehouden. De interpellatie richt zich op de minister-president, vanwege zijn hoeden over de eenheid van het beleid, en uiteraard op de betrokken minister, mevrouw Borst.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Ik denk dat de bizarre situatie waar collega Van der Vlies melding van maakt, een interpellatie meer dan rechtvaardigt. Ik maak echter wel graag een onderscheid tussen het onderwerp wetsvoorstel herstructurering varkenshouderij en het puur staatsrechtelijke dispuut, het staatsrechtelijke novum waarover wij praten, althans over zouden willen praten. De opvatting van het CDA is dat de interpretatie van het door de collega aangehaalde artikel zo zou moeten zijn, dat beide onderwerpen uit elkaar kunnen worden gehaald en dat derhalve het interpellatieverzoek van de heer Van der Vlies voluit kan worden ondersteund. Ik maak daarbij wel de aantekening dat wij die interpellatie dan graag zouden willen richten tot de minister-president en de minister van VWS.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is conform mijn verzoek.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Dan zijn wij het ook op dat punt eens.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Namens de fractie van GroenLinks wil ik het verzoek van de heer Van der Vlies ondersteunen. Dat geldt ook voor de vorm waarin hij het heeft gegoten. Het zou – als je omgekeerd redeneert – te gek zijn dat een situatie zoals die zich gisteren heeft voorgedaan, niet zou kunnen leiden tot een interpellatie omdat er een relatie is met een onderwerp dat vandaag of morgen aan de orde is. Dat zou een vrijbrief zijn voor het maken van dit soort opmerkingen, zonder dat er apart in een spoeddebat in de Kamer over dat staatsrechtelijke punt zou kunnen worden gesproken. Dat kan natuurlijk niet, want dit soort oproepen tot oppositie moeten óf niet gedaan worden óf veel vaker gedaan worden. Dat laatste is ook interessant, maar daar zal ik straks bij de interpellatie inhoudelijk iets over zeggen. Dat kan echter niet zonder dat dat als apart staatsrechtelijk punt besproken wordt met de minister-president en de betrokken minister. Wij ondersteunen het voorstel dus voluit.

Ik wil wel nog een procedurele aanvulling geven. Het lijkt mij dat dit spoeddebat moet plaatsvinden voordat het debat over de wetgeving inzake de varkenssector zijn vervolg krijgt en de minister zal spreken. Wij weten nu namelijk nog niet namens wie de minister zal spreken.

De heer Van Boxtel (D66):

De fractie van D66 zal zich niet verzetten tegen de wens van de Kamer om over staatsrechtelijke noviteiten te debatteren en ziet daarna reikhalzend uit naar het vervolg over de inhoud van de varkens.

De heer Wallage (PvdA):

Ik weet niet of hier iemand zich kan verheugen op de inhoud van de varkens, maar dit terzijde.

Ik kan mij wel voorstellen dat de oppositiefracties de minister-president en de betrokken minister willen interpelleren. Ik had zelf een iets minder opgewonden reflex, omdat ik wel begreep hoe mevrouw Borst het bedoelde en dat zij uiteraard van de eenheid van het regeringsbeleid uitgaat. Als dat hier straks allemaal nog eens uit de doeken gedaan moet worden, verzet ik mij daar niet tegen.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik steun het voorstel van de heer Van der Vlies. Ik denk dat die vorm de beste weg is om zo snel mogelijk van het dwaalspoor naar het voerspoor te gaan, want daar gaat het uiteindelijk om.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Ook de fractie van de VVD ziet geen reden om bezwaar te maken tegen het verzoek van collega Van der Vlies.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Ik heb de minister gisteren over het onderwerp waar collega Van der Vlies nu een interpellatie voor aanvraagt, een vraag gesteld. Het antwoord daarop heeft mij nog niet bereikt, maar in principe kan ik akkoord gaan met het voorstel van collega Van der Vlies. Ik hoop dat het antwoord van de minister enige verlichting kan geven in de commotie die binnen het kabinet heeft plaatsgehad.

De voorzitter:

Ik stel voor, het verzoek van de heer Van der Vlies in te willigen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Er is gevraagd om het debat zo spoedig mogelijk te houden. Dat zou stante pede kunnen, maar mij lijkt het geschikter om het te houden tussen het Europadebat en het vervolgdebat over de herstructurering van de varkenshouderij. Het is namelijk gebruikelijk dat interpellatievragen van tevoren worden ingeleverd bij degenen die worden geïnterpelleerd. Dat vraagt ook enige tijd.

De heer Wallage (PvdA):

Ik heb een puur praktische reden om u te verzoeken die volgorde om te draaien. Als het niet anders kan, buig ik uiteraard voor uw wil, maar ik zou het op prijs stellen als de interpellatie direct wordt gehouden en daarna het Europadebat.

De voorzitter:

Dat hangt van twee dingen af, in de eerste plaats van de vraag of de heer Van der Vlies zich zodanig heeft voorbereid dat hij de interpellatievragen gereed heeft, zodat die naar de betrokken bewindslieden toe kunnen, in de tweede plaats van de vraag of de betrokken bewindspersonen beschikbaar zijn.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Als het erom gaat of ik mij heb voorbereid, hoeft u daar geen twijfel over te hebben. Ik heb mij daarop voorbereid. De vragen zijn er, maar zij liggen op mijn bureau in mijn werkkamer. Daarom vraag ik u mij een kwartier tijd te geven.

De voorzitter:

Dan stel ik voor, dat wij deze interpellatie over een kwartier houden, met maximale spreektijden van 5 minuten.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt 14.25 uur tot 14.45 uur geschorst.

De voorzitter:

In het kader van de regeling van werkzaamheden is het woord aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Ik heb gisteren bij de regeling van werkzaamheden namens de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken gevraagd om een notitie over de positionering van de Nederlandse Antillen en Aruba tegen de achtergrond van de Europese eenwording. Onmiddellijk nadat ik dat had gevraagd, is mij gebleken dat die notitie eind november al binnen was gekomen, maar door een misverstand niet was verspreid binnen de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken. Voorzover uit mijn verzoek een verwijt heeft mogen doorklinken in de richting van de regering, wil ik dat graag rechtgezet hebben. Dat heb ik bij dezen gedaan.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb gisteren op deze plek mondelinge vragen gesteld aan de minister van Volksgezondheid. Bij de beantwoording van die vragen heeft de minister de Kamer verteld dat zij in het geheel niet op de hoogte was van een zwartboek dat de vereniging van consultatiebureau-artsen naar haar zou hebben gestuurd. Dat is feitelijk onjuist. Verificatie van onze kant heeft aangetoond dat dit zwartboek in de zomer reeds naar het ministerie is opgestuurd; sterker nog, dat het ministerie zelfs heeft gereageerd naar die federatie van artsen. Ik zal de namen van de desbetreffende ambtenaren niet noemen, maar het is niet de eerste keer dat de minister de Kamer bij nader inzien niet juist heeft geïnformeerd bij de beantwoording van mondelinge vragen. In juni van dit jaar heb ik vragen gesteld over de intensive-carebedden, waarbij de minister zich later ook op drie punten moest corrigeren. Ik wil de Kamer de vraag voorleggen of zij vindt dat dit gegeven past in het kader van de interpellatie of niet.

De voorzitter:

Het lijkt mij dat dit niets te maken heeft met de inhoud van deze interpellatie.

De heer Marijnissen (SP):

Die indruk had ik al. Daarom wil ik graag van de minister bij nader inzien een tweede opvatting vernemen: of wat ik hier te berde breng toch juist blijkt te zijn, en waarom zij dan de Kamer gisteren onjuist heeft geïnformeerd. Ik wil van de minister-president, als het kan ook vandaag, schriftelijk vernemen of hij deze gang van zaken oorbaar acht, ja of nee.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven