Vragen van het lid Dankers aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over de "Melkertbanen".

Mevrouw Dankers (CDA):

Voorzitter! De asperges steken regelmatig de kop op in de krantekoppen. Afgelopen donderdag gebeurde dat weer, omdat langdurig werklozen die enkele weken asperges zijn gaan steken kennelijk niet meer in aanmerking komen voor de zogenaamde Melkert-2-banen, de 20.000 experimentenbanen. Vaker komen er signalen tot ons dat mensen die in een uitkeringssituatie zitten, als het ware door onze regels worden gestimuleerd om toch vooral niets te doen, omdat zij anders het risico lopen niet meer aan de criteria te voldoen voor arbeidsinpassingsbevorderende maatregelen.

In de pers waren ook toenemende signalen te lezen over de problemen die er zijn met de invulling van de banen. Het Parool sprak van een vergadercircus dat de Melkert-plannen bedreigt. Elsevier sprak van bureaucratie en maakte zelfs gewag van oplopende irritaties bij ambtenaren en beoogde werkgevers. De banenplannen zijn het speerpunt van het sociale beleid van dit kabinet. In het regeerakkoord wordt gesproken over een belangrijke bijdrage aan de sociale norm. Ten behoeve van de realisatie van de banenplannen worden intussen bijvoorbeeld duizenden banen geschrapt bij arbeidsvoorziening en daaraan gelieerde instellingen. Wij hebben daarom de volgende vragen.

Is het achterwege blijven van een bepaling voor langdurig werklozen die het afgelopen jaar korte tijd hebben gewerkt een weeffout, zoals in de kranten wordt gesuggereerd, dan wel een bewuste keuze van de minister? Zijn er meer regelingen waarin dergelijke bepalingen ontbreken? Kloppen de signalen dat het invullen van de banenplannen op veel plaatsen stagneert, omdat de criteria niet passen binnen de CAO's en functiewaarderingsstelsels, omdat toekomstige werkgevers de doorgroei niet kunnen garanderen en omdat werknemers teveel in inkomen achteruitgaan?

De voorzitter:

U moet afronden.

Mevrouw Dankers (CDA):

Mijn laatste vraag is de volgende: hoe staat de minister tegenover oplossingen als aanstellingen voor een jaar, tijdelijke detachering en aparte stichtingen om de "Melkert-baners" in dienst te nemen?

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank mevrouw Dankers, die mij de gelegenheid biedt om toe te lichten...

De voorzitter:

Daar heeft u maximaal vijf minuten voor! Ik ga ervan uit dat de vragen hoe dan ook worden beantwoord.

Minister Melkert:

Zeker, voorzitter. Er zijn mij vier vragen gesteld en met uw instemming wilde ik beginnen met de beantwoording van de derde vraag. Kloppen de signalen die duiden op stagnatie bij de uitvoering van de plannen? Nee, die kloppen niet. Het verheugt mij te kunnen mededelen dat inmiddels op grond van de mij ter beschikking staande gegevens meer dan 3000 mensen aan het werk zijn in het kader van de 40.000-banenregeling of de regeling die voorziet in het experimenteren met de inzet van uitkeringsgelden. Dat is op schema, tegen de achtergrond van de doelstellingen die voor dit jaar zijn geformuleerd.

Het is de Kamer natuurlijk bekend dat wij dit jaar starten op een buitengewoon moeilijk deel van de arbeidsmarkt. Als het niet zo moeilijk was, zouden wij er op deze wijze niet mee hoeven te beginnen. Wij gaan op weg naar 40.000 banen ten behoeve van een doelgroep die niet gemakkelijk of in het geheel niet uit zichzelf aan de slag komt. Het gaat om het moeilijkste deel van de arbeidsmarkt: laaggeschoold en laagbetaald werk. Er is een massieve en langdurige inspanning van tal van betrokkenen nodig om deze creatie van banen te realiseren. Het zou eerlijk gezegd een wonder zijn als het probleemloos zou verlopen. Dat gebeurt dus ook niet. Ik sta hier niet om te zeggen dat er geen aanloopproblemen zijn. Die zijn er vanzelfsprekend wel; ik zou het raar hebben gevonden als ze niet waren opgetreden. De hoofdzaak is dat de banen er komen en dat dit gebeurt in het tempo dat ons voor ogen staat.

Volgens de laatste stand zijn er bij de gemeenten 1217 banen gecreëerd. Zoals het ernaar uitziet, zal het mogelijk zijn om de 2500 banen te halen die voor het eind van dit jaar zijn voorzien. In de zorgsector is het hetzelfde verhaal. Bij de ziekenhuizen en verpleeghuizen zijn 1500 van de 3250 beoogde banen tussen nu en over enkele maanden gerealiseerd. Dat zet zich zo voort, zodat de 2500 banen in de zorgsector, naar wij nu kunnen overzien, aan het eind van het jaar ook zullen zijn gerealiseerd. Daarnaast loopt de invulling via de lijn van experimenten met uitkeringsgelden ook behoorlijk: op dit moment zijn 623 banen gerealiseerd. Voor de overige 1300 tot 1400 die voor dit jaar op de rol staan, vinden op dit moment de sollicitatiegesprekken plaats. Ook daarbij verwacht ik dus dat wij aan het eind van het jaar op schema zullen zitten. Maar ik benadruk dat er bij de zorginstellingen, bij de gemeenten, bij iedereen die zich inspant om dit te doen, ongelooflijk veel voor nodig is om dat van de grond te krijgen. Ik herinner mij dat ik nog niet zo lang geleden terecht naar de Kamer werd geroepen om toe te lichten wat wij eventueel zouden kunnen doen aan het verlies van enkele honderden banen in de marktsector. Het is dan toch een ontwikkeling die er mag wezen, dat wij er nu in slagen om 3000 en straks meer banen van de grond te krijgen. Daar was het ons om te doen, juist voor de mensen voor wie het het moeilijkst is om dit op eigen kracht te doen.

De voorzitter:

U heeft ongeveer nog een halve minuut.

Minister Melkert:

Voorzitter! De vierde vraag heeft betrekking op de detacheringsconstructies. Het ligt in beginsel niet in de bedoeling om die toe te passen. Dat hebben wij de gemeenten die daaraan wilden beginnen, ook duidelijk gemaakt. Het zal ook in de definitieve regeling worden opgenomen, dat dit niet de bedoeling is.

Het punt van de langdurig werklozen die korte tijd gewerkt hebben, is een van de aspecten die ons onder de aandacht zijn gebracht waar misschien nog eens naar moet worden gekeken. Ik wijs erop dat het een bewuste keuze is geweest om met name mensen die langdurig werkloos zijn, dus meer dan een jaar, in deze regelingen te laten instromen. Het gaat tenslotte wel om de mensen die het moeilijkst zelf een baan kunnen vinden. Maar het spreekt vanzelf dat, als zich problemen voordoen die niet sporen met het overige beleid, wij daarin zullen voorzien. Ik doel dan bijvoorbeeld op mensen die, al is het maar voor een paar weken, in de aspergeteelt aan de slag kwamen. Zij mogen daarvoor niet worden gestraft.

De voorzitter:

U moet afronden.

Minister Melkert:

Voorzitter! Er is gevraagd of er meer regelingen zijn waarin dergelijke bepalingen ontbreken. Als wij over enkele maanden evalueren en eventueel kleine aanpassingen overwegen, dan zal dit vanzelfsprekend op de brede linie van de nu aan de orde zijnde initiatieven betrekking hebben.

Mevrouw Dankers (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de uitgebreide beantwoording over de realisatie van de plannen. Het is, als de signalen steeds luider worden dat het moeilijk loopt, uitermate goed om hier te horen dat de produktie kennelijk op schema ligt. Dat zou eigenlijk moeten inhouden dat driekwart van de banen moet zijn ingevuld. Uit de cijfers hebben wij dat echter niet kunnen concluderen. In de krant lazen wij dat de minister van plan is om een inventarisatie van de knelpunten naar de Kamer te sturen. Mogen wij erop rekenen dat zij ons voor de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal bereiken, zodat wij haar daarbij kunnen betrekken?

Mag ik uit het antwoord op de vierde vraag van de minister concluderen dat het verboden is of wordt om Melkert-banen in stichtingen onder te brengen? Naar onze informatie is daartoe toch een aantal initiatieven genomen.

Wat het antwoord op de eerste vraag betreft, zijn wij het er natuurlijk allemaal over eens dat het niet mogelijk moet zijn dat mensen worden gestraft als zij zich actief opstellen, maar het gebeurt regelmatig wel. De vraag is natuurlijk of dit binnenkort in de praktijk zal zijn afgelopen.

Minister Melkert:

Voorzitter! In ieder geval is het pure winst dat mevrouw Dankers nogmaals erop aandringt dat mensen die in de aspergeteelt hebben gewerkt, ook een kans krijgen op deze banen. Ik herinner mij namelijk nog dat de debatten met de CDA-fractie over de inzet van werklozen in de aspergeteelt niet altijd even rimpelloos verliepen. Het is vanzelfsprekend dat mensen die maar kort aan de slag zijn geweest, ook behoren tot de groep die in staat moet worden gesteld om vast werk te vinden, bijvoorbeeld in het kader van de 40.000-banenregeling. Wij zullen in de nabije toekomst de bestaande regelingen, indien dat nodig mocht zijn, daarop enten. De Kamer zal daarvan op de hoogte worden gesteld. Ik stel mij voor, de Kamer voor de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de hoogte te stellen van de voortgang op dat moment en van de eventuele kleine aanpassingen die wij zullen overwegen. Wij denken namelijk dat de hoofdlijn van de regeling goed in de steigers staat.

Daartoe hoort ook de kwestie van het onderbrengen van voor deze projecten aan te trekken mensen in stichtingen. Dat is deels gebeurd in de aanloop van projecten, omdat we gemeenten hebben aangemoedigd om het allemaal zo snel mogelijk van de grond te trekken. Maar het is niet de bedoeling dat dat een structureel karakter krijgt. Dat zal worden meegenomen in de verdere regelgeving op dit punt, hoewel mijn motto is "zo min mogelijk nieuwe en extra regels, en zoveel mogelijk praktische overeenstemming met gemeenten en zorginstellingen, om knelpunten te lijf te gaan". Zoals de Kamer bekend is, hebben we om die reden een projectleider benoemd, die zelf dag en nacht beschikbaar is om die knelpunten op te lossen. Dat gaat dus steeds beter.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Voorzitter! De minister bracht heel veel goed nieuws, maar hij zei ook dat er hier en daar wel wat aanloopproblemen waren. Is hij bereid, voor zover dat in zijn vermogen ligt – soms kun je dingen gewoon niet verhinderen – eventuele belemmeringen weg te nemen, opdat die aanloopproblemen zo klein mogelijk kunnen zijn?

Aan mevrouw Dankers wil ik de volgende vraag stellen. Ik vond het verheugend te horen dat zij zo blij is dat die banenplannen nu op schema liggen. Ik bedacht mij namelijk dat de volgende logische stap is die 200 mln. op de tegenbegroting van het CDA die bij de Melkert-banen moet worden weggehaald, te schrappen.

Minister Melkert:

Voorzitter! De vraag over de aanloopproblemen beantwoord ik als volgt. Die problemen beginnen natuurlijk al bij mijzelf en in het ministerie, en bij het vervolgens uit het ministerie naar de gemeenten en zorginstellingen krijgen van de maatregelen. Wij doen hier iets wat we jarenlang niet op deze wijze hebben gedaan. Wij aanvaarden niet langer dat werkloosheid een natuurverschijnsel is, en wij proberen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar te krijgen op het punt waar het het moeilijkst is en waar het niet vanzelf gaat. Vanzelfsprekend zijn er daarbij problemen. Ik heb al eerder over de experimenten gezegd – het zijn niet voor niets experimenten – dat we rekening moeten houden met enkele, hopelijk niet al te veel, problemen of mislukkingen. Dat behoort allemaal bij de aanpak die ons voor ogen staat. Maar de hoofdzaak is dat we resultaat boeken. Ik heb aangegeven dat de eerste resultaten in ieder geval zijn geboekt, maar ik weet ook – dat zeg ik ook tegen mevrouw Dankers – dat tussen de 3000 van nu en de 40.000 aan het eind van deze kabinetsperiode nog een heel lange weg te gaan is. We zullen nog regelmatig moeten spreken over het oplossen van fricties die we op die weg tegenkomen. Eén ding staat echter voorop: we zullen er alles aan doen om die fricties uit de weg te ruimen.

De voorzitter:

Ik geef mevrouw het Dankers het woord, alleen om de vraag van mevrouw Kalsbeek te beantwoorden.

Mevrouw Dankers (CDA):

Voorzitter! Als op dit punt eenmaal een besluit is genomen, willen wij even enthousiast als anderen controleren of die plannen ook worden waargemaakt. Wij zullen daarmee niet afstappen van onze bezuinigingsvoorstellen ten laste van de Melkert-banen, want wij blijven normale werkgelegenheid vanuit de sectoren een beter alternatief vinden.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik heb twee vragen aan de minister. Ik ben blij met diens toezegging dat hij het probleem van de aspergestekers zal oplossen, want dat is wel een heel absurde consequentie van het verschil in formele positie – er is immers geen sprake meer van langdurige werkloosheid – en de positie in de praktijk, waarbij mensen wel degelijk langere tijd zonder werk zijn. Zal de minister dat niet alleen in het specifieke geval van de aspergestekers regelen, maar ook meer in het algemeen?

Wat de Melkert-banen betreft, herinner ik mij dat de minister eind vorig jaar, toen wij die banen bespraken, zei: het getal 5000 voor 1995 is een gemiddeld getal. Aan het begin van het jaar wordt het dus wat minder, en aan het eind van het jaar kan het al boven de 5000 liggen. Hoe verhoudt zich dat tot de planning van dit moment, en betekent dit ook dat er geld overblijft?

Minister Melkert:

Voorzitter! In de zorgsector zijn op dit moment voor 1995 al 7000 banen in beginsel toegewezen. Het zal afhangen van het tempo van toewijzing, welke budgettaire consequenties dat met zich mee zal brengen. Aan het eind van het jaar zullen we dus pas kunnen zien hoe de budgettaire kant van de zaak zich verhoudt tot het aantal banen dat is gerealiseerd. Ik geef de heer Bakker overigens weinig hoop op veel bestedingsruimte ter zake.

De heer Bakker heeft een punt dat waar wij gesproken hebben over mensen die in de aspergeteelt hebben meegewerkt, het natuurlijk gaat om mensen die slechts enkele weken per jaar werken. Ik wijs erop, dat het op zichzelf nog niet zo absurd is dat wij de eis hebben gesteld van een jaar werkloosheid, omdat wij willen voorkomen dat de gemakkelijkst plaatsbare mensen het eerst in deze banen terechtkomen. De gemakkelijkst plaatsbaren kunnen natuurlijk ook het gemakkelijkst direct een plaats op de arbeidsmarkt vinden. Deze banen zijn daar niet in eerste instantie voor bedoeld. Ze behoren tot de normale werkgelegenheid, want het zijn normale banen in de collectieve sector voor normale werkzaamheden waar grote behoefte aan is. Ik noem handen aan het bed in de zorgsector, veiligheid en toezicht op straat en kinderopvang.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! De minister zegt dat het hier een experiment betreft en dat er vanzelfsprekend vlekjes zijn die weggewerkt moeten worden. Dat is wel duidelijk, maar er is ook een structureel probleem aan het licht gekomen. Zowel het organisatie-adviesbureau Bakkenist als de Nederlandse vereniging van thuiszorg heeft aan het licht gebracht dat er sprake is van een structurele te lage betaling binnen de Melkert-banen om ze aantrekkelijk te maken voor langdurig werklozen. Mijn vraag aan de minister is wat hij daaraan denkt te gaan doen.

Minister Melkert:

Het 40.000-banenplan is geen experiment, dat wordt gewoon uitgevoerd. Later zullen wij beoordelen of de experimenten met inzet van uitkeringsgelden tot verder structureel beleid kunnen leiden. Wij moeten eerst ervaren hoe de experimenten in de praktijk verlopen. De heer Marijnissen verwijst in het kader van het 40.000-banenplan naar wat er gebeurt in met name de thuiszorg. De conclusie die hij naar voren brengt, moet ik toch tegenspreken. Er zijn wel enige fricties gesignaleerd wat betreft de beloning van mensen in die sector, maar ik zou die sector erop willen wijzen dat er een grote variatiemogelijkheid is tussen 100% en 120% van het minimumloon als beloning, op basis van het aantal uren dat men kan werken dat ligt tussen 32 uur en 38 uur. Als men de combinatie van die beloning en het aantal uren dat men kan werken toepast, zal blijken dat het goed spoort met wat overigens in de thuiszorg mogelijk is en in het kader van de CAO mogelijk wordt gemaakt. Ik verwijs daarbij naar het gesprek dat ik zelf aan het begin van dit kalenderjaar heb gehad met de werkgevers en de bonden in de sector, waaronder de thuiszorg, waarin een en ander werd bevestigd.

Naar boven