Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het Presidium heeft met eenparigheid van stemmen besloten, te stellen in handen van:

a. de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken:

  • - het wetsvoorstel Opheffing van het adviesstelsel in zaken van algemeen verbindende voorschriften en beleid van het Rijk (Herzieningswet adviesstelsel) (24232);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps en de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 (reparatie samenloopregelingen pensioenen) (24415);

b. de vaste commissie voor Economische Zaken:

  • - het wetsvoorstel Regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Economische Zaken (Kaderwet EZ-subsidies) (24416);

c. de vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Justitie:

  • - de nota inzake Drugbeleid (24077).

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van wetgevings- c.q. nota-overleg met stenografisch verslag op:

woensdag 1 november:

  • - van 15.15 uur tot 17.15 uur van de vaste commissie voor Justitie, over de begroting voor 1996 (begrotingsonderzoek) (24400-VI);

maandag 13 november:

  • - van 11.15 uur tot 23.00 uur van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat, over het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1996-2000 (24403) en over het Tweede tactisch pakket Investeringsprogramma spoorweginfrastructuur (24407);

maandag 20 november:

  • - van 11.15 uur tot 18.00 uur van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, over de nota vernieuwing bestuurlijke organisatie (21427, nr. 111).

Op verzoek van de minister stel ik voor, de stemmingen in verband met wetsvoorstel 23974 (Arbeidstuchtrecht) van de agenda af te voeren (agendapunt 5).

Op verzoek van de fractie van de PvdA stel ik voor, de stemmingen in verband met wetsvoorstel 23989 (proces-verbaal terechtzitting) een week uit te stellen (agendapunt 6).

Op verzoek van de fracties van de RPF en de SP stel ik voor, de stemmingen in verband met wetsvoorstel 24134 (Noord-Zuid-vervoer) een week uit te stellen (agendapunt 7).

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van 12 oktober a.s. de verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften (23954, nrs. 118 t/m 141).

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van de VVD-fractie benoem ik:

  • - in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport het lid Passtoors tot plv. lid in plaats van het lid Essers en het lid Essers tot lid in de bestaande vacature;

  • - in de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het lid Passtoors tot lid in plaats van het lid Rijpstra;

  • - in de algemene commissie voor de Rijksuitgaven het lid Passtoors tot lid in de bestaande vacature;

  • - in de vaste commissie voor Economische Zaken het lid Passtoors tot plv. lid in de bestaande vacature;

  • - in de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het lid Passtoors tot plv. lid in plaats van het lid Van Erp;

  • - in de vaste commissie voor Justitie het lid Passtoors tot plv. lid in plaats van het lid Te Veldhuis;

  • - in de vaste commissie voor Financiën het lid Rijpstra tot plv. lid in plaats van het lid Voûte-Droste en het lid Voûte-Droste tot lid in de bestaande vacature;

  • - in de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken het lid Voûte-Droste tot plv. lid in plaats van het lid Blaauw;

  • - in de vaste commissie voor Defensie het lid Blaauw tot plv. lid in plaats van het lid Hessing en het lid Hessing tot lid in plaats van het lid Voûte-Droste;

  • - in de algemene commissie voor Europese Zaken het lid Te Veldhuis tot plv. lid in de bestaande vacature.

Het woord is aan de heer Poppe.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Frankrijk heeft eergisteren een tweede kernbom laten ontploffen in de Stille Zuidzee. De Nederlandse regering heeft onmiddellijk de nieuwe kernproef veroordeeld, waarvoor mijn compliment. Tot nu toe is diplomatieke druk niet voldoende gebleken. Daarom wil ik de Kamer vragen een interpellatie toe te staan van de minister-president, bij afwezigheid van de minister van Buitenlandse Zaken. Morgenochtend vergadert de Europese Commissie in Brussel over de toepassing van artikel 34 van het Euratom-verdrag op de Franse kernproeven. Daarom verzoek ik de Kamer de interpellatie vandaag te mogen houden, om de mogelijkheid te hebben de Kamer om een uitspraak te vragen.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie steunt dit verzoek.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ook ik wil het verzoek steunen. Daarbij wil ik de aantekening maken dat ik het jammer vind dat wij deze interpellatie niet kunnen houden met de minister van Buitenlandse Zaken. Zoals u weet, konden wij vorige week hierover ook al niet met de minister praten omdat hij in het buitenland zat. Het is niet zo vreemd als de minister van Buitenlandse Zaken in het buitenland zit, maar als je hem in Nederland niets kunt vragen over hetgeen hij in het buitenland doet, vind ik het wel steeds problematischer worden.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Als ik het goed begrijp, houdt het spoedeisende karakter van de interpellatie verband met het feit dat er morgen een vergadering is van de Europese Commissie. Collega Poppe wil toch geen motie voorleggen aan de Kamer die gericht is aan de Europese Commissie of aan een vergadering van de Europese Commissie? Daar gaan wij niet over.

De heer Poppe (SP):

Dat is niet de bedoeling. Het spoedeisende karakter heeft er wel mee te maken, maar het meest toch met de explosie die al eergisteren plaatsvond.

De heer Bolkestein (VVD):

Voorzitter! Dan zou het misschien toch beter zijn als de interpellatie, waar wij op zichzelf mee instemmen, zou worden gehouden als de minister van Buitenlandse Zaken aanwezig is. Zoals mijn collega Weisglas heeft gezegd, nemen wij geen moties aan die gericht zijn tot de Europese Commissie, maar die zich richten tot de Nederlandse regering. De meest gerede persoon is dan de minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Houda (PvdA):

Ik ondersteun het verzoek om een interpellatie, maar ook ik houd die liever wanneer de minister van Buitenlandse Zaken hier aanwezig is.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Ook ik steun het verzoek van medelid Poppe.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Het zou natuurlijk een goede zaak zijn als de minister van Buitenlandse Zaken erbij aanwezig zou zijn. Maar gezien de invloed van onze minister-president in Europa en zijn optreden in Europa en gezien het feit dat hij plaatsvervanger is van de minister van Buitenlandse Zaken, denk ik toch dat wij de interpellatie het beste vandaag kunnen houden, en wel omdat er spoed bij is.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Gelet op het feit dat ook de vragen die ik wil stellen zeer rechtstreeks te maken hebben met het optreden van de minister van Buitenlandse Zaken, geef ik er de voorkeur aan om het debat te houden in zijn aanwezig heid. Anders krijg je weer zo'n "haasje over". Dat hebben wij een keer beleefd en daar hebben wij niets aan.

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter! Alles wat hier gezegd wordt, roept bij mij de vraag op: een interpellatie heeft toch een spoedeisend karakter? Dan is het dus: nu, of straks in een ander overleg.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ik kan slechts herhalen wat ik daarnet heb gezegd. Ik zou het erg jammer vinden als er een interpellatie plaatsvindt zonder de minister van Buitenlandse Zaken. Ik geef dat collega Poppe in overweging. Ik ben het absoluut met hem eens over het spoedeisende karakter, dus moet er nog deze week een debat zijn. Het liefst zou ik dat vanmiddag hebben in aanwezigheid van de minister van Buitenlandse Zaken, maar ik vind het moeilijk om zonder hem hierover te praten.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Ik overweeg een uitspraak van de Kamer te vragen, die een relatie heeft met de vergadering van de Europese Commissie morgen in Brussel. Een relatie daarmee dus, en niet gericht tot de Europese Commissie. Daarom ben ik van mening dat het spoedeisende karakter daarop gebaseerd kan zijn. Dat de minister van Buitenlandse Zaken er niet is, is natuurlijk een treurige zaak, maar de minister van alle Nederlanders, de minister-president, moet ook kunnen reageren als vertegenwoordiger van de regering en dus ook als vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Weisglas (VVD):

Twee stellingen van de heer Poppe kloppen gewoon procedureel niet. Nogmaals, het feit dat er morgen een vergadering van de Europese Commissie is, hoe belangrijk die vergadering inhoudelijk wellicht ook is, doet hier niet ter zake. In onze parlementaire activiteiten richten wij ons niet op de Europese Commissie. Ten tweede is het òf het een òf het ander. Of de heer Poppe wil de minister-president interpelleren en dan moet hij de minister-president vragen hier aanwezig te zijn. Maar wanneer deze zou komen als vervanger van de minister van Buitenlandse Zaken, moet de heer Poppe niet zeggen: het is zo goed dat toevallig de minister-president er zit. Zijn argumenten sterken ons slechts in de opvatting dat wij moeten wachten totdat de minister van Buitenlandse Zaken hier aanwezig kan zijn.

De heer Poppe (SP):

Ik vind het erg jammer dat u deze uitleg aan mijn woorden geeft. Ik ben van mening dat de minister-president de goede bewindsman is om deze kwestie aan voor te leggen. Wij willen de mogelijkheid hebben om een voorstel aan de Kamer te doen om de Europese Commissie te verzoeken iets te gaan doen. Dat zou voor morgen moeten gebeuren.

De voorzitter:

Nu de heer Poppe te kennen geeft dat hij hoe dan ook de minister van Buitenlandse Zaken of bij diens afwezigheid de minister van Buitenlandse Zaken ad interim wenst te interpelleren om uiteindelijk een motie te kunnen indienen waarbij hij het noodzakelijk vindt dat die vandaag in stemming komt, stel ik voor om te voldoen aan het verzoek om te mogen interpelleren. Ik teken hierbij aan dat niemand verplicht is om aan een interpellatie mee te doen. Wat men er verder ook van moge vinden, het is goed gebruik in deze Kamer om een interpellatie toe te staan, zodat ik voorstel om de heer Poppe in de gelegenheid te stellen, hedenmiddag de gevraagde interpellatie te houden, onmiddellijk na de stemmingen. En omdat het hoofdzakelijk gaat om het indienen van een motie – de vragen worden schriftelijk gesteld – stel ik voor, de spreektijden vast te stellen op telkens drie minuten, ook al omdat het niet om een volledig debat kan gaan, nu de minister van Buitenlandse Zaken er niet is.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De heer Van Zijl (PvdA):

Voorzitter! Kunt u zeggen hoe het verdere verloop van de vergadering hierdoor beïnvloed zal worden?

De voorzitter:

Laten wij het vervolg van de regeling even afwachten, want ik weet niet wat er nog meer aan verzoeken komt.

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Hedenmorgen heeft de Gehandicaptenraad samen met anderen op een persconferentie een rapport gepresenteerd betreffende de Wet voorzieningen gehandicapten, onder de titel "Eens maar nooit weer". Het rapport bevat buitengewoon kritische conclusies en het sluit in die zin enigszins aan bij de evaluatie in opdracht van het kabinet, die gisteren is gepubliceerd. Daarbij is gebleken dat maar liefst 25% van degenen die gebruik maken van de WVG, ontevreden is. En dit sluit weer aan bij een eerder door de SP gepubliceerd rapport.

Nu heeft de minister in de aanbiedingsbrief bij de evaluatie geschreven dat de reactie van het kabinet zo spoedig mogelijk komt. Ik wil er bij deze regeling van werkzaamheden op aandringen dat die reactie inderdaad zo spoedig mogelijk komt en ik zou ook graag zo snel mogelijk vernemen, wanneer dat zal zijn. Bovendien zou ik willen weten of het kabinet wil toezeggen, bij zijn reactie ook het rapport van de Gehandicaptenraad of de evaluatie door de SP te zullen betrekken.

De voorzitter:

U vraagt dus om een brief.

De heer Marijnissen (SP):

Ik vraag om een zeer snelle reactie en anders snel een brief.

De voorzitter:

Nee, het moet om een brief gaan, want tijdens de regeling zijn wij niet in debat met het kabinet.

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Lansink.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft onlangs een ontwerp-verstrekkingenbesluit aan de Kamer doen toekomen. Het betreft het terughevelen van geneesmiddelen en enkele andere verstrekkingen uit de AWBZ naar de Ziekenfondswet. Aanvankelijk leek het, ook door een mededeling in het gedrukte stuk, dat er sprake was van een zware voorhangprocedure, op grond waarvan 30 leden van de Kamer om een wettelijke behandeling zouden kunnen vragen. Verleden week bleek dit niet zo te zijn, omdat er een speciaal artikel van toepassing is. Dit betekent dat er een uitspraak van een meerderheid van de Kamer nodig is om wettelijke behandeling te bewerkstelligen.

Nu heeft de vaste commissie verleden week besloten om een mondeling overleg te houden. Dat zal aanstaande donderdag plaatsvinden. Omdat het overleg aan het eind van de middag zal worden gehouden, verzoek ik u om enige ruimte op de agenda om het verslag in de plenaire vergadering te kunnen afdoen, want wij zouden de Kamer uiteraard graag om een meerderheidsuitspraak vragen.

De voorzitter:

Eerst een formele opmerking. Het verslag van dat algemeen overleg kan naar mijn oordeel pas op de agenda worden geplaatst als dat verslag is verschenen, of er zou een twee-minutendebat naar aanleiding van dat overleg moeten worden gehouden. In die zin is het verzoek van de heer Lansink niet meer dan een vooraanmelding dat er aanstaande donderdag op enig moment wellicht een twee-minutendebat zou moeten plaatsvinden.

Voorts begrijp ik dat de heer Lansink enige haast heeft. Het hangt van het verloop van het overleg af of hij een motie indient. Maar indien er een twee-minutendebat komt en daarin een motie wordt ingediend, wordt dan mogelijk ook gevraagd om daarover direct te stemmen. Daar moet dus helderheid over geboden worden. Ik stel dan ook voor om allereerst kennis te nemen van het verzoek van de heer Lansink en aan de commissie te vragen om na te gaan of het algemeen overleg wat vervroegd kan worden, zodat, indien wij een twee-minutendebat hebben, er voor of direct na de dinerpauze gestemd kan worden. Anders moeten wij de Kamer tot in de avond vasthouden. Ik geloof niet dat dit wenselijk is. Misschien kan er wat de tijd betreft even een mouw aan gepast worden. Dit is niet meer dan een opmerking, maar formeel stel ik wel vast dat de Kamer er rekening mee moet houden dat er donderdag later op de dag gestemd wordt.

De heer Van Boxtel (D66):

De minister kan hier niet eerder aanwezig zijn dan op het vastgestelde aanvangstijdstip van het AO, zo heb ik begrepen.

De voorzitter:

Maar als de Kamer of een commissie het noodzakelijk vindt dat de minister hier verschijnt, gaat dat voor. Dit zijn wel boeiende mededelingen, maar anders kunnen wij geen rekening houden met termijnen die ook het kabinet graag in acht wil nemen en loopt de zaak per definitie uit. Als parlement kunnen wij wat dit betreft, als wij passen en meten, van de andere zijde ook enige prestatie in de tijd verlangen.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ik stem in met uw suggestie. Er is haast geboden, omdat wij uiterlijk 8 oktober moeten laten weten of wetsbehandeling gerechtvaardigd is. Er moet donderdag inderdaad een uitspraak komen. Afgewacht moet worden of de collega's bereid zijn om het mondeling overleg te vervroegen.

De voorzitter:

Dat is een zaak van de commissie. Ik heb mijn overwegingen gegeven. Het is beter als de stemming voor of onmiddellijk na de dinerpauze kan plaatsvinden dan aan het eind van de vergadering. Er moet dan ook een mouw aan gepast worden. Met over en weer enige souplesse moet dat lukken.

Overigens is wat de heer Lansink zegt niet meer dan een mededeling. Nadat het algemeen overleg heeft plaatsgevonden, verneem ik of hij dan wel de commissie ook wil uitvoeren wat hij nu voornemens is.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Stellingwerf.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik dank u en de Kamer ervoor dat zojuist de stemming over de Tijdelijke wet vrachtverdeling Noord-Zuid-vervoer is uitgesteld. Wij voorzien evenwel dat een korte derde termijn nodig is. Wij vragen u om daarmee rekening te houden bij de opstelling van de agenda van volgende week.

De voorzitter:

Normaal wordt de derde termijn gehouden op de dag dat er gestemd zou worden. Ik ben nu wat verrast door uw verzoek. Maar als het kan, wordt vanmiddag of anders morgen de derde termijn gehouden. Er kan dan volgende week gestemd worden. De beraadslaging zal dus heropend worden.

De heer Stellingwerf (RPF):

Maar gisteren hebben wij nadere informatie gekregen over het wetsvoorstel. Ik denk dat de inhoud daarvan het nodig maakt dat er iets meer tijd is dan een uur of zo.

De voorzitter:

Ik taxeer dat het vandaag niet lukt. U kunt ervan uitgaan dat deze week de beraadslaging wordt heropend, opdat wij volgende week dinsdag over het wetsvoorstel kunnen stemmen. Anders blijven dingen hier te lang in behandeling. Wij betrachten altijd enige voortvarendheid bij de behandeling der zaken. Dat is ook mogelijk bij een heropening van de beraadslaging. Er kan dus volgende week gestemd worden.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Wat het verzoek van de heer Van Zijl betreft, stel ik mij voor dat de interpellatie na de stemmingen wordt gehouden. Ik neem aan dat, indien daarbij een of meer moties worden ingediend, direct na de interpellatie daarover gestemd wordt. Dat zal nog voor de avondpauze zijn. Ik kan nu ook zeggen: onmiddellijk na de dinerpauze. Maar ik schat in dat men onmiddellijk na de interpellatie, met een kwartiertje schorsen, wil stemmen. Ik constateer, dat dit een juiste inschatting is.

Verder werken wij de agenda af tot 23.15 uur en gaan wij daar morgen mee verder als dat niet is gelukt. Het streven is om deze week de complete agenda af te wikkelen.

Naar boven