Vragen van het lid Van Middelkoop aan de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, over een toelatingsregeling voor Antillianen en Arubanen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Onder de uiterst bescheiden kop "Ik kan nu elke dag een rel veroorzaken" maakt de heer Bolkestein in een interview in NRC Handelsblad van 16 maart enkele krachtige opmerkingen over de Nederlandse Antillen en Aruba. Er moet daar zijns inziens direct worden ingegrepen, te beginnen met een toelatingsregeling. Minister Dijkstal heeft inmiddels gezegd daar niets voor te voelen en van minister Voorhoeve weten wij slechts dat hij op het thema studeert. Onze Caribische vrienden hebben derhalve verwarring gezaaid in de VVD-gelederen en dat is een verdienste.

Ik wil de eerstverantwoordelijke bewindsman ter zake enkele vragen stellen.

1. Acht hij een toelatingsregeling juridisch mogelijk? Ik neem tenminste aan dat hij met mij van mening is dat praten over een visumplicht niet ter zake kan zijn.

2. Vindt hij een toelatingsregeling noodzakelijk en, zo ja, gelijkelijk voor Antillianen en Arubanen? Op grond waarvan?

3. Hoe oordeelt hij over de door de heer Bolkestein gemaakte historische vergelijking met Suriname? Acht hij die vergelijking gepast en ter zake?

4. Wat is in algemene zin zijn commentaar op de uitspraak van de heer Bolkestein: wij moeten meer gebruik maken van onze mogelijkheden, daar direct in te grijpen?

5. Weet de minister ook hoe van Antilliaanse zijde is gereageerd op een eventueel Nederlandse wens voor een toelatingsregeling? Of, anders gevraagd, weet de minister, of de heer Bolkestein er in elk geval in is geslaagd om een rel in de West te veroorzaken?

Minister Voorhoeve:

Voorzitter! Mijn antwoord kan kort zijn, want ik studeer nog op dit onderwerp. Ik kan de heer Van Middelkoop dus geen definitieve antwoorden geven. Dat is hem overigens bekend. Dit onderwerp is bij de behandeling van de begroting van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken aan de orde geweest. Eén van de geachte afgevaardigden heeft toen naar een toelatingsregeling gevraagd. Ik heb daarop geantwoord dat ik daar een studie naar zou verrichten.

De vraag of een toelatingsregeling naar mijn mening mogelijk en noodzakelijk is, kan ik nu dus nog niet beantwoorden. Ik kan wel zeggen dat ik hoop dat het onderzoek naar dit soort vragen, dat met behulp van het ministerie van Justitie wordt verricht, binnen afzienbare tijd kan worden afgerond. Daarna is het uiteraard aan de regering om daarover een standpunt te bepalen. Mij is eerder gemeld dat de vaste commissie dit onderwerp wil bespreken zodra er een standpunt van de regering is. Dat is er dus nog niet. Dit is een gevoelig onderwerp waarbij wij zorgvuldig te werk moeten gaan.

Wat is mijn oordeel over de vergelijking met Suriname die de heer Bolkestein heeft gemaakt? Voorzitter! Mijn indruk is dat deze vergelijking in een veel breder kader is gemaakt. Zij sloeg op de mogelijke achteruitgang van een maatschappij wanneer de banden met Nederland worden gestaakt op het moment dat nog niet alle voorbereidingen voor een onafhankelijk bestaan zijn voltooid. Met deze vergelijking heeft de heer Bolkestein willen onderstrepen dat Nederland bepaalde verantwoordelijkheden heeft en die ook moet waarmaken.

Het pleidooi van de heer Bolkestein om direct in te grijpen, versta ik als volgt. Wij moeten onze verantwoordelijkheden waarmaken. De mogelijkheden die het Statuut biedt om bij te dragen aan constructieve ontwikkelingen op de Nederlandse Antillen en Aruba moeten wij ook benutten.

In dit verband werd mij naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Bolkestein gevraagd wat mijn mening is over een vorm van financieel ingrijpen. Voorzitter! De regering van de Nederlandse Antillen overlegt met het IMF over een eventueel financieel gezondmakingsprogramma. Dat overleg moeten wij alle kans geven. Ik hoop dat een en ander binnenkort tot concrete resultaten leidt. Daarna is de koninkrijksregering graag bereid om het behalen van die resultaten, het uitwerken van dat IMF-programma, ook te steunen met een standby-krediet, zoals overigens al eerder is meegedeeld.

De laatste vraag was, op welke wijze van Antilliaanse zijde is gereageerd. Voorzitter! Mij hebben geen reacties bereikt anders dan dat ik ter plekke kon vaststellen dat kopieën van het vraaggesprek met de heer Bolkestein in de West onder deze en gene waren verspreid en dat men dit vraaggesprek met aandacht las.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Het antwoord van de minister op de belangrijkste vragen was: ik studeer. Dat kan een verdienste zijn, maar mag ik hem eraan herinneren dat al zeker tien jaar – maar ik kan mij vergissen – van de zijde van de VVD – mevrouw Terpstra, de heer Wiebenga, de heer Te Veldhuis, de heer Remkes en nu zelfs de politiek leider, de heer Bolkestein – wordt gesproken over een toelatingsregeling. Het mag een ieder bekend zijn, ook deze VVD-minister die nu een belangrijke verantwoordelijkheid draagt, dat zulks in het bijzonder in de West tot de nodige onrust leidt. Ik vind, eerlijk gezegd, dat wij binnen het Koninkrijk, waar wij uitgaan van de gelijkwaardigheid van de delen van de landen, zo niet met elkaar om kunnen blijven gaan. Ik vraag de minister dan ook – want ik kan op dit moment niet anders – om vooral op te schieten met het onderzoek. Ik wil er graag met hem over praten.

Dan wil ik de heer Bolkestein twee vragen stellen. In de eerste plaats een vraag over zijn mededeling dat hij wilde ingrijpen. Met welk doel wil hij ingrijpen en met welke middelen? In de tweede plaats vraag ik hem of uit zijn harde uitspraken moet worden afgeleid dat hij vindt dat minister Voorhoeve zich tot op heden nog te veel heeft beziggehouden met pappen en nathouden? Zoals bekend, een doodzonde in VVD-kringen.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! De heer Van Middelkoop wijst erop dat de politieke partij die hij noemde, op dit punt sinds jaar en dag dezelfde boodschap uitdraagt. De reden waarom ik mijn onderzoek naar deze kwestie nog niet heb afgesloten, is dat de zaak in nauw overleg met het ministerie van Justitie wordt bekeken en er nogal wat complicaties op dit terrein onder ogen moeten worden gezien. Het is niet alleen een kwestie van het Statuut en de Nederlandse Grondwet, maar ook van de Europese regelgeving. Daarnaast is het een kwestie van praktische vraagstukken: leiden dit soort maatregelen tot een oplossing van verschillende problemen die men zou kunnen signaleren? Ik hoop, zoals ik heb aangekondigd, voor het zomerreces mijn conclusies en nadere voorstellen aan de Kamer te kunnen voorleggen. Uit die opmerking mag men niet opmaken dat ik thans in een bepaalde richting denk en dat ik op conclusies vooruitloop. Conclusies op dit terrein moeten zeer goed onderbouwd zijn. Het gaat erom dat deze discussie, die al lang loopt, tot een einde gebracht wordt.

De heer Bolkestein (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil allereerst opmerken dat ik in het bewuste interview niet heb gesproken over toelating, maar over regulering van vestiging. Ik heb gezegd: Erica Terpstra heeft omstreeks 1985 al voorgesteld de vestiging van Antillianen in Nederland te reguleren net zoals de vestiging van Nederlanders op de Eilanden wordt gereguleerd. Ik herhaal dit om verkeerde citaten van wat ik heb gezegd, te verbeteren.

Nu kom ik bij de vragen van de heer Van Middelkoop. De heer Van Middelkoop heeft, evenals ik en alle andere leden van deze Kamer, de eed dan wel de gelofte afgelegd niet alleen op de Grondwet, maar ook op het Statuut. Artikel 43 van het Statuut vermeldt dat de bescherming van de mensenrechten, rechtsbescherming en ook het deugdelijk bestuur op de Eilanden als het gaat om Antillianen en Arubanen een koninkrijksaangelegenheid vormen. Als er dus iets hapert aan die bescherming van de mensenrechten, de rechtsbescherming en vooral aan het deugdelijk bestuur, dan is dat niet alleen een zaak van de regering op de Antillen en op Aruba, maar via de executieve in Den Haag ook van deze Kamer. Om die reden heb ik gesproken over direct ingrijpen. In antwoord op de vraag van de heer Van Middelkoop naar de middelen die ik daartoe zou willen gebruiken, verwijs ik naar artikel 51 van het Statuut. Daarin staat dat, om de verplichtingen en de verantwoordelijkheden van artikel 43 waar te maken, gebruik kan worden gemaakt van een algemene maatregel van rijksbestuur. Dat is het middel dat ik de regering zou willen verzoeken te gebruiken, meer dan tot nog toe het geval is geweest. Op de tweede vraag van de heer Van Middelkoop luidt het antwoord ontkennend.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! De PvdA-fractie heeft gedurende de lange periode sinds het onderwerp aan de orde is gesteld door de VVD-fractie, uitgesproken dat zij aanzienlijke reserves had tegen een toelatingsregeling. Wij zien dat als een paardemiddel dat bijzonder negatieve "side-effects" kan hebben. De forse reacties die mijn fractie heeft waargenomen op de Antillen op dit ogenblik, bevestigen dat ook. Mijn fractie realiseert zich de problemen, maar vraagt zich af of er geen andere mogelijkheden voorradig zijn om aan de problematiek het hoofd te bieden. Wij denken hierbij in het bijzonder aan de koppeling van bestanden van de burgerlijke stand. Ik vraag de minister of hij die mogelijkheid in zijn studie wil betrekken.

De tweede vraag aan de minister is of hij het een aantrekkelijke gedachte vindt dat gedurende zijn verblijf in de studeerkamer de ruiten aldaar worden ingegooid door de voorzitter van de VVD-fractie.

Minister Voorhoeve:

Ik zal met de tweede vraag beginnen. De ruiten in mijn studeerkamer zijn nog heel.

De heer Van Oven vroeg mij voorts of ik ook andere mogelijkheden dan een toelatingsregeling bekijk. Zoals de heer Bolkestein al heeft gezegd, heeft hij het woord "toelatingsregeling" overigens niet gebruikt, maar het over "vestiging" gehad. Waar het om gaat, is het nagaan van mogelijkheden die tot een verantwoorde vestiging en een verantwoord verkeer binnen het koninkrijkskader kunnen bijdragen. Wij hebben eerder in deze Kamer bijvoorbeeld ook uitgebreid over bepaalde projecten in het kader van de Antilliaanse jongerenproblematiek gesproken om opvang en begeleiding te verbeteren. Het is nuttig om al dit soort middelen, die de ernstige sociale problematiek daar en hier kunnen helpen verlichten, te bestuderen. Een deel daarvan heeft een juridische problematiek, maar wij moeten het ook in een breder kader zien.

De heer Van Oven maakte een opmerking over het koppelen van bestanden van de burgerlijke stand. Ik wil daar graag naar kijken. Op zichzelf leidt het koppelen van bestanden tot niets anders dan dat men sneller gegevens kan vinden, dus ik zou nog graag van de heer Van Oven willen horen – en dat kan in mijn ogen bilateraal – welke heilzame effecten hij hiervan verwacht.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik heb enkele vragen voor de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken. Allereerst zou ik graag van hem willen weten of hij de kwalificatie "roversnest" voor Suriname deelt. Het gaat om een kwalificatie afkomstig van de heer Bolkestein.

Moet ik voorts uit het betoog van de minister over het onderzoek door en de relatie tot het departement van Justitie begrijpen dat hij suggereert dat het onderzoek vanuit Justitie wat wordt bemoeilijkt, of juist niet? Gebeurt dit in goed overleg samen? Komt er een uitgebreid kabinetsstandpunt?

Hoe staat de minister ten opzichte van de door de heer Bolkestein gesuggereerde algemene maatregel van rijksbestuur?

De heer Bolkestein vraag ik het volgende. Strekt de forse ingreep die door hem in het artikel wordt beoogd, zich ook uit tot het vooruitlopen op de IMF-afspraken die nu worden gemaakt? Wil hij dus nu al ingrijpen, of wacht hij eerst deze afspraken af?

Minister Voorhoeve:

Ten eerste de vraag of ik mij schaar achter de kwalificatie die de heer Bolkestein gaf voor een aspect van de Surinaamse samenleving. Het is een ieder bekend dat Suriname kampt met ernstige problemen op het punt van de criminaliteit. Dat is overigens voor mij geen aanleiding om het land, de regering of de samenleving als zodanig van een bepaald etiket te voorzien. Maar dat er zeer ernstige problemen zijn waar de heer Bolkestein op heeft gedoeld, kan moeilijk worden ontkend.

De tweede vraag was, of ik tevreden ben over de samenwerking met Justitie op het terrein dat door mij is genoemd. Ik ben daar uiterst tevreden over, want zonder deze samenwerking zou dit ingewikkelde vraagstuk door mij niet op een vruchtbare manier kunnen worden behandeld.

De derde vraag was, of naar mijn mening bij de ferme maatregelen die de heer Bolkestein aanbeveelt ook algemene maatregelen van rijksbestuur zijn inbegrepen. Dat is altijd een mogelijkheid die het Statuut ons biedt waar dat nodig is en dat kan ook in goed overleg, waar nodig, met de partners in het Koninkrijk. Ik wijs erop dat de invoering van de kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba op een algemene maatregel van rijksbestuur is gebaseerd waar alle drie de partners het van harte over eens waren.

De heer Bolkestein (VVD):

Voorzitter! Bij mijn weten schort het aan voortgang in de onderhandelingen tussen de Antillen en het Internationaal monetair fonds. Mochten die onderhandelingen een duidelijk resultaat afwerpen, dan zou dat natuurlijk een stap vooruit zijn. Daarnaast blijven er nog vele problemen op de Antillen en op Aruba. Er is vandaag bij de regeling van werkzaamheden ook al gewag van gemaakt door een lid van de CDA-fractie. Wat dat betreft vrees ik dus dat, ook al monden de onderhandelingen met het IMF uit in iets concreets en positiefs, er daarnaast nog zeer veel mis is op de Antillen en op Aruba. Wat dat betreft wil ik bij mevrouw Scheltema in herinnering roepen dat zachte doktoren stinkende wonden maken.

Naar boven