Vragen van het lid Blauw aan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, over het recent gepubliceerde Plan van Aanpak voor de afbouw van het Landbouwschap.

De heer Blauw (VVD):

Voorzitter! Reeds bij de behandeling van de begroting van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft de fractie van de VVD zorg geuit over de ontwikkelingen binnen het Landbouwschap. De algemene reactie toen van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij was: het zal zo'n vaart niet lopen! Inmiddels kunnen wij vaststellen dat op 6 en 7 december werknemers- en werkgeversorganisaties tot de conclusie zijn gekomen, dat zij binnen dit PBO-orgaan niet verder met elkaar kunnen. Zij hebben dat probleem gedeponeerd bij een hoger orgaan, het kabinet, te weten bij de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Op 29 december schrijft de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij naar aanleiding van vragen van mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, dat de nu ontstane situatie wel degelijk invloed kan hebben op positie en beleid van en uitvoering door de minister van Landbouw en dat hij er vooralsnog van uitgaat, dat het in alle geleidelijkheid zal gaan. Op 25 januari verrast het dagelijks bestuur van het Landbouwschap de samenleving met het publiceren van een plan van aanpak. Daarover stel ik een aantal vragen aan de minister.

1. Wat is de bemoeienis geweest van het ministerie van LNV bij de totstandkoming van dit plan van aanpak?

2. Deelt de minister de grote zorg van de VVD-fractie, dat met betrekking tot de versnelde afbouw er een risico van instorten is, ervan uitgaande dat men voornemens is per 1 mei de gewestelijke raden, dus de provinciale vertegenwoordiging, al af te bouwen?

3. Wat betekent dit voor de zogenaamde medebewindstaken?

4. Wat zijn de gevolgen voor de medewerkers, die met recht en reden kunnen vaststellen dat dit niet past in hun carrièreplanning en dat een uittocht dreigt?

5. Hoe wordt de verhouding ten opzichte van de lastendruk, heffingen en belangenbehartiging?

6. Deelt de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de zorg met betrekking tot de afbrokkelende betalingsdiscipline bij de contribuanten?

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Bij de behandeling van de begroting van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor dit jaar hebben wij inderdaad vrij uitvoerig gesproken over de gevolgen die een aantal ontwikkelingen rond het Landbouwschap zouden kunnen hebben. Ik heb toen inderdaad gezegd dat er tijd is om op een goede manier de discussie over de afwikkeling van de problematiek rond het Landbouwschap te laten verlopen. Ik denk dat die situatie in wezen nog steeds bestaat.

Ingaande op de vragen die de heer Blauw stelt over de bemoeienis van het ministerie van LNV met het plan van aanpak zoals het de 25ste januari is gepubliceerd, kan ik de Kamer zeggen dat het ministerie als zodanig en ook ik zelf geen bemoeienis hebben gehad met het beleidsvoornemen voor dit plan van aanpak. Het plan van aanpak gaat ook in hoge mate over de interne gang van zaken in het Landbouwschap.

Afgelopen vrijdag voor een week is het rapport aan mijn departement aangeboden. Er zijn inmiddels – dat is nodig – vervolgafspraken gemaakt over het vervolgtraject. Het plan van aanpak gaat in op de interne gang van zaken in het Landbouwschap, maar daarnaast heeft het betrekking op een aantal publieke taken die tot de verantwoordelijkheid van de minister van LNV behoren. In het plan van aanpak staat dat de minister van LNV te dier zake een rol zal vervullen. Dat lijkt mij toch een iets te lichte toets in het plan van aanpak. Ik denk dat er een stevige inzet van de zijde van het ministerie van LNV zal moeten zijn ten aanzien van het proces dat nu komt. Daarom is ook, zeer recent, met het Landbouwschap afgesproken dat er een gezamenlijke stuurgroep komt die het proces dat nu is ingegaan, op een goede manier zal begeleiden, maar bovendien een stuurgroep die de taken van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij extra dimensie zal verschaffen.

Deelt de minister, zo vroeg de heer Blauw, de zorg voor de versnelde afbouw? Het is van belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid ontstaat over het verdere verloop. Dit is mede in het belang van het personeel van het Landbouwschap. Op die manier zijn we in staat om ordelijk om te gaan met de taken en het personeel van het Landbouwschap. Vanuit de verantwoordelijkheid van de minister van LNV ten aanzien van de medebewindstaken zal er een forse bemoeienis zijn van mij en mijn ministerie met het traject dat wij nu inslaan. Overigens blijkt uit het beleidsvoornemen van het plan van aanpak dat er sprake is van een zorgvuldige timing die naar mijn voorlopige oordeel synchroon loopt met wat de regering ten aanzien van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties doet.

Wat zijn de gevolgen voor de medebewindstaken? Die zijn op dit moment moeilijk aan te geven. Zoals in het beleidsvoornemen voor het plan van aanpak voor het Landbouwschap staat, moeten er absoluut organisatorische voorzieningen worden getroffen. Ik zal zeer nauw betrokken zijn bij het medebewind. Het lijkt erop dat op verschillende beleidsterreinen een zekere clustering moet ontstaan. Ik denk hierbij vooral aan vraagstukken die betrekking hebben op het onderzoek, een belangrijke taak in dit kader, en de gezondheid van dieren. Het Landbouwschap voert in medebewind een fors aantal taken op deze gebieden uit. Het gaat immers om organisatorische verbanden die een duidelijk publiekrechtelijk karakter hebben.

Wat zijn de gevolgen voor het personeel? In het beleidsvoornemen en het plan van aanpak is sprake van een integraal sociaal plan en mobiliteitsplannen. Er is ook sprake van personeelsinformatieplannen en er wordt een aantal specifieke maatregelen voor het personeel genomen. Voor de uitvoering van blijvende taken is het van groot belang dat dit type werk op een kwalitatief en adequaat niveau gebeurt. In dit verband wijs ik opnieuw op het belang van de medebewindstaken. Dit betekent dat niet alleen de afbouw maar ook de voortzetting van activiteiten een belangrijke en zorgvuldige begeleiding van het personeel en de personeelskant vereist.

De heer Blauw vroeg naar de gevolgen voor de collectieve-lastendruk. Op dit moment is daar niet veel duidelijkheid over, maar verlaging van uitgaven van het Landbouwschap kan betekenen dat heffingen lager kunnen worden vastgesteld. Uitgaande van een verlaging van de uitgaven bijvoorbeeld van 3,5% zal de collectieve-lastendruk voor het land- en tuinbouwbedrijfsleven in Nederland dienovereenkomstig dalen. De kosten voor uitvoering van medebewindstaken blijven vrijwel op een gelijk niveau.

De heer Blauw (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben hem er erkentelijk voor dat hij de stuurgroep heeft ingesteld om dit proces van zo dichtbij mogelijk te begeleiden. Mijn oud-collega Wiebenga heeft het functioneren van de PBO's hier aan de orde gesteld. Hij vroeg daar een kameruitspraak over. Naar aanleiding daarvan is een onderzoek ingesteld, het zogenoemde IZA-rapport dat heet: Hoe functioneren de PBO's? Het kabinet zou daar al een standpunt over bepaald hebben. Ik heb begrepen dat dit echter nog niet is gebeurd en dat er nu een kleine delegatie van het kabinet is samengesteld die bestaat uit de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Economische Zaken en de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Is de minister niet van mening, gelet op de recente ontwikkelingen binnen het Landbouwschap, dat er zo spoedig mogelijk een kabinetsstandpunt moet komen over de toekomstige vormgeving van de PBO's?

Ter afronding het volgende. Ik heb begrepen dat de bestuursorganen van het Landbouwschap voor 6 maart de besluitvorming moeten afronden. Kan de minister nog een aantal hoofdlijnen schriftelijk formuleren en aan het Landbouwschap doen toekomen, opdat hier ook enige overeenstemming is met enerzijds de wens van het kabinet en anderzijds de besluitvorming binnen het Landbouwschap?

Minister Van Aartsen:

Mijnheer de voorzitter! Inderdaad is door het vorige kabinet op aandringen van de Kamer – het is inderdaad een motie van het kamerlid Wiebenga geweest – een rapportage in gang gezet naar de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Dat rapport is in de tweede helft van het vorige jaar verschenen. De regering had een aantal indringende vragen naar aanleiding van het rapport van het instituut uit Tilburg. Naar aanleiding daarvan zijn aan de schappen ook een aantal aanvullende vragen gesteld. Aan de hand van het materiaal dat dat oplevert, dat nu zo ongeveer binnen is, zullen de bewindslieden van Economische Zaken, van Binnenlandse Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik zo spoedig mogelijk tot een kabinetsstandpunt komen. Dat kabinetsstandpunt zal er rond deze zomer zijn, omdat het ook van belang is om hier het advies van de SER in ogenschouw te nemen. Ook de SER is namelijk advies gevraagd over de opheffing van het Landbouwschap.

Ben ik bereid om de hoofdlijnen van de gedachtengang van de regering over het plan van aanpak nog aan het Landbouwschap mede te delen? In de stuurgroep die is gevormd tussen het ministerie en het Landbouwschap, waar alle hoofdrolspelers in zitten, zijn er voldoende mogelijkheden om dit type informatie en de wensen die er van de zijde van Landbouw zijn, in de stuurgroep in te brengen. Ik geloof niet dat dit het nodig maakt om apart een informatielijn richting Landbouwschap op te zetten.

De heer Ter Veer (D66):

Mijnheer de voorzitter! Het Landbouwschap heeft besloten zichzelf op te heffen. Daarmee gaat een wens van D66, die al sinds 1966 in het verkiezingsprogramma staat, in vervulling. Maar nu het Landbouwschap zichzelf opheft, is de vraag aan de minister of dat niet meer aandacht vraagt, ook van deze minister, en of niet meer spoed nodig is. Als ik het goed heb begrepen, zal dit tot november 1997 duren. Mij lijkt dat dit een veel te lang proces is. Er zijn taken die in medebewind zijn gegeven aan het Landbouwschap, speciaal de diergezondheidszorgtaken. Die taken zijn vervolgens in medebewind doorgegeven aan de stichting Gezondheidszorg voor dieren, die ze vervolgens weer in medebewind heeft doorgegeven aan het Nederlands rundveestamboek. En dan hebben wij het speciaal over de INR-regeling, die in de volksmond als gele oorflappen wordt aangeduid. Kan de minister al aangeven wie deze belangrijke en belangwekkende taak zal overnemen?

Minister Van Aartsen:

Mijnheer de voorzitter! Er is inderdaad een bepaald proces in gang gezet. Dit proces zal ordelijk moeten verlopen. Dat is ook de reden dat er nu een nauwe relatie is ontstaan tussen LNV en het Landbouwschap. Dit vraagt inderdaad zeer veel aandacht. Dit vraagt ook spoed, maar dit vraagt ook een zekere ordelijke gang van zaken.

Op het gebied van de diergezondheidszorg worden inderdaad taken in medebewind uitgevoerd, zoals de heer Ter Veer zei. Op dit soort punten, op dit onderwerp en ook bij het onderzoek zullen wij in de komende maanden, voor de zomer, moeten kijken welke organisatorische voorzieningen wij moeten treffen. Het gaat hier namelijk om taken met een publiekrechtelijk karakter. Dat zal veel aandacht en zorg van de regering vergen.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Dat er binnen afzienbare tijd een einde lijkt te komen aan het Landbouwschap als publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is geen ramp. Integendeel, onze gedachten daarover gaan verder terug dan 1966. Mijn vraag aan de minister is of hij de kwalificatie deelt, dat het op zichzelf geen ramp is, of dat niet behoeft te zijn, dat dit gebeurt. Het feit dat dit gebeurt via een incident of een reeks van incidenten is uiteraard wel schadelijk. Dat brengt mij tot een concrete vraag. De minister zegt dat hij daarbij betrokken wil zijn. Erkent hij dat de beslissing over hetgeen gebeurt met de publiekrechtelijke taken een beslissing is die bij uitstek ligt bij de Nederlandse regering en bij de wetgever en niet bij belangenbehartigers?

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Ik wil de terminologie van de geachte afgevaardigden niet overnemen. Sommige dingen hebben nu eenmaal hun gang. Nieuwe tijden vragen andere vormen en dat is nu in wezen aan de gang rond het vraagstuk van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Daarom is het naar mijn mening een zaak die zich in deze periode voordoet. Zowel de sector als de regering zou daarvan voordeel kunnen hebben. Wij kunnen deze mogelijkheden ook uitbuiten om tot een nieuwe constellatie te komen. Ik ben het inderdaad eens met hetgeen de heer Schutte stelt in zijn tweede vraag. Het zijn inderdaad taken die in medebewind zijn gegeven aan het Landbouwschap. Het is dan ook een zaak van de overheid om die taken bij wijze van spreken terug te nemen, nu ze ter discussie komen, en er een nieuwe vorm voor te vinden.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Ik sluit mij van harte aan bij de zorgen die de heer Blauw hier heeft geuit. Hij kent als voorzitter van de paardenhouderijcommissie van het Landbouwschap die zorgen van binnenuit.

Ik heb twee vragen aan de minister. De eerste vraag is of hij blij is met deze ontwikkeling. Gelet op zijn uitspraken in interviews zou ik bijna zeggen dat het niet anders kan. De tweede vraag is hoe hij de relatie ziet tussen het Landbouwschap en de produktschappen, vooral waar het de medebewindstaken betreft.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Op de eerste vraag van de heer Van der Linden heb ik al antwoord gegeven toen ik de vragen van de heer Schutte beantwoordde. Dit ligt in de gang der dingen. Ik heb bij het in ontvangst nemen van een rapport van de SGP gezegd dat het ook verstandig is om naar een andere organisatie van dit type publiekrechtelijke taken te zoeken, nu wij nieuwe tijden tegemoet gaan. Het is dus eigenlijk een ontwikkeling die in zekere zin voor de sector zelf goed uitkomt.

Ik kom nu toe aan de vraag over de verhouding tussen het Landbouwschap en de produktschappen. Ik denk dat wij niet alleen verder moeten nadenken over de vraag waar wij die publiekrechtelijke taken moeten laten, maar ook over de positie van de produktschappen. Ik heb daarover in de Kamer aan de overzijde al een aantal observaties ten beste gegeven. Dat zal ik nu om des tijds wille niet doen, maar er is uiteraard een verhouding tussen de taken van het Landbouwschap en de taken van de produktschappen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik vraag de minister toch hoe het precies zit met die twee trajecten. Allereerst is er het plan van aanpak van het Landbouwschap en de stuurgroep die zich daarmee bemoeit vanuit het ministerie van LNV, en tegelijkertijd is er nu de oriëntatie van het kabinet op de toekomst van de PBO's. Is het nu zo dat het plan van aanpak en alles wat daarmee samenhangt vooruitloopt op de uiteindelijke politieke conclusies en wat betekent dat dan voor die politieke conclusies?

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! Ik denk dat het een gelukkige zaak is dat die twee trajecten nu bij elkaar komen. Ongeveer op het moment dat de regering een aantal beslissingen moet nemen, is in wezen ook het Landbouwschap gereed met de interne stand van zaken. Dat is ook te zien in het plan van aanpak. Ik denk dat die parallellie eigenlijk zeer gelukkig is. Het Landbouwschap, daar wees ik ook op, heeft in dat plan van aanpak ook zeer veel aandacht voor de zorgen van het personeel. Dat is natuurlijk ook zijn eerste verantwoordelijkheid. Omdat er een verbinding is tussen datgene wat het Landbouwschap nu verder uitdenkt en ontwikkelt, en de wensen en verlangens en de positie van de Nederlandse regering, meen ik dat er sprake is van een min of meer gesynchroniseerd traject. Voor het uiteenlopen van beide trajecten ben ik dus niet benauwd.

De voorzitter:

Ik stel vast dat thans het uur voor het vragenuur om is. Dit betekent dat mevrouw Van Rooy de keus heeft deze week schriftelijke vragen te stellen of volgende week als nummer 1 mondelinge vragen te stellen. Ik zie dat zij voor het laatste kiest.

Op dit moment hebben wij bezoek van de voorzitter van het parlement van Namibië en van een lid van het presidium van het parlement van Mozambique. Beiden heet ik hartelijk welkom.

(Applaus)

Naar boven