5 Koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Introductie van een regeling die het mogelijk maakt oudere belastingplichtigen een tegemoetkoming te verstrekken met het oog op compensatie van koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen (Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen) (32521).

De beraadslaging wordt geopend.

MevrouwWesterveld (PvdA):

Voorzitter. Mijn fractie heeft ingetekend voor twintig minuten spreektijd. Dat lijkt misschien wat veel voor dit wetsvoorstel, maar als ik u vertel dat ik het woord voer namens vier fracties, kom ik op vijf minuten per fractie en dat leek me wel verantwoord. Behalve namens mijn eigen fractie voer ik hier ook het woord namens de fracties van GroenLinks, Yildirim en de Partij voor de Dieren.

Voorzitter. In 2005 besloot het toenmalige kabinet tot een eenmalige compensatiemaatregel voor ouderen die last hadden van negatieve inkomenseffecten van het kabinetsbeleid. In gewoon Nederlands: de zogeheten netto-nettokoppeling die voor de sociale minimumuitkeringen gewaarborgd zou moeten zijn, bleef bij ouderen achter. Overwogen werd om dit effect te dempen door een verhoging van de ouderenkorting. Hiervan is afgezien, omdat ook die maatregel verkeerd selectief uitpakte. Er kwam dan ook per 1 januari 2005 een tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden van € 5 per maand. Daarnaast introduceerde het kabinet naar aanleiding van de motie-Verburg een extra tegemoetkoming voor AOW'ers. De tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming AOW'ers 2005 voorzag hierin en zorgde voor een eenmalige tegemoetkoming voor AOW'ers van € 40. Daarmee bedroeg de totale tegemoetkoming € 100 bruto. Deze regelingen waren van tijdelijke aard, maar in de toelichting werd aangegeven dat in het kader van de besluitvorming over het inkomensbeeld 2006 zou worden bezien of er nogmaals een vergelijkbare regeling zou moeten worden getroffen of dat er zou worden gekozen voor een meer structurele tegemoetkoming in de AOW. Inmiddels – ik citeer nu uit de memorie van toelichting uit 2005 op wetsvoorstel 30314 – is geconcludeerd dat een structurele voortzetting van de tegemoetkoming gewenst is. Dit structureel maken is vormgegeven door een wijziging van de AOW, namelijk het opnemen in deze wet van artikel 33b dat nu ter wijziging voorligt, inhoudend dat degene die recht heeft op AOW, ook recht heeft op een tegemoetkoming. Hierdoor blijft – en ik citeer nogmaals – de sinds 1980 in de AOW formeel vastgelegde netto-nettokoppeling intact en wordt ook voor de toekomst een welvaartsvaste AOW gewaarborgd. Wellicht ten overvloede, maar niet onbelangrijk in het licht van het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, wordt nog opgemerkt dat deze tegemoetkoming ook ten goede zal komen aan gerechtigden die in het buitenland woonachtig zijn. Het uitgangspunt van de netto-nettokoppeling diende derhalve in de visie van het toenmalige kabinet ook geborgd te zijn voor AOW'ers in het buitenland. Tot zover de voorgeschiedenis.

In de Tweede Kamer wordt sedert enige jaren met een verbetenheid die een hogere zaak waardig is, gedebatteerd over socialeverzekeringsuitkeringen die over de grens worden verstrekt. Ik begrijp en deel met de regering dat iedere euro ten onrechte verstrekte uitkering er één te veel is, maar wie kennisneemt van de aantallen van vermoedelijke fraude met uitkeringen over de grens, kan zich niet onttrekken aan de indruk dat hier met een kanon op een mug wordt geschoten. Ik zeg dit omdat het wetsvoorstel dat de Eerste Kamer vandaag behandelt, door de regering ook in deze sleutel is geplaatst. In de memorie van toelichting worden twee argumenten aangedragen waarom het deel AOW dat krachtens artikel 33b wordt uitgekeerd, niet langer buiten de landsgrenzen verstrekt zou moeten worden, behalve aan diegenen die met hun inkomen geheel of nagenoeg geheel onder de Nederlandse belastingheffing vallen. Ik kom nog terug op dat criterium, dat lijkt te zijn toegevoegd om de maatregel in overeenstemming te laten zijn met het EU-coördinatierecht. Het zal de minister misschien verbazen, maar dit risico is niet eens het allergrootste bezwaar van mijn fractie tegen de maatregel, waarmee ik niet gezegd wil hebben dat het geen reëel risico is.

Sinds bekend is dat deze Kamer dit wetsvoorstel behandelt, worden wij – en ikzelf misschien nog wat meer omdat ik me hierover op de Wereldomroep heb uitgelaten – bestookt met brieven en mails van mensen die aandacht vragen voor hun benarde inkomenssituatie in het buitenland. Daar zijn schrijnende verhalen bij. Eén hiervan wil ik citeren, omdat dit afkomstig is van een organisatie die niet staat voor een enkeling, maar voor een flinke categorie ouderen. De Cliëntenraad verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen maakt ons deelgenoot van zijn zorgen over het effect van de maatregel voor in het buitenland wonende verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsslachtoffers. De raad wijst erop dat een substantieel deel van deze groep niet aan de 90% fiscaliteitsgrens voldoet en dat onze sociale wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen geen compensatie zullen bieden voor de met dit wetsvoorstel voorziene inkomensachteruitgang. Dat laatste is ook niet zo vreemd, want ons sociale uitkeringsgebouw hanteert voor praktisch alle regelingen de 65 jaargrens. Daaronder biedt een bont palet aan regelingen minimumbescherming aan hen die om wat voor reden ook niet meer kunnen werken. Daarboven heeft men de nu nog geldende "rusttijd" bereikt – om maar eens een klassieke term te gebruiken – en neemt de AOW deze functie over.

Het komt mijn fractie voor dat dit uitgangspunt wordt verlaten, als de Kamer deze Rubicon overgaat. Wij dagen de minister uit om uit te leggen waarom dit niet het geval zou zijn. Uiteraard hebben wij kennisgenomen van de move die de regering met dit wetsvoorstel heeft gemaakt om artikel 33b van de AOW meer in de fiscale sfeer te trekken. Als dit het antwoord is op de vraag waarom het uitgangspunt van de koppeling niet wordt verlaten voor AOW'ers in het buitenland, overtuigt dit mijn fractie niet, temeer als wij het bezien in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis. Wij willen onze vraag ter zake ten behoeve van het debat daarom wat nader concretiseren.

Is de minister het met ons eens dat in 2005 of 2006 is besloten tot de incorporatie van een tegemoetkoming in de AOW om de netto-nettokoppeling overeind te houden? Zo ja, betekent deze maatregel dan niet het afscheid van de koppeling voor ouderen die op enig moment zijn vertrokken of die na hun pensionering wensen te vertrekken naar een ander land, welk land dit ook is? Zo ja, wat is daarvan de rechtvaardiging? Waarom hoeft het uitgangspunt van een welvaartsvaste AOW niet langer te gelden voor 65-plussers die buiten onze landsgrenzen wonen, terwijl ze hun AOW wel in dit land hebben opgebouwd? Ik zeg nog maar voor alle duidelijkheid dat "buiten de landsgrenzen" een heel groot onbepaald criterium is. Hoe verhoudt de intentie van de regering zich tot haar recente mededeling aan de Tweede Kamer dat dit kabinet voornemens is voor de hele sociale zekerheid het woonlandbeginsel in te voeren met uitzondering van de AOW?

Mijn fractie acht vooral de sociale dimensie van dit wetsvoorstel onverteerbaar. Wij zien, kennelijk anders dan de minister, geen enkele aanwijzing voor het feit dat koopkrachtcompenserende maatregelen in de AOW minder nodig zijn voor mensen die deze uitkering in het buitenland ontvangen. Daarvoor is de categorie "buitenland" simpelweg te onbepaald. Navrant in dit verband is dat de categorie AOW'ers die het effect van de maatregel kunnen ontlopen, mensen zijn voor wie de sociale bescherming van de netto-nettokoppeling waarschijnlijk het minste nodig is. Ik doel op gepensioneerden met een stevig aanvullend pensioen, die door deze maatregel misschien voor het overwegend Nederlands fiscale regime zullen opteren. Of ze dat ook doen, valt niet te overzien. Zij zullen zich daarbij ongetwijfeld laten adviseren door ter zake kundige fiscale adviseurs om vervolgens de voor hen meest gunstige route te bewandelen. Maar voor degenen die door de maatregel werkelijk worden getroffen, valt er niets te kiezen. Dat is nu juist de categorie AOW'ers voor wie koopkracht compenserende maatregelen het meest noodzakelijk zijn.

Dit brengt me bij de juridische dimensie. Ik kan hier tamelijk kort over zijn en verwijzen naar de doortimmerde redenering van de Raad van State op dit punt. Naar mijn mening valt hier geen speld tussen te krijgen. Naar ons oordeel is de minister daar in zijn reactie ook niet in geslaagd. Eén element wil ik hier nog uitlichten, aangezien dit waarschijnlijk het centrale verweer van de regering zal worden, mocht het op een procedure voor de rechter uitdraaien. Ik neem kennis van alle juridische messen die nu al rond dit wetsvoorstel geslepen worden, waardoor ik de kans dat er zo'n procedure komt uitermate groot acht. Dan druk ik me nog voorzichtig uit.

De regering geeft aan dat de tegemoetkoming indertijd in het leven is geroepen als compensatie voor koopkrachteffecten in Nederland en dat het haar om die reden vrijstaat hier het woonlandbeginsel op toe te passen. Als ik het verkeerd citeer, dan hoor ik dit graag van de minister in zijn reactie. Als ik het goed heb, kan de minister dan nog eens aangeven waar de toevoeging "in Nederland" precies op gebaseerd is? Ik heb dat namelijk nergens in het dossier bij wetsvoorstel 30314 kunnen vinden. Sterker nog, in de toelichting op dit wetsvoorstel wordt juist benadrukt dat een toets aan internationale verdragen achterwege kan blijven, omdat de tegemoetkoming ook toekomt aan in het buitenland woonachtige gerechtigden. Nu het wetsvoorstel het woonlandbeginsel voor artikel 33b AOW binnenhaalt, zal die toets wel moet worden uitgevoerd. Net als de Raad van State heeft mijn fractie ernstige twijfel over de positieve afloop van deze toets. Op zijn minst had de regering dit element op EU-niveau moeten borgen, alvorens de maatregel als wetsvoorstel aan het parlement te presenteren. Ook in dat opzicht vertoont dit wetsvoorstel sporen van veel te grote haast. Die haast heeft zich bij de wetsbehandeling in deze Kamer voortgezet. Dat begon al toen de minister er bij de Kamer op aandrong een wetsvoorstel, dat op 16 december 2010 door de Tweede Kamer werd aanvaard, binnen een week door te laten, zodat deze maatregel al per 1 januari van dit jaar zou kunnen ingaan. Het zet zich voort nu de minister aandringt op onmiddellijke stemming, zodat de inwerkingtreding per 1 juni kan plaatshebben. Wat is er gebeurd met de vaste tweejaarlijkse verandermomenten? Dat vroegen wij ons in dit verband af. Als 9 mln. het te verwachten besparingsverlies over één maand is, is dit werkelijk zo'n substantieel verlies dat dit een onmiddellijke afhandeling rechtvaardigt, zonder dat alle fracties in deze Kamer de gelegenheid krijgen om alle argumenten die vandaag gewisseld worden nog eens in alle rust te wegen? Het gaat tenslotte niet over niks.

Deze Kamer werkt doorgaans loyaal mee aan een voortvarende afhandeling van wetsvoorstellen waarbij een aanmerkelijk belang gemoeid is en die inhoudelijk redelijk onomstreden zijn. Voor dit wetsvoorstel geldt dit laatste zeker niet. De meeste Eerste Kamerleden zullen zich nog wel de route herinneren die de regering heeft moeten lopen om de Toeslagenwet geplaatst te krijgen op de lijst van prestaties die in de EU het predikaat "non-exporteerbaar" mochten dragen. Daarbij werden aan ons zicht de onderhandelingen om het zover te laten komen onttrokken. Nu ligt ter beoordeling een nationale wetswijziging voor, die een onderdeel van een exporteerbare uitkering eenzijdig opwaardeert – misschien moet ik in Europese termen "devalueert" zeggen – tot non-exporteerbaar. Naar het oordeel van mijn fractie tart deze werkwijze alle verdragsrechtelijke relaties.

Ik rond af. Mijn fractie vindt deze maatregel sociaal niet te verkopen, in het bijzonder niet aan alle Nederlanders, of – zeg ik er voor alle duidelijkheid maar bij – aan de voormalige Nederlanders die voor de nationaliteit van hun nieuwe woonland hebben geopteerd, die ons land verlaten hebben in goed vertrouwen dat hun AOW-rechten inflatiebestendig zouden zijn. Als de regering besluit dat dit voor de AOW niet langer het geval kan zijn, soit. Daar moet dan een stevige, andere, robber over gevochten worden. Een uitselectie waardoor dat uitgangspunt alleen nog geldt voor "onze" AOW'ers, vinden wij echter onbegrijpelijk.

De heerTerpstra (CDA):

Er was oorspronkelijk, in 2005, een niet-exporteerbare regeling. Daar heeft men een exporteerbare regeling van gemaakt, naar ik meen in 2006. Als een regering in welke EG-lidstaat dan ook dat eenmaal gedaan heeft, mag dat dan volgens mevrouw Westerveld nooit meer worden teruggedraaid?

MevrouwWesterveld (PvdA):

Daar kan ik niet zomaar ja of nee op zeggen. Het hangt namelijk af van de aard van de uitkering. Het gaat ook niet zozeer om de vraag of een regering een uitkering al dan niet exporteerbaar verklaart, het gaat om de intentie van de maatregel die wordt getroffen. Met het structureel maken van deze tegemoetkoming door de regering in 2005–2006 is deze tegemoetkoming tot een intrinsiek onderdeel van de AOW gemaakt. De regering heeft haar laten opnemen in de AOW. Daarmee is de regeling niet zozeer tot al dan niet exporteerbaar gemaakt, maar tot een onderdeel van de sociale zekerheid. Mijn stelling is inderdaad dat, als de regering op een zeker moment een uitkeringsonderdeel onderbrengt in de sociale zekerheid en vervolgens eenzijdig verklaart dat dit uitkeringsonderdeel niet langer onderdeel is van de sociale zekerheid, zij EU-rechtelijk iets uit te leggen heeft.

De heerTerpstra (CDA):

In het begin van haar antwoord zei mevrouw Westerveld dat zij het eigenlijk niet goed weet, maar aan het einde van haar antwoord zegt zij dat als de regering eenmaal deze maatregel heeft genomen, je er bijna niet meer vanaf kunt. Je kunt haar nooit meer terugdraaien, tenzij je geweldig veel redeneringen weet te bedenken.

MevrouwWesterveld (PvdA):

Mijn opmerking dat ik het niet zo goed weet, kwam voort uit de formulering van de heer Terpstra, die het had over wel of niet exporteerbaar verklaren. Ik preciseer het: het gaat er niet zozeer om of de regering een onderdeel al dan niet exporteerbaar verklaart, het gaat erom of de regering een bepaalde tegemoetkoming of een bepaalde inkomensvergoeding incorporeert binnen de sociale zekerheid of er bijvoorbeeld puur een fiscale maatregel van maakt. Dat is een heel ander element. Mijn stelling is dat op het moment dat de regering een bepaalde tegemoetkoming structureel maakt en daarbij uitdrukkelijk aangeeft dat deze deel uitmaakt van de sociale zekerheid, deze daarmee onderdeel is geworden van de coördinatieverordening. Inderdaad, dan kan de regering er niet zomaar eenzijdig meer van afkomen.

Voorzitter. Als de regering besluit dat het niet langer inflatiebestendig maken van de AOW voor de gehele AOW het geval moet zijn, moet daar een andere, stevige robber over gevochten worden. Die zal ongetwijfeld dan ook gevochten worden, zowel aan de overkant als hier. Een uitselectie waardoor het uitgangspunt van de inflatiebestendigheid alleen nog geldt voor "onze" AOW'ers, vinden wij echter onbegrijpelijk. Wij hebben in dit verband ook met zorg kennisgenomen van het feit dat in dit wetsvoorstel het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming weg is gedelegeerd naar het niveau van de AMvB en dat de regering ook geen gehoor heeft willen geven aan de wens van een groot, substantieel deel van de Tweede Kamer om daaraan een zware voorhang te verbinden.

Dat betekent dat de tegenstelling die dit wetsvoorstel zal kunnen gaan bewerken, nog sluipender en nog onzichtbaarder wordt. Het moment waarop dit gaat gebeuren, zou dichterbij kunnen zijn dan wij vandaag denken. Ik verwijs naar de vraag van de heer Plasterk vorige maand hoe de regering denkt te gaan acteren nu blijkt dat mensen met alleen AOW er volgens de prognoses veel meer in koopkracht op achteruit zullen gaan dan mensen met hogere inkomens. De minister antwoordde op deze vraag: wacht u rustig af, wij nemen dit punt mee in de latere besluitvorming. Als het antwoord van de minister in het kader van die besluitvorming wordt dat de regering dit effect gaat compenseren middels artikel 33b, wordt daarmee de verdere uitholling ingezet van een welvaartsvaste AOW voor mensen in het buitenland. Mijn voorspelling is bovendien dat dit effect in de toekomst alleen nog maar groter zal worden als wij dit op deze manier accorderen.

Mijn fractie vindt het wetsvoorstel juridisch uitermate kwetsbaar en anders dan kennelijk de minister, ziet zij de uitkomst van gerechtelijke procedures over deze maatregel met weinig vertrouwen tegemoet. Wel zijn wij erg benieuwd naar het antwoord van de minister op onze vragen.

De heerTen Hoeve (OSF):

Voorzitter. Het is een wat verwarrend geheel: de tegemoetkoming die de AOW aanvult, wordt afgeschaft. In plaats daarvan komt er een tegemoetkoming voor in Nederland belastingplichtigen ouder dan 65 jaar. Daarna zal volgend jaar deze tegemoetkoming worden afgeschaft voor diegenen die geen of geen volledige AOW genieten,. als ik het tenminste allemaal goed begrepen heb. Dus eerst valt een groot aantal in het buitenland wonende genieters van de tegemoetkoming af en komt er tegelijkertijd een aantal in het binnenland of soms ook in het buitenland wonende belastingbetalers bij, en volgend jaar gaat het binnenlandse deel van die groep die er nu bij komt, plus nog een aantal deel-AOW'ers, er weer af.

Overzichtelijk en begrijpelijk is wel anders. De vraag is dan natuurlijk of dit niet anders had gekund: in één keer de zaak regelen in plaats van eerst te veel mensen wat geven en het dan weer afnemen. Bovendien rijst er bij zo veel onbegrijpelijkheid, die eigenlijk alleen verklaarbaar is vanuit de wens om tot bezuiniging te komen, ernstige twijfel aan de Europese houdbaarheid van deze kunstgrepen. Die twijfel is al geuit door de Raad van State en wordt natuurlijk hevig verder aangeblazen door de in het buitenland van hun AOW genietende 65-plussers, die in eerste instantie de dupe worden van de maatregel. Wijst ook de vreemde gang van zaken niet juist op de nauwe relatie tussen koopkrachttegemoetkoming en AOW?

Is de minister het met mij eens dat het probleem waarmee wij nu zitten, in feite ontstaat doordat wij AOW en belastingheffing niet als twee afzonderlijke, gescheiden dingen zien en hebben gezien, maar die twee in hun combinatie willen benaderen? En dat wij dan dus bij ontevredenheid over de uitkomsten aan beide kanten – bij de AOW of bij de belastingheffing – kunnen morrelen, zodat ook inderdaad eigenlijk niet meer is vast te stellen waar het wezenlijk om gaat: het gewenste niveau van basisinkomen voor ouderen of om belastingfaciliteiten die ook ten goede moeten komen aan degenen die geen belasting betalen?

Zou het uitgangspunt niet beter simpel kunnen zijn dat aan de ene kant de AOW een niveau dient te hebben dat wij verantwoord vinden als basisinkomen voor degenen die binnen onze Nederlandse gemeenschap hun werkzame leven hebben doorgebracht? Willen we daarvoor de bestaande netto-nettokoppeling met het minimumloon gebruiken, willen we het welvaartsvast houden of waardevast of willen we het nog anders regelen? Die AOW, zoals die dan wordt vastgesteld als verantwoord basisinkomen, kan dan uiteraard ook geëxporteerd worden, maar hoeft niet meer met extra fiscale faciliteiten aangevuld te worden. Aan de andere kant past daarnaast dan een fiscaal stelsel waarin keuzes gemaakt worden ten aanzien van belastingplicht en waarin natuurlijk gekozen kan worden voor een systeem van heffingskortingen voor degenen die wij willen ontzien. Daarbij passen dan echter geen tegemoetkomingen voor degenen die weliswaar te weinig verdienen om belasting te betalen maar wel het door de gemeenschap vastgestelde verantwoorde basisinkomen ontvangen. Dat moet immers voldoende zijn.

Anders gezegd: dat toeslagen worden verleend aan mensen die naar onze opvatting te weinig inkomen hebben, gelet op hun omstandigheden, kan verantwoord zijn. Toeslagen verlenen aan een groep die een AOW ontvangt die bedoeld is als volledig basisinkomen lijkt echter toch wat onredelijk. Of de AOW is te laag, of de toeslag is niet nodig.

De praktijk is hier, en trouwens vaak, natuurlijk anders dan een simpel denkende ziel zou wensen. Dat een fiscale tegemoetkoming ook gegund wordt aan AOW'ers die te weinig inkomen hebben om belasting te betalen, klinkt nog redelijk. Ik herhaal echter de vraag van daarnet: betekent dit dan niet dat wij de AOW te laag vinden? Dat een fiscale tegemoetkoming ook gegund wordt aan AOW'ers die te veel inkomen hebben om te kunnen profiteren van de heffingskorting, klinkt minder redelijk. Als wij dat echter toch zouden vinden, betekent dat dan niet dat de heffingskorting ook bij hogere inkomens verleend zou moeten worden? Er deugt dus iets niet, lijkt mij, met onze manier van ingewikkeld maken. Misschien kan de minister daar eens op reflecteren.

Dat neemt natuurlijk niet weg dat, als het inderdaad de bedoeling van de AOW-tegemoetkoming was om ook degenen met te weinig inkomen om de heffingskorting te kunnen incasseren, daar toch van te laten profiteren, we wel een erg dure manier hebben gekozen om dat probleem op te lossen. En dan mag daar wel iets aan gedaan worden. Met het voorliggende wetsvoorstel doen we daar inderdaad iets aan, maar blijft het nog steeds een heel dure oplossing. Zelfs met de maatregelen die daarna nog komen blijft het duur, want AOW'ers die wel van de heffingskorting profiteren, blijven ook nog eens de tegemoetkoming erbovenop ontvangen. Degenen die te veel verdienen voor de heffingskorting, blijven ook profiteren, ook al wordt dat inderdaad, zoals de minister schrijft, wat minder door de belasting die daarop geheven wordt.

We zetten misschien wel een stap in de goede richting, maar het lijkt maar een kleine stap te zijn. Misschien kan de minister toelichten van hoeveel belang deze kleine stap nu feitelijk is. Dat het de schatkist 8 mln. per maand oplevert, maakt natuurlijk dat het financieel wel van enig belang is; dat is mij wel duidelijk. Daar is echter weer de vraag bij te stellen of die 8 mln. voor één maand reden genoeg is om af te wijken van het algemene uitgangspunt dat maatregelen alleen per 1 januari of 1 juli in werking treden. Ook daar zou ik van de minister een duidelijk antwoord op willen hebben.

Per saldo, voorzitter, is er voor mij reden genoeg om de beantwoording van de minister af te wachten om een oordeel te kunnen vormen. Daarbij besef ik overigens dat we wat de Europese houdbaarheid betreft niet van deze minister, maar pas van de rechter een duidelijke uitspraak kunnen verwachten.

De heerElzinga (SP):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij hier voor ons hebben, is volgens de SP-fractie een vreemd voorstel. Enerzijds wil de regering alle AOW'ers die in het buitenland wonen en die niet voor minstens 90% belastingplichtig meer zijn in Nederland, een tegemoetkoming voor AOW'ers afnemen. Anderzijds wil zij 65-plussers die in Nederland geen AOW krijgen maar wel belasting betalen een tegemoetkoming in de koopkracht voor oudere belastingplichtige inwoners geven, om vervolgens die tegemoetkoming volgend jaar weer af te nemen.

De eerste groep betreft AOW'ers die sinds 2005 meegenieten van een structurele tegemoetkoming van koopkrachtreparaties die eerder, middels de ouderenkorting, via de fiscaliteit werden geregeld. Volgens de minister was het eigenlijk nooit de bedoeling dat de groep die eerder niet op koopkrachtreparaties kon rekenen, dat nu wel zou doen. Daarom ziet hij dit wetsvoorstel als een correctie op wat daar fout is gegaan. Een reparatie dus. In de considerans van de wet die de structurele tegemoetkoming in 2005 is gaan regelen, staat echter "dat het wenselijk is toekenning van tegemoetkomingen aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten bij wet te regelen". Er staat dus niet dat het wenselijk was geweest om een tegemoetkoming te geven via de fiscaliteit. Volgens die wet uit 2005 is de structurele tegemoetkoming expliciet wenselijk voor mensen met een AOW-uitkering en niet alleen voor 65-plussers die in Nederland belasting betalen. Dat was niet de letter, maar ook niet de geest van de wet. De memorie van toelichting is daarop al heel precies door senator Westerveld geciteerd.

Het is dus alleen met de visie van de regering anno nu, 2010/2011, dat de wet in 2005 een ongewenst effect had. Dat effect was toen, in 2005, echter niet onbedoeld. De rechthebbende ontvangers konden in de wet zelf lezen dat het wenselijk was dat zij deze tegemoetkoming zouden krijgen. Zij hebben deze tegemoetkoming dus rechtens ontvangen. Volgens de wetgever was dat ook de bedoeling. Het is nu dus niet de bedoeling iets recht te zetten, een fout te herstellen, maar het is nu kennelijk de bedoeling de regeling aan te passen met het oog op beperking van de doelgroep. Dit kabinet vindt het wenselijk om van een deel van de doelgroep iets af te nemen, waarvan het toenmalige kabinet in 2005 het wenselijk vond om het toe te kennen. Dat een slechte koopkrachtontwikkeling vóór 2005 voor deze groep via de fiscaliteit werd weggewerkt, betekent nog niet dat dit daarna ook altijd de bedoeling was. Of kunnen we, volgens de minister, andersom ook redeneren dat AOW eigenlijk bedoeld was om een welvaartsvast basispensioen te zijn en dat dan koopkrachtreparaties voor de groep AOW-gerechtigden helemaal niet nodig zouden moeten zijn geweest, noch in de aanvullende sfeer noch in de fiscaliteit? Als de AOW netjes de welvaartsontwikkeling had gevolgd, was de uitkering veel hoger geweest, misschien wel dubbel zo hoog. Laten we met terugwerkende kracht deze fout herstellen en niet alleen de AOW-tegemoetkoming maar ook de eerdere ouderenkorting terugdraaien ten gunste van een forse verhoging van de AOW. De heer Ten Hoeve wees ook al op zo'n hypothetische situatie. Wat vindt de minister van deze redenering?

Als de minister deze redenering niet wil volgen en uitgaat van bewust beleid van voorgaande kabinetten, inclusief af en toe een beleidswijziging, moet hij deze wijziging als een zelfstandige wijziging verdedigen. Hij heeft daar zijn argumenten voor, zoals eerder het toenmalige kabinet in 2005 argumenten had om een maatregel uit de fiscaliteit te trekken en in de uitkeringssfeer te brengen. Het werd niet in de algemene AOW gebracht, vanwege de heffingsgrondslag en het aanvullend pensioen, maar het werd desalniettemin in de AOW gebracht via een AOW-tegemoetkoming. Het daar nu weer uit halen is dus wel degelijk een maatregel in de sfeer van de sociale zekerheid. Vandaar de bedenkingen door de Raad van State en veel van de vragen die in de schriftelijke ronde reeds aan de orde zijn gekomen.

De SP-fractie deelt de zorgen die ook door de Raad van State zijn geuit en die ook zojuist uitgebreid door de PvdA-fractie zijn verwoord. Daarnaast heeft mijn fractie grote zorgen over de gevolgen voor de mensen die het betreft, met name die AOW'ers in het buitenland die nu ruim € 400 per jaar dreigen te moeten inleveren. Volgens de minister kregen zij dat in 2005 ineens terwijl daar geen goede grond voor was, maar eerder heb ik al geconstateerd dat het volgens de betreffende wet wel de bedoeling was dat zij dit kregen. Mijn vraag aan de minister is: als in de wet zelf staat dat het de bedoeling is dat alle AOW'ers een tegemoetkoming krijgen, moeten zij zich dan werkelijk afvragen of het wel voor hen bestemd is? Als zij dit rechtens krijgen, van incidenteel, sinds 2005, nu in een structurele regeling gegoten, dan moeten zij hierop toch ook kunnen bouwen? Ik vraag de minister of wij op structurele regelingen mogen kunnen bouwen. In elk geval hebben zij zes jaar een structurele regeling gehad en daaraan kunnen wennen. Bovendien – dat zal de minister ook weten – is inleveren een stuk lastiger dan er iets bij krijgen. Dit zal voor deze groep helemaal niet meevallen, temeer omdat het ook mensen met een klein aanvullend pensioen betreft en ook mensen die wonen in landen met een hoger prijspeil en misschien zelfs hogere inflatie dan Nederland.

Een omgekeerde verandering zit aan de andere kant van dit voorstel: waar AOW'ers die niet belastingplichtig zijn in Nederland met voorliggend wetsvoorstel nadeel hebben, hebben belastingplichtige 65-plussers zonder AOW-rechten een voordeel. Zij werden sinds 2005 niet langer gecompenseerd voor koopkrachtnadeel door ongunstige maatregelen in de fiscale sfeer. De koopkrachtreparaties werden immers via de AOW geregeld en daarop kon deze groep geen aanspraak maken. Dat wordt volgens de regering nu rechtgezet.

O ja? De minister kondigde op 14 december van het afgelopen jaar bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer al aan dat de groep die geen recht heeft op AOW, net als de veel grotere groep met een onvolledige AOW, deze tegemoetkoming in de fiscale sfeer volgend jaar weer kwijt zal raken. Deze minister wil nu dus wel heel bewust een extraatje geven aan een specifieke groep mensen terwijl hij reeds weet dat hij dat straks weer wil afnemen. Deze minister schijnt er een groot genoegen in te scheppen om mensen iets af te nemen. Daar wil hij zelfs eerst wel een cadeautje voor uitdelen. Vindt de minister dit zorgvuldige wetgeving? Mijn fractie vindt het eerder onfatsoenlijk, zo niet cynisch. In het buitenland kunnen ze er wellicht een grapje over maken: typisch Nederlands; je krijgt een cadeautje, maar niet echt.

In de positieve richting kunnen we dus van "reparatie" niet spreken. Hoewel ik de houdbaarheid van de aangekondigde maatregel voor volgend jaar om een belastingvoordeel van mensen met een niet-volledige AOW af te nemen nog betwijfel, is een eventuele positieve reparatie met dit voorstel in elk geval niet beoogd, niet voor de lange termijn. Het betreft dus een overheidsbezuiniging. Niets meer en niets minder. Kennelijk vormen de gepensioneerden die in het buitenland wonen voor dit kabinet een gemakkelijk doelwit om wat centen weg te schrapen. Met het verzet tegen deze maatregel zal het hier in Den Haag wel meevallen, zal het kabinet hebben gedacht.

Van de gepensioneerden heeft 30% een aanvullend pensioen van minder dan € 300. Je kunt je voorstellen dat in elk geval voor deze groep een bedrag van € 400 jaarlijks niet eenvoudig is op te hoesten. Of men nu in Nederland, Duitsland, België of Frankrijk woont of is gaan wonen, doet aan de omvang van bezuiniging op het huishoudboekje niet af. Het steekt mijn fractie dat er zelfs niet in een overgangsrecht is voorzien.

De bezuiniging moet zo snel mogelijk ingaan, aldus de minister, want elke maand wachten slaat een groter gat in de begroting. Elke maand eerder invoeren slaat echter een groter gat in de begroting van de getroffen groep. Voor de maatschappij als geheel betreft het alleen een verschuiving. Dat zal de minister toch beamen?

De minister heeft het verzoek aan de Kamer gedaan om dit wetsvoorstel vandaag nog in stemming te brengen, met het oog op invoering per 1 juni. Maar het tijdpad dat hij uitzet voor de argumentatie van zijn verzoek is strijdig met de sinds 1 januari 2010 geldende regels die de regering hieromtrent zichzelf heeft opgelegd in het kader van de aanpak van administratieve lasten. De regering heeft per brief van 11 december 2009 (29515, nr. 309) aan het parlement laten weten dat de systematiek van vaste verandermomenten en invoeringstermijnen zal gelden voor alle wetten, AMvB's en ministeriële regelingen. Was en is de minister daar niet van op de hoogte? Behoren ministers niet op de hoogte te zijn van de geldende regels en zich daar ook aan te houden?

Voor de goede orde: mijn fractie wil dit wetsvoorstel best vandaag wegstemmen, maar als het dan toch moet worden ingevoerd, dan is 1 juli vroeg genoeg.

MevrouwSwenker (VVD):

Voorzitter. Als we de geschiedenis van dit onderwerp kort overzien, is het uitgangspunt van de overheid bij het treffen van fiscale maatregelen de bescherming van koopkracht van ouderen. Dit was vóór 2005 de reden om een fiscale ouderenkorting te regelen. Die korting werd weer afgeschaft omdat het koopkrachtbehoud voor de ouderen niet aanwezig was. Ze konden er geen gebruik van maken, want ze betaalden geen of amper belasting. In de plaats daarvan werd een toeslag geïntroduceerd, die eerst tijdelijk was en daarna structureel werd. Deze toeslag werd gekoppeld aan de AOW en daarmee kwam deze toeslag onder het regime van het socialezekerheidsstelsel.

Nu wordt voorgesteld om de tegemoetkoming weer onder het fiscale regime te plaatsen. Mijn vraag aan de minister is dan ook of hij kan aangeven waarom indertijd gekozen is voor deze omschakeling van het fiscale naar het socialezekerheidsstelsel en waarom toen al niet is gekozen voor een regeling zoals die nu wordt voorgesteld. Het zou dan in ieder geval een consistente lijn zijn geweest.

De VVD fractie kan de gedachtegang en de argumenten van de minister volgen, met uitzondering van één punt. De vraag die nog steeds en volop ook bij de VVD fractie leeft, is of deze wijziging van de basis van het toeslagsysteem, namelijk van sociale zekerheid naar fiscale maatregel, wel werkt en of dit wetsvoorstel niet onderuitgehaald wordt door het Europese Hof. Gelet op de vele mailtjes die ik kreeg van in het buitenland woonachtige Nederlanders is het vrijwel met zekerheid te voorspellen dat iemand de gang naar het Hof zal maken. Niet alleen wordt door betrokkenen een beroep gedaan op de EU-verordening 883/2004, ook wordt gezegd dat deze regeling de vrijheid van vrij verkeer zou belemmeren enzovoorts. De VVD-fractie is altijd van mening geweest dat als het risico zeer groot is dat een wet door een Europese rechter terzijde wordt geschoven, je er maar beter niet aan kunt beginnen. Dan is een dergelijke wet namelijk in feite niet handhaafbaar. Reparatie ervan geeft dan weer een hoop wetgevingsgedoe met veel onzekerheid en frustratie voor de burger.

Als deze regeling inderdaad een fiscale regeling is, dan zijn naar de mening van de VVD-fractie de Europese regelingen niet van toepassing, noch de verordening, noch de vrijheid van verkeer et cetera, want ieder land heeft in beginsel de vrijheid om zijn eigen fiscale systeem te hanteren. De burger kan zich vrij vestigen in Europa maar zal dan ook het fiscale regime van het woonland moeten accepteren. Dat staat nog even los van de verdragen die gesloten zijn in het kader van de belastingheffing.

De enige echte vraag die dus voor de VVD-fractie overblijft, is of dit wetsvoorstel EU-proof is, in die zin dat het niet mag worden beschouwd als een regeling op het gebied van de sociale zekerheid. En dan moet je gaan afwegen. De tegemoetkoming is geen aanvulling meer op de AOW. Bekostiging geschiedt niet meer ten laste van het Ouderdomsfonds, maar uit de algemene middelen. De toeslag is geen inkomensafhankelijke regeling zoals huurtoeslag en zorgtoeslag. Iedereen die 65 is en tenminste voor 90% Nederlands belastingplichtig is, krijgt deze toeslag, zonder dat daar een beschikking door een overheidsinstantie voor wordt afgegeven. De rechtsgang bij conflicten is die van de fiscale, dus in feite de gewone, rechter. So far so good. Het blijft echter een uitkering die beoogt het koopkrachtverlies van ouderen te compenseren. Dan gaat het dus in feite toch over inkomenspolitiek. In dit geval heeft het gewoon een nauwe relatie met de sociale zekerheid van de burger.

Last but not least. Tot nu toe valt dus de tegemoetkoming onder de sociale zekerheid. Daarom heeft de wetswijziging de schijn tegen zich dat zij geen fiscale regeling is. De VVD-fractie is het overigens niet eens met de PvdA-fractie dat de wijziging van het socialezekerheidsstelsel gelet op de Europese kaders niet zonder meer mogelijk zou moeten zijn. Dat moet wel kunnen, anders hadden we geen WIA of wat dan ook gehad. Het is vrij aan een nationale staat om de sociale regels conform hetgeen in dat land nodig is, te wijzigen.

MevrouwWesterveld (PvdA):

Even om een misverstand te voorkomen: uiteraard is mijn stelling niet dat Europa ons gaat voorschrijven hoe wij onze sociale zekerheid inrichten. Wat ik in mijn interruptie op de CDA-fractie heb aangegeven, is dat het lidstaten niet zomaar vrij staat om bepalingen wel of niet exporteerbaar te verklaren. Over een deels-socialezekerheidsuitkering die alleen nog maar wordt verstrekt in Nederland en niet binnen de EU, heeft de EU een heel wetgevend gebouw opgericht. Dat was de strekking van mijn opmerking, refererend aan wat we hier voorbij hebben zien komen met de Toeslagenwet.

MevrouwSwenker (VVD):

Ja, maar het grote probleem is natuurlijk het volgende. Als je komt vast te zitten doordat je een maatregel neemt en weet dat je Europees gebonden bent, ga je naar een ander systeem kijken. Dan ga je bekijken of je in Europa nog wel vergaande dingen moet doen, omdat je anders nationaal klem komt te zitten. Dat is de keerzijde ervan. In beginsel zou men dus vrij moeten zijn. We hadden anders nooit een WIA gehad, bij wijze van spreken, omdat wij vinden dat we een activerend beleid moeten voeren.

MevrouwWesterveld (PvdA):

Nogmaals: wij mogen een WIA invoeren en wij mogen de WW afschaffen. Wij mogen van alles doen zonder dat Europa zich daarmee bemoeit. Zodra onze sociale zekerheid echter iets te maken heeft met grensoverschrijdend verkeer, komt Europa om de hoek kijken. Dat weet mevrouw Swenker net zo goed als ik. Als wij besluiten dat een bepaalde uitkering die nauwe banden heeft met de sociale zekerheid, alleen in Nederland wordt uitgekeerd, dan vinden wij de Europese rechter op ons pad. Ik heb de Toeslagenwet genoemd; ik kan ook de Wajong noemen. Ook die wet is uitdrukkelijk op de lijst geplaatst van uitkeringen die niet exporteerbaar zijn. Daar is ook een procedure over gevoerd, die ging over de vraag of de wet terecht op de lijst stond. Mijn bezwaar tegen deze maatregel is dat de regering zelfs dat niet heeft geprobeerd. Er is niet gezegd: we gaan proberen om de maatregel op de lijst te krijgen. Er is gewoon gezegd: wij kunnen dit zelf doen.

MevrouwSwenker (VVD):

Omdat men andere uitgangspunten hanteert en dus weer naar een fiscaal systeem gaat.

Ik vervolg mijn betoog. Graag krijgen wij nogmaals een duidelijke uitleg van de minister hierover, met name over de vraag waarom hij denkt dat het risico verwaarloosbaar is dat het Europese hof deze regeling toch als een regeling op het gebied van de sociale zekerheid zal aanmerken.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Onze fracties hebben niet deelgenomen aan de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel, maar dat neemt niet weg dat wij het met belangstelling hebben gevolgd. Het betreft hier een wet die al tijdens de vorige kabinetsperiode was aangekondigd. De wet beoogt een andere uitvoering van een tegemoetkomingsmaatregel die in 2005, heel recentelijk dus, is geïntroduceerd, althans omgezet. Destijds is besloten om, vanwege negatieve koopkrachteffecten in Nederland, mensen met AOW een tegemoetkoming te doen toekomen. Deze is wettelijk verankerd. Was deze tegemoetkoming een voorziening die werd uitgekeerd boven op het ouderdomspensioen, nu wordt met dit wetsvoorstel besloten dit fiscaal te gaan regelen. De hoogte van de tegemoetkoming zal ongeveer gelijk zijn aan de huidige uitkering. Een consequentie is dat mensen die niet in Nederland belastingplichtig zijn, van deze tegemoetkoming worden uitgesloten. Mensen woonachtig in het buitenland die minstens 90% van hun inkomen uit Nederland ontvangen, worden hiervan echter niet uitgesloten. Niettemin zal het effect zijn dat de tegemoetkoming niet meer wordt uitgekeerd aan mensen die buiten Nederland wonen, die niet hier belastingplichtig zijn. Daarmee komt een einde aan wat wel de "export" van deze uitkering wordt genoemd.

Onze fracties, die van de ChristenUnie en de SGP, kunnen deze omzetting naar een fiscale tegemoetkoming volgen en we herkennen ons ook in de vraag van mevrouw Swenker, maar we erkennen dat dit een bezuiniging is die mensen kan treffen. Toch kunnen we deze nieuwe maatregel volgen, aangezien deze was opgezet als een tegemoetkoming voor koopkrachteffecten die zich in Nederland voordeden. Dat was de aanleiding voor de voorziening en daarop was de berekening gebaseerd. Het is daarom niet onbillijk, de tegemoetkoming te beperken tot mensen die in Nederland wonen en die hier belastingplichtig zijn. Mensen die in andere Europese landen wonen, hebben te maken met een ander belastingregime dat ook effecten heeft op hun koopkracht. Het is ondoenlijk, al die situaties mee te wegen. Toen de Tweede Kamer destijds om de compensatie vroeg, had ze niet die situatie op het oog, maar de situatie in Nederland.

Onze fracties hebben wel een aantal vragen aan de minister. Ten eerste: wij zouden graag een duidelijker antwoord krijgen op de vraag of de maatregelen strijdig zijn met Europees recht. Daarover zijn vragen gesteld door de CDA-fractie. In de memorie van antwoord is verwezen naar reeds aan de Tweede Kamer gegeven antwoorden. Het lijkt me dat de vragen die door deze Kamer worden gesteld een meer rechtstreeks antwoord verdienen. De vraag is of er strijdigheid is met Europese verordening 833/2004, die gaat over gelijke behandeling. Ik kan me voorstellen dat er van strijdigheid met dit gestipuleerde gelijkheidsbeginsel geen sprake is, aangezien de tegemoetkoming geen recht, maar een voorziening is; zie ook artikel 33b van de AOW, waar wordt gesteld dat de tegemoetkoming niet beschouwd kan worden als onderdeel van het verstrekte ouderdomspensioen. Graag hoor ik op dit punt een reactie van de minister.

Ten tweede: de hoogte van de tegemoetkoming zal bij Algemene Maatregel van Bestuur worden bepaald. Daarover werd al gesproken door de Partij van de Arbeid. In de gegeven toelichting wordt aangegeven dat het de bedoeling is de fiscale tegemoetkoming op hetzelfde niveau te laten uitkomen als nu het geval is. Dit neemt niet weg dat de hoogte op den duur kan worden aangepast. Die aanpassing zou zich dan, wederom, moeten richten op negatieve koopkrachteffecten, doordat bijvoorbeeld andere kosten en afdrachten stijgen. Graag zouden wij van de minister willen weten wat het beleid van het kabinet is op dit punt. Het gaat er uiteindelijk om dat we een welvaartsvaste AOW behouden en dat tegemoetkomingen eraan bijdragen dat groepen ouderen hun koopkracht behouden.

Ten derde: de tegemoetkoming is generiek en wordt dus ook uitgekeerd aan huishoudens die zich prima zelf kunnen redden. De Raad van State heeft zich afgevraagd waarom deze maatregel dan niet inkomensafhankelijk kan worden gemaakt. Dat is ook onze vraag. Het kabinet antwoordt dat dit uitvoeringstechnisch lastig is, maar als de tegemoetkoming in de sfeer van de fiscaliteit wordt gebracht, hoeft dat toch niet zo moeilijk te zijn? De fiscus kan de hoogte van de tegemoetkoming bepalen aan de hand van inkomensgegevens, zoals dat met veel andere toeslagen en tegemoetkomingen gebeurt.

Ten vierde: nog een andere mogelijkheid is om de AOW-tegemoetkoming af te toppen. De ChristenUnie heeft voorgesteld – dat staat in ons verkiezingsprogramma – om dat te doen bij een brutohuishoudinkomen van € 60.000 per jaar. Vanaf dat inkomen heeft een huishouden geen recht meer op een uitkering. Hoe denkt de minister over zo'n maatregel?

In een tijd van bezuinigingen is dit een van de maatregelen die, alles afwegende, getroffen kan worden om besparingen te realiseren. Er zullen mensen door getroffen worden – dat is altijd het geval – maar het is niet onbillijk, de tegemoetkoming te beperken tot de mensen die de koopkrachteffecten ook in Nederland zelf ondervinden. Wij zien uit naar de antwoorden van de minister.

De heerTerpstra (CDA):

Voorzitter. Vanmiddag behandelen wij een van de wetsvoorstellen die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geërfd van zijn voorganger of voorgangers. Graag horen wij van de minister hoeveel bezuinigingsgeld, alles bij elkaar, gemoeid is met alle geërfde voorstellen.

Veel van deze voorstellen, die op zichzelf niet erg sympathiek klinken, spelen een rol in het kader van de noodzakelijk geachte bezuinigingen. Zoals reeds vermeld in de schriftelijke stukken over dit wetsvoorstel, onderschrijft de CDA-fractie de noodzaak, de overheidsfinanciën op orde te brengen, ook nu het gelukkig weer iets beter gaat met de economie en daardoor ook met de overheidsfinanciën. Een van de lessen die het CDA heeft geleerd uit de economische crisis, is dat de meeste overheden in Europa – ook wij – te weinig buffers hebben opgebouwd in goede tijden, mede door steeds niet te bezuinigen als het ook maar even mee zat. Het lijkt ons niet verstandig hiermee door te gaan. Op grond daarvan steunen wij in grote lijnen de benadering van het kabinet om de bezuinigingen, zoals afgesproken, door te zetten.

De wetsvoorstellen op het terrein van sociale zekerheid ogen geen van allen erg sympathiek, zoals ik reeds heb gezegd. Dat komt voor een deel door de relatie tussen de burger en de schatkist. Bij de behandeling van het Belastingplan in december vorig jaar heeft de staatssecretaris van Financiën heel helder uiteengezet dat ongeveer 70% van de bevolking behoort tot de netto-ontvangers van de schatkist en 30% tot de nettobetalers aan de schatkist. Sommige partijen of groepen kiezen naar onze mening te gemakkelijk voor de weg van de minste weerstand door voor te stellen de genoemde 30% van de bevolking iets meer te laten betalen. Juist bij het huidige broze herstel van onze economie lijkt ons dit niet de meest juiste weg.

Op grond van deze gedachtegang aanvaarden wij dus ook bezuinigingen in het kader van de sociale zekerheid, niet omdat het leuk is, maar omdat het niet anders kan. Daar men juist de laagste inkomens niet meer kan bereiken met fiscale instrumenten is toentertijd besloten er een regeling in het kader van de sociale zekerheid van te maken. Bij de oorspronkelijke fiscale tegemoetkoming in 2005 kwam de compensatie alleen terecht bij degenen die ook getroffen werden door de genomen koopkrachtmaatregelen in ons land. De latere beslissing van de omzetting van de tegemoetkoming in een regeling in het kader van de sociale zekerheid is naar onze mening nooit genomen omdat men expliciet wilde bereiken dat ook AOW-gerechtigden in het buitenland de tegemoetkoming zouden ontvangen. Voor de betrokkenen was dit een niet bedoelde meevaller. Wij kunnen onszelf misschien verwijten – dat geldt voor mijzelf als persoon, maar ook voor de CDA-fractie – dat we toentertijd niet goed hebben opgelet.

Over deze zaak hebben we veel mails ontvangen. Op dit punt is de betrokkenheid met Nederland zeer groot. Over deze reacties heb ik twee vragen aan de minister. Velen zijn bang dat Nederland de tegemoetkoming in de toekomst alleen nog maar zal verhogen, waardoor de AOW in het buitenland steeds minder waard wordt. Deze trend was er niet in het verleden. In het jaar 2009 was de tegemoetkoming hoger dan nu. Hoe ziet de minister deze verhouding in de toekomst?

Een argument om de oude situatie zo te laten, is de stelling dat de koopkracht ook in het buitenland kan dalen. De heer Moes – ik ken hem verder niet – heeft ons een mail gestuurd. Hij is een van de weinigen die heeft gemeld dat een bepaald brutopensioen in Duitsland en België netto veel meer waard is dan in Nederland. Nu wil ik dat helemaal niet gebruiken als argument om te zeggen dat wij op grond daarvan voor dit wetsvoorstel zijn, maar het geeft wel een aanduiding van het feit dat de landen om ons heen een heel verschillend voorzieningenniveau hebben. In het ene land betaal je veel belasting en krijg je veel voorzieningen; in het andere land betaal je minder belasting en krijg je derhalve ook minder voorzieningen. Daardoor kun je niet automatisch zeggen: als Nederland de koopkracht compenseert, zou je dat moeten doen voor alle landen ter wereld. Dat vinden wij geen goede benadering.

De vraag is nu, of het terugdraaien van een niet expliciet zo bedoelde compensatieregeling per definitie in strijd is met het EU-recht. Hierover zijn de meningen, in het land en in de Kamer, verdeeld. De Raad van State gebruikt onder meer als argument dat de regeling fictief fiscaal is omdat de Sociale Verzekeringsbank de regeling blijft uitvoeren. Deze redenering volgen wij niet. Toen de SVB een deel van de ABW ging uitvoeren, heb ik niemand horen opmerken dat hierdoor de aanvulling van de AOW via de ABW exporteerbaar zou zijn geworden omdat een socialezekerheidsorgaan de uitvoering op zich had genomen. Op grond van deze argumentatie kunnen wij de regering volgen en daarbij nemen wij bewust het risico dat rechters hier anders over zullen denken. Wij vinden het voorbarig om reeds bij voorbaat uit te gaan van strijdigheid met het EU-recht. Dat zou immers inhouden dat je een eenmaal genomen besluit om iets van de fiscus over te hevelen naar de sociale zekerheid, nooit meer zou kunnen terugdraaien.

Nu ik het toch over de SVB heb, heb ik nog één vraag. Bij de schriftelijke behandeling heb ik de vraag gesteld of de SVB ook advies heeft uitgebracht over de Europeesrechtelijke aspecten. Uit mijn tijd als voorzitter van de SVB – ik was zelfs de laatste voorzitter – weet ik dat de kennis bij de SVB op dit gebied zeer groot is. Ik zou graag zien dat de SVB in het vervolg ook op dit terrein door de minister om advies zou worden gevraagd. Al deze kennis kan toch niet zijn verdwenen doordat de SVB is genationaliseerd?

MevrouwWesterveld (PvdA):

De heer Terpstra was zo vriendelijk om mij te bevragen op mijn betoog. Ik zou hetzelfde willen doen. De heer Terpstra vroeg mij: betekenen uw woorden dat de regering hier nooit op zou kunnen terugkomen? Ik heb in mijn inbreng aangegeven dat het destijds uitdrukkelijk de bedoeling was om met deze maatregel de netto-nettokoppeling vast te houden. Er zijn hier een paar termen voorbijgekomen, zoals "welvaartsvaste AOW" en "fiscale tegemoetkoming". De heer Terpstra heeft voorbeelden genoemd van landen om ons heen waar het fiscale regime toevallig positiever of minder positief uitpakt. Wat vindt hij van de stelling dat destijds een welvaartsvaste AOW is geïntroduceerd door het besluit om dit onderdeel in de AOW te incorporeren en dat je, door dit te beperken tot Nederland, in feite zegt dat je de welvaartsvaste AOW niet meer wilt garanderen voor mensen die naar het buitenland zijn vertrokken? Ik vraag dat met name aan de heer Terpstra als woordvoerder van de CDA-fractie omdat ik weet dat het herstel van de koppeling destijds op initiatief van zijn partij in de wet is opgenomen.

De heerTerpstra (CDA):

Mijn redenering is op zichzelf vrij simpel. De netto-nettokoppeling is een goede zaak waar het CDA altijd voor heeft gestreden. Echter, zowel de tegemoetkoming in de sociale zekerheid als die in dit wetsvoorstel is volgens mij in strijd met de netto-nettokoppeling. Ik zou graag van de minister horen of dat zo is. Als wij een netto-nettokoppeling hadden gehad, zouden deze groepen de tegemoetkoming niet hebben gekregen, onder het oude regime noch onder het nieuwe regime. Er komt namelijk iets bovenop wat iemand onder de 65 of een werknemer met minimumloon niet krijgt. Dit is dus een netto-nettokoppeling-pluswet. Daarmee hebben wij ingestemd omdat hiermee wordt tegemoetgekomen aan ouderen met koopkrachtproblemen, maar zowel dit wetsvoorstel als de geldende wet is in strijd met de netto-nettokoppeling die mevrouw Westerveld in haar eerste termijn en zojuist heeft benadrukt. Deze regeling zorgt namelijk voor een extraatje voor een bepaalde groep. Wij zijn daar wel voor, maar je kunt een maatregel nooit verdedigen op grond van een principe waarmee deze in strijd is.

MevrouwWesterveld (PvdA):

Betwist u dat dit onderdeel destijds is ingevoerd omdat was gebleken dat de netto-nettokoppeling voor de AOW niet langer geborgd was?

De heerTerpstra (CDA):

Nee, want netto-nettokoppeling houdt in dat je netto sociale zekerheid koppelt aan de nettolonen. Deze wet geeft de gekoppelden echter een toeslag die de personen aan wie ze zijn gekoppeld, niet krijgen.

MevrouwWesterveld (PvdA):

Voor de goede orde: dit is geen wet, maar een bepaling in de AOW, namelijk artikel 33b. Mijn stelling is dat dit artikel een correctie is, die is aangebracht omdat de netto-nettokoppeling in de AOW niet langer geborgd bleek door de manier waarop de hoogte van de AOW was vormgegeven.

De heerTerpstra (CDA):

Ik zie het als volgt. Deze wet, of hoe dat ding ook heet, regelt dat ouderen meer krijgen dan ze zouden hebben gekregen bij een zuivere netto-nettokoppeling. Dit is namelijk een extraatje. Misschien kan de minister het verlossende woord spreken.

MevrouwWesterveld (PvdA):

Dan is het verlossende woord straks aan de minister.

Devoorzitter:

Ik zag de minister dit interruptiedebatje zeer zorgvuldig volgen. Dit is hem dus zeker niet ontgaan. Ik neem aan dat hij hierop terugkomt.

De heerTerpstra (CDA):

Daar heeft onze fractie het volste vertrouwen in.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 15.25 uur tot 15.30 uur geschorst.

Naar boven