2 Algemene Europese beschouwingen

Aan de orde zijn de algemene Europese beschouwingen in het kader van de Staat van de Europese Unie 2010–2011 (32502).

Devoorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer.

Het woord is allereerst aan de heer Eigeman.

De beraadslaging wordt geopend.

De heerEigeman (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Het is mij wat vreemd te moede. Het is de zesde keer dat ik namens de fractie van de Partij van de Arbeid het woord voer in het debat over de Staat van de Unie, zoals we dat vroeger noemde. Tegenwoordig hebben wij het over de Algemene Europese Beschouwingen. Ik heb even teruggekeken wat ik nu zes keer aan thema's heb opgebracht. Ik kom daar later in mijn betoog op terug. Soms komt dan de vraag op: welke stappen hebben wij nu eigenlijk gemaakt in de afgelopen jaren? In mijn eerste bijdrage stond "geef Europa aan de mensen terug". Eigenlijk zou ik dat vandaag kunnen herhalen. Ik zal daar ook straks mee afsluiten.

Voorzitter. In de teksten van het kabinet-Rutte die betrekking hebben op Europa als waardengemeenschap en op de EU als politiek bestuurlijk vehikel ontbreekt het aan de innerlijke overtuiging. Die is wel broodnodig om een brug te slaan naar de twijfelende burger. De reactie van de regering op het WRR-rapport "Aan het buitenland gehecht" is een magere reactie op een rapport vol aanknopingspunten voor een buitenlandse politiek waarmee we gezien mogen worden, zeker ook waar het Europa betreft. Dat vraagt toewijding, zoals het WRR-rapport stelt, en die missen wij bij de regering. In het rapport wordt ook gesteld dat de afstand tussen Nederland en Europa de facto kleiner is geworden. Het rapport benadrukt de Europese lotsverbondenheid en het feit dat er werk van gemaakt moet worden, zodat die een gezicht krijgt. Dat kan aan de hand van een viertal begrippen die al eerder door de WRR zijn aangereikt: vertegenwoordiging, resultaat, verantwoording en identificatie. Het biedt een goed frame om te beoordelen hoe de regering haar werk doet, maar ook hoe wij zelf ons werk doen.

Er zijn voor dit debat een aantal vraagstukken waar ik in het bijzonder aandacht aan wil besteden, onder meer aan het vraagstuk van de soevereiniteit, het mensenrechtenbeleid, de verdere uitbreiding van de Unie en de economische uitdaging: de vrije markt waar het recht van de sterkste heerst of een Europa dat met waarden van rechtvaardigheid, sociale balans en een duurzame economie aan de slag wil.

De afgelopen jaren zijn voor de Europese politiek tropenjaren geweest, in meer dan één opzicht. Ik noem grote problemen met de euro, crisismaatregelen van ongekende omvang, moeizame besluitvorming over optreden in vraagstukken van wereldformaat en, last but not least, groeiende problemen bij het vasthouden van het draagvlak bij burgers. Er is cynisme bij de media en twijfel in het publieke debat. Politici behoren die niet te voeden. Het is al helemaal kortzichtig om te denken dat de politiek daarvan kan profiteren.

Het tweede perspectief is de realiteit dat de onderlinge lotsverbondenheid is toegenomen, onder meer door de instelling van een stabiliteitsfonds en meer bindende afspraken over de omvang van en de controle op de nationale budgetten. Dat is een punt waar ook de Nederlandse regering zich voor heeft ingespannen. Met de komst van de permanente voorzitter van de Europese Raad, de heer Van Rompuy, heeft de EU een politiek orgaan van betekenis toegevoegd. De EU is op weg naar toetreding tot het EVRM, het proces van uitbreiding gaat traag maar gestaag door en bovendien neemt de invloed van het Europees parlement en van nationale parlementen op het beleid toe. Daar kunnen we kritisch over zijn. Ook in de afgelopen weken is daar in publicaties aandacht aan besteed, maar als je het uitzet over een termijn van tien jaar, is er wel degelijk sprake van een toenemende invloed vanuit parlementen. Dat moet bewaakt worden, maar het gaat door.

Als je daarenboven ontwikkelingen in het internationale bedrijfsleven beziet – ik verwijs naar een artikel van Fennema en Heemskerk in de Volkskrant van vorige week – en als je je realiseert dat het midden- en kleinbedrijf en veel zzp'ers steeds vaker zaken doen over de grenzen en veel jongeren in verschillende fasen van hun opleiding over Europa uitzwermen, dan ontstaat een veel positiever beeld.

De regering speelt te midden van deze ontwikkelingen een ongeïnspireerde rol. Ze buigt met regelmaat mee met opportunistische politieke winden en slaat geen acht op de harde feiten. Klimaatproblemen vallen mee, dus 130 km per uur is geen probleem. De multiculturele samenleving hebben we gehad, aanpassen en dimmen. Asielzoekers moeten vooral hun eigen problemen oplossen. Strenger straffen is altijd beter, ook als het niet werkt.

Als het om de samenwerking in de EU gaat, is dat allemaal een stuk moeilijker. Hier en daar vinden we nog wat rechtse grootspraak om de gedoogpartner wat van het lijf te houden. maar die kan niet verhullen dat het kabinet een koers volgt die nadrukkelijk anders is dan die de gedoogpartner zou willen. Het kabinet is echter nog steeds niet toe aan een echte plaatsbepaling. De afstand tot de gedoogpartner is groot, maar het is niet opportuun om dat hardop te zeggen. De crisisaanpak inzake een Europees noodfonds en de structurele aanpak van de problemen met een meer gecoördineerd optreden vragen een benadering zonder veel aarzelingen en staan haaks op de eurosceptische houding van de gedoogpartner PVV. Dat vraagt om lef en leiderschap. Die ontbreekt. Het kabinet praat te vaak met meel in de mond als het om Europa gaat.

De discussie over de soevereiniteit is hierbij cruciaal. In het WRR-rapport "Aan het buitenland gehecht" wordt een onderscheid gemaakt tussen soevereiniteit als status en de soevereine bevoegdheden van Nederland als natiestaat. De vraag dient zich aan hoeveel bevoegdheden je overdraagt en welke voorwaarden je daarbij stelt. Staatssecretaris Knapen schrijft in aansluiting hierop in Het Financieele Dagblad van 9 maart 2011 het opinieartikel "Voor een slagvaardig Europa". Dat is een mooie kreet. Ik citeer: "Inderdaad, als we meer samen doen, zullen we minder soeverein zijn. Maar we krijgen er zeggenschap en invloed voor terug die we als soeverein landje anders nooit meer zullen hebben." Dat is heldere taal. Die horen we graag vaker. Wij kunnen hier nog geen reactie van de gedoogpartner PVV vragen, maar die kan ik wel raden. Het is bij uitstek het dilemma van dit kabinet in zijn Europese koers. Het belemmert het kabinet om duidelijk te kiezen. Schuurt deze opstelling niet met Nederlands belang?

Waar staat Europa op het wereldtoneel? We kunnen Europa beschouwen als een oud landgoed in de Global Village. Er gaat een zekere rust en waardigheid van uit. Sommige mensen zullen die typering associëren met een afgelegen soms wel belegen plek: je gaat er voor je rust naartoe, er staan hoge heggen en de toegankelijkheid is beperkt. Je kunt ook naar Europa kijken als een dynamisch bedrijf dat zich moet vernieuwen, dat koortsachtig op zoek is naar nieuwe productiemethoden.

Aan de grens van mijn stad Culemborg ligt de Heerlijkheid Mariënwaerdt, een landgoed dat al eeuwen beeldbepalend is voor de streek. Het heeft voor- en tegenspoed gekend. Op dit moment heeft het landgoed een beheerder, een nazaat van een geslacht dat al sinds de zestiende eeuw de scepter zwaait over de ruim 900 ha land, die een koers bepaalt waarin biologisch-dynamische landbouw, moderne eetgelegenheden en een ruimhartig gebruik door heel veel mensen kernelementen zijn. Het gaat om een gebied dat met liefde en passie bestierd wordt, waarin oog is voor traditie en vernieuwing, voor een goede balans tussen behoud en verandering. Dat is zoals ik naar het landgoed Europa zou willen kijken. Dat biedt naar het oordeel van mijn fractie een goede basis voor het verder ontwikkelen van een Europese identiteit. Vaste waarden die variëren naar tijd en plaats, aansluitend bij de regionale behoefte aan identificatie.

Het is om die reden noodzakelijk om te investeren in het proces van identificatie. Daarbij gaat het ook over de vraag op welke wijze in het politieke debat de nationale soevereiniteit ter sprake wordt gebracht. Dat gaat meestal in termen van verlies en dat roept het sentiment op dat we onszelf kwijt raken. En er wordt niet ingegaan op de vraag, hoe wij juist in een Europese gemeenschap overeind kunnen blijven. Soevereiniteit en identiteit worden vaak gelijkgeschakeld. Verder meegaan in het proces van Europese eenwording is dan al snel een vorm van verlies van identiteit.

In mijn eerste bijdrage in de debatten over de Staat van Unie in december 2005 haalde ik de Canadese filosoof Taylor aan. Hij waarschuwt in zijn boekje "De malaise van de moderniteit" voor het gevaar van fragmentatie. Hij stelt: fragmentatie neemt toe naarmate mensen zich niet langer kunnen identificeren met hun politieke gemeenschap en fragmentatie wordt ook versterkt door de ervaring van politieke machteloosheid. Als remedie bepleit hij onder meer een revival van democratische krachten, een levend politiek activisme en veel aandacht voor decentralisatie en subsidiariteit. Willen wij Europa teruggeven aan de mensen, dan kan dat alleen als we kansen bieden voor een actief burgerschap. Dat betekent dat de regering moet investeren in maatschappelijk commitment. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij daarnaar kijkt en wat de regering hier nu concreet aan wil doen?

Ik kwam onlangs op Schiphol aan en mijn oog viel op een spreuk van een grote Nederlandse bank met regionale roots: "Some see countries with borders, we see opportunities." In feite is Europa anno 2011 daarmee samengevat. Het is ook de typering van het ondernemerschap van de landgoedeigenaar op Mariënwaerdt. Het zou, wat mij betreft, de leidraad moeten zijn voor het beleid van de Nederlandse regering. Beschouw Europa als een open community, waar diversiteit kwaliteit is, waar we een agenda van duurzaamheid willen voeren en waar een sociale koers gevaren wordt. Dat is een Europa dat voor gezamenlijkheid kiest in het industriebeleid en het sociaal beleid. Op dit moment is Europa de grootste koopkrachtige markt van de wereld. Europa heeft bijna 500 miljoen inwoners. Het aandeel van Europa in de wereldeconomie bedraagt ongeveer 25%.

Dat is overigens niet zonder zorg. Dat betreft bijvoorbeeld het feit dat de sociale dimensie er in Europa op dit moment zo bekaaid vanaf komt. Dat is een belangrijke reden voor de achterdocht van burgers jegens Europa. Europa is, ongenuanceerd gezegd, verlaging van de lonen door aanbestedingen en aanslagen op de pensioenen. Vrije handel en open grenzen leiden tot verlaging van de Vpb en tot lagere – lees meer concurrerende – lonen en minder pensioenpremie. Dat is ook al slecht voor de loonkosten. Als de kloof met de burger ook op dit punt niet gedicht wordt, is Europa een project met verontrustend weinig toekomst.

Er staan ons grote verschuivingen te wachten, zoals ook in de brief van 28 maart jongstleden over het Meerjarig Financieel Kader is aangegeven. Het economisch zwaartepunt verschuift meer naar Azië en Latijns-Amerika, we hebben te maken met klimaatveranderingen, er is toenemende schaarste aan grondstoffen, we zien politieke instabiliteit, bijvoorbeeld in Afrika, en daarmee samenhangende migratiestromen. Een Europa dat een counterstrategie formuleert in de vorm van Euro 2020 – groei, werkgelegenheid en innovatie – klinkt als perspectief. Je hoeft het niet met alle accenten eens te zijn, maar het gaat wel over vooruitgang. Om het in de termen van de schrijver van ingezonden stukken Knapen te zeggen: investeren in de vloot en niet in de muur.

Vervolgens kijken we naar de hoofdlijnen van de brief van 28 maart en zien we een boekhouding met centrale termen als begroting, lasten, sober, en effectief. We zien geen ambitie, laat staan een vertaling naar resultaat. Dat leidt naar het oordeel van mijn fractie tot beheersing en control zonder perspectief. Kloppen de boeken, zijn de juiste procedures gevolgd, handelen we volgens het boekje? Dat werkt dus niet! Natuurlijk groeien de bomen niet tot aan de hemel. Dat is overigens ook nooit zo geweest. Maar om één van mijn favoriete statements van Loesje aan te halen: "Wie met beide benen op grond blijft staan, komt nooit een stap vooruit."

Als wij naar het landgoed Europa kijken, is de huidige omvang dan maatgevend? Als je naar de luidste stemmen in het publieke debat luistert, zou je het wel denken. Het is echter wel genoeg, als je het puur kwantitatief bekijkt. Maar is dat een goede manier van kijken? Wij denken van niet. De Balkan is onderdeel van Europa, de Balkan maakt deel uit van het landgoed en is niet een verdwaald stukje achtertuin. Het is hooguit een deel van het erfgoed waar je kunt verdwalen, maar dat kan op Sicilië, Sardinië en in de Ardennen ook. Als we het belang van veiligheid en vrede scherp definiëren, is juist de Balkan cruciaal. In het Europa van na 1945 is dat het gebied waar de grootste dreiging van uitging. Bosnië en Kosovo hebben daadwerkelijk een oorlog meegemaakt, die doorwerkt tot ver in West-Europa.

We kunnen dus niet alleen maar roepen dat de opnamecapaciteit van individuele burgers, van burgers in Capelle aan den IJssel, Venlo, Maasdriel en Almere, maatgevend is voor het bepalen van het Nederlands belang als het gaat om de uitbreiding. Dat belang reikt verder, het reikt ook verder dan een beperkt eigenbelang van de natiestaat Nederland. Uitbreidingsbesluiten vergen aldus leiderschap. Wat levert het op in casu wat is de resultaatbepaling nu en over 10 jaar? Weten we dat zeker? Welk risico nemen we nu en waarom doen we dat? We willen ons dus verantwoorden. Wat hebben wij met de westelijke Balkan te maken, wat maakt dit deel van Europa interessant voor ons? Wat draagt het bij aan traditionele waarden, waar dreigt afbreuk en wat biedt aangrijpingspunten voor identificatie? Zo moeten we met uitbreiding omgaan!

Dat geldt des temeer voor Turkije. Ik heb in meerdere bijdragen in de afgelopen jaren gewezen op het meervoudige belang van een goede relatie met Turkije, vooral ook van een zorgvuldige procesvoering. In 2012 praten we 50 jaar over aansluiting; 50 jaar verloofd, ik geef het u te doen! Natuurlijk, het kan zijn dat de verliefdheid over is, maar er is niks mis met een verstandshuwelijk. En voor Europa anno 2011 geldt nog steeds dat Turkije de moeite waard is: voor een deel van het publiek een band met een naburig landgoed, voor een ander deel een prachtig deel van het geheel waarin de brug met de exotische buitentuin staat voor binding. Als we de staat van ontbinding willen voorkomen, moeten we de brug in alle opzichten zien open te houden. Welke inspanningen getroost het kabinet zich op dit punt? Wat vindt de regering van de Turkse positie, mede in het licht van de prioriteiten van het buitenlands beleid?

Vanuit het oogpunt dat de Balkan belangrijk is als we de waarden van stabiliteit en veiligheid wegen, wekt het besluit om Kosovo uit te sluiten van de focuslanden voor ontwikkelingssamenwerking bevreemding. Het land is één van de armste landen van Europa. Het inkomen per hoofd van de bevolking bedraagt zo'n € 2100 per jaar. Het is een belangrijke schakel op de Balkan, derhalve in het proces van het organiseren van stabiliteit, vrede en rechtvaardigheid, en toch zegt Nederland: het is genoeg geweest; wij hebben ons werk gedaan en wij zijn klaar, al is de klus niet geklaard.

Hoe verhoudt zich dat tot de brief van 28 maart jongstleden, waarin het Meerjarig Financieel Kader van de EU voor de periode na 2014 wordt gepresenteerd? Daarin stelt de regering het volgende. "Een moderne begroting draagt ook bij aan het versterken van de positie van Europa in de wereld. Nederland vindt dat in de financiering van het externe beleid scherpe keuzes gemaakt moeten worden en ziet als prioriteiten ten eerste nabuurschapbeleid, ten tweede armoedebestrijding in de armste landen en ten derde stabiliteit, veiligheid en crisisbeheersing." Hoe moeten wij in dat verband de keuze beoordelen om Kosovo te laten vallen als focusland? Valt het land niet onder het externe beleid? Is het dan al lid van de Unie? Ik kan geen andere conclusie trekken dan dat het land tussen wal en schip valt. Dat is een misser van de eerste orde. tenzij er in Europees verband een afspraak gemaakt is, waardoor niet direct een Nederlandse betrokkenheid aan de orde is, maar er wel een multilaterale inspanning gepleegd wordt waar Nederland zich medeverantwoordelijk voor weet. Ik hoor graag een reactie van de regering. Ik zie ook graag een suggestie hoe we dat nu verder gaan oplossen.

Als de brief van 28 maart spreekt over "justitie, asiel en migratie", dan is dat in te vullen aan de hand van de geborneerde reflex van de unieke natiestaat die niks met anderen van doen wil hebben. Dat is overigens contrair aan alles waar de Europese idealen voor staan. Vrede, veiligheid, welvaart en een stabiele democratische rechtsorde hebben elkaar hard nodig. Daarom zijn we steeds meer samen gaan doen en breiden we nog steeds uit. Dat brengt mij bij het vraagstuk van de mensenrechten, hoeksteen van de democratische rechtsorde die we in de Europese gemeenschap willen verankeren en waar we inmiddels meer dan 50 jaar mee bezig zijn.

Wie over Europa spreekt, spreekt ook over de Raad van Europa. Deze instelling is na de Tweede Wereldoorlog gecreëerd met als centrale ambitie om democratie en mensenrechten te bevorderen en te beschermen. De verschrikkingen van de jaren daarvoor, waarin miljoenen de dood vonden door racisme en machtsmisbruik, mochten in Europa geen kans meer krijgen. Een unieke stap vooruit was dat de Europese landen de rechten en de fundamentele vrijheden in een verdrag neerlegden en zich aan de rechtsmacht van een door hen ingesteld internationaal hof onderwierpen. Thans zijn 47 landen lid van de Raad van Europa. Veel voormalige Oost-Europese landen, die deels nog volop bezig zijn zich aan hun communistisch verleden te ontworstelen, bezorgen de Parlementaire Assemblee, het Hof, de Commissaris voor de Mensenrechten, het Comité tegen foltering en slechte behandeling van gevangenen en het Comité tegen discriminatie handenvol werk. Democratie en erkenning van mensenrechten komen immers niet in een handomdraai tot stand. Daar is vasthoudendheid voor nodig.

Mijn fractie is er trots op dat zoveel Nederlanders prominent aan het werk van de Raad van Europa bijdragen. Het is in dat verband niet vreemd dat wij nog steeds een uitstekende naam hebben in de bestrijding van schendingen van mensenrechten. Hier begint echter ook onze zorg. We stellen vast dat uit liberaalconservatieve hoek de afgelopen maanden de pijlen op het Hof gericht worden. Ik noem publicaties van Baudet, De Zwart en laatstelijk in de Volkskrant van 7 april 2011 van de liberale fractieleider in de Tweede Kamer, Stef Blok en zijn buitenlandspecialist Dijkhoff. Ik loop enkele zorgwekkende passages uit die laatste bijdrage na: "Het kan niet zo zijn dat de bevolking van nu en de door haar gekozen politici onherroepelijk gebonden zijn door een verdrag dat verre voorgangers hebben goedgekeurd." Zijn wij niet onherroepelijk aan wetten en verdragen gebonden totdat ze met wederzijds goedkeuren zijn veranderd c.q. opgezegd in het geval van verdragen? Die vraag stel ik de staatssecretaris.

Ernstiger nog is het feit dat gekozen volksvertegenwoordigers in de benadering van Blok en Dijkhoff een soort aureool van onschendbaarheid meekrijgen die hen boven alle machten laat uitstijgen. Terecht zegt Jenny Goldschmidt in de Volkskrant enkele dagen later: "De keerzijde van de macht van de meerderheid in de democratie is dat we de rechter hebben om de fundamentele rechten van minderheden wier belangen stelselmatig minder zwaar aan bod komen te beschermen. Daarom zijn mensenrechten en democratie onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wie aan het ene tornt, vernietigt ook het andere en dat is hier het geval. Dat politici menen dat zomaar te kunnen doen is meer dan zorgelijk." Mijn fractie deelt die zorg.

Wij kenden liberalen vroeger, en de liberalen hier nog steeds, als politici die meer op hadden met de burger dan met de Staat. Dat uit liberale hoek de omvang van de bescherming van mensenrechten ter discussie wordt gesteld, is echter een geheel nieuw geluid. En dat regeringen het Hof zouden moeten voorschrijven hoe ver de toepassing van mensenrechten eigenlijk mag gaan, is helemaal een uiterst triest novum. De bedoeling van het Hof was juist om de burger tegen regeringen te beschermen. De consensus in ons land over de centrale betekenis van de fundamentele rechten van de mens in de democratische rechtsstaat en de noodzaak om een onafhankelijk internationale instantie daarover rechtens gezag toe te kennen, lijkt daardoor op de tocht te worden gezet. Wij vragen ons af hoe de regering de opvattingen van Blok en Dijkhoff beoordeelt. Deelt de regering hun opvatting dat de grondrechten zoals in het EVRM verwoord verouderd zijn en toe zijn aan een herarticulatie? Geldt dat dan niet evenzeer voor de formuleringen van onze eigen Grondwet? Ik hoor graag een antwoord van de regering. Ik hoop op een antwoord waarin afstand genomen wordt van het dedain waarmee de aangehaalde Kamerleden over het EVRM en het Hof spreken.

Op 28 mei 2010 ontving het Hof voor de Rechten van de Mens de Four Freedoms Award. Premier Balkenende sprak bij die gelegenheid over het enorme belang van het Hof voor deze en toekomstige generaties. Wat zegt deze regering in de brief over de mensenrechten over het Hof? Het noemt het Hof "een belangrijk instrument om in de landen met een nog beperkte mensenrechtentraditie – met name in Oost-Europa – structurele verbeteringen op mensenrechtengebied af te dwingen". En dan komt het: "Tegelijkertijd is Nederland van mening dat het Hof niet zijn eigen gezag moet verzwakken door uitspraken te doen over zaken die slechts op perifere wijze verband houden met mensenrechten. Daardoor kan jurisprudentiële inflatie optreden en het draagvlak voor het Hof afnemen. Voorkomen moet worden dat het Hof een automatische, vierde beroepsinstantie wordt voor niet aan mensenrechten gerelateerde zaken." Even verderop staat vervolgens: "Om de geloofwaardigheid van het Hof op de lange termijn te bevorderen, zal Nederland daarom bepleiten dat het Hof meer ruimte laat voor de 'margin of appreciation' van verdragspartijen bij de concrete invulling van standaarden die op meer afgeleide wijze samenhangen met het EVRM." Dat is andere taal dan vorig jaar gesproken werd bij de uitreiking van de Four Freedoms Award. Deze omslag in de beoordeling van het Hof vraagt om een weloverwogen onderbouwing. Welke zijn die uitspraken over perifere zaken waarmee het Hof zijn eigen positie verzwakt? Ik ken ze niet en nodig de regering uit om op korte termijn deze Kamer daarover in te lichten. Op welke wijze wil de regering de geloofwaardigheid van het Hof versterken, terwijl de regering zelf bezig lijkt te zijn om die te ondermijnen? Op welke wijze denkt de regering het Hof in zijn oordeel te kunnen beperken? Waar moet een bredere margin of appreciation worden gecreëerd? Dit onderwerp is te belangrijk om in een handomdraai af te doen. Mijn fractie is ten diepste gecommitteerd aan de mensenrechten en de implementatie daarvan door ons land en zal zich met alle kracht verzetten tegen een aantasting daarvan en van pogingen om het Hof te beperken.

Vertegenwoordiging, resultaat, verantwoording en identificatie waren de framewoorden aan het begin van mijn bijdrage. Laat Nederland zien aan het Europese front als het gaat om sociale rechtvaardigheid en mensenrechten. Ga voor resultaat en wees daarin duidelijk over Europa 2020. Dat perspectief moet gaan leven bij burgers en bedrijven. Werk niet mee aan het voeden van scepsis en twijfel, maar versterk transparantie, verantwoording en onafhankelijke controle door rechters. Maak de burger tot bondgenoot door hem toegang te geven tot informatie en zijn recht op initiatief te versterken.

"Europa terug aan de burgers" vraagt om gevoel en verbinding. Ik opende mijn bijdrage op 6 december 2005 met de woorden van Stef Bos en Koos Kromhuis een lied van de cd Van Mpumalanga tot die Kaap. Ik eindig er vandaag mee. "Als ik ooit alles achterlaat Mijn taal, mijn stad, mijn huis, mijn haard Dan nog is er een deel van mij Dat in het noorden achterblijft Al heb ik hier het leven lief Al is mijn oude wereld ziek Zelfingenomen en arrogant Toch ligt mijn hart in het avondland".

Voorzitter. Om dat gevoel gaat het.

MevrouwVan Bijsterveld (CDA):

Voorzitter. Het NOS-journaal berichtte gisteren over de opkomst van de anti-EU-partij in Finland, de afbetaling van de Griekse schulden, de toegang van Tunesiërs tot Frankrijk en de aardbeienplukkers uit Oost-Europa. EU-thema's zijn steeds meer een deel van ons dagelijks nieuws.

De beschouwingen dit jaar hebben de titel: Waarheen met Europa? Het is een kernvraag. De CDA-fractie is onomwonden voorstander van de EU. De toekomst van Nederland ligt in Europa. Nederland is niet voor niets een van de founding fathers van de EU. De vraag is wel: Welke EU? Voor de CDA-fractie is dat een relevante EU die, binnen de grenzen van haar bevoegdheden, heldere keuzes maakt over wat zij wel en niet doet en een EU die draagvlak heeft bij de burgers. Deze drie uitgangspunten houden intrinsiek verband met elkaar. Vanuit deze invalshoek gaan wij in op de EU-begroting en de financiële en economische crisis, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name de positie van de Hoge Vertegenwoordiger, de reikwijdte van de Europese regelgeving en de verhouding van de EU tot de Raad van Europa. Dit laatste thema behandelt mijn fractiegenoot Marie-Louise Bemelmans.

Voorzitter. Wij beginnen met het financieel-economische deel. Op dit moment staat de EU-begroting voor de komende jaren centraal. Het Europees Parlement heeft zelf een commissie benoemd om de perspectieven voor de komende periode onder ogen te zien, de commissie SURE. Wij hopen ook dat zij zal leiden tot daadwerkelijke zelfdiscipline wat de eigen uitgaven betreft en doen ook een oproep aan het Europees Parlement ter zake. Voor het draagvlak voor de EU bij de burger is dit van belang. Een verhoging van het budget voor meer personeel bij het Europees Parlement zelf valt daarmee niet goed te rijmen. Wij zijn blij dat de Nederlandse Europarlementariërs hierin hun verantwoordelijkheid hebben genomen.

Wij vinden het ook van belang dat de uitgaven van de EU als geheel niet stijgen. Wij zijn het met het kabinet eens dat Europa net als de lidstaten de broekriem moet aanhalen. Naar onze stellige overtuiging moeten bezuinigingen gebaseerd zijn op een discussie over de vraag wat de EU eventueel meer moet doen en wat minder kan. Wij steunen de richting die het kabinet inslaat bij de inzet voor het Meerjarig Financieel Kader. Overigens hebben wij daarin de agentschappen gemist. Heeft het kabinet die in de beschouwingen betrokken? Denkt het kabinet draagvlak te kunnen vinden voor de opvatting over de begroting en voor de aangeduide prioriteiten? De praktijk blijkt immers altijd weerbarstiger dan de intenties. Welk perspectief is er dat activiteiten daadwerkelijk worden afgebouwd? Wij verwijzen in dit verband ook naar de vorige week in deze Kamer aangenomen motie over het afslanken, omvormen en onder de Europese begroting brengen van het Europees Ontwikkelingsfonds. Wil de regering zich inzetten voor het standaard opnemen van een horizonbepaling in Europese subsidieregelingen? De bilocatie Brussel-Straatsburg blijft ons een doom in het oog. Welk perspectief is er op het beëindigen daarvan?

De lasten in de EU moeten eerlijk worden verdeeld. Nederland behoort met andere landen zoals Duitsland, België en Denemarken tot het welvarendste deel van de EU. Gelet op de interne solidariteit binnen Europa zullen wij eerlijk tegen de burgers moeten zeggen dat deze lidstaten nettobetalers zullen zijn, maar dan wel gebaseerd op draagkracht. Pogingen van dit kabinet om dit laatste te bereiken, kunnen op onze steun rekenen. Daarbij zien wij graag dat de betekenis van het EU-lidmaatschap in een breder kader wordt gezien. De discussie in ons Iand gaat sterk over de vraag hoeveel Europa ons kost. Deze discussie wil het CDA zeker voeren, maar dan wel tegen een bredere achtergrond. De EU heeft ons vrede gebracht en welvaart. Dat is niet vanzelfsprekend; er moet permanent aan worden gewerkt. Ons land leeft voor een groot deel van de export. Verreweg het meeste gaat naar EU-landen. Duitsland is voor ons bijvoorbeeld een bijzondere partner, zoals het recente staatsbezoek van de Koningin heeft bevestigd. Wij zijn voor onze welvaart sterk afhankelijk van de ontwikkeling in de EU. Volgens ruwe berekeningen van het CPB heeft de EU elke Nederlander een dertiende maand opgeleverd. Mede vanuit deze gezichtspunten willen wij onze relatie met de EU beschouwen. Hoe komt het nu dat die bredere context niet "landt" in de discussie over de EU? Hoe ziet het kabinet de groeiende twijfel die er bij de burgers lijkt te zijn? Welke concrete plannen heeft het kabinet in dit opzicht? Moet de discussie geïntensiveerd worden, zoals een paar jaar geleden is afgesproken? Kan het kabinet in relatie tot de export een reactie geven op het bericht in Het Financieele Dagblad van gisteren met de strekking dat de exportpositie van Nederland in de gevarenzone komt volgens normen die worden genoemd door adviseurs van de ministers van financiën?

Wij kunnen op dit moment geen Europese beschouwingen houden zonder de euro ter sprake te brengen. Zowel in Europa als in de Verenigde Staten zijn de overheidsfinanciën uit het lood geslagen. De schulden zijn vergelijkbaar en het tekort in Amerika is groter dan gemiddeld in Europa. Californië is bijna failliet. Toch is er in Amerika geen discussie ontstaan over de dollar, terwijl dit wel het geval was bij de euro. Dit moet samenhangen met het geloof in de mogelijkheid van Europa om de problemen op te lossen. Kan en wil Europa de stabiliteit van de euro garanderen?

Vanaf het begin was op papier duidelijk dat het handhavingsmechanisme van het Stabiliteits- en Groeipact zwak was, namelijk politiek van aard. In de praktijk bleek dat ook. Het handhavingsmechanisme wordt nu versterkt. Gaat dit volgens het kabinet nu wel goed functioneren? Waarom is het kabinet dit van mening? Kan het kabinet toezeggen zich bij de handhaving strak op te stellen? Naast het op orde houden van de overheidsfinanciën is de concurrentiepositie van belang voor het stabiliseren van de euro. Wat dat laatste betreft, lijkt meer coördinatie op Europees niveau gewenst zonder de bevoegdheden op nationaal niveau af te schaffen. Wij zien overigens niets in een Europees loonbeleid of een Europees pensioenbeleid. Dit laat wel voldoende mogelijkheden open voor een open coördinatiemethode. Graag horen wij op het punt van de concurrentiepositie de opvatting van het kabinet.

In de Tweede Kamer wordt op dit dossier veel gesproken over de onwenselijkheid van een overdracht van bevoegdheden naar Brussel. Tijdens een inleiding voor het CDA heeft oud-minister Ruding opgemerkt dat deze overdracht volgens de verdragen er al is. Er is immers sprake van een Economische én Monetaire Unie. Tot nu toe is alleen de monetaire kant uitgewerkt. Hoe ziet het kabinet dit?

De CDA-fractie steunt de tot nu toe genomen steunmaatregelen voor de lidstaten in problemen, inclusief de gestelde voorwaarden, met name het inschakelen van het IMF. Het saneren van de overheidsfinanciën in deze landen is noodzakelijk. Onlangs zijn afspraken gemaakt voor een permanent fonds van 440 mld., het Europees Stabiliteits Mechanisme. Het CDA kan hiermee instemmen. De bijdragen van andere lidstaten waaronder ons land is, gegeven de situatie waarin wij nu zijn beland, ook in ons eigen belang. Ook onze banken hebben veel vorderingen op andere landen. Ziet de minister mogelijkheden om dit standpunt beter naar voren te brengen in de richting van de samenleving?

Voorzitter. Ik kom nu te spreken over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, een belangrijk onderdeel van de EU. Tijdens de beschouwingen van vorig jaar is de institutionele positie van de Hoge Vertegenwoordiger uitvoerig aan de orde geweest. De toebedeelde taken, waaronder de aansturing van het zogenaamde "EDEO", vormen een enorme opgave. Op papier is er al een welhaast onwerkbare "span of control", maar daarnaast functioneert de Hoge Vertegenwoordiger ook in een ingewikkeld institutioneel krachtenveld. Vorig jaar was de grondtoon bij de Europese beschouwingen er één van de goede intenties en de noodzaak om eerst enige ervaring op te doen vooraleer verder te zien. Welnu, die ervaring is inmiddels opgedaan. Voor ons was de roep om democratische hervormingen in de Arabische landen een testcase. De conclusie is wat ons betreft dat als het erop aankomt de werkelijke kracht bij de Europese Raad – lees: de toonaangevende regeringsleiders – ligt. Zo hoorden wij zowel in Frankrijk en Duitsland als in Engeland de regeringsleiders de leiding nemen. Ook onze eigen premier liet zich niet onbetuigd. Statements van de Hoge Vertegenwoordiger kwamen pas later en brachten niet de visie en de energie die van de lidstaten zelf uitgingen. Zo ziet de burger dat natuurlijk ook. Ook in de aanloop tot de totstandkoming van de VN-resolutie over Libië, met name op het punt van het militair ingrijpen, waren het vooral de andere actoren die de drijvende kracht vormden. Mogelijk zou nu niet voor zo'n hybride constructie zijn gekozen. Hoe ziet het kabinet de positie van de Hoge Vertegenwoordiger in relatie tot de Commissie en de Europese Raad?

Uiteraard is de ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid een groeiproces. Het is echter nodig voor het aanzien van de EU en het begrijpen van de ontwikkelingen in het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid dat ook de uiterlijke focus daar ligt, waar de reële besluitvorming plaatsvindt. Ziet het kabinet dit ook zo? Hoe denkt het in de toekomst hiermee om te gaan? Moeten de ambities van de EDEO naar beneden worden bijgesteld? In dit verband spreken wij overigens onze waardering uit voor de voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, voor zijn weloverwogen optreden.

Ook voor deze Kamer is de wetgevende arbeid van de EU steeds meer een dagelijkse realiteit. Het gaat dan niet alleen om de behandeling van de implementatiewetgeving van Europese richtlijnen. Volgens de nieuwe Europese werkwijze van deze Kamer selecteren wij ook dossiers die potentieel voor toetsing en behandeling in aanmerking komen of waarvan grote implicaties voor Nederland te verwachten zijn. Om zicht te houden op dit geheel houden wij ons als Kamer op de hoogte van nieuw verschenen voorstellen en initiatieven. Steeds vaker komt de CDA-fractie tot het inzicht dat het nodig is om een heldere visie te ontwikkelen op wat de EU zou moeten doen en daarmee ook wat niet. Natuurlijk, er is altijd wel enig verband met de EU te leggen, maar dat is niet het criterium. Moet bijvoorbeeld een EU-Commissaris bij herhaling dreigen om een vrouwenquotum te verplichten in de top van het bedrijfsleven? Is het werkelijk zinvol dat de EU komt met een pakket van 40 "verbeterpunten" voor het verkeer? De aanhangige en – naar veler oordeel – gebrekkige conceptrichtlijn over de gelijke behandeling is ook een voorbeeld; nog afgezien van de vaagheid en de moeilijk te overziene wettelijke en financiële gevolgen, wordt op bepaalde, relatief kleine deelaspecten een Europees en grensoverschrijdend belang geconstrueerd, maar dat valt in het niet bij andere, reële, verschillen tussen lidstaten, zoals een vestigingsklimaat voor werknemers of bedrijven. De EU worstelt met dit soort zaken. Juist nu is het goed om na te gaan waar de Europese prioriteiten liggen. Is het kabinet het hiermee eens?

Het lijkt erop dat het grote aantal van 27 Commissarissen bijdraagt aan de omvang van de regelgeving. Zij moeten immers allen hun bestaansrecht bewijzen. Natuurlijk kan men zeggen, dat conceptwetgeving kan worden afgestemd. Onze indruk is echter dat dit niet veelvuldig gebeurt en dat voorstellen hoogstens gewijzigd worden vastgesteld. Kan het kabinet inzicht geven in wetgevende initiatieven die worden ondernomen en hoeveel daarvan (al of niet gewijzigd) worden vastgesteld en verworpen? Uiteraard ligt hier ook op nationaal niveau een probleem, maar daar zijn nog countervailing powers die wij op Europees niveau minder hebben. Denk aan het ontbreken van kanalen om de Europese publieke opinie goed tot uitdrukking te brengen en het ontbreken van een soort mediarelatie met Europese parlementariërs, vergelijkbaar met die op nationaal niveau. Hoe ziet het kabinet dit en hoe ziet het zijn eigen rol daarin?

Het uitgangspunt op JBZ-terrein is goed: eerst goede uitvoering van bestaande wetgeving en daarna pas denken aan nieuwe. Maar daarmee zijn wij er natuurlijk niet. Een rigoureuze toepassing van het subsidiariteitsbeginsel is vereist. Nogmaals, niet om Europa dwars te zitten, maar om Europa aanzien en gezag te laten behouden. In een tijd waarin wij in Nederland de relatie tussen overheid en samenleving herijken, zou die discussie ook moeten worden aangegaan, niet alleen over de verhouding tussen de EU en de nationale overheden, maar ook die tussen de EU en maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Gebeurt dit? Hoe ziet dat er dan uit? Hoe staat het kabinet hierin?

Ik noemde zo-even de term countervailing powers. In dit verband moet ons over het subsidiariteitsbeginsel het volgende van het hart. Onze ervaringen met de reacties van de Commissie zijn wat teleurstellend. Meestal zijn die reacties tamelijk formeel, zelfs wanneer een groot aantal parlementen bezwaren heeft, zoals bij de ontwerprichtlijn over seizoenarbeiders uit derde landen. Hier willen wij graag gezegd hebben dat ook de regering tot taak heeft om voorstellen op subsidiariteit te toetsen. Ik wijs ook op de brief van 8 april jongstleden van de voorzitter van deze Kamer aan de minister-president over het tijdstip van publicatie van BNC-fiches en de kabinetsinzet bij Raadsonderhandelingen. Geeft het kabinet gevolg aan deze verzoeken?

Het gaat niet alleen om wat ik noem losse richtlijnen. Enkele keren hebben wij in deze Kamer gesproken over conceptrichtlijnen op het gebied van bijvoorbeeld het handelsrecht en het straf- of het strafprocesrecht. Je kunt nog heel veel andere voorbeelden noemen. Hoe zinnig deze regelgeving meestal inderdaad is, voor ons is het toch niet goed helder welke langetermijnvisie hierachter schuilgaat. Hoe ver wil de Commissie hierin gaan en waarom? Wij kunnen daarin zelf geen goede systematiek herkennen. Waarschijnlijk, ik zeg met nadruk "waarschijnlijk", gaat de EU hier op onderdelen soms verder dan sommige federaties, zoals de Verenigde Staten. Dat kan, maar daarvoor zijn wel een goede motivering en vooral een bepaalde visie nodig. Kan het kabinet hierop de eigen visie weergeven en dit eventueel doen met een vergelijking met het systeem van de Verenigde Staten? In dit stadium van de ontwikkeling vinden wij een reflectie op deze kwesties van groot belang. Met belangstelling zien wij de reactie van het kabinet hierop tegemoet.

MevrouwBemelmans-Videc (CDA):

Voorzitter. In het vorige kabinet was het mensenrechtenbeleid centraal thema en toetssteen in het buitenlands beleid. In de recent verschenen notitie Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid, geeft de regering haar visie op dit dossier. Daarin wordt de wenselijkheid van selectiviteit onderstreept. De CDA-fractie kan met het overgrote deel van de ambities van deze regering instemmen. Wij waarderen vooral de herhaaldelijk uitgesproken waardering voor de inzet van maatschappelijke actoren voor de mensenrechten, vaak met dramatische persoonlijke gevolgen. Wij horen de indrukwekkende getuigenissen daarvan regelmatig in Straatsburg tijdens de sessies van de Parlementaire Assemblee.

Het moet ook niet-ingewijden opvallen dat in het geheel van de notitie slechts een zeer klein tekstdeel toevalt aan de Raad van Europa, die oudste pan-Europese verdediger van de mensenrechten, de democratie en de suprematie van het recht. In die passage vallen de kwalificaties van het werk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op. Zij contrasteren wel zeer sterk met de grote waardering, uitgesproken voor dat Hof bij de toekenning van de International Roosevelt Four Freedoms Award in 2010 bij het 50-jarig bestaan van het Hof.

Het regeringsstandpunt lijkt te samen te vallen met de verontrustende en soms ronduit ontluisterende discussie over het Hof, een vreemde discussie in een land waar vrijwel nooit meer een schending wordt vastgesteld. Er wordt plotseling een vreemdsoortig vijandbeeld opgeroepen van een al te activistisch Hof, waarin wij ons niet herkennen. Ook onze buitenlandse collega's is die discussie niet ontgaan en het doet de reputatie van Nederland geen goed. En ernstiger: een discussie die op deze wijze wordt gevoerd, ondergraaft de autoriteit van het Hof.

Het Hof dient de Conventie toe te passen én te interpreteren conform artikel 31 van de Vienna Convention on the Law of Treaties. Politici worden aan hun eigen beloften gehouden, maar de boodschapper met onwelkom nieuws heeft zich nog nooit over al te grote populariteit mogen verheugen. Dat alles verontrust de CDA-fractie, en niet alleen die fractie, zeer. Vandaar dat ik daarover in tweede termijn een motie zal indienen.

Wij hopen dat wij kunnen blijven rekenen op extra bijdragen van de Nederlandse regering aan het Hof, aan de Commissaris voor de Mensenrechten en de CPT, zoals dat momenteel het geval is. Nederland heeft een door de Raad van Europa zeer gewaardeerde positie te verliezen waar het gaat om de vrijwillige extra bijdragen, en de leden van de parlementaire delegatie zijn daar trots op!

Wij stemmen volmondig in met de kwalificering door de regering van de wezenlijke agendapunten in het Interlakenproces, met name daar waar de regering erop wijst dat de Raad van Europastaten de plicht hebben om de Straatsburgse vonnissen correct en tijdig ten uitvoer te leggen. Het overgrote deel van de uitspraken van het Hof heeft immers betrekking op een klein aantal landen. Driekwart van de vonnissen had betrekking op structurele zaken waarover een solide jurisprudentie is opgebouwd door het Hof. De voorstellen van het Steering Committee for Human Rights, dat zich bezighoudt met de monitoring van de uitvoering van de Interlakenvoorstellen, zijn in dit licht dan ook positief te waarderen. Het komt er nu inderdaad op aan die te implementeren.

In het recente AIV-advies over het mensenrechtenbeleid wordt gesproken over de wenselijkheid van het "ontwerpen van een stevig en regulier mechanisme, inclusief doorzettingsmacht, voor de betere afstemming van departementale reacties op kritische commentaren van internationale toezichthoudende organen op onderdelen van het mensenrechtenbeleid". Daar stemmen wij graag mee in.

In dat verband adviseert de AIV tevens, zoals dat nu al gebeurt voor het Straatsburgse Hof, overigens op initiatief en uitnodiging van deze Kamer, om jaarlijks aan het parlement te rapporteren over de uitspraken van het Luxemburgse Hof van Justitie, waarin het Handvest, het EVRM en fundamentele beginselen op de terreinen van asiel en migratie een rol spelen. De CDA-fractie vindt dat een goed voorstel en wij vernemen dan ook graag de reactie van de regering hierop.

In de notitie treffen wij vooral een oriëntatie aan op het mensenrechtenbeleid, zoals ontwikkeld en uitgedragen door de VN en, sinds Lissabon, door de EU. Er zijn echter hoegenaamd geen verwijzingen te vinden naar wat ik kortheidshalve het acquis van de Raad van Europa wil noemen. Hoe komt dat? Is dat desinteresse of onwetendheid bij bewindslieden? Wij vernemen graag de visie van de bewindslieden op de relatie tussen de Raad van Europa en de EU inzake de ontwikkeling van het mensenrechtenbeleid. Wat denkt de regering te kunnen en vooral te willen doen om die samenwerking te optimaliseren, gezien de wenselijkheid van complementariteit in plaats van doublure en overlap? Dit thema is al vele malen aan de orde geweest in dit huis en er zijn dienaangaande toezeggingen gedaan door de regering. Hoe staat het kabinet hiertegenover en wie ziet hierop toe?

De CDA-fractie hoort de minister en de staatssecretaris gaarne bevestigen dat zij de toetreding van de EU tot het EVRM actief zullen blijven bevorderen. Deze toetreding is eenvoudigweg noodzakelijk, niet alleen omdat ze een grotere bescherming biedt aan de rechten van het individu, maar ook omdat ze een grotere garantie biedt voor een coherent, Europabreed systeem van mensenrechtenbescherming en een versterking van de rechtszekerheid überhaupt. Het kan immers niet zo zijn dat de EU-instituties niet zijn gebonden aan het EVRM terwijl de EU-lidstaten, die substantiële bevoegdheden hebben overgedragen aan supranationale instituties, deze niet vergezeld doen gaan van de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit het EVRM. Ook aangaande deze toetreding is een verzoek opgenomen in onze motie. Ook al zal de regering over de in onze motie genoemde onderwerpen mogelijkerwijs nog geen definitief oordeel kunnen of willen geven in dit debat: deze onderwerpen zijn hoe dan ook van dusdanig belang en in dit huis in een reeks van jaren in debatten onderstreept, dat wij onze opvatting daarover in ieder geval aan de regering willen meegeven. Wat betreft de nog niet door Nederland getekende c.q. geratificeerde Raad van Europaverdragen danken wij voor het toegezonden overzicht. We zullen de afhandeling daarvan nauw blijven volgen.

De Eerste Kamerleden in de parlementaire delegatie naar de Raad van Europa zetten zich daar in Straatsburg, per traditie zou ik bijna zeggen, zeer in voor de mensenrechten, die fundamentele rechten waarvan het beginsel van de onschendbaarheid van de menselijke waardigheid de kern vormt. Zij deden dat steeds ook niet kritiekloos, maar wel fier op de goede Nederlandse reputatie en rol in de Raad van Europa. Zij willen dat graag zo houden.

De heerPeters (SP):

Voorzitter. Vorig jaar hielden we onze eerste Europese algemene beschouwingen, maar wel met een demissionair kabinet. Deze tweede editie houden wij met een missionair kabinet, dat wel een minderheidskabinet is, zeker als het om Europese aangelegenheden gaat. Gedoogpartner PVV, hier nog niet vertegenwoordigd, heeft een broertje dood aan Europese samenwerking. Wij niet. Socialisten zijn internationalisten en Nederland is geen eiland in Europa. Maar wij willen het liever ook geen provincie van Europa laten worden. Ook dit jaar dus in dit debat het SP-motto "Europa moet, maar dan wel goed ..."

Een hart heeft Europa nog niet. Vooralsnog ligt het verstopt in het barre land, tussen donkere moerassen en bekruiste heuvels. Want Europa bestaat vooralsnog uit continue beweging, uit improviseren, uit doorwerken en uit aanrommelen. Maar het werkt. Al is het maar, dat men niet op elkaar schiet, als je iets aan elkaar verkoopt. "Handel is een medicijn tegen de meest destructieve vooroordelen" wist Charles-Louis de Secondat, beter bekend als Baron de Montesquieu, zo'n 260 jaar geleden al.

Behoud van nationale soevereiniteit is ons, samen met de meeste Nederlanders, veel waard. Waar wij soevereiniteit met anderen delen, willen wij niet dat dit ten nadele van onze bevolking en onze democratie gaat. Wij dragen dit ook uit in alle Europese en internationale gremia, bijvoorbeeld in de Raad van Europa, waar het Europees Hof op grond van het EVRM rechtsmacht heeft over alle Europeanen, dus ook over de Nederlanders. Mijn collega Tiny Kox zal in zijn bijdrage ingaan op de kansen en gevaren op dit vlak.

Namens mijn fractie richt ik mij vooral op samenwerking in het verband van de Europese Unie.

De heerEngels (D66):

Ik wil terugkomen op de opmerking van de heer Peters over de soevereiniteit. Hij zegt: wij accepteren de realiteit van soevereiniteitsoverdracht, zeker in Europees perspectief, maar wij willen niet dat dit ten koste gaat van democratie en bevolking. Kan de heer Peters dit iets uitwerken, want wanneer wij internationaal samenwerken en in het kader daarvan soevereiniteit noodgedwongen overdragen, heeft die soevereiniteit in mijn visie toch betrekking op het gemeenschappelijke wat boven nationale staten uitstijgt. Ik proef in zijn woorden een soort spanning van soevereiniteit in internationaal perspectief, maar wel met een heel duidelijke grens met het nationale. Volgens mij is dat met elkaar in tegenspraak, dus ik hoor daarover graag iets nader.

De heerPeters (SP):

Ik ga daarop dadelijk nader in, maar ik wil toch ingaan op deze uitdaging. De heer Engels zei "noodgedwongen". Ik denk dat wij dat allemaal voor ons zien. Hij zei "noodgedwongen overdracht van soevereiniteit".

De heerEngels (D66):

Ik gebruikte dat woord om een beetje met de heer Peters mee te praten, want ik denk dat hij dat zo ziet.

De heerPeters (SP):

Nee, zo gaan wij niet met elkaar om. Het is een kwestie van goed interpreteren. Soevereiniteit heeft als antithese waarschijnlijk het federalisme, het opgeven van soevereiniteit, zou je kunnen zeggen. In het hele proces dat wij meemaken, zijn er momenten waarop je meer en minder van je soevereiniteit zult moeten opofferen, maar wel duidelijk gemaakt aan de hele bevolking. Daarover gaat het. Ik ga daarop dadelijk nog dieper in. Ik hoor trouwens graag de mening van de heer Engels hierover. Ik neem aan dat dit in zijn betoog nog verder zal worden uitgewerkt.

Namens mijn fractie richt ik mij vooral op samenwerking in het verband van de Europese Unie en meer in het bijzonder op de voorstellen voor een Europees economisch bestuur. Samen met het europact leiden de zes wetsvoorstellen van de Europese Commissie op dit gebied, indien aangenomen, niet opnieuw tot verlies van nationale soevereiniteit, maar volgens de premier wel tot overdracht van bevoegdheden aan Brussel. Volgens iedereen beoogt het pact een versterkt economisch bestuur. Een spandoek met die tekst hing zelfs aan de gevel van het Europees Parlement.

Het europact – inmiddels europluspact omdat ook niet-eurolanden zich erbij wensen aan te sluiten – is een stap in de richting van een Europese economische regering met ondermaatse democratische grondslag. Dit pact kwam tot stand onder zware druk van kanselier Merkel en president Sarkozy. Beiden werden daarbij geleid door spanningen in hun binnenlandse politiek, waar steeds meer kiezers vraagtekens zetten bij de effectiviteit van de Europese Unie. Kleine landen hadden goeddeels het nakijken, arme landen al helemaal. Voor hen was het slikken of stikken.

Dit is het moment om de mening van de regering te polsen. Bij een besturingssysteem van bijvoorbeeld een computer spreekt men over de kernel. Zien wij Frankrijk en Duitsland niet telkens optreden als de kernel, de supervisor van het Europese besturingssysteem? Of omgedraaid: wanneer iets niet door beide landen tezamen is doorgesproken en voorgesproken komt het dan niet in, laat staan door de Raad?

Hoe dan ook, Brussel krijgt invloed of zeggenschap over zaken die tot nu toe tot de nationale bevoegdheid behoorden, zoals de ontwikkeling van salarissen en pensioenen en de beslissing over aard en omvang van de nationale begroting. Na toezicht achteraf, waarin het Stabiliteitspact al voorzag, komt er nu ook toezicht vooraf door Brussel. Nog voordat wij ons als Staten-Generaal over de nationale begroting mogen buigen, zal er al een d'accord of een Gutachten uit Brussel op moeten staan. Waarom dat moet? In ons gesprek met EU-president Van Rompuy was hij duidelijk: "Zonder versterkte economische coördinatie kan de Europese monetaire unie niet functioneren." Met een mechanisme dat moet leiden tot vroegtijdige opsporing van onbalans, gekoppeld aan een boetestelsel voor landen die excessief economisch in onbalans zijn, denkt Van Rompuy dat de monetaire unie wel haalbaar is. En zo niet, dan zal het Europees economisch bestuur nog verder uitgebreid moeten worden. Economisch gezien geen vreemde gedachte – muntunies zonder politieke unies zijn in de geschiedenis nooit langdurig succesvol geweest – maar politiek een pad waaraan de meeste Europeanen nog lang niet toe zijn. De Verenigde Staten van Europa leven wellicht bij een klein gedeelte van de politieke klasse en een aanzienlijk deel van de economische elite, maar niet bij de burgerbevolking. Die vreest de dupe te worden van een te snel te machtig wordende en te gering democratisch ingebedde Europese Unie en een te snel onmachtig wordende provincie Nederland. Niet vreemd, nu de Unie ook nog voortdurend pogingen in het werk stelt om tot één buitenlandse en veiligheidspolitiek te komen, ook een zaak die tot dusver onder de nationale soevereiniteit viel.

Ik wil vandaag geen groot debat voeren over de voors en tegens van het zogenaamde versterkt economisch bestuur, maar wel over de vraag hoe wij daarover beslissingen nemen. Na de verwerping van de Europese grondwet door de kiezers in Frankrijk en Nederland, werd het Verdrag van Lissabon veiligheidshalve weggehouden bij de kiezers. De regeringsleiders, gesteund door een meerderheid in hun parlementen, vonden het beter de stem van de burger maar niet te horen. Nederland werd meegedeeld dat een tweede nee niet zou worden geaccepteerd en in Nederland werd daarvoor gecapituleerd. In Ierland, waar het wel gebeurde, zeiden de kiezers nee om vervolgens te horen dat ze verkeerd gestemd hadden en alleen een ja aanvaardbaar zou zijn. Nu wordt het nog gloednieuwe verdrag opnieuw aangepast en op een wezenlijk onderwerp. Maar opnieuw wordt alles in het werk gesteld om de kiezer buitenspel te zetten, bevreesd als men is voor een negatief oordeel over het europact. Een unie die voortdurend vreest voor haar eigen volk is een unie zonder overtuigingskracht. Wil de Europese samenwerking duurzaam beklijven, dan zullen de regeerders hun volk weer moeten gaan vertrouwen. Dat begint bij beter communiceren en dus niet met het op de mouw spelden van zaken die niet kloppen. Daarom de vraag aan de regering: betekent de combinatie van het europact, de wetsvoorstellen van de Europese Commissie en de verdragswijziging een vermeerderd Europees economisch bestuur, zoals overal wordt beweerd? Zo nee, wat is er dan aan de hand in alle andere Europese hoofdsteden? Zo ja, wat is er dan aan de hand met onze minister-president? En daarom ook de vraag: waarom wordt deze verdragswijziging niet aan de kiezer voorgelegd? Welke motivatie ligt daaraan ten grondslag?

Een tweede referendum werd afgewezen met een verwijzing naar wat de Raad van State erover had gezegd. Het Verdrag van Lissabon zou niet wezenlijk verschillen van de Europese grondwet. Maar wat nu wordt voorgesteld, staat hoe dan ook niet in het Verdrag van Lissabon. Precies daarom moet het verdrag immers worden aangepast. Buitenparlementaire actie bent u van ons gewend, mijnheer de voorzitter. Daarom hier met gepaste trots de titel van de huidige en toekomstige publieksvoorlichting vanwege de SP: "Brussel, handen af van onze lonen en pensioenen, zorg en sociale voorzieningen!"

De volgende vragen stellen we vooral aan onze collega's hier. Waarom is met name het Europees Parlement, waar dan ook, tegen een referendum over deze verdragswijziging en waarom stelt het zichzelf tevreden met het geven van advies in plaats van het eisen van medebeslissingsrecht? Meer en meer gedraagt het Europees Parlement zich op cruciale momenten als dé fanclub van de Unie in plaats van als controlerend democratisch orgaan. Wat is er toch aan de hand met dat Europees Parlement? Is het door al het gereis tussen Brussel en Straatsburg de weg kwijt en het zicht op het doel van zijn bestaan verloren?

Wij willen wel een referendum. En wij zouden willen dat onze collega's zich er hier ook over uitspreken. In het verleden zijn verschillende partijen van positie gewisseld. Hoe hangt de vlag er nu bij, is onze vraag. Van de zijde van de regering horen we ook graag de argumenten voor en tegen een referendum en voorts de argumenten voor en tegen eventuele ratificatie met twee derde meerderheid: het gaat immers om een verdrag dat een bovengrondwettelijke strekking heeft.

Terug naar het pact en de wetsvoorstellen van de Europese Commissie. Niet alleen alle andere regeringen zeggen dat deze instrumenten leiden tot Europees economisch bestuur. Ook de vakbonden zeggen dat en ze zeggen dat ze daarop tegen zijn. In Brussel liepen al tienduizenden vakbondsmensen te hoop tegen de strekking van de voorstellen die met name ook de onderhandelingspositie van de vakbonden bedreigen als het over lonen en pensioenen gaat. Ook de FNV laat weten het oneens te zijn met de keuze van de Europese regeringsleiders. Hoe ziet de regering dat? Is het niet nogal dom om niet alleen de kiezer in het algemeen, maar ook nog de vakbonden in het bijzonder van zich te vervreemden? Je bent al een minderheidskabinet, je hebt al Europese problemen met je gedoogpartner en dan jaag je ook nog de kiezer en de vakbond in de gordijnen. Zit daar een plan achter?

Alles wat uit Brussel komt, is niet per definitie slecht. Want zoals gezegd: Europese samenwerking is goed, beter gezegd, kan goed zijn. Bijvoorbeeld als het gaat om het ontwikkelen van een samenhangend en humaan Europees asielbeleid. Volgens Eurocommissaris Malmström is dat in de maak. Er wordt een beroep op nationale regeringen gedaan om de voorstellen in samenhang te zien en te beoordelen. Een voorstel dat ons zinnig lijkt. Maar dan moeten ook de nationale parlementen dat kunnen doen. Sinds het Verdrag van Lissabon gaan de geannoteerde agenda's niet meer vergezeld van beschikbare Raadsdocumenten. Dat maakt het voor deze Kamer en haar commissie moeilijk om vast te stellen hoe het met deze voortgang staat. De JBZ-commissie heeft daarom aan minister Leers gevraagd om nu eens een overzicht te geven van de stand van zaken en in te gaan op alle voorstellen voor verordeningen en richtlijnen die onderdeel gaan vormen van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Indien wij dat op korte termijn krijgen, kan de Kamer op zijn minst meekijken en waar nodig meepraten.

Er bestaat de neorealistische en intergouvernementele these dat de nationale regeringen hun macht versterken via het EU-niveau. Ze kunnen dan volgens deze stelling de hete aardappel doorschuiven naar Europa, de nationale parlementen confronteren met een zogenaamd fait accompli, beslissingen nemen in de Raadsbijeenkomsten, waarbij stemmingen niet publiek zijn enzovoorts. Om dit beeld tegen te gaan, dient de regering het de Staten-Generaal mogelijk te maken haar te controleren met tijdige en volledige toegang tot alle informatie. Wij dienen te beseffen dat de bevolking verwacht dat de Europese Unie zich niet alleen bezighoudt met technische regelkwesties, gericht op verdere marktintegratie. De bevolking wil een sterk en sociaal Europa dat op een rechtvaardige manier middelen kan herverdelen, maar ook een democratisch Europa waarbij ook het Nederlandse parlement zijn controlerende taak volledig kan uitoefenen. Hoe staat de regering ten opzichte van de eerdergenoemde stelling?

Ook op andere terreinen is het vaak niet eenvoudig om als Kamer te zien wat via Brussel op ons afkomt. Essentieel is dus de informatievoorziening. Destijds beloofde minister Hirsch Ballin dat hij ervoor zou zorgen dat deze Kamer ook na Lissabon alle benodigde informatie zou krijgen. Was het niet via Brussel dan wel via Den Haag. In de praktijk loopt dat niet zo soepel. Raadsdocumenten zijn zeldzaam en reacties van ministeries langzaam. Aan de bewindslieden de vraag om toe te zeggen dat zij zullen bevorderen dat deze Kamer haar toch al moeilijke werk met betrekking tot uit Brussel afkomstige regelgeving naar behoren kan doen. Zonder tijdige informatie lukt dat zeker niet. De kop in de Volkskrant van afgelopen woensdag, 13 april, met een artikel hierover onderstreept dit alles en de inhoud van het artikel met meer prangende voorbeelden vraagt om reactie van de regering.

Ook met tijdige informatie blijft het nog alleszins een uiterst zware klus, zoals ook de evaluatie van de commissie ESO laat zien, waarvoor overigens dank aan de commissie en haar voorzitter. Uit het onderzoek concluderen wij dat, ondanks alle inzet, ook deze Kamer de belofte niet kan waarmaken dat regelgeving uit Brussel hier wordt behandeld als was het Nederlandse wetgeving. Wij hopen dat deze Kamer in de nieuwe samenstelling blijft nadenken hoe in de nieuwe Europese verhoudingen de nationale democratische controle en de parlementaire rol als medewetgever zo goed mogelijk overeind kunnen blijven. Het moge duidelijk zijn dat ik mij hierover in deze zwanenzang grote zorgen maak. Het Huis van Thorbecke werd gebouwd toen over onze grens meteen het buitenland begon. Maar door het Verdrag van Lissabon zijn Brussel en de Unie met zijn 27 lidstaten, steeds minder buitenland en steeds meer binnenland geworden, of wij dat nu leuk vinden of niet. Wij moeten er hoe dan ook mee leven en er binnen de nieuwe kaders het beste van maken. Ook dat is een hele klus. Binnen mijn partij ontwikkelt zich een steeds betere samenwerking en afstemming tussen de fracties in de Tweede en de Eerste Kamer en in het Europees Parlement. Synergie is te bereiken als wij elkaar goed informeren en ieders bijdrage weten te waarderen. In plaats van vervreemding tussen nationaal en Europees Parlement kan er gaandeweg samenwerking ontstaan. Dat verkleint in ieder geval feitelijk het nog steeds bestaande democratische deficit in de Europese Unie.

Internationale samenwerking is nodig, zegt onze fractie, mits het goede samenwerking is. Wie kijkt naar wat er momenteel allemaal gebeurt, heeft daar twijfels bij. Natuurlijk, wij zijn realist genoeg om te begrijpen dat er af en toe ergens druk moet worden uitgeoefend. Onder druk wordt alles vloeibaar, wordt gezegd. Wij vinden het ook alleszins redelijk dat landen die meeprofiteren van internationale samenwerking, bijvoorbeeld in de Economische en Monetaire Unie, zich ook verplichten zo'n unie overeind te houden. Griekenland geldt als voorbeeld van wel de lusten willen maar niet de lasten. Maar te veel druk maakt verhoudingen niet vloeibaar, maar stuk. Een te dominant Brussel dat in de ogen van de mensen de baas speelt en hun nationale soevereiniteit steeds verder inperkt, kan leiden tot averechtse reacties. Nu al zijn er heel wat partijen op de rechterflank die daarop inspelen. Juist daarom wijst de SP erop om vooral zorgvuldig met de kiezers om te springen en niet te ver vooruit te lopen. Europese samenwerking is alleen dan duurzaam effectief als de bevolking er vertrouwen in heeft en dit vertrouwen rechtvaardigt omdat het voldoende is ingebed.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Gaat de heer Peters nog in op de kwestie van de soevereiniteit of zal de heer Kox dit doen? Er vond net een aardige gedachtewisseling plaats over de kwestie van de soevereiniteit, waarin de heer Peters zei dat hij daarop nog zou terugkomen.

De heerPeters (SP):

Ik ben erop teruggekomen.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Dan wil ik u deze vraag voorleggen. Ik vond dit namelijk een interessant debat en de vraag zal vandaag vast vaker terugkeren. De WRR hanteert in het al genoemde rapport Aan het buitenland gehecht een bepaalde redenering over soevereiniteit. De raad zegt dat je een onderscheid kunt maken tussen soevereiniteit als status enerzijds en soevereine bevoegdheden die daarbij horen anderzijds. De soevereine status van Nederland is niet in het geding zolang Nederland zichzelf niet opheft. Anders is dit met de soevereine bevoegdheden. Die kunnen worden overgedragen aan de EU, zelfs zo ver dat deze organisatie meer bevoegdheden en competenties heeft dan de nationale staat. De heer Peters roerde dit aan. Is hij het ermee eens dat de EU zo veel bevoegdheden overneemt van de nationale staat, dus meer invloed heeft dan de nationale staat, terwijl je toch nog kunt spreken van de soevereine status van Nederland? Ik licht de achtergrond van deze vraag toe. Ik denk dat we dit moeten toetsen, want de vraag is natuurlijk: is het waar dat je bevoegdheden kunt overdragen en wel zo dat de soevereine status behouden blijft? De WRR stelt dat dit kan, zelfs als de soevereine bevoegdheden van de EU groter zijn dan van de soevereine staat. Ik betwijfel dat, maar omdat de heer Peters hierover sprak, zou ik graag zijn mening hierover horen.

De heerPeters (SP):

Ik denk dat je niet in algemene termen kunt spreken over soevereiniteit ten opzichte van iets anders. Ik denk dat je een gedeelte van je soevereiniteit, mits in volledige overeenstemming en op een democratische manier ondersteund, kunt overdragen.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Vindt u dan dat Nederland, om die soevereine status te behouden, meer soevereine bevoegdheden zou moeten hebben dan bijvoorbeeld de Europese Unie, om op geloofwaardige manier inhoud te kunnen blijven geven aan het uiteindelijke gezag waar soevereiniteit op doelt?

De heerPeters (SP):

De soevereiniteit die u toekent aan Europa heeft nog niet die vorm gekregen van soevereiniteit waarbij wij zelf ons beschikkingsrecht hebben. Dat is een heel andere vorm van soevereiniteit.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Dat laatste zegt dat wij soevereiniteit delen in Europa met andere landen. Wij behouden zelf soevereine bevoegdheden. Ik zou zelfs willen zeggen: die zouden zo sterk moeten zijn dat soevereiniteit ook echt inhoud behoudt voor een nationale staat. Daarop komen wij ongetwijfeld later terug.

De heerPeters (SP):

Dat laatste ben ik met u eens.

De heerEngels (D66):

Ik laat dit thema liggen, ik kom daar straks zelf op terug. Ik heb nog twee vragen aan mijn goede collega. Hij zei dat de SP-fractie voor een samenhangend en humaan Europees asielbeleid is als voorbeeld van hoe Europa het goed kan doen. Mijn vraag is: is de SP-fractie dan niet voor een samenhangend en humaan sociaal beleid? En zo nee – ik probeer toch een beetje te preluderen – waarom dan niet?

De heerPeters (SP):

Als je iets noemt, betekent dat niet dat je het niet eens bent met wat je niet genoemd hebt. Ik kan een rij opsommen van zaken waarmee wij het allemaal eens zijn, maar die ik vandaag niet heb benoemd. Ik heb aangegeven dat wij zelf graag de bevolking van ons standpunt op de hoogte brengen en ik heb de webpagina aangeduid. Daar zit het sociaal beleid ook in.

De heerEngels (D66):

Ik stelde mijn vraag omdat u ook heel nadrukkelijk zei: handen af van zorg, sociaal beleid, sociale voorzieningen en pensioenen. Vandaar mijn vraag naar humaan en sociaal Europees beleid. Als je dat niet wilt, lijkt het mij lastig voor u om daaraan invulling te geven.

De heerPeters (SP):

Iets niet willen is iets anders dan gedragen het samen wel willen.

De heerKox (SP):

Voorzitter. De nieuwe regeringsnotitie over mensenrechten in het buitenlands beleid begint met de mededeling dat "bevordering van mensenrechten naast het vergroten van veiligheid en welvaart, kerndoel is van het Nederlandse buitenlands beleid". Dat is niet nieuw, zegt de regering, de nieuwe notitie bouwt voort op de mensenrechtenstrategie van 2007. Verderop stelt de notitie dat "de Raad van Europa een essentiële rol speelt als toezichthouder op de mensenrechtensituatie in 47 Europese landen". Ook dat is niet nieuw.

Nederland heeft de Raad mede gegrondvest die voortvloeide uit de grote gedachte na de Tweede Wereldoorlog om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens op ons continent daadwerkelijk deel van de internationale rechtsorde te maken. Dat gebeurde door het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, met directe rechtskracht in ons land. Sindsdien kan iedere Nederlander zich beroepen op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. En, veel belangrijker, sinds het einde van de Europese deling na de val van de Berlijnse Muur geldt dat recht voor 800 miljoen Europeanen. Meer dan 100.000 Europeanen hebben momenteel een beroep lopen bij het Hof. Bij elke wetgeving in ons land wordt, evenals in andere Europese landen, de vraag gesteld of het wetsvoorstel wel "EVRM-proof" is. Daarmee zijn de bepalingen van het EVRM standaard voor de wetgeving in heel Europa geworden.

Dat is een uniek resultaat dat in de hele wereld als lichtend voorbeeld geldt van een beschaafde rechtsorde boven een brute machtsorde. Het wordt zelfs nog sterker op het moment dat de Europese Unie, conform de verplichting daartoe in het Verdrag van Lissabon, straks toetreedt tot het verdrag. De onderhandelingen daarover zijn gaande. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa onderhandelt met de Europese Commissie. Aanvankelijk verliep dat voorspoedig, maar nu dreigt enige vertraging. Kan de minister uitleggen waarom? Wat is daar aan de hand?

De Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa onderhandelt met het Europees Parlement. Die gesprekken – ik ben er zelf bij betrokken – lopen goed. We moeten het eens worden over de vertegenwoordiging van het Europees Parlement in de Parlementaire Assemblee op de momenten dat de Assemblee nieuwe rechters voor het Hof kiest.

Vooral ook dankzij mensen als Marie-Louise Bemelmans en Klaas de Vries wordt door het adviserende subcomité van de Assemblee bewaakt dat het Hof kwalitatief goede rechters houdt en dat er geen "politici in toga" in Straatsburg aantreden, wat volgens de hoofdredacteur van Elseviers Magazine juist wel het geval is.

En niet alleen volgens hem. Een recent opinieartikel in de Volkskrant van de fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer heeft eenzelfde teneur. Dat stelt teleur, omdat de VVD altijd voor Nederlandse steun aan het EVRM en het Hof was. Maar een van de vrijheden die het verdrag garandeert, is dat ieder zijn mening vrijelijk moet mogen uiten. Dat geldt dus ook voor VVD'ers.

Iets anders wordt het als ministers, in dit geval van de VVD, maar meer relevant, van het kabinet, gaan zeggen dat het Hof zijn eigen gezag verzwakt door uitspraken te doen over "zaken die slechts op perifere wijze verband houden met mensenrechten". Dat is geen mening maar een oordeel met gevolgen voor het beleid. De regering gaat immers bepleiten "dat het Hof meer ruimte laat voor de 'margin of appreciation' van verdragspartijen bij de concrete invulling van standaarden die op meer afgeleide wijze samenhangen met het EVRM", aldus de minister.

Daar moeten we het dus wel even met elkaar over hebben. Kan de minister uitleggen waarop hij zijn oordeel en beleidsvoornemen baseert? Welke perifere zaken bedoelt hij? En hoe en waar denkt hij zijn pleidooi voor een grotere "margin of appreciation" te gaan houden? Wil hij het er in het Comité van de Ministers over hebben of met de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, die, zoals gezegd, eindverantwoordelijk is voor de keuze van de rechters van het Hof? Als hij vandaag ja zegt, beloof ik hem dat ik het er morgen meteen over heb met de president van de Assemblee. Wij zullen dan nog voor het einde van het jaar een mooi plekje voor hem in de agenda vinden.

De nieuwe stellingname van de regering wordt opgemerkt buiten onze grenzen door de secretaris-generaal van de Raad van Europa, door parlementariërs uit andere lidstaten en vooral door landen waarvan de regeringen moeite hebben om de beslissingen van het Hof uit te voeren. Ze moeten van het verdrag de daad thuis bij het woord uit Straatsburg voegen, maar blijven te vaak ten onrechte in gebreke. Voor hen is de Nederlandse kritiek op het Hof koren op hun molen. En daarmee bevordert de Nederlandse regering precies dat wat ze volgens de notitie niet wil: de gebrekkige tenuitvoerlegging van vonnissen van het Hof door sommige lidstaten. Heeft de regering dat over het hoofd gezien?

Ik ben blij dat de regering zegt voort te bouwen op de eerdere mensenrechtenstrategie, maar dan moet de regering afstappen van haar oordeel over het Hof en haar voornemen van buitenaf te gaan bijsturen. Dat is slecht voor het imago van Nederland en heel slecht voor de bescherming van de mensenrechten in Europa. Ik hoop dat we die mededeling vandaag Kamerbreed aan de minister kunnen meegeven.

De minister vermeldt, voor zover ik kan zien, geen enkele maal de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa in zijn notitie. Je kunt ook niet alles weten. Kan gebeuren, denk je dan even mild, maar toch moet ik zeggen: dat had niet mogen gebeuren. De Assemblee is immers een van de belangrijkste organen van de verdragsorganisatie. Ze kiest niet alleen de rechters van het Hof, maar stelt ook de secretaris-generaal aan die de dagelijkse leiding voert.

Ik ben blij dat de minister in zijn notitie wel steun uitspreekt voor andere belangrijke organen zoals de Commissie voor de Preventie van Foltering en de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie. Ik zou ook zijn steun willen vragen voor het werk van de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa. Voorstellen daartoe van onze collega Tuur Elzinga zijn overgenomen door de Parlementaire Assemblee en de bestuursraad van de Ontwikkelingsbank. Maar Nederland onthield zich, samen met Zwitserland en Liechtenstein – noem mij uw vrienden en ik zeg wie u bent – van steun aan kapitaalsuitbreiding van de Ontwikkelingsbank, terwijl het geen cent extra hoeft te kosten. Wil de minister zich daar nog eens in verdiepen?

De minister roemt terecht het werk van de Venice Commission van de Raad van Europa. Die commissie heeft hulp geboden aan de transitieprocessen in Oost-Europa en biedt nu haar goede diensten aan voor vergelijkbare transitieprocessen in Noord-Afrika. Dat doen ook het Comité van Ministers, secretaris-generaal Jagland, en de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Die laatste onderhandelt momenteel met de parlementen van Marokko en Palestina over nauwere samenwerking met de Assemblee. Als rapporteur voor de Palestijnse aanvraag merk ik hoezeer er gehecht wordt aan nauwere samenwerking, zeker in deze tijden. Of Tunesië de volgende aanvrager wordt, hoor ik morgen of donderdag als ik met de vier andere fractievoorzitters van de Assemblee daarover in Tunis praat met de interim-president, de nieuwe minister-president en vertegenwoordigers van de revolutionaire beweging die een einde maakte aan de dictatuur van president Ben-Ali.

Volgens de secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft de Raad van Europa een speciale taak bij de ondersteuning van de constitutionele en democratische hervormingsprocessen in de Arabische wereld. Mij lijkt dat ook een goed idee. Hoe kijkt de Nederlandse regering tegen die betrokkenheid aan?

De notitie van de regering meldt ook dat er meer werk gemaakt zou moeten worden van verkiezingswaarnemingen. Laat dat nu werk zijn dat vooral wordt gedaan door de Raad van Europa en de OVSE, waarin deze Kamer ook vertegenwoordigd is. Denken de bewindslieden aan verbetering van de ondersteuning van die missies of hebben zij iets anders op het oog?

Zoals gezegd vindt de regering de Raad van Europa essentieel als toezichthouder op de mensenrechten in de 47 Europese lidstaten. Wil de Raad van Europa zijn essentiële rol naar behoren kunnen vervullen, dan dient er ook boter bij de vis geleverd te worden. Wil de regering dat nog eens in het Comité van Ministers zeggen om te voorkomen dat mooie woorden holle repliek worden?

De minister was een van ons. Hij steunde het pleidooi om naast de Europese Unie ook steeds aandacht te hebben voor het werk en de mogelijkheden van die andere mooie Europese verdragsorganisaties. Wie zegt dat de mensenrechten in zijn beleid een centrale positie innemen, kan niet heen om de Raad van Europa, het EVRM, het Mensenrechtenhof en de verschillende organen van de verdragsorganisatie. Daarom ga ik er vooralsnog van uit dat hij zo meteen al onze zorgen zal wegnemen. Zo niet, dan hebben we een serieus probleem.

Tot slot. Wij hebben ook een ander serieus probleem en dat is het vertrek van Marie-Louise Bemelmans als voorzitter van de Nederlandse delegatie in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Het is haar besluit en niet onze keus. Ik denk dat ik namens alle leden van de Nederlandse delegatie spreek als ik zeg: Marie-Louise, dank je wel, we hebben het erg met jou getroffen; het is jammer dat je gaat, maar we moeten het ermee doen. Dank!

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Toen wij vorig jaar in deze Kamer de algemene Europese beschouwingen hielden, was het Verdrag van Lissabon een paar maanden daarvoor in werking getreden. De crisis in Griekenland was pas enkele maanden oud en in de landen aan de noordkust van Afrika, de Arabische regio, was het nog relatief rustig. Ook de vreselijke aardbeving in Japan, gevolgd door de alles verwoestende tsunami met als gevolg grote zorgen over de zwaar beschadigde kerncentrale, had nog niet plaatsgevonden. Ik denk niet dat ik overdrijf als ik zeg dat afgelopen jaar voor Europa niet "business as usual" is geweest. Integendeel, en dat zal het voorlopig ook niet worden. Europa zag zich en ziet zich gesteld voor grote problemen. Het is de vraag of het lukt de problemen het hoofd te bieden en er goede oplossingen voor te vinden. Daarbij is tevens de belangrijke vraag aan de orde of het ook lukt de inwoners van de lidstaten er blijvend van te overtuigen dat de gezamenlijke Europese koers uiteindelijk meer biedt dan een "Alleingang" van iedere lidstaat afzonderlijk.

Ik zal namens de VVD-fractie in het debat van vandaag met name aandacht besteden aan de financieel-economische ontwikkelingen in de Europese Unie en de toestroom van immigranten uit de Arabische regio. Mijn fractie wil juist aan deze twee onderwerpen specifiek aandacht besteden, omdat wij menen dat deze beide onderwerpen, liever gezegd de aanpak ervan, van cruciaal belang zijn voor de toekomst van de Europese Unie en voor de bereidheid van de burger om aan die Europese Unie bij te dragen, zowel politiek als financieel en maatschappelijk. Daarnaast zal ik ingaan op het buitenlands beleid van de Europese Unie, de uitbreiding van de Europese Unie en de Raad van Europa en de Europese Unie.

Allereerst de financieel-economische ontwikkelingen in de Europese Unie. Is een monetaire unie mogelijk zonder een economische unie? De ontwikkelingen hebben aangetoond dat het antwoord op die vraag moet zijn: nee, eigenlijk niet. Op het terrein van het concurrentievermogen, de werkgelegenheid, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de financiële stabiliteit mogen er niet te grote verschillen ontstaan tussen de verschillende lidstaten. En zo die er zijn, moet erop worden ingezet om die verschillen weg te werken.

Ik zal in het kader van dit debat niet meer ingaan op de oorzaken van de penibele financieel-economische situatie waarin drie eurolanden, namelijk Griekenland, Portugal en Ierland, zich bevinden. Daarover is veel gezegd en geschreven. Dat zij zich in die situatie bevinden, is inmiddels genoegzaam bekend. Teneinde met voorstellen te komen om de problemen in de eurozone op te lossen die zich voor het eerst in Griekenland manifesteerden, is op 25 maart 2010 een taskforce onder leiding van de voorzitter van de Europese Raad, Herman van Rompuy, ingesteld. Deze taskforce heeft op 21 oktober 2010 gerapporteerd. Op 11 maart jongstleden vond er een top plaats van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone. Uitkomst van deze top was dat er een tweesporenbeleid gevoerd zou worden. Ten eerste een versterking van het Stabiliteits- en Groeipact. Ten tweede de introductie van het zogenoemde pact voor de euro. Op de Europese Raad van 24 en 25 maart jongstleden is het pact voor de euro formeel aangenomen. Aangezien het pact ook openstaat voor niet-eurolanden, is de benaming nu "europluspact". Bulgarije, Denemarken, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië hebben zich erbij aangesloten.

Het Pact biedt de landen die eraan deelnemen de mogelijkheid – het is al zo vaak gezegd – elkaar de maat te nemen en niet elkaar de wet voor te schrijven. "Peer pressure" dus. De vraag is natuurlijk: gaat het werken om elkaar wel de maat te nemen, maar elkaar niet de wet voor te schrijven? Bij het Stabiliteits- en Groeipact lukt het wel om elkaar de wet voor te schrijven. Volgens de nieuwe normen van het Stabiliteits- en Groeipact moeten lidstaten hun schulden volgens een strak tijdschema terugbrengen tot 60% van het bruto binnenlands product. De Europese Commissie zal macro-economische onevenwichtigheden in de gaten houden en als een euroland uit de pas loopt, moet het desbetreffende land ingrijpen. Blijft een euroland uiteindelijk in gebreke en overschrijdt het de in het SGP nieuw vastgestelde normen, dan volgen boetes.

In het kader van het pact voor de euro zijn geen sancties voorzien. Zoals de minister en de staatssecretaris in het verslag van de Europese Raad van 24 en 25 maart jongstleden in Brussel schrijven: "De nationale zeggenschap met betrekking tot lonen, pensioenen en belastingen blijft behouden." Mijn fractie is daar positief over, maar vraagt zich desalniettemin af of het toch niet goed zou zijn wanneer de aantoonbaar zwakkere landen de wet voorgeschreven zou kunnen worden. Nederland hoeft zich per slot van rekening geen zorgen te maken over mogelijke inbreuken op haar soevereiniteit wanneer het pact elementen van afdwingbaarheid zou bevatten. Nederland doet het goed, dus daar hoeft niets te worden afgedwongen.

Is overwogen om voor de zwakkere broeders toch een vorm van afdwingbaarheid in te bouwen? Zou het niet in de rede liggen om politieke verplichtingen op te leggen aan landen op het moment dat zij om steun aankloppen? Ziet de regering voor een dergelijke aanpak mogelijkheden in het pact? Of is de overweging dat het opleggen van politieke verplichtingen of eventueel boetes aan zwakkere broeders, indien zij daarvoor in aanmerking zouden komen, eerder een negatieve dan een positieve uitwerking heeft omdat zij daardoor wellicht nog verder in de financiële problemen komen?

Voorzitter. Griekenland, Portugal en Ierland verkeren nu, op de korte termijn, in liquiditeitsproblemen. Die worden op dit moment opgelost met forse leningen van het IMF en het tijdelijke noodfonds de European Financial Stability Facility en later met leningen van het permanente noodfonds het European Stability Mechanism. Het echte probleem doet zich echter voor op de langere termijn. Ik heb het dan over de solvabiliteitsproblemen van deze landen. Het is de grote vraag of deze landen op de langere termijn in staat zijn om hun schulden af te lossen. Daarvoor is een onrealistisch jaarlijks groeipercentage noodzakelijk in de orde van grootte van minimaal 5% van het bruto binnenlands product! Vooralsnog krimpt de Griekse economie 7% per jaar, Portugal doet het iets beter en voor Ierland wordt verwacht dat de economische groei dit jaar zal aantrekken na een krimp van 1% vorig jaar.

Zijn er economen die er vertrouwen in hebben dat de 5% groei per jaar gaat lukken? Kan de staatssecretaris mijn fractie op dit punt geruststellen? Is het toch niet zo dat er uiteindelijk geen ontkomen aan is om die nationale schulden te herstructureren? Met alle gevolgen van dien overigens. Ik noem bijvoorbeeld het artikel in de NRC van vorige week donderdag waarin de precaire situatie van regionale Duitse banken met grote hoeveelheden staatsleningen in Zuid-Europa wordt beschreven. Ook Nederlandse banken en pensioenfondsen hebben forse posities in Zuid-Europa.

De vraag die, alles overziende, boven de markt blijft hangen is: wat gebeurt er als de landen die steun krijgen er uiteindelijk niet bovenop krabbelen?

De heerKox (SP):

Dat wilde ik precies vragen. Mevrouw Broekers heeft het erover dat Griekenland failliet moet gaan of kan gaan. Herstructureren klinkt wel mooi, maar zij bedoelt: wat gebeurt er als Griekenland failliet gaat en zou dat een optie zijn in de ogen van de regering? Zie ik dat goed?

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Ik vraag niet of dat een optie is, ik voorzie dat dat zou kunnen als die benodigde groei van 5% niet gehaald zou worden. Dan komen we in een herstructurering.

De heerKox (SP):

In een faillissement dus.

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Nou ja, faillissement klinkt zo zwaar.

De heerKox (SP):

Bankroet dan.

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Ik noem het maar herstructurering van de nationale schulden, daar blijf ik bij.

Ik ga verder met mijn betoog. Griekenland wil nu staatsbedrijven privatiseren, maar stel dat er geen kopers voor zijn? Wat dan? Waarom bouwen bedrijven als BMW en Rolls Royce bijvoorbeeld wel fabrieken in Thailand en niet in Griekenland? Valt daaraan iets te doen met het pact voor de euro of het aangescherpte Stabiliteits- en Groeipact? De vraag stellen is hem beantwoorden. Ik herhaal mijn vraag: wat gebeurt er als die landen er niet bovenop komen? Is er een worstcasescenario?

In het kader van de financieel-economische ontwikkelingen in de Europese Unie wil ik niet voorbijgaan aan de Europese begroting. De vraag is bepaald niet nieuw, maar zou de Europese begroting niet eindelijk eens op de schop moeten? Er wordt nog steeds een grote hoeveelheid geld rondgepompt. Drie kwart van de uitgaven betreffen de landbouw en de structuurfondsen. Ook de rijke landen ontvangen gelden uit die begrotingsposten. Tegelijkertijd is er geld nodig voor bijvoorbeeld innovatie. In de brief van 28 maart jongstleden stellen de minister en de staatssecretaris terecht dat een moderne EU-begroting veel sterker moet worden toegesneden op de Europa 2020-strategie.

De VVD-fractie onderschrijft dit. Ook wat de inkomstenkant van de EU-begroting betreft, is het tijd voor hervormingen. Nederland heeft nu nog de korting van 1 mld., maar wat is de stand van zaken na 2013? De VVD-fractie ondersteunt de opvatting van het kabinet dat een berekening van nationale afdrachten op basis van het bruto nationaal inkomen tot een evenwichtiger inkomstenstelsel leidt. Is er zicht op dat dit wordt overgenomen?

Daartegenover staat de mededeling van de Commissie dat zij in het kader van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader voorstellen overweegt om een Europese belasting te introduceren. Zelfs al zouden de effecten van een dergelijke belasting voor de Nederlandse afdracht aan Europa gunstig uitpakken, dan nog meent de VVD-fractie dat zo'n belasting met kracht moet worden afgewezen: één keer de Rubicon over en het eind is niet in zicht.

Dan vervolgens de immigratie uit de Arabische regio. Voorzitter. Wij kunnen allen de berichten in de krant lezen en de beelden op televisie zien van de grote toestroom van migranten uit de Arabische regio. Het zijn bijna zonder uitzondering economische vluchtelingen. De situatie op het Italiaanse eiland Lampedusa is nijpend. Ook Malta heeft te kampen met een grote toevloed aan migranten. Hoe moeten wij deze problemen oplossen?

De oplossing van de Italiaanse regering om de migranten een tijdelijke verblijfsvergunning te geven in de hoop dat ze vervolgens door zouden reizen naar Frankrijk, leidde tot grote problemen tussen Frankrijk en Italië bij de grensplaats Ventimiglia. Het kan ook niet zonder meer volgens Schengen. Vorige week mompelde de Italiaanse minister van Binnenlandse Zaken, Roberto Maroni, dat Italië uit de Europese Unie zou stappen, wat sinds het Verdrag van Lissabon mogelijk is, als de andere lidstaten niet bereid waren illegale migranten over te nemen.

Hoe het ook zij, er is een groot probleem en dat probleem wordt naar het oordeel van de VVD-fractie eerder groter dan kleiner. Hoe meer instabiliteit in het noorden van Afrika, en ook ten zuiden daarvan, des temeer problemen zijn te voorzien van toenemende stromen economische vluchtelingen. De financieel-economisch wat zwakkere landen in het zuiden van Europa zijn daar niet tegen opgewassen. De vraag dringt zich op: is de Europese Unie daartegen opgewassen? Zijn de Europese burgers daartegen opgewassen?

Hier en daar stellen verschillende lidstaten voor om opnieuw grensbewaking in te stellen. Kan de minister daarover meer informatie geven? Deelt de minister de bezorgdheid van de VVD-fractie over een mogelijk toekomstige grote toestroom van migranten en wat dit betekent voor de stabiliteit van de Europese Unie? Realiseert de minister zich dat de toch al zeer forse financiële lasten die gemoeid zijn met vreemdelingenzaken zoals opvang, rechtspraak, voorzieningen enzovoort nog zullen toenemen?

Commissaris Stefan Füle is recent met de suggestie gekomen om de interne markt van de Europese Unie open te stellen voor Noord-Afrikaanse landen als Tunesië en Egypte. Hoe beoordeelt de regering dit? Geldt het voorstel van Füle alleen voor industriële goederen of ook voor landbouwproducten? Zijn er verder nog ideeën voor oplossingen? Onderkent "Europa" dat er een visie moet worden ontwikkeld, teneinde te voorkomen dat het migratieprobleem de solidariteit en de stabiliteit van en in Europa ondermijnt?

MevrouwStrik (GroenLinks):

Ik wil een kanttekening plaatsen bij de opmerking dat het bijna uitsluitend economische migranten zijn die vanuit Noord-Afrika Italië bereiken. Er zitten in toenemende mate ook Libiërs tussen die het geweld van Libië ontvluchten en ook Somaliërs en Ethiopiërs. Ik neem aan dat mevrouw Broekers ook van mening is dat iedereen de mogelijkheid moet hebben om een asielverzoek in te dienen. Klopt dat?

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Echte asielzoekers moeten een asielverzoek kunnen indienen. Ik heb het nu met name over de 25.000 hoofdzakelijk economische vluchtelingen. Bedoelt u Somaliërs die in Libië zaten of Somaliërs uit Somalië?

MevrouwStrik (GroenLinks):

Somaliërs die Somalië ontvlucht zijn en in Libië niet langer veilig zijn. U heeft het over echte asielzoekers, maar iemand die asiel aanvraagt, is een echte asielzoeker.

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Een economische vluchteling is dat niet.

MevrouwStrik (GroenLinks):

Onderschrijft u het Vluchtelingenverdrag en de Europese asielrichtlijnen dat iedereen de kans moet hebben om om bescherming te verzoeken? Moet een verzoek om bescherming niet altijd behandeld worden?

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Ik probeer aan te geven dat wij onze ogen open moeten houden voor de enorme toestroom waarmee Europa nu al, maar zeker in toenemende mate, geconfronteerd wordt. Wij moeten ons goed realiseren dat zo'n instroom de solidariteit en stabiliteit van en in Europa kan ondermijnen. Wij hebben daar een grote vrees voor en dat is het enige punt dat ik wil maken.

MevrouwStrik (GroenLinks):

Ik kom nu tot mijn kernvraag: bent u van mening dat de Dublinverordening eigenlijk nog wel strookt met het idee van Europese solidariteit? Zou die niet moeten worden herzien om te voorkomen dat de belasting voor de Europese zuidelijke lidstaten te groot wordt?

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

U vraagt mij nu om heel diep in te gaan op het vluchtelingenbeleid. Dat was niet mijn bedoeling. Mijn bedoeling is om aan te geven dat er een groot probleem is. Over de vraag hoe wij dat moeten oplossen, moeten wij een ander debat voeren met de minister die daarover gaat, namelijk minister Leers.

MevrouwStrik (GroenLinks):

U stelt wel een vraag aan deze regering hoe wij ermee moeten omgaan. Ik neem aan dat de VVD-fractie hierover wel een idee heeft.

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Ik ben erg benieuwd naar het antwoord van de regering.

Voorzitter. Burgers in verschillende landen van de Europese Unie, ook in ons eigen land, zijn ontevreden over Europa. Zij keren zich af van Europa. Zij zien liever dat de regering van hun land de eigen bevolking helpt, geld in de eigen banken steekt, zie bijvoorbeeld Duitsland, dan dat er geld in de in hun ogen bodemloze put van bijvoorbeeld Griekenland of Portugal wordt gestoken. De Volkskrant kopte afgelopen zaterdag "Finse verkiezingen gaan over Portugal." Dat zegt genoeg en dat is bovendien inmiddels gebleken met de grote verkiezingswinst van de Ware Finnen. In Italië merkt minister Maroni terloops op dat Italië de Europese Unie zal verlaten als het probleem van de migranten niet wordt opgelost. Maar als een grote toevloed van migranten wordt toegelaten in andere lidstaten, ontstaan in die landen weer grote problemen en wordt de solidariteit wel heel erg opgerekt. Hoe vallen deze tendensen van een verkruimelend Europa te keren? Op welke wijze kan Nederland – en in bredere zin de andere lidstaten en de Europese Unie zelf – aan de bevolking duidelijk maken dat Europa veel meer voordelen dan nadelen biedt en dat een solo nationaal beleid in een gemondialiseerde wereld met grote opkomende – of al opgekomen – economieën in onder andere China en Brazilië weinig perspectief biedt, wellicht economische achteruitgang betekent, kortom een doodlopende straat is? Wordt hierop actie ondernomen? Het moet mij overigens van het hart dat een recent Europees voorstel om de maandelijkse onkostenvergoeding voor Europarlementariërs met € 1500 per maand te verhogen, niet bepaald meewerkt om het enthousiasme van de burger voor Europa te verhogen. Dát blijft hangen en daarbij verdwijnen de vele positieve effecten van Europa in het niet.

Dan het buitenlands beleid van de Europese Unie. Sinds het Verdrag van Lissabon kent de Europese Unie een Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlands Beleid die deze verantwoordelijkheid combineert met het vicevoorzitterschap van de Europese Commissie. Op dit moment bekleedt mevrouw Ashton die functie. Mevrouw Ashton is druk bezig om de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) op te zetten en in te richten, naar wij begrijpen. Dat verklaart waarschijnlijk waarom de Hoge Vertegenwoordiger zo laat reageerde in de Libiëcrisis. Tijdens het jaarlijkse bezoek dat wij onlangs met een aantal EK-leden aan Brussel brachten, legde de heer Vimont, de secretaris-generaal van de EDEO, ons uit dat het niet makkelijk is om alle 27 lidstaten op één lijn te krijgen en dat dit de reden was waarom de Hoge Vertegenwoordiger wat vertraagd reageerde. Inmiddels hadden Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk allang hun mening gegeven. Bovendien kreeg de Hoge Vertegenwoordiger het kennelijk niet voor elkaar om de Europese landen in de Veiligheidsraad op één lijn te krijgen, getuige het afwijkende standpunt van Duitsland met betrekking tot de resolutie over Libië. Zo komen we er natuurlijk niet met de Hoge Vertegenwoordiger. De eigenzinnige opstelling van Duitsland geeft overigens reden tot bezorgdheid. Een dergelijke opstelling is niet bevorderlijk om tot een eenheid van optreden van de Europese Unie te komen. Is dit onderwerp van bespreking geweest tijdens het recente staatsbezoek aan Duitsland?

Wat betreft de situatie in Japan na de aardbeving, vernamen wij dat de EDEO het tot zijn taak had gerekend om de samenwerking tussen de ambassades van de lidstaten te bevorderen. En er waren vergelijkbare voorbeelden van facilitaire diensten van de EDEO. Op zichzelf zijn dat te waarderen initiatieven. De indruk die althans bij de leden van de VVD-fractie is achtergebleven, is echter dat de Hoge Vertegenwoordiger met de EDEO meer een soort secretarisfunctie vervult dan dat zij het gezicht is van het Europese buitenlandse beleid. Kunnen de minister en de staatssecretaris wat meer licht laten schijnen op het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger? Wie heeft het voor het zeggen op het terrein van het buitenlands beleid: Van Rompuy, Barroso of Ashton of toch de ministers van Buitenlandse Zaken van de grote lidstaten?

Dan de uitbreiding van de Europese Unie. Ik maak slechts een korte opmerking over de uitbreiding. Naar het zich laat aanzien, haalt Kroatië bijna de eindstreep. In de brief van minister Rosenthal van 29 november jongstleden over de kabinetsappreciatie Uitbreidingspakket Europese Unie, schrijft de minister dat het kabinet een intensivering van Kroatië verwacht met betrekking tot de strijd tegen corruptie. Anders gezegd: daar valt nog heel wat te doen. Hoe staat het daarmee? Ik stel die vraag met name, omdat indertijd bij de toetreding van Roemenië en Bulgarije over die problematiek iets te gemakkelijk is geoordeeld. In The Economist van afgelopen week staat een artikel met de titel "From Bolshevism to backhanders. Corruption in eastern Europe". In dit artikel wordt een zorgelijk beeld geschetst van de corruptie in Oost-Europa. De conclusie van het artikel luidt dat corruptie het communisme vervangen heeft als de gesel van Oost-Europa. Is de corruptie in Oost-Europa werkelijk zo erg als de schrijver van het artikel ons doet geloven? Wat betekent dit voor de stabiliteit van de Europese Unie? Worden er op Europees niveau maatregelen genomen om de corruptie in te dammen? Heeft het zin om aan Kroatië eisen te stellen om de strijd tegen corruptie in dat land te intensiveren als de corruptie in Oost-Europa zo alles omvattend is? Is hier niet een derde bedreiging voor de stabiliteit van de Europese Unie naast de bedreiging van de financieel-economische crisis en de mogelijk toekomstige onbeheersbare en onhanteerbare toevloed van migranten? Mijn fractie ziet dus drie bedreigingen voor de stabiliteit van de Europese Unie.

Dan tot slot de Raad van Europa en de Europese Unie. Het zal de leden van deze Kamer niet geheel verbazen dat het geluid van de VVD-fractie iets anders zal luiden dan tot nu toe het geval was. Ik heb nog enkele vragen over de Raad van Europa en de Europese Unie. Hoe staat het met de toetredingsonderhandelingen van de EU tot het EVRM? Het is positief dat de Europese Unie als geheel toetreedt tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Toch zijn er bij mijn fractie enige gevoelens van bezorgdheid. Die zorgen betreffen niet de toetreding. Die zorgen betreffen met name de soms verstrekkende en in een verdragsland diep ingrijpende uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Heeft dit de verdragsluitende partijen indertijd voor ogen gestaan? Is het de bedoeling geweest dat de "margin of appreciation" voor de verdragslanden slechts zeer weinig ruimte biedt, zoals thans het geval lijkt bij verschillende uitspraken? Hoe beoordelen de minister en de staatssecretaris dit? Hoe zal overigens de "margin of appreciation" worden ingevuld als het gaat om de toetsing aan het EVRM van EU-regelgeving en -besluiten?

Wanneer de onvrede over de soms diep ingrijpende uitspraken van het Hof toeneemt, kan er een moment komen waarop verdragslanden zich niet meer aan de uitspraak houden, waardoor het Hof zijn gezag verliest. Ik doel hierbij onder andere op de uitspraak waarbij het Verenigd Koninkrijk min of meer is opgedragen om stemrecht te verlenen aan gedetineerden. Het Verenigd Koninkrijk overweegt om die uitspraak niet toe te passen.

De heerKox (SP):

We moeten vooral "min of meer" zeggen, want onze Britse collega's maken iets heel erg groots van een specifieke uitspraak van het Hof. Maar daarover wil ik het niet hebben.

Wat zijn dan die diep ingrijpende besluiten die het Hof ten opzichte van Nederland treft? Meerdere sprekers hebben al gezegd dat ons land helemaal veilig zit als het over het EVRM gaat. Af en toe lopen we tegen een uitspraak aan. Nou ja, dan moeten we ons beleid bijstellen en meestal is dat een goede beleidswijziging. Als wij zeggen dat de marge van waardering opgerekt moet worden, zullen ze heel blij zijn in Moskou, in Kiev en in Ankara, want daar worden de vonnissen uitgesproken. Daar werkt het EVRM disciplinerend op de nationale regelgeving. Uit die hoek horen wij steeds: dat Hof is een westerse aangelegenheid; ze proberen alleen maar ons te disciplineren. En nu horen ze uit een land als Nederland, founding father van de EVRM, altijd voorop als het over het Hof gaat: ja, eigenlijk hebben jullie wel een punt. Hiermee bereiken we iets wat we niet willen. Dit zal in Turkije, in Roemenië en in Rusland ertoe leiden dat men zegt: als Nederland zegt dat die ruimte opgerekt moet worden, is het hoog tijd. Daarmee bereiken we precies wat de regering volgens de notitie niet wil bereiken, namelijk dat tenuitvoerlegging van vonnissen van het Hof niet serieus gebeurt. Dat probleem moet mevrouw Broekers toch zien.

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

De heer Kox vraagt in welk opzicht Nederland ermee te maken heeft. Nederland heeft daar onder andere mee te maken gehad bij het woonrecht, de krakersuitspraken. Dat zal hem niet onbekend zijn. Ik gaf zojuist het voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk. Ik wijs op de uitspraak waarbij het Dublinprotocol niet werkte omdat de humanitaire omstandigheden voor opvang in Griekenland heel slecht waren. Dat is ook een van de voorbeelden. Als er in de West-Europese landen over bepaalde zaken te veel ergernis ontstaat, als te veel het gevoel ontstaat dat men uitspraken niet wil opvolgen – ik heb het niet over de kruisjes in de klaslokalen in Italië – dan heeft dat een ernstig ondermijnend effect voor het Hof. Dan is het beter om bij dit soort ingrijpende zaken de "margin of appreciation" iets te verruimen dan dat je het laat gebeuren dat landen de uitspraken niet opvolgen. In 1948 werd door tien landen het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gesloten als antwoord op de enorme genocide en verschrikkelijke humanitaire zaken die zich hadden voorgedaan in de Tweede Wereldoorlog. Daar is dit het antwoord op en dat is nog steeds ongelofelijk belangrijk. Daar hoort u mij niets anders over zeggen, maar het gaat mij juist om deze zaken die sommige West-Europese landen niet meer toe willen passen. Dan werkt het juist veel slechter. Daarmee wordt veel meer ondermijnd dan we gedacht hadden.

De heerKox (SP):

Mijn vraag ging erover dat het leeuwendeel van de uitspraken niet op West-Europa maar op Oost-Europa betrekking heeft. U hebt het zelf genoemd. In Oost-Europa is de ombouw van een autoritair communistisch regime naar een democratisch regime nog in volle gang. Daar zie je dat enorme probleem van de corruptie. Zij zijn vrijwillig toegetreden tot het EVRM en vallen daardoor onder de disciplinerende werking van het EVRM en het Hof. Als de ruimte daarbinnen opgerekt wordt, omdat wij in het Westen een aantal uitspraken hebben die ons niet bevallen, halen wij daarmee het EVRM onderuit. De voorzitter weet wel dat er in Straatsburg, waar we straks samen naar toe gaan, altijd gesproken wordt over double standards. Iets wat het Westen niet uitkomt, wordt dan maar aangepast en iets wat het Oosten niet uitkomt, moet maar doorgaan. Daarover gaat mijn vraag. Dit Hof is er nu voor die honderden miljoenen mensen die pas sinds 20 jaar lid zijn van het EVRM en die nu onder bescherming staan van het EVRM, die daar met honderdduizenden gebruik van maken om hun beklag te doen in Straatsburg. Tegen de regeringen die voor die schendingen verantwoordelijk zijn, zegt u: van ons mag u wel wat meer ruimte nemen omdat het ons beter uitkomt. Dat is toch een levensgroot gevaar? Dat moet u toch ook zien?

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

De heer Kox wekt de indruk dat alle uitspraken van het Europees Hof in de landen die hij noemt één op één worden uitgevoerd. Daar ben ik ook heel benieuwd naar.

De heerKox (SP):

Het grote probleem dat in de notitie wordt genoemd door de minister en de staatssecretaris, is dat het Hof uitspraken doet die ten uitvoer gebracht moeten worden, maar dat met name Rusland en Roemenië er een handje van hebben om te zeggen: we zijn bezig maar het duurt nog een tijd. En nu gaan we ook nog de marge oprekken. Nou, dadelijk gaat de vlag uit hoor, voor de VVD in Moskou, in Kiev en in al die Oost-Europese hoofdsteden waar men nu al de hand licht met de uitspraken van het Hof.

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Deze interruptie van de heer Kox brengt mij ertoe voor te stellen dat het goed is om eens heel grondig te bestuderen hoe we daaruit kunnen komen. Mijn vrees is dat het helemaal fout gaat als de West-Europese landen de uitspraken niet opvolgen. Daar zit een probleem. Het probleem dat de heer Kox schetst, onderken ik ook volledig. Ik ben het helemaal met hem eens. Dan is het belangrijk om eens heel grondig te onderzoeken hoe we uit die spagaat kunnen komen.

De heerKox (SP):

Daar ben ik het geheel mee eens. Ik denk ook dat dit niet goed is onderzocht. Mevrouw Bemelmans zei daar ook iets over. Maar totdat dat is gebeurd, geldt het verdrag dat gesloten is. Daar moeten we die andere 46 landen aan houden. Dan kun je niet zeggen: als het niet uitkomt, moeten we de marge maar verruimen. We hebben die bevoegdheid aan het Hof gegeven en pas als uit onderzoek blijkt dat niet waar is wat ik zeg – ik denk dat dit niet zal blijken, omdat er al veel literatuur over is – kun je daarover spreken. Alle 47 landen mogen altijd praten over aanpassing van een verdrag. Dat is het recht van de overheden, van de regeringen en van de parlementen. Maar tot dat verdrag is aangepast, moet Nederland als founding father helemaal vooropstaan en zeggen: wij gaan niet aan het Hof morrelen als daar nog geen rechtsgrond voor is.

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Mijn fractie vindt dat, juist nu er toetredingsonderhandelingen plaatsvinden met de Europese Unie in het kader van het EVRM, dit eens heel grondig onderzocht moet worden en dan hoeven we niet meteen met een oplossing te komen. Dat is ook de vraag die ik nu aan de bewindspersonen stel.

Voorzitter. Ik heb zojuist gezegd dat als de onvrede toeneemt, er een moment kan komen waarop verdragslanden zich niet meer aan de uitspraak houden, waardoor het Hof zijn gezag verliest. Dat zal niemand wensen. Mijn vraag is dan ook: zijn er mogelijkheden om in de toetredingsonderhandelingen nadere kaders voor het Hof te stellen of anderszins afspraken te maken? Wanneer de Europese Unie toegetreden zal zijn tot het EVRM en een lidstaat van de EU houdt zich bijvoorbeeld niet aan een uitspraak die de bedoelde lidstaat betreft – de situatie met het Verenigd Koninkrijk – kan die lidstaat dan vervolgens met behulp van EU-recht – en zo nodig het Hof in Luxemburg – daartoe gedwongen worden, omdat de lidstaat deel uitmaakt van de EU en de EU als geheel is toegetreden tot het EVRM? Misschien is het antwoord op die vraag "nee", maar ik zou het wel interessant vinden als de regering een antwoord op die vraag geeft.

Voorzitter. Wij wachten met belangstelling de beantwoording van onze vragen af.

MevrouwStrik (GroenLinks):

Voorzitter. Deze jaarlijkse Europese beschouwingen houden we nadat het Verdrag van Lissabon ruim een jaar geleden in werking is getreden. Dit verdrag biedt burgers handvatten om de Europese Unie weer iets terug te veroveren op hun nationale regeringen. De bevoegdheden van het Europees Parlement zijn versterkt, het Handvest voor de Grondrechten is juridisch bindend geworden, toetreding van de Unie tot het EVRM is mogelijk gemaakt en de jurisdictie van het Hof van Justitie is uitgebreid. Wij als nationale parlementen mogen een gekleurde kaart opsteken als we vinden dat de Commissie haar bevoegdheden overschrijdt. Mijn fractie juicht deze mogelijkheden van harte toe, maar constateert dat het nog te vroeg is om te beoordelen of ze voldoende worden of kunnen benut, en of het voldoende is om het draagvlak van burgers voor de Europese Unie te versterken. Een attitude, actieve betrokkenheid, is belangrijker dan verdragsrechtelijke bevoegdheden, zo blijkt steeds weer.

Het Europees Parlement en het Hof nemen hun rol en de nationale parlementen zijn druk bezig om hun rol nog beter te vervullen. Hoe kijkt de regering aan tegen het belang van betrokkenheid van nationale parlementen bij de Europese besluitvorming, mede gelet op het belang van draagvlak in de lidstaten, ook voor de implementatie van besluiten en voor de Unie als geheel? Welke randvoorwaarden gelden er voor een optimale betrokkenheid van nationale parlementen in de ogen van de regering?

Niet alleen een verdragswijziging beïnvloedt de Unie. Ook de financiële en economische crisis lijken de Europese samenwerking geen kwaad te hebben gedaan. Het bewustzijn van onze onderlinge afhankelijkheid heeft ons ertoe gebracht om meer verplichtingen tegenover elkaar aan te gaan. We hebben ingestemd met bevoegdheden voor een scherper toezicht op de bankensector, en een pakket aan voorgestelde wetgeving moet ons binden aan het voeren van een gezond financieel en economisch beleid. Is de regering van mening dat deze voorstellen voldoende waarborgen bieden dat alle lidstaten hun begroting binnen de perken houden? Of zou ze een stap verder willen gaan? Wij wel. Het sanctiesysteem is weliswaar aangescherpt, maar de Commissie krijgt niet de mogelijkheid van de lidstaten om automatisch sancties op te leggen. Lidstaten willen daar een vinger in de pap houden, en we hebben in het verleden gezien dat dit het systeem vrijblijvender maakt. Lidstaten vallen elkaar niet zo hard, want ze willen ook door een ander niet op de vingers getikt worden. Waarom geen garantie dat de slager niet zijn eigen vlees mag keuren?

Het Europees semester is bedoeld voor een verbinding tussen het financieel en economisch beleid. Als lidstaten hun jaarplannen voor de uitvoering van de Europa 2020-strategie en de begroting moeten overleggen, is beter te beoordelen of de maatregelen een gezonde financiële huishouding waarborgen. Maar ook hierbij stelt onze fractie de vraag of het afdoende is. Zijn er voldoende sturingsmogelijkheden om op deze tijdstippen bij te sturen ten aanzien van een bepaalde lidstaat, ofwel door de Commissie ofwel door de Raad?

Het beleidsplan 2020 is nogal algemeen geformuleerd en valt daarom naar eigen believen uit te leggen. Mijn fractie geeft de voorkeur aan een Europees economisch beleid waarbij de uitgangspunten van 2020 de leidraad zijn. Dat betekent niet dat we uniformiteit moeten nastreven, maar wel een nadere inkadering die ervoor zorgt dat alle lidstaten de juiste keuzes maken wat betreft een duurzame economie en scherpte op de uitgaven. Nu behouden we feitelijk het systeem van pas bemoeienis met het beleid als het is misgelopen in een lidstaat. En op zo'n moment kost het zo veel meer moeite om uit de crisis te geraken. Dat deze lidstaten dan nog een buffer hebben om naast het snijden ook nog de noodzakelijke investeringen te doen voor de toekomst, zoals een beter onderwijs, is een illusie. Welke mogelijkheden ziet de regering om Griekenland en Portugal deze ombuigingen te laten doen? Kan het structuurfonds daartoe worden aangewend? Daarvoor zou bijvoorbeeld de prioriteit moeten worden gewijzigd van infrastructuur naar sociale investeringen zoals onderwijs. Is dit wenselijk voor de regering? Zou dit voldoende zijn of moeten we denken aan andere mogelijkheden zoals een hogere lening, een latere afbetaling of een tijdelijk toestaan van een hoger tekort? Ook in deze crisis geldt voor ons dat een financieel beleid alleen gezond is als ook de economische maatregelen gericht zijn op een duurzame toekomst, en niet alleen op een sluitende begroting.

Dan de rechtsstaat. Ten aanzien van de toetredende lidstaten lijkt iedereen zich ervan bewust dat we de toetredingscriteria strikt moeten handhaven. We willen onze maatstaven binnen de Unie niet laten verzwakken, en sommige aspecten daarvan blijken zich lastig te laten sturen ten aanzien van de al toegetreden lidstaten. In een te groot aantal lidstaten zijn fundamentele aspecten van een democratische rechtsstaat niet voldoende op orde. Bijvoorbeeld doordat er corruptie heerst, de rechterlijke macht niet onafhankelijk is of omdat de zittende regering te veel macht heeft. Op slechts enkele punten grijpt de Commissie in, zoals bij de Hongaarse mediawet, en ook daar lijkt ze zich nog redelijk snel tevreden te stellen met de aanpassingen. Maar welke mogelijkheden heeft de Commissie of hebben andere lidstaten om juist die rechtsstatelijke gebreken aan te pakken? Deze langetermijnprocessen zouden ook na toetreding nog aandacht en correctiemechanismen behoeven. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is van belang bij bijvoorbeeld strafrechtelijke samenwerking. De rapporten van de CPT van de Raad van Europa maken melding van grove schendingen van de mensenrechten in gevangenissen, wat een wederzijdse erkenning van straffen en overname van tenuitvoerlegging van vonnissen aanzienlijk bemoeilijkt. Wij kunnen pas spreken van een ruimte van veiligheid, vrijheid en rechtvaardigheid als dit vertrouwen gerechtvaardigd is en we genoeg instrumenten hebben om elkaar aan dezelfde rechtswaarborgen voor onze burgers en ingezetenen te houden.

Ten aanzien van onze buurlanden vormt de versterking van een democratische rechtsstaat in elk geval wel een belangrijk aandachtspunt. De omwentelingen in de Arabische landen laten zien hoe belangrijk het is om het nabuurschap ook vorm te geven door te investeren in de civiele samenleving. In de meeste landen ontstond een gapende leegte na de val van de regerende dictator. Oppositiepartijen en mensenrechtenorganisaties hadden nauwelijks de kans om te gedijen. Nu komt het er voor hen op aan om ervoor te zorgen dat een transformatie naar een democratie snel en eerlijk genoeg verloopt om chaos of onderlinge strijd te voorkomen. Toch was versterking van de civiele samenleving één van de speerpunten van het nabuurschapsbeleid. Waarom merken we daar nu zo weinig van? Waaruit heeft dit bestaan en welke doelen zijn daarin behaald? Of zijn de ondersteunende programma's toch vooral via de heersende regimes uitgevoerd? En op welke wijze wordt het vervolgproces in deze landen ondersteund? Mijn fractie zou graag zien dat er ook voldoende oog is voor een regionale samenwerking binnen Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Zijn er lessen uit de actuele gebeurtenissen te trekken voor het nabuurschapsbeleid ten aanzien van de Oost-Europese buurlanden? Ook hier is het van cruciaal belang dat oppositiepartijen en mensenrechtenverdedigers fors worden ondersteund, denk aan Belarus en de Oekraïne. Is de regering bereid om in dit opzicht ook de Raad van Europa te benutten? Onze naburen zijn onze collega's binnen deze organisatie. De EU zou volop kunnen profiteren van deze samenwerking binnen de Raad van Europa.

De Europese reactie op het conflict tussen de opstandelingen en Kadhafi geeft aan dat het nationale prestige van de lidstaten prioriteit heeft boven een eenduidige Europese boodschap en actie. Welke conclusie trekt de regering hieruit? Dat het proces naar een gemeenschappelijk buitenlands beleid langzaam groeit en we geduldig moeten zijn? Of dat deze structuur niet werkt en we meer bevoegdheden naar het supranationaal niveau zouden moeten overhevelen?

Hoe beoordeelt de regering de positie en mogelijkheden van de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlands en veiligheidsbeleid? Krijgt ze een reële kans om het initiatief te nemen en te houden en om de Europese Unie te steunen en vertegenwoordigen? Of vergt dat misschien toch een structuurwijziging? De Vertegenwoordiger onderdeel laten uitmaken van zowel de Commissie als de Raad was bedoeld als een versterking, maar pakt misschien uit als een verzwakking van haar positie. Graag een reactie.

Dan het Midden-Oosten. Duurzame vrede in het Midden-Oosten is nu nog meer van belang, ook voor een positieve stimulans van de democratische hervormingen in de Arabische landen en voor hun relaties met Israël. Niettemin heeft de spanning tussen Israël en Palestina weer een hoogtepunt bereikt. Opnieuw laat Israël zich niets gelegen liggen aan het internationaal recht of aan zijn internationale positie. Het gaat door met het bouwen van huizen in Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever en het dreigt met annexatie van nederzettingen als Palestina zou worden erkend. Ondertussen worden pogingen van de Palestijnse volksvertegenwoordiging om haar werk te doen onmogelijk gemaakt, omdat volksvertegenwoordigers worden vastgezet door de Israëlische regering of omdat zij niet mogen reizen, zelfs niet binnen de Westelijke Jordaanoever. Het lijkt erop dat Israël erop rekent dat president Obama Israël met rust zal laten. Dit lijkt een uitgelezen kans en ook een verplichting voor de Europese Unie om de positie in te nemen om het vredesproces in het Midden-Oosten te versterken.

Hoe stelt Nederland zich op ten aanzien van de toenadering van Abbas tot Hamas om te komen tot een effectief bestuur als eenheid en om de verdeeldheid ten aanzien van de gebieden en de bevolking te beëindigen? Wat doen de Unie en het kwartet in dit opzicht? Is de beschuldiging van Hamas juist dat de internationale gemeenschap Abbas van een samenwerking probeert te weerhouden? Graag een reactie.

We leren nog een andere les uit onze omgang met de gevolgen van het conflict in Libië, namelijk dat de Europese lidstaten nog niet in staat zijn om als eenheid te handelen als het gaat om vluchtelingen en illegale migranten. Een gemeenschappelijk asielsysteem is voorzien in 2012, maar een jaar daarvoor overwegen lidstaten de grenscontroles weer in te stellen en zeggen ze dat Italië zijn eigen problemen moet oplossen. Een gemeenschappelijk asielsysteem kan echter niet zonder onderlinge solidariteit. Hoe minder toeschietelijk de noordelijke lidstaten zijn om bij te dragen aan een verdeling van de verantwoordelijkheid, hoe groter de kans dat de zuidelijke lidstaten niet aan de asielrichtlijnen voldoen. Als een boemerang zal zich onze houding dan tegen ons keren, omdat we, gelet op de MSS-uitspraak van het mensenrechtenhof dan geen enkele asielzoeker meer kunnen overdragen aan de zuidelijke landen. Als wij de andere lidstaten willen dwingen de asielrichtlijnen na te leven, waarom zijn wij dan nog geen inbreukprocedure begonnen tegen Griekenland en Italië? Dat is de enige weg die ons te bewandelen staat en niet het laten afdwingen van het naleven van Dublinafspraken ten koste van het naleven van het EVRM. Graag een reactie.

De Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa heeft vorige week ondubbelzinnig opgeroepen tot solidariteit met de buurlanden van Libië, waar een half miljoen mensen inmiddels wordt opgevangen die uit Libië zijn gevlucht, en met de zuidelijke lidstaten van de Unie. Zij heeft opgeroepen tot mogelijkheden voor herziening van de Dublinverordening. Deze sessie was tevens de laatste die onder leiding van de voorzitter van de Nederlandse delegatie, mevrouw Bemelmans, is uitgevoerd. De bijdrage die zij zojuist heeft uitgesproken, illustreert ook haar toewijding aan de Raad van Europa. Daar wil ik haar hartelijk voor bedanken.

De regering heeft gemeend het mensenrechtenbeleid, dat in het vorige kabinet onder minister Verhagen is vastgesteld, met "eigen accenten" te moeten aanpassen. Het lijkt onze fractie rijkelijk snel na vier jaar, want het op de rails krijgen van een internationaal mensenrechtenbeleid vergt een langere duur. In elk geval heeft zij aangegeven wel voort te borduren op die strategie. Mijn fractie heeft wel bedenkingen bij de nieuw voorgestelde verbinding van het economisch nationale belang en de mensenrechten, omdat dit het absolute karakter van de mensenrechten kan ondermijnen. Maakt de regering hierbij een afweging tussen het belang van naleving van de mensenrechten en het Nederlandse economische belang? Wat moet ik me hierbij voorstellen? Ook de selectieve benadering van de mensenrechten baart mijn fractie zorgen, alsof de regering hiermee een rangorde aanbrengt. En legt de regering ook deze rangorde aan bij het binnenlands mensenrechtenbeleid? Wij willen graag weten hoe het zit met de ratificatie van een aantal verdragen, zoals die van de Raad van Europa, maar ook bijvoorbeeld het VN-verdrag inzake mensen met een handicap en het facultatief protocol van het VN-verdrag inzake sociaal-culturele en economische rechten. We hebben hier verschillende keren naar gevraagd en we willen nu graag een klip-en-klaar antwoord.

Ook het recht op gezinshereniging lijkt in Nederland niet bepaald hoog in de rangorde te staan. Het Hof van Justitie heeft de regering inmiddels al teruggefloten voor de te hoge inkomenseis. Binnenkort buigt het Hof zich over de inburgeringseis in het buitenland in een zaak waarin het recht op gezinshereniging klip-en-klaar wordt geschaad: een analfabete, zieke moeder wiens man en zeven kinderen al in Nederland verblijven.

Als de regering het steeds zo bewust laat aankomen op een veroordeling, hoe geloofwaardig is haar missie dan in het buitenland? En draagt Nederland niet bij aan het ondergraven van het draagvlak voor de Europese Unie, nu het de naleving op zo veel punten overlaat aan de rechter? De indruk dat Brussel de Nederlandse politici knevelt, wordt daarmee weer bevestigd. Dat was toch niet de les die we uit het nee tegen de Grondwet hadden getrokken? Ook de expliciete aankondiging in het coalitieakkoord van tal van richtlijnen die moeten worden aangepast op dit punt, is een volkomen legitieme wens, maar draagt wel het risico in zich van het ondermijnen van draagvlak voor de Europese Unie. Als het straks niet blijkt te lukken, gaan wij toch weer naar Brussel wijzen dat het ons onmogelijk maakt om ons eigen beleid te voeren. Wij hebben echter met ons volle verstand ingestemd met het overdragen van de bevoegdheden naar dat niveau. Moeten wij dan ook niet uitdragen dat wij daar belang aan hechten?

Hetzelfde geldt voor de ambigue houding ten aanzien van het mensenrechtenhof in Straatsburg. De regering bepleit een betere naleving van de uitspraken door de zuidelijke en oostelijke lidstaten, maar bekritiseert tegelijkertijd de jurisprudentie die Nederland betreft. Mevrouw Broekers-Knol verwees zojuist naar de M.S.S.-uitspraak. Dat Griekenland het EVRM schond, was ons allang duidelijk. Toch prefereerden wij de afdwinging van de Dublinverordening boven het naleven van het EVRM. Dan vraag je er dus om, op het matje geroepen te worden. Dat heeft niets te maken met een inperking van de margin of appreciation.

Nog geen jaar nadat onze premier het Hof de four freedoms award heeft toegekend, is de regering nu van mening dat het Hof uitspraken doet over zaken die slechts op perifere wijze verband houden met de mensenrechten. Wat bedoelt de regering daar precies mee? Het Hof toetst aan het EVRM; dat is zijn taak. Is het niet juist een van de kenmerken van een onafhankelijk Hof dat het dit in alle vrijheid doet en dat het geen prioritering aanbrengt in de soort van de mensenrechten? Wat bedoelt de regering precies met haar constatering dat de margin of appreciation wel wat ruimer zou mogen? Op welke punten acht de regering dat het Hof dit te nauw heeft opgevat? Wat bedoelt de regering met de waarschuwing dat het Hof niet automatisch een vierde beroepsinstantie is geworden? Het Hof verklaart 97% van de klachten niet-ontvankelijk. Ik zou deze strenge selectie geen automatische rechtsgang noemen. De vraag is veel meer hoe we het Hof kunnen ondersteunen bij deze screening.

Extra steun is hard nodig. De invoering van het veertiende protocol betekent weliswaar een verlichting en een reductie van de werklast met 20% tot 25%, maar zij leidt niet tot de oplossing om de bijna 150.000 zaken die op de plank liggen snel en zorgvuldig weg te werken. Een klacht die jaren op de plank ligt, dat lijkt onze fractie de geloofwaardigheid van het Hof aan te tasten. Mijn fractie neemt nog een andere bedreiging van de geloofwaardigheid van het Hof waar. Britse en Nederlandse politici lijken hun electoraat graag te bedienen met afkeurende uitlatingen over uitspraken die hen onwelgevallig zijn. Als politici het Hof te kijk zetten als activistisch en imperialistisch, waarom zouden burgers er dan nog autoriteit aan toekennen? Waarom zouden notoire schenders van de mensenrechten zoals de Russische federatie en Turkije zich dan wel veel gelegen laten liggen aan het Hof? Juist in die lidstaten ontbreekt het aan uitvoering van de uitspraken en verdere implementatie. Dat heeft een opstuwend effect op de werklast van het Hof.

Beseft de regering dat, als we ons als Nederland tegen enkele voor ons onwenselijke uitspraak verzetten, in andere landen de rechtswaarborgen van burgers ook in het geding raken? Practice what you preach. Dit geldt uiteraard ook voor nationale uitspraken. Mijn fractie wil graag opheldering over de vraag waarom de regering de uitspraak van de Hoge Raad in verband met de SGP-zaak niet uitvoert. Ze onderneemt geen stappen totdat het Hof in Straatsburg over de klacht heeft geoordeeld. Behandelt de regering op deze manier niet zelf het Hof als een automatische vierde instantie? Welke positie gaat Nederland als verweerder in deze zaak innemen? Zal het wel onvoorwaardelijk het standpunt van de Hoge Raad uitdragen? Mijn fractie acht de regering hiertoe gehouden.

Voorzitter. Een Europa van de burger heeft alleen kans als burgers ervan op aan kunnen dat de democratie en mensenrechten niet ononderhandelbaar zijn, dat de EU garant staat voor een toekomstbestendige economie en dat het Europees en het nationaal belang samenvallen. Het is aan ons om ons daarvoor in te zetten, om dat voor te leven en om dat actief uit te dragen naar een breed publiek.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Ik spreek mede namens de fractie van de SGP. Dit zijn de eerste algemene Europese beschouwingen van dit kabinet. De Staat van de Unie, die wij in september jongstleden ontvingen, is nog het product van het vorige kabinet. De vraag is wat de Europavisie van dit kabinet is. Die vraag is al eerder gesteld. Waar gaan wij heen met Europa? Het regeerakkoord meldt dat Nederland bij Europa betrokken moet zijn en dat Europa belangrijk is voor welvaart, vrijheid en veiligheid, maar meldt ook dat gewaakt moet worden voor overdracht van verdere competenties aan Europa. Het is van belang dat wij vandaag kennisnemen van de Europavisie van dit kabinet. Mijn inzet is om daarover het gesprek te voeren.

Wij houden onze algemene Europese beschouwingen op een bijzonder kritiek moment. De financiële crisis heeft zwakten blootgelegd in de structuur van de Europese samenwerking die noodzaken tot verder ingrijpen teneinde greep te krijgen op nationale begrotingen. De schuldencrisis gijzelt vrijwel iedereen en brengt de rijkere Europese landen in de onaantrekkelijke positie van financiers van de schulden van armere landen aan de periferie: Griekenland, Ierland en Portugal.

Er wordt juist nu nagedacht over de versterking van wat sinds enkele maanden economic governance heet en die zal bestaan uit coördinatie tussen Europese regeringen met betrekking tot financieel-economisch beleid en misschien nog meer. De manier waarop dit gebeurt, staat echter wederom op grote afstand van de Europese burger en ook op zekere afstand van nationale parlementen. Steeds vaker komen burgers en nationale politici in een positie waarin zij achteraf ja kunnen zeggen tegen beleid dat al is afgestemd tussen Europese regeringen. Dit systeem leidt tot veel ondoorzichtigheid en onbehagen. Wij willen graag zien hoe in Europa "alles sich zum Ganzen webt", om Goethe nog maar eens te citeren, maar wij zien niet goed wie er hier aan de eindjes trekt. Dit systeem leidt tot veel ondoorzichtigheid en onbehagen. De Duitse filosoof Jürgen Habermas schreef op 8 april in de Süddeutsche Zeitung dat juist de nu genomen maatregelen alleen maar bevestigen dat Europa een eliteproject is en de afkeer van Europa bij burgers versterkt. Dat is de zorgelijke situatie. Hij had het over een grauwsluier die over Europa ligt bij zo veel politieke ondoorzichtigheid.

Het moment is inderdaad kritiek. Na Griekenland en Ierland meldt zich Portugal bij het Europese noodfonds en enkele commentatoren menen nu al te weten dat Spanje zal volgen. Er zijn instrumenten in de maak, zoals het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), dat vanaf 2013 operationeel moet zijn. Inmiddels is er de European Financial Stability Facility (EFSF), maar de vraag is of deze instrumenten toereikend zijn wanneer de crisis groter zal worden. Het is van belang, hierover realistisch en eerlijk te zijn. De term "worst-casescenario" is vandaag al gevallen. Moeten wij daarvan uitgaan? En als we daar van uitgaan, waar zullen we dan uitkomen? Is de regering ook bezig met het overdenken van de consequenties wanneer de schuldencrisis niet alleen enkele landen, maar heel Europa te machtig zal worden? Dat zou een heel ernstige situatie opleveren, waarin staten en dus ook de Unie niet meer aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen. De situatie waarin Europese landen hun handen van elkaar aftrekken en Europese solidariteit zich oplost of verkruimelt, is dan niet ondenkbeeldig meer.

Ik wil mijn bijdrage aan de algemene Europese beschouwingen beginnen met de financieel-economische crisis zelf en de problemen die deze heeft blootgelegd in Europa. Die raken ook de positie van de lidstaten en hun onderlinge samenwerking. Zie de boodschap van de verkiezingsuitslag in Finland. Ik zal niet alleen stilstaan bij de financieel-economische crisis, maar ook iets zeggen over de uitbreiding van de Unie om ten slotte een aantal opmerkingen te maken over de positie van Nederland en de rol van nationale parlementen. Ik beperk mij dus qua thematiek.

De Staat van de Unie is driekwart jaar geleden geschreven en opent nog met de constatering dat na jaren van discussie over de Europese instituties de steigers weg kunnen en Europa gewoon aan het werk kan gaan. Dat was wellicht nog het optimisme van toen. We zouden ons ten minste een aantal jaren verre moeten houden van institutionele vergezichten, zo werd opgemerkt. Ook het regeerakkoord meent nog dat we de komende jaren niet meer spreken over de overdracht van nationale bevoegdheden aan Brussel. De inkt van deze teksten was nog niet droog of we zijn beland in nieuwe institutionele discussies en de noodzaak om het Verdrag van Lissabon snel aan te passen. De financiële crisis dwingt daartoe. Ook Nederland zal gaan bijdragen om leen- en garantiecapaciteit op te bouwen voor landen die hun schulden niet kunnen betalen. Ook liggen er voorstellen over beleidscoördinatie die een discussie oproepen over de betekenis van het gecoördineerde beleid in de verschillende lidstaten. Ik zal het maar ronduit zeggen: onze fracties zijn hier ongerust over en voelen wederom dat Europese ontwikkelingen met ons op de loop gaan en onze sturingscapaciteit langzamerhand steeds verder beperken. Wij buigen maar weer het hoofd, omdat er geen alternatief lijkt te zijn, maar dit voelt niet goed.

Wat de financiële problematiek betreft hebben wij in dit stadium een aantal vragen te stellen. Nederland heeft zich aangesloten bij een riskant Europees beleid dat leencapaciteit beschikbaar stelt voor landen als Griekenland, Ierland en nu Portugal. Dat betekent dat schulden van arme landen worden betaald doordat rijkere Europese landen met hun grotere kredietwaardigheid zelf schulden maken; dat is het systeem. De EFSF bevat 440 mld. Daarbovenop komt het ESM waarvoor 700 mld. nodig is en dat in 2013 operationeel wordt. Dit stabiliteitsmechanisme maakt verdragswijziging noodzakelijk, aangezien het Verdrag van Lissabon het lidstaten verbiedt, elkaar financieel te steunen. Mocht deze verdragswijziging er niet komen, wat is dan het lot van het ESM? Rest ons dan alleen nog de faciliteit van 440 mld? Wil de regering eens aangeven hoe groot de kansen zijn dat het ESM er echt komt, ook gezien de dynamiek in Europa en de reacties in verschillende landen, niet alleen in Finland, maar ook in Duitsland? Welke terugvalopties zijn er als deze er niet komt? De bereidheid bij burgers in Noordwest-Europa is niet eindeloos en het is denkbaar dat die 440 mld. ontoereikend zal zijn. Graag een reactie van de regering op dit punt.

Nog fundamenteler is de vraag of de juiste koers wordt gevaren. Landen in de eurozone die door slecht beleid hun schulden niet meer kunnen betalen, kunnen leningen krijgen van andere landen. Europese leiders zijn nu bezig met de formulering van de voorwaarden die aan dergelijke leningen gesteld dienen te worden.

De heerPeters (SP):

U had het over een ingreep in het Verdrag van Lissabon. Aan de overkant van het Binnenhof heeft uw partij er een tijd geleden op gewezen dat daarvoor een twee derde meerderheid nodig is. Is dat ook uw mening?

De heerKuiper (ChristenUnie):

Ja.

Het was de bedoeling dat Griekenland binnen twee jaar de begroting weer op orde zou hebben, gerekend vanaf 2010. De laatste berichten zijn dat dit onzeker is geworden door nieuwe begrotingsoverschrijdingen. Een herstructurering van de Griekse schulden wordt genoemd. Europa zit op de route dat nieuwe schulden worden opgevangen door weer nieuwe schulden, terwijl we nog geen afspraken hebben over schuldafname, begrotingsraamwerken en dergelijke. Hoogleraar René Tissen van Nijenrode heeft al in diverse publicaties aangegeven dat er een andere koers moet worden gevaren, analoog aan wat er in de schuldhulpverlening gebeurt. Eerst is een sanering nodig, daarna kan worden vastgesteld wat er kan worden betaald en dan de rest. Die volgorde wordt nu niet gehanteerd. Dit is al een tijd zo en dat maakt dat de landen die geld uitlenen op een glijbaan zitten. Zij zijn gevangenen van een bepaald pad, padafhankelijk. Het kan niet doorgaan dat wij steeds weer schulden afdekken met nieuwe schulden. Graag hoor ik een reactie van de regering hierop.

Ten slotte wil ik in dit blokje spreken over de nieuwe beleidsinstrumenten; het plan Merkel-Sarkozy, of wat daarvan over is. Het is goed dat ons kabinet pal gaat staan voor nationale zeggenschap over pensioenen en lonen. Niettemin zijn het europluspact en het plan om te komen tot meer "economie governance" wel weer stappen naar meer Europese zeggenschap. Het europluspact is onder leiding van Herman van Rompuy tot stand gekomen en gaat in op Europese loonvorming, werkgelegenheid en belastingbeleid. Het is een nieuw instrument waarover nationale parlementen eigenlijk nog maar slecht geïnformeerd zijn. Het zou weer een nieuw samenwerkingsverband tussen lidstaten introduceren onder regie van de Europese Raad. Is dit een vorm van economic governance dat onze regering kan steunen? De regering stelt dat zij alleen die zaken kan steunen die nodig zijn om monetaire stabiliteit in de eurozone te verzekeren. Hoort het europluspact er eigenlijk wel bij? Wordt hier niet iets in de steigers gezet waarvan we nu zeggen dat we dit niet willen, maar dat wij over enige tijd niet meer kunnen stoppen? Hoe moeten we de brief van de minister-president van 4 april zien waarin hij aangeeft welk Nederlands beleid zal vallen onder dit europluspact of daar in elk geval aan voldoet? Graag zou ik een heldere reactie willen van de kant van de regering.

Dan kom ik te spreken over de samenwerking van de Europese lidstaten en de positie van Nederland. De financiële crisis heeft problemen blootgelegd in de Europese samenwerking. Als steeds komen we opnieuw voor de vraag te staan waar die Europese samenwerking voor staat. Onze partijen zijn niet tegen Europese samenwerking; wij willen ons zeker ook niet verschuilen achter de dijken. Dit land dat zo veel dominees heeft opgeleverd heeft ook veel kooplieden opgeleverd en wellicht is dat niet geheel toevallig. Maar er is altijd scepsis geweest ten opzichte van Europa als politiek project. We hebben nooit ingezien dat het nodig zou zijn, mee te gaan in een federale droom om elkaar ten dienste te kunnen zijn als Europese landen. Wij hebben ook niet meegedaan met de soms modieuze beweringen dat de natiestaat ten einde zou zijn. Voor veel mensen is die natiestaat gewoon hun politieke en culturele horizon. Het is hun politieke gemeenschap en daar is ook niets mis mee. Haaks hierop staan uitspraken die raadsvoorzitter Herman van Rompuy hier en daar rondstrooit dat Europa en de euro politieke projecten zijn.

In een reactie op het WRR-rapport "Aan het buitenland gehecht" – waar ik zo-even al bij interruptie uit citeerde – meldt de regering dat zij zich niet conformeert aan beweringen in dat rapport over de "afnemende betekenis van de natiestaat". Daarop heeft het kabinet "een andere kijk", zo wordt in de officiële kabinetsreactie gemeld. Het kabinet heeft een andere kijk op de beweringen in het WRR-rapport over de afnemende betekenis van de natiestaat. Die andere kijk wordt echter niet vermeld, maar ik ben er wel razend benieuwd naar. Graag verneem ik wat die andere kijk van de regering is. Dit raakt aan discussies die wij zo-even kort bij interruptie hebben gevoerd. Ik geloof er niet in dat je eindeloos door kunt gaan met het weggeven van soevereine bevoegdheden en nog kunt zeggen dat het land een soevereine status heeft. Het houdt een keer op. Soevereiniteit heeft te maken met gezag. In het rapport staat dat de Europese Unie meer soevereine bevoegdheden heeft dan de nationale staat en dan kun je volgens mij niet volhouden dat de nationale staat een soeverein gezag heeft.

De heerPeters (SP):

Ik ben het grotendeels eens met wat u zegt. Is het niet zo dat het overdragen van soevereiniteit alleen dan kan plaatsvinden met behoud van de natie, wanneer die soevereiniteitsoverdracht terug kan worden genomen?

De heerKuiper (ChristenUnie):

Kunt u dat herhalen?

De heerPeters (SP):

Ik bedoel het volgende. Als je soevereiniteit overdraagt, kan het lijken alsof die voorgoed weg is. Wanneer je echter principieel de mogelijkheid hebt om die terug te nemen, blijft de natiestaat gegarandeerd.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Ik geloof dat dit in de huidige situatie nog het geval is. Europese staten geven uiteindelijk hun soevereiniteit, hun gezag niet weg. De landen willen zelf de voorwaarden voor het verdrag met andere landen kunnen bepalen.

De vraag is echter aan wie soevereine bevoegdheden worden overgedragen. Is "overdragen" wel het juiste woord? Is het niet beter te zeggen dat wij een hoger gezag erkennen, namelijk dat van de Europese Unie of van de Europese Raad? Daarmee krijgt een ander lichaam een bevoegdheid over ons.

De heerEngels (D66):

Ik kom terug op het andere element uit de discussie, namelijk het begrip "nationale staat". Daar legde u veel nadruk op. U gaf ook aan dat de beleving van de nationale staat in Nederland nog zodanig is dat dit spanning oplevert richting Europa, om het even in mijn eigen woorden te zeggen. Het begrip "nationale staat" kan zeer verschillend ingevuld worden. Die invulling is medebepalend voor de visie op de verhouding tussen de nationale staat en Europa. Verwijzend naar het WRR-rapport, kan je stellen dat er nogal wat verschil van mening is over hoe je de verhouding met Europa moet zien, afhankelijk van de invulling van het begrip "nationale staat". Is niet een probleem in die discussie dat wij niet beschikken over een eenduidig concept en dat de opvattingen in ons land en in ons politieke stelsel daardoor worden beïnvloed? Het is dus niet zo eenduidig als ik meende te beluisteren in uw woorden.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Deze discussie is zeer relevant. De vraag is welke invalshoek je kiest. Als je de vraag stelt welke concepten van de nationale staat er zijn, kun je in allerlei definitiediscussies terechtkomen. Ik ben altijd uitgegaan van de eenvoudige historische invalshoek dat er in Europa naties zijn die door een staat die daar het gezag over heeft, zijn verbonden tot een politieke gemeenschap. Binnen die politieke gemeenschap worden meerdere talen gesproken, worden meerdere godsdiensten aangehangen enzovoorts. Europa is een vlechtwerk van gemeenschappen. Die geleding is belangrijk. Wij die hier bij elkaar zijn, zijn gevormd door een bepaalde manier van denken. Vergist u zich niet. Wij spreken te gemakkelijk op een te hoog abstractieniveau over Europa en de nationale staat. Voor heel gewone mensen is de nationale gemeenschap hun politieke huis. Wij reizen allemaal door Europa. Het verbaast mij nog steeds dat je op de luchthaven van Madrid of aan de grens met Tsjechië niet in het Duits of het Engels met mensen kunt praten. Op dat soort internationale plekken in Europa kan dat al niet.

De heerEngels (D66):

Ik heb met mijn goede collega de heer Kuiper regelmatig over de term "politieke gemeenschap" gesproken. Hij weet dat ongetwijfeld ook. Is het perspectief op Europa als politieke gemeenschap voor hem uitgesloten, gelet op de relatie die hij legt tussen nationale staat en politieke gemeenschap?

De heerKuiper (ChristenUnie):

Ik beschouw Europa ook als een politieke gemeenschap, maar wel een veel dunnere politieke gemeenschap in vergelijking met de nationale politieke gemeenschap. Wij moeten die gemeenschap ook niet dikker maken. Wij moeten niet doen alsof er een Europees volk is, ook niet door alle dingen die wij nu voorbij zien komen, zoals nieuwe aanpassingen van het verdrag en economic governance. Dat is voor de volken van Europa uiteindelijk geen begaanbare route, maar ik ben geen profeet.

De heerTen Hoeve (OSF):

Binnen de Europese politieke gemeenschap blijft de vraag naar de soevereiniteit interessant. Ik werd aangesproken door wat de heer Peters daarover zei. In het Verdrag van Lissabon heeft elke deelnemende staat het recht om zich terug te trekken uit de Unie. Dat betekent toch dat je het recht hebt om alle bevoegdheden terug te nemen? In feite blijft dan alle soevereiniteit bij de nationale staat. Formeel behoudt die alle rechten.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Formeel is dat zo, maar feitelijk zullen landen dat niet snel doen. Er zijn ook in ons land partijen die zeggen dat wij ons terug moeten trekken uit de EU, maar dat heeft een enorm hoge prijs. Dat is ook het geval als wij ons terugtrekken uit de euro. Landen zullen dat niet snel doen. Wij zien wel dat de Europese zeggenschap steeds meer toeneemt. Bevoegdheid is zeggenschap en is ook soevereiniteit. Wie heeft het uiteindelijk voor het zeggen? In het WRR-rapport wordt gesteld dat de EU meer bevoegdheden heeft dan de nationale staat, dat willen zeggen dat de EU meer zeggenschap heeft over wat er hier gebeurt dan onze regering. Willen wij dat?

De heerTen Hoeve (OSF):

Soevereiniteit is vooral een formeel begrip. Het is heel moeilijk om aan te geven wie er de meeste bevoegdheden heeft, Europa of Nederland. Het zijn onvergelijkbare grootheden. Moet je dan niet terugvallen op het formele begrip dat de staat altijd gerechtigd is om de bevoegdheid terug te nemen?

De heerKuiper (ChristenUnie):

Wat houdt dat in als de feitelijke soevereiniteit niet meer door de staat wordt uitgeoefend hoewel zij die formeel nog wel heeft? Wat is nog de betekenis van soevereiniteit als de meeste bevoegdheden door andere organen dan de nationale staat worden uitgeoefend?

De heerTen Hoeve (OSF):

De meeste bevoegdheden, dat blijft het punt. Het gaat altijd om praktische problemen, waarvoor praktische oplossingen gezocht worden. Op de achtergrond blijft het recht van de staat staan.

Devoorzitter:

Ik vraag de heer Kuiper, zijn betoog te vervolgen.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Ik zie dat ik nog maar drie minuten spreektijd heb. Dat kunt u niet menen, voorzitter.

Devoorzitter:

U hebt nog vijf minuten.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Dank u. Wij zijn beland in een breder proces van heroverweging. Mijn vraag aan de regering is, waar zij in dit proces staat. Bondskanselier Merkel heeft op 2 november jongstleden een lezing in Brugge gehouden. Dat zijn befaamde lezingen. Mevrouw Thatcher heeft die in de jaren tachtig ook gehouden. Mevrouw Merkel heeft daar positie gekozen in die discussie over de werking van de Europese instituties. Volgens haar moet er meer nadruk worden gelegd op de rol van de Europese Raad. Europa zou minder communautair moeten zijn; minder de logica van de gemeenschap en meer de logica van de Unie. Ze noemt dat de Uniemethode. De Europese Raad, de regeringsleiders, moeten ook leidend zijn binnen Europa. Mevrouw merkel heeft vrij stevig stelling genomen voor de Europese Raad en voor een nieuwe methode van werken die zonder twijfel de Commissie op het tweede plan zet ten opzichte van de Europese Raad. Hoe staat de regering tegenover deze positiebepaling van de Duitse bondskanselier?

De centrale rol van de Europese Raad wordt onderstreept door de maatregelen van de laatste maanden. Doel van de introductie van het Europese semester is dat de Europese Raad beleidsaanwijzingen gaat geven met betrekking tot het te volgen budgettaire en macro-economisch beleid. In het verslag van de informele Ecofin in Budapest van enkele weken geleden wordt vermeld hoe het Europese dashboard met indicatoren gaat werken. Als er een rood lampje gaat branden en de Europese Commissie dit registreert, kan ze dit doorgeven aan de Europese Raad die vervolgens beleidsaanbevelingen kan doen. Hoe zal dit werken? Die beleidsaanbevelingen zullen heus niet vrijblijvend zijn. Dit zijn de eerste stappen op weg naar een Europees economisch bestuur. Het resultaat zal zijn dat nationale parlementen veel minder grip hebben op de ontwikkeling van Europees beleid. Een ander is hen al voor geweest. Ik meen dat collega Peters precies hetzelfde punt maakte. Dit systeem versterkt het onbehagen van de Europese burger en vergroot de legitimiteitskloof van het Europees bestuur.

MevrouwStrik (GroenLinks):

Maakt het voor u uit of het Europees Parlement meer te zeggen heeft? Op die manier heeft de burger toch een stem bij de beslissingen die worden genomen.

De heerKuiper (ChristenUnie):

Dat maakt voor mij zeker uit. Bij de behandeling van het Verdrag van Lissabon hebben wij het hierover gehad. In het hele systeem van instituties ontstaat er concurrentie tussen de Commissie en de Raad. De Raad gaat zich nu, gesteund door de Duitse Bondskanselier, zo positioneren dat hij uiteindelijk de beleidsaanbevelingen zal doen. Misschien zeg ik het te scherp als ik stel dat de Raad de Commissie en daarmee ook het Parlement kan overrulen. Dat is de ontwikkeling die nu gaande is en mijn vraag is of wij dit wel willen.

MevrouwStrik (GroenLinks):

Gaat uw voorkeur ernaar uit dat dit langs de nationale weg door burgers beïnvloed moet worden of op Europees niveau via het Europees Parlement?

De heerKuiper (ChristenUnie):

Het gaat in dit geval over financieel-economisch beleid. Wij hebben het SGP. Zojuist werd in een andere bijdrage gezegd dat het in het verleden de bedoeling was dat dit ons de wet stelt. De Europese landen hebben het zelf laten lopen door begrotingsregels niet te handhaven die ons in dat SGP de wet stelden en die ons toen ook al de maat namen. De koninklijke weg was geweest dat wij ons hadden gehouden aan de afspraken van dat pact. Dan hadden we nu niet in de situatie gezeten dat wij daarnaast allerlei maatregelen bouwen, ook over economic governance praten, nieuwe instrumenten ontwikkelen die ook weer aangrijpingspunten worden van Europese machtsvorming. Die Europese machtsvorming komt in mijn analyse in handen van de Europese Raad. Nederland heeft dat nooit gewild. Nederland heeft, samen met andere kleine landen, altijd de Commissie belangrijker gevonden dan de Raad. Dat is wat wij samen hadden. De Raad wordt het podium waarop de grote mogendheden Duitsland en Frankrijk gaan acteren en andere landen de wet gaan voorschrijven.

Ik wil nog een opmerking maken voordat ik afsluit. Ik sla veel van mijn tekst over, ook een passage over de uitbreiding, die misschien nog in tweede termijn of in de discussie nog naar voren komt. Ik vind het belangrijk dat Nederland kleur bekent, dat het positie bepaalt. Als parlement hebben wij dat ook gezegd. Het Verdrag van Lissabon geeft aan de nationale parlementen een zwaardere positie. Enkele collega's hebben al opmerkingen gemaakt over de waardering daarvan. Het is in ieder geval de bedoeling dat we een bredere en diepere discussie hebben over algemeen Europees beleid. Ik zou het waarderen als ook de regering een helderder formulering geeft van Europees beleid. Dat is belangrijk. We hebben gesproken over de Staat van de Unie. Er zijn kabinetsappreciaties en wetgevingsprogramma's. Veel zaken zijn vaak reactief, reagerend op Europees beleid dat eigenlijk al gaande is. Ik vind het belangrijk als we ons proactiever opstellen en ons Europabeleid gaan formuleren. Dat is een waardering van de samenwerking en van Europese solidariteit. Het moet echter ook een waardering zijn van de instrumenten van die samenwerken en de wijze waarop we daartegenaan kijken, zoals de rol van de parlementen, de Commissie en de Europese Raad. Je zit dan al gauw aan finaliteitsdiscussies. Ik heb al eerder gezegd hoe belangrijk dat zal zijn. Wij moeten weten waar we aan toe zijn. Als andere landen hun positie bepalen – als Sarkozy dat doet, als Merkel dat doet – zouden wij als founding father van de Europese Unie dat ook wel mogen doen. Als wij nu stellen dat het economisch belang het belangrijkste is in ons buitenlands beleid, ben ik er bang voor dat wij meegaan in een soort pragmatiek met betrekking tot Europa. Ik ben bang dat wij alleen kijken naar hoe ons belang gediend kan worden in dat hele spel van de grootmachten in Europa en dat wij niet bezig zijn met het formuleren van een eigen visie. De heer Habermas die ik zojuist aanhaalde, had het over een "normativ entkernte Politik". Dat is een politiek zonder normatieve kern. Als we het allemaal maar een beetje laten sudderen, naar de instituties kijken en instrumenteel worden, hebben we een normativ entkernte Politik. Mijn verzoek aan de regering is of zij kan komen – kunnen wij hierover vandaag met elkaar spreken? – tot een nota of hoe je het ook wilt noemen, waarin klip-en-klaar wordt uitgelegd wat het Europabeleid van Nederland is, te midden van al deze onzekerheden en nieuwe vragen.

De heerEngels (D66):

Voorzitter. Sinds de vroege jaren vijftig heeft de internationale rechtsorde een prominente plaats in het nationale beleid. Daaraan ligt zelfs een constitutionele opdracht ten grondslag. In Europees verband is inmiddels een stevige economische samenwerking op democratische en rechtsstatelijke grondslagen tot stand gebracht.

Een paradoxale ontwikkeling is dat de Europese integratie weliswaar de sleutel is geweest voor vrede, veiligheid en welvaart, maar dat het Europese perspectief niet meer vanzelfsprekend is. Zelfs in Nederland, dat als één van de founding fathers van de Europese samenwerking tot voor kort voorop liep in het integratieproces, is het tij gekeerd. Liever kijken we tegenwoordig eerst naar binnen, naar de vertrouwdheid en eigenheid van onze typisch Nederlandse sociaaleconomische en sociaal-culturele kenmerken. We zien dat inmiddels terug in de Nederlandse politiek van vandaag. De al enige jaren toegenomen vormen van demagogie, populisme, rancune en revanchisme hebben in het nu zittende kabinet de overhand gekregen. Maatschappelijke angst en onzekerheid, en daarmee defensieve reflexen bepalen de politieke agenda, zowel in Den Haag als richting Brussel.

Voor de D66-fractie is deze ontwikkeling een gruwel. Juist in tijden van een economische crisis, financiële ontsporingen, de opkomst van nieuwe economische grootmachten in Azië en Zuid-Amerika, maar ook van internationale bedreigingen voor vrede, veiligheid, milieu, natuur en energievoorziening, is internationaal en zeker Europees denken en handelen het beste uitgangspunt. Alleen een gezamenlijke aanpak van de verschillende crises, met een meer gecentraliseerde besluitvorming, biedt perspectieven op vergroting van de concurrentiekracht, financiële stabiliteit en meer duurzaamheid. En de twijfelaars zouden zich kunnen afvragen in hoeverre Nederland met zijn open economie – en daarmee voor bijna driekwart afhankelijk van inkomsten uit de Europese handel – zich nog kan handhaven als wij niet meer voluit investeren in Europa.

Ik kom op het europluspact en Europees stabiliteitsmechanisme. Er worden op dit moment opnieuw enkele historische stappen richting een verdere economische integratie gezet in de EU. Als gevolg van de invoering van de euro en het overdragen van bevoegdheden naar de Europese Centrale Bank is Europa snel een monetaire eenheid geworden. De Europese schuldencrisis heeft ons echter geleerd dat een monetaire unie alleen niet genoeg is. Binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU) moet een sterker accent op de economische ontwikkeling worden gelegd. De lidstaten kunnen de aan de ECB toegedeelde instrumenten als de rentestand en devaluatie van de munt niet meer zelf inzetten om de economie weer in evenwicht te brengen. Stimulering van de economie moet ook komen van het verhogen van de concurrentiekracht, ofwel door loonmatiging, dan wel door een verhoging van de productiviteit. In die zin verwelkomt de D66-fractie het programma van het Europees Semester en het Economische Governancepakket, waarin ook voornemens zijn opgenomen om vanuit de Commissie lidstaten vroegtijdig bij te sturen.

Een bijdrage aan de versterking van de concurrentiekracht beoogt ook het europluspact. Deze in de ogen van de D66-fractie verstandige afspraken richten zich gelukkig ook op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en financiële stabiliteit. De D66-fractie verwelkomt ook het akkoord over een structureel noodfonds en de invoering van een Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) ten behoeve van het behoud van een stabiele eurozone. Een ineenstorting van de eurozone zal immers verregaande gevolgen hebben voor onze economie.

Deze met elkaar samenhangende afspraken over het financiële en economische perspectief van de EU hebben een intergouvernementeel karakter. Het kabinet heeft daaraan echter snel en met nadruk de conclusie verbonden dat deze afspraken niet tot juridisch bindende verplichtingen leiden. Er worden formeel geen bevoegdheden overgedragen en daarmee zou van een inperking van de nationale soevereiniteit op het punt van een gezamenlijke aanpak van macro-economische onevenwichtigheden geen sprake zijn.

De vraag rijst of dit nu wel een juiste interpretatie van de werkelijkheid is. Het afgesproken maatregelenpakket bevat een vorm van stevige beleidscoördinatie, gekoppeld aan sancties. Die maatregelen hebben met andere woorden concrete nationale verplichtingen tot gevolg. Dat is ook niet zo vreemd, anders hoeft men aan dit type exercities niet te beginnen. Mijn fractie gaat er dus van uit dat het niet om vrijblijvende afspraken of inspanningsverplichtingen gaat. Het mag dan zo zijn dat ieder land verantwoordelijk blijft voor de eigen maatregelen om de economie te versterken, maar dat is een open deur. Als wij de andere lidstaten graag willen vastpinnen op een snelle sanering van hun overheidsfinanciën, zullen we onszelf ook aan de afspraken moeten houden. Graag hoor ik of mijn fractie en het kabinet hiermee op één lijn zitten.

Vanwaar overigens die dubbelzinnigheid van het kabinet: hard naar anderen, zacht voor onszelf? Is dat omdat het kabinet de typisch Nederlandse inrichting van onze stelsels van sociale zekerheid, belastingheffing, zorg en pensioenen niet in de waagschaal wil stellen? Of omdat de coalitie verzuimd heeft, de broodnodige hervormingen van bijvoorbeeld de woningmarkt en de arbeidsmarkt in gang te zetten, terwijl Europa op al die terreinen tot gecoördineerde hervormingen in het financiële, economische en sociale beleid wil komen? Ik hoor het graag van de bewindslieden.

Aanvullend nog een meer principiële vraag: wat is nu precies de betekenis van de in de Tweede Kamer en in de media opgeworpen soevereiniteitsvraag, waarachter een geruststellend bedoelde, maar enigszins mysterieuze, zo niet dubbelzinnige gedachtegang lijkt schuil te gaan? Probeert het kabinet, door te tamboureren op de stelling dat Nederland in de laatste Europese Raad niets van zijn soevereiniteit heeft prijsgegeven, te verbloemen dat Nederland niet alleen meedoet aan de maatregelen die goed uitkomen, maar ook gebonden is aan afspraken die niet in het regeerakkoord en vooral niet in het gedoogakkoord staan? Ook hierop verneem ik graag een reactie van het kabinet.

Mijn fractie meent vervolgens dat het kabinet in deze discussie wel helder moet blijven redeneren. De Nederlandse constitutie verwijst weliswaar niet nadrukkelijk naar de EU, maar de Grondwet zegt in artikel 92 dat bevoegdheden kunnen worden overgedragen aan internationale organen. De artikelen 93 en 94 impliceren bovendien de mogelijkheid van rechtstreekse werking van internationale rechtsregels. Het Hof van Justitie heeft vastgesteld dat de lidstaten met de introductie van het gemeenschapsrecht een deel van hun soevereiniteit hebben afgestaan. Dit vloeit voort uit de aard en de draagwijdte van de vrijwillig aangegane verdragsverplichtingen. Daarmee is in wezen sprake van dubbelzinnige soevereiniteitsaanspraken, die van het gemeenschapsrecht of het Unierecht en die van de nationale constituties. Zij weerspiegelen als het ware de subtiele structuren en evenwichten binnen de Unie. Maar het is juist die dubbelzinnigheid die een verplichtende samenwerking en integratie van soevereine staten in Europa mogelijk maakt. Ik ben benieuwd naar de opvattingen van de bewindslieden op dit punt.

Het Meerjarig Financieel Kader. Eén van de onvolmaaktheden van de EU is de ambitie om zich op te veel zaken ineens te willen richten. Een tweede gebrek is de ingewikkelde en verlengde financiering van de Unie. In de komende twee jaar besluit Europa over de uitgaven en de dekking van de EU 2020-strategie. Daarvoor is een begroting nodig die de afgesproken gemeenschappelijke aanpak van de financieel-economische crisis en investeringen in kennis, duurzaamheid en innovatie ondersteunt. Daarmee kunnen en moeten wij de grote problemen van deze tijd aanpakken: klimaat, biodiversiteit, energievoorziening, economische dynamiek en financiële houdbaarheid.

De D66-fractie vreest dat het huidige stelsel van nationale afdrachten weinig stimulerend is voor het realiseren van deze doelstellingen. Veel lidstaten zullen immers vooral kijken naar het geld wat ze krijgen of terugkrijgen uit Europa. Het daarmee opgeroepen onderhandelingsproces is niet geschikt voor het formuleren van prioriteiten voor een bestendige toekomst. Daar komt bij dat de begroting tot dusver onvoldoende de noodzakelijke prioriteiten aangeeft. Driekwart van de gelden gaat naar klassieke speerpunten zoals landbouw en regionaal beleid. In het komende decennium zullen wij echter gericht en substantieel moeten investeren in een duurzame kenniseconomie. Schaarse grondstoffen, consumentendruk en milieuwetgeving dwingen tot een schone, efficiënte en innovatieve productiewijze.

Om de extra middelen te genereren voor deze investeringen moet er in de eerste plaats minder geld naar structuur- en cohesiefondsen. Van deze 35% van de begrotingsgelden profiteren vooral de rijkere lidstaten, die met deze bestedingen hun afdrachten deels proberen terug te halen. Hier regeert het opportunisme van het dogma "beleid volgt geld". Wat vinden de bewindslieden van deze gedachte?

Een tweede geldbron kan worden gevonden in een substantiële en structurele reductie van de landbouwsubsidies. Is het nu werkelijk nog reëel om voor minder dan 7% van de EU-bevolking – voor Nederland is het 3% – meer dan 40 mld. uit te trekken? Met deze inkomenssteun aan de food- en agribusiness worden inefficiënte en onrendabele bedrijven onnodig lang op de been gehouden, in plaats van dat de focus komt te liggen op innovatie, dierenwelzijn, ecologie en duurzaamheid. Graag hoor ik de reactie van de bewindslieden op dit punt.

Naast deze herschikking van middelen in de uitgavensfeer meent de D66-fractie dat ook aan de inkomstenkant hervormingen nodig zijn. Het bestaande contributiesysteem met al zijn uitzonderingen en compensaties is complex, raakt vanwege de koehandel tussen lidstaten steeds verder verwijderd van het draagkrachtprincipe en stimuleert kruideniersgedrag achter gesloten deuren. De Unie heeft wat ons betreft meer eigen middelen nodig. Dat maakt de gemeenschapsfinanciën transparanter en meer aansluitend bij conjunctuurbewegingen. Met heffingen en douanerechten komen we er niet. Om van de Unie een meer politiek en democratisch lichaam te maken, kan – op grond van het omgekeerde beginsel "no representation without taxation" – gedacht worden aan een geïndividualiseerde bijdrage van de Europese burgers. Deze bijdrage zal eerlijk, betrouwbaar, lastenneutraal en eenvoudig te innen moeten zijn, bijvoorbeeld door een heffing op de btw. Hoe kijken de bewindslieden tegen dit vergezicht aan, zo vraag ik hen graag?

Intussen zet ook het kabinet in op een hervorming van de Europese begroting. Mijn fractie steunt op zichzelf genomen het streven naar een begroting die de nieuwe strategische doelstellingen beter moet weerspiegelen, naar meer accenten op innovatie en duurzaamheid, en naar een modernisering van de inkomsten van de Unie. Bijzonder jammer is echter dat het kabinet zich daarbij vooral concentreert op een vermindering van de Nederlandse afdrachten, op een gelijkblijvend budget voor het gemeenschappelijke landbouwbeleid, en op een hervorming van de inkomstenkant die zich uitsluitend richt op een andere berekening van de afdrachten, namelijk het bruto nationaal inkomen van de lidstaten. Zijn de bewindslieden het met mij eens dat dit nogal mager afsteekt bij het hiervoor ontvouwde vergezicht van de D66-fractie, en, zo neen, waarom niet?

De positie van de nationale parlementen. In relatie tot het in de laatste jaren toegenomen euroscepsis is in het Verdrag van Lissabon voorzien in een versterkte positie van de nationale parlementen in de vorm van een kaartenprocedure ten behoeve van de subsidiariteitstoetsing. In Nederland is in de goedkeuringswet de figuur van het behandelvoorbehoud opgenomen. Voor de eurokritische partijen was dit vooral een middel om te proberen, Europese besluiten die niet overeenkomen met de eigen opvattingen over het Nederlandse beleid en de regelgeving tegen te houden.

Maar wat betekenen deze toegenomen nationale bevoegdheden nu in de Europese praktijk? Hoe groot is de parlementaire betrokkenheid bij Uniekwesties nu eigenlijk? De indruk bestaat dat maar zeer weinig landen, met name Denemarken en Finland, zich intensief met Brussel bemoeien. Ook de – zoals zo vaak – unieke en typische Nederlandse overlegstructuur en behandelprocedures hebben, zoals blijkt uit recent uitgevoerde evaluaties, waarvoor onze dank, niet of nog niet tot een grotere invloed op de Europese besluitvorming geleid.

Het is de vraag of dat erg is. Ik denk het niet. In veel gevallen is in het Europese voortraject al veel voorgekookt en afgeregeld. Bovendien zijn de Europese dossiers vaak dermate complex dat het nogal wat tijd en deskundigheid vraagt om de controlerende taak goed te kunnen uitoefenen. Met andere woorden: ondanks wellicht grote ambities lopen nationale parlementen toch vooral achter de feiten aan. Dat gegeven indiceert wat D66 betreft vooral een sterkere focus op het Europees Parlement als orgaan waar het uiteindelijk qua legitimatie en controle van zal moeten komen. Dat parlement bevindt zich institutioneel in het hart van de Unie en beschikt in aanleg over de capaciteit, deskundigheid en bevoegdheden om de Europese besluitvorming daadwerkelijk te kunnen beïnvloeden.

MevrouwStrik (GroenLinks):

Het behandelvoorbehoud is niet alleen door eurokritische partijen bepleit, maar ook door partijen die nauw betrokken willen zijn bij de Europese besluitvorming. Zij vinden het belangrijk dat de debatten hier plaatsvinden. U geeft een aantal kritiekpunten mee aan de regering met betrekking tot haar inzet voor de begroting op Europees niveau. Heeft u zelf niet de behoefte om daadwerkelijk het standpunt van de regering op die punten te beïnvloeden in de richting van de wijze waarop u denkt dat een betere Europese samenwerking tot stand kan komen? Dat is een andersoortige beïnvloeding dan die het Europees Parlement kan uitoefenen, namelijk alleen van de gehele Raad als zodanig. Waarom geeft u dat weg?

De heerEngels (D66):

Ik geloof in alle oprechtheid dat er geen sprake is van weggeven. De vraag is of in de al tientallen jaren bestaande normale constitutionele relatie tussen kabinet en Kamers, alle beschikbare controlebevoegdheden, ook ten aanzien van het Europese beleid, voluit ingezet zijn en nog kunnen blijven worden. Wij kunnen van mening verschillen, of fracties eurokritisch zijn of niet, over de vraag of er in dat licht behoefte is om daar bovenop in goedkeuringsverdragen extra instrumenten op te nemen om de positie van nationale parlementen te versterken in plaats van, zoals ik dat zie, meer in te zetten op een grote rol van het Europees Parlement. Dat is een verschil in appreciatie.

Devoorzitter:

Ik wijs de leden erop dat wij behoorlijk over de tijd heengaan. Ik vraag om zeer terughoudend te zijn met het plaatsen van interrupties. Ik geef de drie leden bij de interruptiemicrofoon de gelegenheid om nog één interruptie te plaatsen.

MevrouwStrik (GroenLinks):

Ik constateer slechts dat de heer Engels zegt dat er geen nieuwe instrumenten nodig zijn, maar actieve betrokkenheid van de nationale parlementen bij de inzet van de regering in Brussel blijft u ondersteunen.

De heerEngels (D66):

Als stelsel wel. Dit zal ook sterk afhangen van de attitude en de intenties waarmee met die controlemiddelen wordt omgegaan.

MevrouwBroekers-Knol (VVD):

Ik zie de opmerkingen van de heer Engels over de parlementaire kracht die uitgeoefend kan worden in het Europese Parlement toch iets anders. Wij moeten ons goed realiseren dat het Europees Parlement niet zoals de nationale parlementen één regering tegenover zich heeft. Het heeft drie organen tegenover zich die gecontroleerd zouden moeten kunnen worden. Dat maakt het al heel lastig. Bovendien zijn er andere mechanismen om daarmee om te gaan. Het is de Europese Commissie, het is de Europese Raad en het is de Raad van Ministers. Het is dus niet één regering. Dat alleen al maakt de positie van het Europees Parlement lastig. Ik heb al eerder gezegd dat het ongelooflijk belangrijk is dat de nationale parlementen in een vroeg stadium met de eigen regering in conversatie zijn over de onderhandelingsinzet in Brussel.

De heerEngels (D66):

Ik heb daar niets aan af te doen. Ik beantwoord de interrupties liever een op een, voorzitter, als u het niet erg vindt, anders ben ik, maar dat komt mij ook wel goed uit, de vraag vergeten!

Devoorzitter:

Dat komt de voorzitter ook goed uit! Ik geef voor het plaatsen van een interruptie het woord aan mevrouw Van Bijsterveld.

MevrouwVan Bijsterveld (CDA):

Ik heb een aansluitende vraag. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er principieel verschillend wordt gedacht over de rol die nationale parlementen moeten spelen. De CDA-fractie denkt anders over de rol van nationale parlementen dan de heer Engels kennelijk doet. Ik maak uit zijn woorden van zojuist op dat hij stelt dat het voortraject al is voorgekookt, dat de deals eigenlijk al zijn gesloten en dat het allemaal zo complex is. Hij vraagt zich af wat de nationale parlementen eigenlijk zouden moeten doen, want dat heeft toch geen enkele zin meer. Heeft het een principiële kant dat hij stelt dat de nationale parlementen zich niet moeten bemoeien met wat er in Europa gebeurt of zegt hij: het zou misschien wel goed zijn, maar het heeft toch geen zin, want niemand luistert naar ons?

Devoorzitter:

Ik verzoek de leden om geen interrupties meer te plegen in de eerste termijn.

De heerEngels (D66):

Ik heb het gevoel dat vooral mevrouw Van Bijsterveld – ik moet dat toch maar zo zeggen – een beetje op de loop gaat met mijn verhaal. Men moet niet meer waarde hechten aan mijn bewoordingen. Het gaat er niet om dat ik hier beweer dat nationale parlementen stappen terug moeten doen. Ik heb het gehad over de tendens die mijn fractie waarneemt dat de nationale parlementen kennelijk de behoefte hebben om hun actieradius uit te breiden. Het gaat dan om de mate van ambitie en de attitude waarmee nationale parlementen naar Europa kijken. Er is geen enkele behoefte van mijn kant, noch principieel noch omdat ik vind dat het geen zin zou hebben, om dan terughoudendheid te betrachten ten opzichte van de nationale regering in de richting van Europa. Dat is niet aan de orde. Wij zijn tevreden met de middelen die het parlement op dit moment heeft. Wij zouden geen behoefte hebben gehad om de extra instrumenten in het goedkeuringsverdrag op te nemen. Dat is niet meer, maar ook niet minder dan wat ik heb gezegd. Verderstrekkende conclusies moeten daar niet aan worden verbonden, wat mij betreft.

Voorzitter. Ik heb uw waarschuwing goed begrepen en vervolg mijn betoog.

Devoorzitter:

U bent de vraag van mevrouw Broekers vergeten, geloof ik.

De heerEngels (D66):

Ik wilde aanvankelijk tegen mevrouw Broekers zeggen dat ik eigenlijk nauwelijks iets op of af kan doen aan wat zij heeft gezegd. Wat ik tegen mevrouw Van Bijsterveld heb gezegd, is ongeveer ook wat ik tegen haar had willen zeggen.

Devoorzitter:

Vervolgt u uw betoog. Er is ook nog een tweede termijn.

De heerEngels (D66):

Mijn laatste opmerking zou zijn geweest dat, vooral ook in het licht van wat er nog meer daarover is gezegd in interrupties, nationale parlementen wat mij betreft zich veel meer zouden kunnen en wellicht ook wel moeten richten op de verbinding van Europa met de nationale burgers – in plaats van zich zo te focussen op het kabinet, hoe nodig dat soms ook is – vanwege de gedachte dat de EU een Unie van staten en burgers is, zo zeg ik nog een keer, want dat heb ik iemand beloofd!

Voorzitter. Met de WRR – het rapport "Aan het buitenland gehecht" is al regelmatig genoemd – stelt de D66-fractie vast dat de vertrouwde afbakening binnenland/buitenland, en zeker die tussen Nederland en Europa verder vervaagt. Nederland werkt al vele decennia intensief samen met andere landen en internationale organisaties. Maar een groot deel van de bevolking oriënteert zich nog primair en geheel op de nationale context, en heeft bovendien de neiging, defensief op een voor hen onzekere buitenwereld te reageren. Blijkbaar bestaat onvoldoende inzicht in het feit dat een eendimensionale gerichtheid op de eigenheid van nationale culturen en structuren ten koste gaat van de in gezamenlijkheid met Europa bereikte welvaart en welzijn. Het nationale belang is in de huidige wereld per definitie een verlengd nationaal belang. Terecht wijst de WRR op twee perspectieven van waaruit Europa kan worden gezien. In de eerste plaats een gezamenlijke politieke arena waar regels en beleid worden gemaakt. Ten tweede een schakel naar internationale vraagstukken, om fundamentele Europese waarden en belangen te behartigen.

In zijn reactie op het rapport was het kabinet naar mijn oordeel nogal terughoudend. Vooralsnog plaatst het kabinet Europa niet in een bijzondere positie ten opzichte van de nationale staat en de trans-Atlantische wereld. Blijven wij hiermee niet te veel in het verleden hangen, zo vraag ik graag aan de bewindslieden?

Mijn laatste onderdeel betreft de mensenrechten. In het licht van de grondwettelijke opdracht voor de regering om de internationale rechtsorde te bevorderen, kan het kabinet naar de mening van D66 niet in vrijblijvende zin over internationaalrechtelijke mensenrechten spreken, om over de beleidsvoornemens van het kabinet om verdragen ter discussie te stellen om het eigen, wat mijn fractie betreft nogal kleingeestige, gelijk te halen nog maar te zwijgen. Graag herinnert mijn fractie het kabinet aan de in dit huis bij de jongste algemene beschouwingen aangenomen motie-Engels, die het kabinet vraagt, op dat punt pas op de plaats te maken. Helaas gaat minister Leers blijkens zijn vorige maand gepubliceerde position paper over het migratiebeleid onverdroten voort op het verkeerde pad, bang als hij is om opnieuw bij de gedoogpartner op het matje geroepen te worden.

Kunnen de bewindslieden – met name ook in het licht van de eenheid van het regeringsbeleid – deze opstelling rijmen met de kersverse mensenrechtennota Verantwoordelijkheid voor Vrijheid, waarin wordt bevestigd dat mensenrechten de fundamentele grondslagen van de democratische rechtsstaat vertegenwoordigen? Ik laat nu maar even in het midden dat deze nota niet altijd even consistent en evenwichtig wordt uitgewerkt. Zo wordt bij het opkomen voor minderheden vooral naar geweld tegen christenen gekeken, krijgt de bewaking van de vrijheid van godsdienst veel nadruk en richt het kabinet zich bij de bestrijding van discriminatie voornamelijk op de achterstelling van homoseksuelen en vrouwen. Maar dan heb je als kabinet in ieder geval geen discussie met de PW.

Ik wil vandaag vooral en alleen nog even stilstaan bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, ook voor het kabinet een centrale pijler van de Raad van Europa. Toch meent het kabinet dat het Hof meer ruimte – margin of appreciation – aan de verdragspartijen moet laten. In de nota wordt deze opstelling opgehangen aan een op zichzelf hartverwarmende bezorgdheid over een mogelijke aantasting van het gezag en de geloofwaardigheid van het Hof en risico's voor jurisprudentiële inflatie. Dat had ik zelf niet kunnen verzinnen, heel mooi! Het achterliggende echte motief staat echter in een opiniestuk in de Volkskrant van 7 april – het is hier al genoemd – van VVD-fractievoorzitter Blok in de Tweede Kamer.

Zelden heb ik zo'n slecht stuk gelezen. Als een student een dergelijke opdracht zou inleveren, zou hij of zij een zware onvoldoende krijgen en ofwel met een flinke boete langer moeten doorstuderen dan wel met een bindend studieadvies moeten uitstromen. De analyse van rechters als politici in toga deugt niet. De aan de theorie van de machtenscheiding opgehangen argumentatie berust op een onjuiste uitleg van dat principe. De gehanteerde voorbeelden zijn nogal subjectief weergegeven, alleen een enkele bevriende wetenschapper wordt aangehaald en de conclusie dat in een democratie een meerderheid ongehinderd haar zin moet kunnen doordrukken, is zelfs gevaarlijk. Ik neem hier heel uitdrukkelijk stelling tegen dit type benaderingen. Hier regeert de arrogantie van de macht, op grond waarvan een volstrekt monistisch opererende coalitie, met slechts een zeer geringe meerderheid, met in kreten als "het primaat van de democratie" verpakte kwantitatieve argumenten, en met partijdige wetgeving, de grondslagen van onze rechtsstaat worden aangetast. Onze rechtsstaat berust op principes van machtenscheiding en grondrechten. Deze beginselen hebben als functie de democratie te beteugelen, zodat de in een eeuwenlang beschavingsproces ontwikkelde rechten van burgers niet als gevolg van democratische dwalingen worden geschonden. Wie de Grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland bestudeert, begrijpt onmiddellijk de voorbeelden uit de geschiedenis die de gevaren van een puur formele democratie illustreren.

De verbinding of wederkerigheid van democratie en rechtsstaat impliceert een overheidsplicht om mensenrechten onverkort te handhaven en om de onafhankelijkheid van de rechter te eerbiedigen. Rechtspraak is per slot van rekening ook een overheidsfunctie. De machtenscheiding impliceert dus allesbehalve dat niet rechters maar gekozen politici zelf de uitleg van wetten en verdragen bepalen. De rechter is immers net als de uitvoerende macht gebonden aan door democratische organen vastgestelde wetten en aan het recht. Verdragen verouderen wellicht, maar mensenrechten niet. Als wij gaan tornen aan mensenrechten, tornen wij ook aan de democratie. Democratie is niet bedoeld als formele legitimatie van ongebreidelde machtsuitoefening. Ik vraag de bewindslieden dringend om nog eens uitvoerig te reflecteren op het voornemen om de rechtsmacht van het Europese Hof aan banden te leggen.

Tot besluit geef ik het volgende citaat, naar aanleiding van de titel Waarheen met Europa? "Hoe komt een staat tot stand? Hoe richt je zoiets in? Waar houdt een staat op, waar trek je de grenzen? Hoe verwant, hoe lotsverbonden moet je zijn om een staatsverband te willen? Hoe betrekkelijk kan een staat zijn? Zulke vragen zijn herkenbaar eigentijds, nu een aantal landen met één been in een nieuw staatsverband staat, genaamd de Europese Unie, en net van plan is het andere been bij te trekken. (...)

Er is geen omlijnd idee waar Europa heen moet. Is het er om alle lidstaten te integreren of om de diverse landen juist zoveel mogelijk tot hun eigen recht te laten komen in een steeds verwevener wereld? Wie naar parallellen zoekt, kan verrassend veel leren van het ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden. (...) Ze waren de opstand (...) begonnen (...) juist om zo onafhankelijk mogelijk te blijven. Ze wilden gewoon zo veel mogelijk behouden wat ze hadden. Gaandeweg ontdekten ze dat ze veel moesten veranderen om te kunnen behouden – de Republiek is het kind van deze paradox. Met alle verschillen wordt Europa dat misschien ook wel. (...) Dat geeft context nu we opnieuw leven in een tijd dat de vertrouwde staat geen zekerheid meer biedt (...)" Dit zijn enkele citaten uit het boek De man en zijn staat uit 2005, een studie over Johan van Oldenbarnevelt geschreven door Ben Knapen. Deze passages geven goed weer dat er met de start van de Europese Gemeenschap in de jaren vijftig een proces op gang is gekomen dat niet meer te keren is. Sterker nog, wij bevinden ons blijvend in een transitieproces naar een andere maatschappelijke en politieke orde. Daar doen de in de tijd van de Republiek al bespeurbare nationale conservatieve inborst en de hang naar eigen tradities niet aan af. Graag geef ik dit aan de bewindslieden mee bij de beantwoording van onze inbreng.

De heerTen Hoeve (OSF):

Voorzitter. Dank u dat ik ondanks het late uur nog even de tijd krijg. Er is een hoop te doen voor de Europese Unie, daar is iedereen wel van overtuigd. En dat is mooi, want dat betekent dat de euroscepsis zoals die na het referendum over de Grondwet heerste, met een grondtoon van "Europa moet zo weinig mogelijk doen", toch wat weggeëbd is, ondanks de opkomst van populistische partijen. Dat betekent nog niet dat we terug zijn waar we tien jaar geleden waren, toen Nederland nog streefde naar een Europese federatie, niet intergouvernementeel, maar supranationaal, zoals België nu nog doet. Daar waren en zijn goede redenen voor, want intergouvernementeel betekent toch altijd dat grote landen ook de grootste mond kunnen en willen hebben. Zelfs met enig goed recht, want als ze dat niet doen, gebeurt er vaak niets.

Toen Merkel en Sarkozy de discussie over de euro vlot trokken, sprak iedereen over een "dictaat" en was er alom ergernis. Daarna kon er echter wel ineens besluitvorming plaatsvinden. Het model dat gekozen is in het Verdrag van Lissabon en dat grote verantwoordelijkheden legt bij de Raden en vooral bij de Europese Raad en natuurlijk bij de voorzitter, de president van Europa, blijkt in veel opzichten wel te werken, zij het wel eens wat traag. Waardoor werkt dat? Waarschijnlijk doordat zo nu en dan Duitsland en Frankrijk, zoals vanouds, de koppen bij elkaar steken, en ook doordat president Van Rompuy een goede keuze is geweest en veel klaar krijgt. De neiging van de lidstaten, en weer vooral de grote, om voor zichzelf te willen spreken, is in de praktijk waarschijnlijk het hinderlijkst als het om buitenlands beleid gaat; Hoge Vertegenwoordiger Ashton durft pas te spreken nadat de groten haar zijn voorgegaan. Juist dan zou één duidelijk geluid een verschil kunnen maken met de Poolse landdag die nu telkens dreigt te ontstaan als de ministers van Buitenlandse Zaken afzonderlijk hun stemmen verheffen.

Het oude ideaal van een supranationaal Europa, waar Europese beslissingen door een Europese executieve genomen kunnen worden in plaats van door een kruiwagen vol nationaal politiek denkende kikkers, zou kunnen worden opgepoetst, en niet alleen in het buitenlands beleid. Het zou bijvoorbeeld ook een zegen zijn als een sterke Europese Commissie aan zou kunnen geven hoe er solidariteit opgebracht moet worden als Italië overstroomd wordt met Tunesiërs. Dat zou natuurlijk meer helpen dan dat iedereen kwaad is op Italië en Italië op iedereen. Alhoewel door de Europese Raden uiteindelijk toch nog in bewonderenswaardige eendracht oplossingen gevonden zijn voor de eurocrisis en voor de landen die daarbij geholpen moesten worden, heeft het natuurlijk wel erg lang geduurd voor die eendracht tot stand kwam. Ook hier had een sterke Europese Commissie eerder en beter beslissingen moeten kunnen forceren.

De keuze voor de verdeling van bevoegdheden tussen Commissie, Europese Raad en Raden, en Europees Parlement is gemaakt in het Verdrag van Lissabon en is voorlopig niet meer te veranderen. Een echte Europese federatie met een echte Europese regering is daardoor niet realistisch, natuurlijk ook doordat de Europese volken daar niet aan toe blijken te zijn. Het Verdrag weerspiegelt wat dat betreft datgene wat de Europese samenlevingen mogelijk maken. Toch lijkt het mij ook bij de huidige bevoegdheidsverdeling, dat er nog steeds een Nederlands belang ligt in een zo sterk mogelijke Commissie, die vanuit het collectieve Europese belang handelt tegenover de calculerende lidstaten waarvan de grootste altijd de sterkste zullen zijn. Ik besef dat de regering vaak en ook wel met succes haar best doet om met strategische bondgenootschappen haar belangen veilig te stellen en dus enthousiast meedoet in die Europese slangenkuil, maar ik zou van de minister en de staatssecretaris wel graag horen hoe zij hier nu eigenlijk over denken. De Europese Commissie dreigt te degraderen tot alleen maar uitvoerder van wat de Europese Raad heeft beslist. Die Raad wordt weliswaar zeer kundig door haar president bijeengehouden, maar is dit nu wel de bedoeling en is dat wel ons nationale belang? Daarmee stel ik dezelfde vraag als de heer Kuiper. Trouwens, is ons nationale belang het ultieme criterium of mogen ook idealen van eenheid en solidariteit een rol spelen in onze opstelling?

Ook al heeft Europa zijn glans van vredesbewaarder tussen de oude Europese erfvijanden Frankrijk en Duitsland intussen bij onze bevolkingen wel verloren, er gebeuren zo nu en dan toch zichtbaar grote dingen in Europa. Er gebeuren ook grote dingen niet, die eigenlijk wel zouden moeten gebeuren.

Wat is er wél gebeurd? Europa is erin geslaagd om de eurocrisis min of meer te bedwingen. Er zijn goede afspraken gemaakt voor de toekomst: er wordt gelet op begrotingssystematiek, op begrotingstekorten, op de hoogte van de staatsschuld, zelfs op onevenwichtigheden in de economische ontwikkelingen; dus een preventieve en ook een correctieve arm. Niet overal staan sancties op en de sancties die er wel zijn, worden niet automatisch toegepast, maar het systeem lijkt toch de Unie, en ieder geval de eurozone, aanzienlijk hechter aaneen te smeden en dat verdient lof. Maar het echt oplossen van de problemen die al ontstaan zijn, kan toch nog wel eens tegenvallen. Ook al is er nu een ESFS en komt er een ESM en worden Griekenland, Ierland en Portugal geholpen met leningen, daarmee is het eind van het probleem nog niet echt in zicht. Mede onder druk van Nederland worden hoge rentetarieven in rekening gebracht die bijdragen aan de lasten die de belastingbetalers in die bijna failliete landen moeten worden opgelegd en die daardoor de economische groei in die landen zullen belemmeren. Nederland heeft in IJsland al ervaring opgedaan met wat voor effecten dat kan hebben. Trouwens, Europa heeft die ervaring ook al met de Duitse herstelbetalingen na de Eerste Wereldoorlog. Is het niet verstandiger om minder te denken in termen van straf voor de boosdoeners en meer uit te gaan van het zo snel mogelijk scheppen van gezonde verhoudingen waarin weer groei kan plaatsvinden? Is het daarvoor niet beter om te lenen tegen een juist zo laag mogelijke rente en ook om de schuld door afstempeling mede te verhalen op de houders van staatsobligaties, die toch zelf de risico's hebben genomen? Dit, ook al treft het West-Europese banken en legt het dus een, zij het beperkt, deel van het probleem bij onszelf, en vooral bij Duitsland. Waarom moeten degenen die risico's zijn aangegaan, net als de spaarders bij Icesave, hun hoge rente incasseren en verder uit de wind worden gehouden, ten koste van de zwaar getroffen bevolkingen, die misschien wel in zekere zin geprofiteerd hebben maar nu dan ook voor alles moeten opdraaien? Wat vindt onze regering daarvan, als ze eerlijk is? En trouwens, hoe moet dat straks als de VS een keer niet meer kunnen betalen en de dollar instort?

Wat is er niet gebeurd? Het meest schrijnend is waarschijnlijk het probleem van asiel en immigratie; ik stipte het al even aan. De goede voornemens van Europees beleid op deze terreinen lijken maar moeilijk in daden om te zetten. Er zijn grote verschillen in asielbeleid en ook grote verschillen in omvang van problematiek. Het zal wel zo wezen, zoals de minister zegt, dat ook Nederland zijn deel van asielzoekers en gelukzoekers krijgt, maar de mediterrane landen lopen wel erg veel grotere risico's, zeker in tijden van turbulentie. Dan blijkt dat van solidariteit weinig sprake is. Door het debacle met het armlastige Griekenland worden wij gedwongen de consequentie te trekken dat de Dublinakkoorden niet meer toegepast kunnen worden. Dat gebeurt niet vanuit solidariteitsgevoelens, maar doordat dit door de rechter is afgedwongen. En wat nu Italië overkomt met de Tunesiërs, is natuurlijk een Europees probleem. Had erkenning van die Europese verantwoordelijkheid de actie van Italië niet kunnen voorkomen, het uitdelen van Schengenvisa, die sprong van de kat in het nauw? En ligt de kwaadheid van onze minister over de Italiaanse actie niet opvallend in het verlengde van onze eerste reactie op de Noord-Afrikaanse volksopstanden: ook angst voor massa-immigratie? Mensenrechtencommissaris Hammarberg constateert in de Deense krant Politiken een schrijnend gebrek aan solidariteit met Italië. Kan de minister nog uitleggen dat er wel Europese solidariteit is, of misschien dat die in zulke gevallen niet nodig is? Of misschien willen wij in Europa helemaal niet solidair zijn? Europa hoeft gelukzoekers geen toekomst te bieden, maar Europa zou wel de lasten van de noodzakelijke actie gezamenlijk op zich kunnen nemen.

Hierop voortbordurend, het is duidelijk dat aan de Noord-Afrikaanse revoluties risico's zitten. Maar de meest fundamentele vraag is toch of wij bereid zijn om de uitkomsten van democratische ontwikkelingen te accepteren, hoe die ook uitvallen. Wij hebben al een precedent geschapen door de democratische verkiezingen in de Palestijnse gebieden niet te accepteren en Hamas te isoleren in plaats van bij te sturen. Hebben we daarvan geleerd en gaan we het, mocht het geval zich weer zo voordoen, anders aanpakken? Wat zegt de minister daarvan?

Nog enkele punten op het economische terrein; dat is toch de core business van de Europese Unie. Er ligt nu een voorstel van de Commissie om te komen tot een harmonisatie van de belastinggrondslag voor de winstbelastingen; niet voor alle ondernemingen, maar als keuzemogelijkheid, vooral voor internationaal opererende ondernemingen. Daar moet misschien nog wel het een en ander aan veranderen, maar de harmonisatie van de grondslag is wel een eerste stap die, als zij algemeen wordt toegepast en dus breder dan alleen als keuzemogelijkheid voor ondernemingen, de transparantie van de winstbelastingen in hoge mate zou verbeteren. Dat gaat al aardig verder dan wat de Commissie voorstelt, maar zelfs dan zou het niet echt de soevereiniteit van de landen op belastinggebied aantasten. Maar het Verenigd Koninkrijk gebruikt zijn belastingsoevereiniteit om aan te kondigen dat de winstbelasting van 26% naar 23% gaat. Daarmee krijgt het de laagste belastingdruk van de G7, kondigt de minister trots aan. En VNO-NCW reageert al in het blad Forum dat – ik citeer – "het kabinet er in ieder geval voor moet zorgen dat de positie van Nederland niet verslechtert, een verlaging van de vennootschapsbelasting is een goede tegenmaatregel". Onze staatssecretaris van Financiën heeft trouwens ook al aangekondigd dat de vennootschapsbelasting van 25,5% naar 24% moet. Kort geleden gold 25% nog als de absolute ondergrens, waar beneden sprake was van belastingparadijzen. Wijst de praktijk hier niet uit dat we niet alleen grondslagen moeten harmoniseren, maar ook snel moeten komen tot een gemeenschappelijk verantwoord minimumtarief of een bandbreedte voor onze winstbelastingen om belastingconcurrentie, een race to the bottom, te voorkomen? De Code of Conduct Group, die op belastingconcurrentie moet letten, kan een steeds verdergaande trend naar beneden blijkbaar niet effectief voorkomen. Natuurlijk niet, dat kan alleen echte regelgeving. Vindt de regering ook niet dat hier meer level playing field, dat rust kan geven, te verkiezen is? En wil de regering eens proberen daar naartoe te werken?

Op onze defensie zal zwaar worden bezuinigd. Natuurlijk is het duidelijk dat meer Europese samenwerking kostenbesparend kan werken. Als bij het materieel ook voor Europa zou worden gekozen, kan dat de Europese economie ook nog sterker maken. Zeven Europese landen hebben deze maand getekend voor de verdere ontwikkeling van een militair transportvliegtuig, de A400M. Nederland was daar niet bij, en ik weet ook niet of wij zo'n vliegtuig nodig hebben. Maar voor de vervanging van de F-16's zijn ook Europese alternatieven beschikbaar, goedkoper dan de JSF en misschien ook nog wel beter passend bij onze geamputeerde strijdkrachten. Een Europese keuze, liefst met meerdere landen, zou ons en de Europese economie helpen. Iets meer Europees denken, en dan maar iets minder Atlantisch, kon het Nederlandse belang op wat langere termijn wel eens het best dienen. In het westen ligt een goede oude vriend en een hele hoop zee, maar in het oosten en het zuiden, op dit en de aangrenzende continenten, liggen de landen die veel meer rechtstreeks van invloed zijn op hoe wij hier met elkaar kunnen leven. Daar horen wij bij, daar hebben wij medeverantwoordelijkheid voor en daar hebben wij het meest van te verwachten.

Voorzitter, Europa is niet "best belangrijk", het is van levensbelang voor ons om voor Europa te kiezen. Ik hoop dat de regering dat met mij eens is en dat ook wil uitdragen. Binnen de Benelux hebben wij dan aan België misschien een waardevolle bondgenoot, een buur en verwant, waar wij wat meer gebruik van zouden moeten maken.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.37 uur tot 14.15 uur geschorst.

Devoorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het einde van deze editie.)

Devoorzitter:

Ingekomen is een beschikking van de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal houdende aanwijzing van mevrouw Peters tot plaatsvervangend lid van de NAVO Parlementaire Assemblee.

Ik deel aan de Kamer mede dat het wetsvoorstel 32292, Wet implementatie richtlijn deelnemingen in de financiële sector, als hamerstuk kan worden afgedaan.

Naar boven