Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 24, item 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 24, item 6 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het voorstel van wet van de leden Dezentjé Hamming-Bluemink en Groot houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus (30645).
De beraadslaging wordt hervat.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink:
Voorzitter. Gisteren ontving ik een twitterbericht van Scarlett Kwekkeboom, ondernemer en ooit zakenvrouw van het jaar. Zij twitterde naar mij: dit wetsvoorstel komt geen dag te vroeg. Daarmee treft zij de kern. Niet alleen hebben de belastingpraktijk, belastingrechters, wetenschappers en zelfs eerdere kabinetten al heel lang geleden onderkend dat de wet tekortschiet op het gebied van de rechtsbescherming, maar ook bleek de totstandkoming moeizaam nadat ik met enthousiaste steun van de PvdA het initiatief nam om deze achterhaalde wet te verbeteren. Ik ben echter trots op het eindresultaat. Het mag er wezen en het wordt breed gedragen. Het is namelijk geen studeerkamerproduct geworden en het komt tegemoet aan de relevante behoefte om een probleem dat in de praktijk wordt gevoeld, op te lossen. Ik voel mij zeer vereerd dit wetsvoorstel hier vandaag te kunnen verdedigen.
Mede namens Ed Groot en zijn voorgangers bedank ik degenen die zich ervoor hebben ingezet dit punt te bereiken. Dat waren er niet veel, maar zij waren er, op het juiste moment en met de juiste input. Het was een weg vol hobbels en kabinetswisselingen. Regelmatig moest de kar uit de modder worden getrokken. Een heel speciaal woord van dank wil ik uitspreken aan Martin Muller en zijn voorganger. Zonder hun inspiratie, doorzettingsvermogen, passie voor het recht en deskundigheid was dit voorstel er niet gekomen. Hartelijk dank voor de samenwerking! Ik bedank de senatoren voor hun loffelijke woorden en constructieve vragen. Fijn dat ik senator Biermans zelfs blij maak met het voorstel.
Ik kom nu toe aan de beantwoording van de gestelde vragen. Ik mag dat doen mede namens mijn collega Ed Groot.
De heer Leijnse vroeg naar de redengeving van dit voorstel. Dat stel ik op prijs want het is goed om ook bij de laatste loodjes stil te staan bij de achtergrond van een wetsvoorstel. Ik hecht eraan om te benadrukken dat de rechtsbescherming geenszins betrekking heeft op relatief onbelangrijke verplichtingen, zoals de heer Leijnse meende. Voor de Belastingdienst is de bevoegdheid om informatie te vorderen cruciaal voor de uitoefening van zijn taken. De inspecteur heeft zijn wettelijk recht op informatie echt nodig. Hij is ook in deze tijd van een vooraf ingevulde aangifte uiteindelijk soms toch afhankelijk van informatie waarover hij niet beschikt, maar de belastingplichtige juist wel. Ongeacht of het dan gaat om triviale zaken of niet, een verzoek om informatie kan voor een belastingplichtige zeer ingrijpend zijn. Nog even afgezien van de gevolgen voor de belastingheffing, zijn verzoeken van de Belastingdienst soms onredelijk of disproportioneel. Een vragenbrief vergt tijd van de belastingplichtige en dat kan belastend zijn als het de zoveelste vragenbrief is, als de inspecteur niet wil vertellen waarom hij de gevraagde informatie nou eigenlijk nodig heeft of als een verzoek om informatie onnodig inbreuk maakt op de privacy. Het komt voor dat de inspecteur vooraf niet afweegt of hij alles wat hij vraagt ook echt nodig heeft. En dat, zo antwoord ik de heer Leijnse, is een belangrijke, principiële achtergrond van het voorstel.
Een wettelijke bevoegdheid om verplichtingen aan burgers op te leggen zonder bijbehorende checks-and-balances is volgens ons niet meer van deze tijd. Dat moet de Belastingdienst ook niet willen. Het is namelijk een van de grootste irritaties bij ondernemers en equality of arms is van het grootste belang.
In dit opzicht herken ik mij ten volle in het voorstel dat na overleg met de regering tot stand is gekomen. In het uiterste geval kan een rechter namelijk een informatieverzoek toetsen. Misschien nog wel belangrijker is dat het voorstel de inspecteur dwingt om van tevoren een afweging te maken: wat heb ik echt nodig voor mijn taak, wat wil ik nou precies weten en kan het op een andere manier? De noodzaak om die manier van denken te introduceren in het informatieproces van de fiscus geldt zonder uitzondering voor alle belastingmiddelen en alle belastingplichtigen. Op grond van schattingen van de Belastingdienst worden jaarlijks bijna tussen de 400.000 en 500.000 informatieverzoeken gedaan, variërend van zeer simpele feitelijke vraagjes tot ingewikkelde en langdurige boekenonderzoeken. Problemen kunnen bij al die verzoeken optreden. Gelukkig gaat bij de overgrote meerderheid van die verzoeken alles goed. Vaak ook na tussentijds informeel overleg met de betrokkene. Exacte aantallen kunnen wij echter niet geven omdat de belastingplichtige nu de informatie moet geven die de belastinginspecteur vraagt. Ik kan dus niet zeggen hoe erg het in het verleden is geweest, omdat dit niet wordt bijgehouden. De belastingplichtige moest immers altijd geven wat werd gevraagd onder de dreiging van het zwaard van Damocles, de omkering van de bewijslast. In de toekomst is dat natuurlijk anders, maar ook dan geldt dat de belastinginspecteur initiatief kan nemen.
De regering verwacht dat de introductie van rechtsbescherming zal leiden tot slechts 3500 bezwaarprocedures en dat slechts een deel daarvan zal uitmonden in een beroepsprocedure. Ik verwacht zelf dat die getallen in de praktijk eerder lager dan hoger zullen zijn. Net als de regering verwacht ik namelijk veel van de zelfreinigende werking die het gevolg zal zijn van dit voorstel. De inspecteur zal vooraf een afweging moeten maken en zal meer afgemeten worden in zijn informatieverzoeken. Immers, als beweegredenen al een aantal keren voor de rechter zijn gestrand, zal hij weten dat hij dat niet hoeft te vragen omdat dit het toch niet haalt bij de rechter. De zogenaamde fishing expeditions zullen ook tot het verleden behoren.
Die grotere terughoudendheid komt zeer ten goede aan zowel de belastingplichtigen die zelf op een informatieverzoek moeten reageren, als partijen die worden bijgestaan door bijvoorbeeld een belastingadviseur. Problemen doen zich thans in beide situaties voor. Relatief veel problemen doen zich voor in gevallen waarin kleine ondernemers uitgebreide vragenbrieven krijgen. Veel van die ondernemers voelen er helemaal niets voor om een dure adviseur in te huren om voor hun belangen op te komen, zij zijn ook niet uitgerust om al die vragen zelf te beantwoorden, terwijl het ook in die situaties juist voorkomt dat de Belastingdienst overvraagt of zonder goede reden steeds maar weer doorvraagt. De SRA (Samenwerkende Registeraccountants) heeft hiernaar onderzoek gedaan en heeft dit aangetoond in zijn rapportage.
Juist dan is het goed dat de inspecteur dringend bij zichzelf te rade moet gaan als een belastingplichtige in eerste instantie niet of niet volledig aan zijn informatieverzoek tegemoetkomt. "Heb ik alles wat ik vraag wel echt nodig, begrijpt de belastingplichtige wat ik wil en, vooral, waarom?" Escalatie ligt dan veel minder voor de hand dan nu het geval is. De inspecteur moet de keuze maken of hij de zaak, al dan niet in overleg met de belastingplichtige, laat rusten dan wel een informatiebeschikking neemt. Naar mijn inschatting zal de keuze vaak op de eerste mogelijkheid vallen, want verreweg de meeste belastingplichtigen willen best meewerken aan een verzoek van de inspecteur als maar duidelijk is wat de inspecteur wil en waarom. Ondernemers willen per slot van rekening ondernemen en zij willen geen gedoe met de Belastingdienst. Ik zei al dat een kwantitatieve schatting moeilijk te geven is, omdat veel zal afhangen van de instelling van de inspecteurs en natuurlijk ook van de instructies die zij van hogerhand meekrijgen.
Ik meen dat een informatiebeschikking bij uitstek geschikt is voor de op zichzelf vrij zeldzame situaties waarin aanstonds duidelijk is dat er een fundamenteel en inhoudelijk verschil van mening is. Van een dergelijk inhoudelijk geschil over informatieverplichtingen zal vaak geen sprake zijn met betrekking tot de categorie belastingplichtigen waarover de heer Doek sprak, namelijk zij die iets te verbergen hebben. Hij sprak de vrees uit dat het voorstel tot gevolg heeft dat die belastingplichtigen tijd kunnen rekken waardoor de Belastingdienst uiteindelijk achter het net vist. Hoewel ik altijd heb geweigerd om deze specifieke categorie die iets te verbergen heeft als uitgangspunt te nemen – ik ga namelijk uit van het goede in de mens en ben overigens van mening dat de goeden niet onder de kwaden moeten lijden – is hieraan toch vrij veel aandacht besteed in het voorstel. Het instellen van bezwaar en beroep met de enige bedoeling om tijd te rekken, is uitermate onaantrekkelijk gemaakt, sterker nog, het is geen loterij zonder nieten. Er zal sprake moeten zijn van een reëel inhoudelijk bezwaar tegen een informatieverzoek. Is dat niet het geval, dan riskeert de belastingplichtige de omkering en verzwaring van de bewijslast, een processuele maatregel waardoor juist deze categorie belastingplichtigen hard wordt getroffen.
Als er geen sprake is van een bezwaarschrift met goede inhoudelijke gronden zal de inspecteur er ook letterlijk snel mee klaar zijn. Als hij vermoedt dat tijdrekken het enige oogmerk is, hoeft een uitspraak op bezwaar natuurlijk weinig tijd te vergen. Hij kan die beslissing vrij snel nemen. Mocht de belastingplichtige toch doorgaan en ook nog beroep instellen, dan is de rechter erop bedacht dat het moet gaan om een reële inhoudelijke klacht die kans van slagen heeft. De rechtbank kan er bovendien, bijvoorbeeld op verzoek van de inspecteur, voor kiezen om het beroep versneld te behandelen. Het tijdverlies kan dus beperkt blijven, zeker in vergelijking met de huidige situatie. Nu kan de categorie belastingplichtigen die wat te verbergen heeft, gewoon niet meewerken en moet er eindeloos druk worden uitgeoefend door de inspecteurs of moet zelfs worden gedreigd met een civiele procedure, een rechtsgang die overigens veel langer pleegt te duren dan de voorgestelde fiscale rechtsgang.
De heer Leijnse vroeg nog naar een andere specifieke situatie, namelijk de situatie dat de inspecteur onbewust geen informatiebeschikking heeft genomen. Op de inspecteur rust het initiatief om zo'n beschikking te nemen, dat is de kern van het voorstel. Doet hij dat niet, om welke reden dan ook, dan is de zaak daarmee afgedaan. De belastingplichtige mag er dan van uitgaan dat er ofwel geen toereikende rechtsgrond bestond voor het verzoek, dat afdoende aan het verzoek tegemoet is gekomen of dat de inspecteur bij nader inzien de informatie toch niet echt nodig heeft. Het voorstel betekent dus wel dat de inspecteur attent moet zijn. Dat zijn inspecteurs doorgaans ook. Komt de inspecteur er later achter, bijvoorbeeld bij de aanslagregeling of tijdens bezwaar tegen de aanslag, dat hij bepaalde informatie in retroperspectief toch nodig heeft, dan kan hij zich niet meer op het standpunt stellen dat de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde zijn. Dit geldt ook na de fase van de aanslagregeling, bijvoorbeeld als de inspecteur wil navorderen. Dat is terecht. Als de overheid gebruikmaakt van de bevoegdheid om verplichtingen aan burgers op te leggen, is het redelijk dat erop wordt toegezien dat de verplichtingen deugdelijk worden nagekomen. Laat de Belastingdienst het er zelf bij zitten, dan moet dat voor zijn rekening komen en moet dit niet de belastingplichtige voor de voeten worden geworpen.
Dit uitgangspunt, een overheid die zich eerlijk opstelt, geldt ook voor de derdenonderzoeken, de heer Doek vroeg daar ook naar. Het is juist dat een belastingplichtige die aan de Belastingdienst informatie moet verschaffen over een derde, alleen kan procederen met een kostenvergoeding als inzet. Het is echter niet juist dat in zo'n procedure geen uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid van het verzoek om informatie. De rechter zal de onrechtmatigheid ervan natuurlijk moeten vaststellen voordat een kostenvergoeding kan worden toegekend. Idealiter zou, dat ben ik met de heer Doek eens, in dat geval het informatieverzoek ook teruggedraaid moeten kunnen worden. Van belang is wel dat de belastingplichtige die informatie over een derde heeft moeten aanleveren, in de meeste gevallen feitelijk geen belang heeft bij het terugdraaien van het informatieverzoek. Immers, als de informatie al is verstrekt, heeft terugdraaien geen zin meer. Het belang is dan gelegen in vergoeding van de kosten die ten onrechte zijn gemaakt.
De heer Doek antwoord ik verder dat van de Belastingdienst mag worden verwacht dat hij informatie die hij heeft verkregen op grond van een onrechtmatig informatieverzoek niet werkelijk jegens de derde gebruikt. De wettelijke bevoegdheden zijn dan volgens de rechter kennelijk overschreden en van een betrouwbare overheid mag worden verwacht dat zij daarvan geen misbruik maakt. Gebeurt dat toch dan kan de derde daarover uiteraard het oordeel van de rechter vragen.
De heerDoek (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Dit zijn belangrijke uitspraken. Hartelijk dank daarvoor. Mag ik via u de staatssecretaris vragen om in zijn termijn hierbij aan te sluiten of er in ieder geval een reactie op te geven?
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink:
Tot slot een paar woorden over de werkbelasting en de uitvoeringskosten, een facet van het voorstel waarover al veel is gezegd en geschreven, ook de heer Leijnse vroeg ernaar. Indachtig zijn woorden was ik niet erg geïmponeerd door de wel heel pessimistische voorspellingen die de regering aanvankelijk deed. De Raad voor de rechtspraak was trouwens evenmin onder de indruk. Ik zag en zie geen enkele reden om aan te nemen dat een vloedgolf van bezwaarschriften op de Belastingdienst afkomt. Een welles-nietesdiscussie hierover bij de parlementaire behandeling leek mij echter niet zinvol, gelet ook op de toenmalige verhoudingen in de Kamer, laat ik daarover eerlijk zijn.
Toen mij signalen bereikten dat de regering op zichzelf wel degelijk bereid was om naar aanleiding van de initiatiefwet iets te doen aan de gebrekkige rechtsbescherming, heb ik dan ook samen met het ministerie gezocht naar een volwaardig compromis. Liever iets dan niets. Ik ben in de politiek gegaan om dingen te regelen en dit is naar mijn mening een belangrijk punt om te regelen. Hierbij heeft voor mij voorop gestaan dat een goed werkbare regeling natuurlijk het uitgangspunt zou moeten zijn. De reacties uit de praktijk en het parlement sterken mij in de indruk dat wij daarin zijn geslaagd.
Tot slot de prikkelende vraag van de heer Biermans welk advies ik kan geven aan collega parlementariërs die een wetsvoorstel op hun naam willen krijgen dat het open stelsel zal regelen. Ik verwijs naar een mooi Chinees spreekwoord: een weg van duizend mijl begint met de eerste stap. Ik voeg daaraan toe: geef nooit op.
Voorzitter. Ik hoop dat hiermee alle vragen voldoende zijn beantwoord.
StaatssecretarisWeekers:
Voorzitter. In de eerste plaats dank ik de geachte afgevaardigden Leijnse, Doek en Biermans voor hun inbreng. De heer Leijnse sprak overigens niet alleen namens zijn fractie, zo heb ik begrepen, maar mede namens de heer Reuten en diens fractie. Dat was ook al een bijzonder moment.
Het initiatiefwetsvoorstel dat voorligt, is ingrijpend gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke initiatiefwetsvoorstel, maar dat maakt het wetsvoorstel zoals het thans ter tafel ligt, niet minder belangwekkend. Het betreft een verbetering van de rechtsbescherming van de burger. Ik zou dan ook vanaf deze plek mijn complimenten willen overbrengen aan de initiatiefnemers, in de eerste plaats aan mevrouw Dezentjé Hamming, geboren Bluemink. Verder aan de heer Groot en diens voorgangers in vorige fracties van de Partij van de Arbeid, de afgevaardigden Crone en Tang. Zij hebben vasthoudendheid getoond. Dat is van belang om deze stap te kunnen zetten. Minstens van even groot belang is, dat zij een houding van constructiviteit en flexibiliteit hebben getoond. Zij hebben eigenlijk vrij creatief ingespeeld op de bezwaren die vorige kabinetten hebben ingebracht. Uiteindelijk ligt er nu een product op tafel waarvan wij gezamenlijk kunnen zeggen dat er een goede balans is gevonden tussen, enerzijds, het belang van de fiscaal rechtzoekende burger en, anderzijds, het belang van de Belastingdienst dat het massale heffingsproces niet wordt verstoord. Om die reden had het vorige kabinet grote bezwaren tegen het oorspronkelijke voorstel, maar het gewijzigde voorstel neemt deze bezwaren weg, zozeer zelfs dat ik in antwoord op de geachte afgevaardigde Doek kan zeggen en expliciet wil maken dat ik mij ook in het wetsvoorstel kan vinden zoals het thans op tafel ligt.
Ik zeg er wel bij dat het van belang is om de vinger aan de pols te houden, zodat geen misbruik van de regeling wordt gemaakt. De regeling is natuurlijk wel zodanig ingestoken, dat de kans op misbruik niet groot lijkt. De heer Doek heeft heel specifiek gevraagd naar het risico van vertragingstactieken van kwaadwillende belastingplichtigen. Mevrouw Dezentjé Hamming is daarop zojuist al even ingegaan. Ik voeg eraan toe dat de Belastingdienst mogelijke vertragingstactieken, die bij specifieke belastingplichtigen misschien wel te verwachten zijn, kan meewegen op het moment waarop de dienst de informatiebeschikking de deur uit doet. In het geval waarin er helemaal geen rekening behoeft te worden gehouden met kwaadwillendheid zal de burger gewoon om informatie worden gevraagd, via de kanalen die wij altijd al kenden. Als de Belastingdienst het gevoel heeft, lang aan het lijntje te worden gehouden, kan een informatieverzoek sneller de deur uit worden gedaan, zoals dat in het wetsvoorstel wordt geregeld, met uiteindelijk de omkering van de bewijslast als er niet aan wordt voldaan.
De heerDoek (CDA):
Overweegt de staatssecretaris dan ook om in die gevallen over te gaan tot versnelde invordering? Ik zou mij dat zeer goed kunnen voorstellen en ik zou hem dat zelfs aanraden. Ik heb het over gevallen waarin te duchten valt dat de belastingplichtige kwaadwillend is of dreigt te vertrekken. Dat zou aanleiding kunnen zijn, versneld invorderingsmaatregelen te nemen. Daar zou ik voorstander van zijn.
StaatssecretarisWeekers:
Ik wil daar twee dingen over zeggen. Het voorstel voorziet expliciet in een termijnverlenging voor de duur van de procedure. Met andere woorden, deze procedure kost tijd. Die tijd krijgt de Belastingdienst erbij om uiteindelijk de aanslag te kunnen opleggen. De heer Doek voegt daar nog een element aan toe, namelijk dat in de tussentijd de vogel gevlogen kan zijn of dat middelen aan het zicht van de fiscus en dus van de schatkist kunnen zijn onttrokken. De ontvanger kan tijdig zijn conserverende maatregelen treffen als dat nodig is. Dat zal ook zeker gebeuren. Ik hoop daarmee die ongerustheid te kunnen wegnemen. Het is mijn overtuiging dat met het uiteindelijke voorstel en met de middelen die de ontvanger ter beschikking staan, het risico is geminimaliseerd. Desalniettemin is het van belang om gedurende de rit de vinger aan de pols te houden. Als ik signalen krijg dat zaken niet goed zijn, zal ik onmiddellijk ingrijpen en met beide Kamers der Staten-Generaal de tussenstand bespreken. Over vier jaar hebben wij een evaluatiemoment voorzien.
Het evenwicht tussen rechtsbescherming en controle is en blijft broos, dat blijkt ook uit de interventie van de heer Doek. Dat zeg ik ook tegen de geachte afgevaardigde Biermans. Hij vroeg mij naar een visie op een open stelsel van rechtsbescherming. Ik zeg tegen de heer Biermans dat ik bevreesd ben dat een zuiver open stelsel een zware wissel zal trekken op de uitvoeringslast van de Belastingdienst. Daarom was het oorspronkelijke voorstel niet aanvaardbaar voor de regering. Ik wil nu juist het verkeer tussen de belastingplichtige en de Belastingdienst versoepelen. Daarom zal ik in de fiscale agenda, die ik nog deze week naar beide Kamers der Staten-Generaal hoop te sturen, ingaan op de relatie tussen de belastingplichtige en de Belastingdienst. Ik denk dat er veel winst te behalen valt door een aantal zaken de deformaliseren, zeker gelet op de discussie die hier plaatsvindt over dit initiatiefwetsvoorstel, maar zonder enige afbreuk te doen aan de rechtsbescherming van de belastingplichtige. Ik vind het namelijk onwenselijk om zaken op scherp te stellen als dat niet noodzakelijk is. Uiteindelijk verloopt het verkeer tussen belastingplichtige en Belastingdienst in de meeste gevallen soepel. Daar is ook door de heer Biermans op gewezen. Ik nodig de heer Biermans uit om de discussie over het open stelsel verder met mij te voeren naar aanleiding van de fiscale agenda en daarbij te bezien of het nog nodig is om naar verdere zaken te kijken. Los daarvan ben ik altijd ten volle bereid om naar specifieke knelpunten in het bestaande stelsel van rechtsbescherming te kijken, maar ik meen dat dit initiatief het thans bekende knelpunt in elk geval wegneemt.
Dit initiatiefwetsvoorstel biedt belastingplichtigen in die gevallen waarin het niet soepel loopt een stuk rechtsbescherming tegen "al te ijverige" inspecteurs. De evaluatiebepaling zal, zoals gezegd, de effecten in de praktijk duidelijk maken. Die zien wij over een jaar of vier. Mochten er tussentijds knelpunten zijn, dan houd ik daar altijd mijn ogen en oren voor open, ook als er in deze Kamer signalen bekend zijn. Ik herhaal dat ik het doel en de strekking van het huidige initiatiefwetsvoorstel steun. Uiteindelijk is het aan de ministerraad om met de bekrachtiging in te stemmen, maar als het wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aanvaard – als ik vanochtend goed naar de geluiden heb geluisterd, zit dat er wel in – zal ik het met een positief advies aan mijn collega's in de ministerraad voorleggen. Ik zeg erbij dat het mijn ambitie is om het op 1 juli aanstaande in werking te laten treden.
De heer Doek heeft enkele specifieke vragen gesteld over een onrechtmatig informatieverzoek bij derden. Hij vroeg waarom er bij een onrechtmatig informatieverzoek een kostenvergoeding wordt gegeven en waarom niet het verzoek wordt teruggedraaid. Zouden inlichtingen die niet op rechtmatige wijze zijn verkregen, om die reden niet buiten beschouwing behoren te blijven? Welnu, het voorstel voorziet in rechtsbescherming achteraf bij informatieverzoeken aan derden. Bij derden kan er geen sprake zijn van omkering en verzwaring van de bewijslast, want de aanslag wordt aan iemand anders opgelegd. Wel maakt de derde kosten en doet hij moeite om te voldoen aan het verzoek van de inspecteur. Daarom kan de derde de inspecteur verzoeken om vergoeding van kosten die rechtstreeks verband houden met de nakoming van het verzoek, indien hij van mening is dat het informatieverzoek onrechtmatig is. Het gaat hierbij om een integrale vergoeding van de gemaakte kosten. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan vertaalkosten of personeelskosten.
De heerDoek (CDA):
Ik heb het wetsvoorstel maar kort gelezen en de staatssecretaris misschien nog korter. Volgens mij gaat het niet over kostenvergoeding voor de derden, maar om degene van wie die informatie is verzocht over derden. Wellicht kan de staatssecretaris hierop na deze termijn nog kort terugkomen.
StaatssecretarisWeekers:
Mocht er nog een lacune in mijn antwoord zitten, dan kom ik daar nog op terug. Over de uitspraak van de inspecteur over de kosten bij een voor bezwaar vatbare beschikking en over de vraag wat onrechtmatige informatieverzoeken zijn, zal te zijner tijd jurisprudentie ontstaan.
De andere vraag is of er ook gevolgen zouden moeten zijn voor informatie waarvan komt vast te staan dat deze is verkregen als gevolg van een onrechtmatig informatieverzoek. Het wetsvoorstel treft hiervoor geen regeling omdat deze informatie niet die derde betreft, maar degene over wie de informatie wordt opgevraagd. Indien dit zou geschieden in het kader van een aanslagoplegging, zal de persoon op wie de informatie betrekking heeft – volgens mij duidde de heer Doek daar zo-even op – de eventuele onrechtmatige verkrijgingen van deze informatie aan de orde kunnen stellen in een bezwaar tegen zijn aanslag. De rechter bepaalt uiteindelijk of de ten onrechte van derden verkregen informatie mag worden gebruikt bij het opleggen van die aanslag. Het leerstuk van onrechtmatig verkregen informatie is op zichzelf niet nieuw. Ik verwacht op dit punt geen nieuwe rechtsontwikkeling. In elk geval beoogt dit wetsvoorstel in die rechtsontwikkeling geen verandering aan te brengen.
Dan heeft de heer Leijnse nog de vraag gesteld aan de indieners over de uitvoering van dit wetsvoorstel, waarbij het met name ging om de uitvoeringskosten. Een enkele opmerking daarover. Aan het oorspronkelijke voorstel waren naar de mening van het kabinet te veel lasten en kosten verbonden. De oorzaak daarvan was dat het initiatief voor het vragen van een informatiebeschikking bij de belastingplichtige lag. Daarmee achtte de regering de uitvoering onvoldoende beheersbaar. In het thans voorliggende wetsvoorstel lijkt de uitvoering goed beheersbaar te zijn omdat het initiatief nu bij de inspecteur ligt. Belangrijk hierbij is, zoals al eerder is aangegeven, dat de regeling wordt geëvalueerd.
Dit waren de antwoorden op de vragen die nog aan mij gesteld waren. Ik meen dat ik hierbij ook het puntje van de heer Doek voldoende heb toegelicht.
Devoorzitter:
Ik dank de staatssecretaris. Hiermee zijn wij toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer.
De heerLeijnse (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de indieners en de staatssecretaris zeer voor hun duidelijke antwoorden op onze vragen. Als u mij permitteert, dan merk ik op dat van de gebruikelijke wijdlopigheid en detailzucht die aan de andere kant van dit Binnenhof wel eens willen heersen in deze beantwoording in het geheel geen sprake was. Je vraagt je af of de ambiance hier niet veel toe doet.
Ik heb op mijn vragen zeer heldere antwoorden gekregen. Ze zijn voor het grootste gedeelte geruststellend voor wat betreft de uitvoering van dit wetsvoorstel en de wijze waarop het in de praktijk zal werken. Mij rest nog één ding: laat mij de in eerste termijn gehanteerde uitdrukking "relatief onbelangrijke verplichtingen" ter plekke terugnemen.
De heerDoek (CDA):
Voorzitter. Ook ik begin met de initiatiefneemster en de staatssecretaris te danken voor de aan deze Kamer gegeven antwoorden die toch een en ander verduidelijken. Mijns inziens hebben wij aan de kwaadwillende belastingplichtige meer dan voldoende woorden vuil gemaakt. We behoren daaraan niet zo veel woorden vuil te maken, hoewel het wel onze zorg is dat die categorie elke mogelijkheid die er in de wet extra wordt geschapen direct zal aangrijpen om verder te traineren. Ik ben blij dat de staatssecretaris mijn oproep ondersteunt om alle middelen in te zetten om dat tegen te gaan.
Dan denk ik dat er nog enig licht zit tussen de reactie van de initiatiefneemster met betrekking tot de informatie die onrechtmatig verkregen is over derden en de woorden van de staatssecretaris. De initiatiefneemster zegt dat die informatie niet gebruikt zou mogen worden en de staatssecretaris zegt over dat zelfde geval dat die waarschijnlijk wel gebruikt wordt. In dat geval zal de derde waarschijnlijk bij de aanslagregeling bezwaar maken en wordt het een rechterlijke toetsing. Daar zit wat licht tussen. De initiatiefneemster heeft ook in de memorie van antwoord over de opgelegde administratieverplichting gezegd dat die informatie verder uiteraard niet moet worden gebruikt. Wellicht kan voor de wetsgeschiedenis die duisternis enigszins worden opgehelderd.
De heerBiermans (VVD):
Voorzitter. Mijn fractie is tevreden met de reactie van de initiatiefnemers en de staatssecretaris. Dat is overigens ook niet zo vreemd als je zo veel wijze mensen tegenover je hebt zitten. De heer Groot vindt mijn fractie heel wijs: hij houdt gewoon zijn mond. Hij heeft goed gedelegeerd en liet mensen die ook wijs zijn, het woord voeren.
Ook de staatssecretaris is wijs. Hij is wijs omdat hij zich achter dit wetsvoorstel stelt. Ik prijs hem ook voor het feit dat hij in de startnotitie, de notitie over het fiscale stelsel, ingaat op het open stelsel. Ik dacht dat vandaag mijn laatste plenaire debat zou zijn, maar als ik in mei nog de kans krijg om met hem te debatteren over die startnotitie, neem ik die uitnodiging heel graag aan. Het wordt ongetwijfeld een leuk debat.
In dit verband wil ik nog toevoegen dat het horizontale toezicht ervoor zorgt dat de risico's zoals die door deze en gene geschetst zijn bij dit wetsvoorstel geringer worden. Bij het horizontale toezicht vindt er immers vanaf het vroege begin een discussie plaats tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige. Dat werkt heel verhelderend, kan ik inmiddels melden.
Dan de initiatiefneemster Ineke Dezentjé. Ik heb in de eerste termijn al veel lovende woorden gesproken. Ik ga die niet herhalen, want anders overdrijf ik. Ik zei bijvoorbeeld dat zij gedreven was, vasthoudend en creatief. Zij is ook pragmatisch, want ze heeft de haalbaarheid van het wetsvoorstel goed ingeschat. Ik wil het niet nog erger maken, maar toch wil ik ook haar toevoegen dat zij wijs is; ze heeft zelfs Chinese wijsheid in zich. Haar beantwoording is degelijk, net als de beantwoording van de staatssecretaris. Ik wil iedereen aan die kant van de tafel namens mijn fractie veel succes toewensen met de verdere werkzaamheden. Ga zo door en zorg dat we steeds dichter bij het open stelsel komen!
Devoorzitter:
Dank u wel, mijnheer Biermans. Dan zijn wij nu toe aan de dupliek.
MevrouwDezentjé Hamming-Bluemink:
Voorzitter. Ik ben blij en gelukkig met de reactie van de senatoren die op deze wet gereflecteerd hebben. Tenslotte is dit de chambre de réflexion. Het is een gewichtig moment omdat deze Kamer juist kijkt of de wet doet wat hij moet doen en of de wet deugt. Ik ben blij en dankbaar voor alle instemmende geluiden die ik hier heb mogen ervaren, maar ook voor de constructieve vragen. Ik denk dat onze belastingwetgeving op dit punt erg gebaat is bij kwaliteit van wetgeving. Dat wil ik in zijn algemeenheid nog wel toevoegen. Ik denk dat dit voorstel daar zeker iets aan toevoegt, vanwege de noodzakelijke rechtsbescherming.
Gehoord alle positieve geluiden, zal als alles meezit misschien per 1 juni de ongecontroleerde feitelijke macht van de Belastingdienst in elk geval meer in evenwicht zijn. De belastingplichtigen zullen dan wapens in handen hebben, op een positieve manier equality of arms, om in hun processen op een heel evenwichtige manier met de Belastingdienst om te gaan. De Belastingdienst zou dit graag moeten willen. Volgens mij is de Belastingdienst er ook bij gebaat dat de verhouding met de belastingplichtigen goed is en goed blijft. Ik denk dat dit voorstel daar een bijdrage aan kan leveren.
Volgens mij zijn er verder geen vragen aan mij gesteld, dus ik denk dat ik het bij deze afrondende woorden laat. Voor zover de heer Doek nog licht heeft gezien tussen de beantwoording van de staatssecretaris en die van mij, verwijs ik hem naar het beleid van de Belastingdienst, en dus het ministerie, op dit terrein. Het lijkt mij overigens een vraag die meer op het terrein van de staatssecretaris ligt en die bovendien niet binnen de behandeling van dit wetsvoorstel past.
Devoorzitter:
Dank u wel, mevrouw Dezentjé Hamming. Dan heeft de staatssecretaris van Financiën nu het laatste woord.
StaatssecretarisWeekers:
Voorzitter. Er staat volgens mij nog maar één vraag aan mijn adres open. De heer Leijnse heeft geen nadere vraag aan mij gesteld.
De heer Doek is nog teruggekomen op het punt van onrechtmatig verkregen informatie van derden. Allereerst is de vraag wat het karakter van die onrechtmatigheid is. Is het karakter van die onrechtmatigheid dat de derde er niet mee had moeten worden lastiggevallen of heeft dat een andere duiding? Wat ik beoogd heb te zeggen, is dat ik ervan uitga dat dit wetsvoorstel geen verandering aanbrengt in het leerstuk hoe mag worden omgegaan met onrechtmatig verkregen bewijs in fiscale aangelegenheden. Daar bestaan uitspraken over van rechters. Deze uitspraken worden met het wetsvoorstel zoals dat op dit moment op tafel ligt niet terzijde geschoven. Dat is ook niet de bedoeling. Het is ook niet de bedoeling om middels een route via derden allerlei informatie boven tafel te krijgen op een onrechtmatige wijze en die te pas en te onpas te gaan gebruiken. Het lijkt mij niet de bedoeling – dat is hier volgens mij totaal niet aan de orde – om in de uitvoeringspraktijk anders om te gaan met dit leerstuk. Uiteindelijk is de vraag wat er mag worden gedaan met informatie die niet rechtmatig is verkregen. Als de inspecteur meent dat er goede gronden zijn om die informatie te gebruiken, is het uiteindelijk aan de rechter om een afweging te maken. Hier zou ik deze discussie bij willen laten op dit moment.
De heer Biermans heeft mij geen nadere vragen gesteld. Hij heeft zich verheugd op een debat over de startnotitie, de fiscale agenda. Ik zal er alles aan doen om ervoor te zorgen dat deze Kamer de stukken tijdig krijgt, in de hoop en het vertrouwen dat zij mij snel zal uitnodigen voor een gesprek daarover. Ik verheug mij op dat debat, zo zeg ik tegen de heer Biermans.
Devoorzitter:
Ik dank de staatssecretaris.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
Devoorzitter:
Ik neem de vrijheid om namens de Kamer de initiatiefnemers van dit wetsvoorstel en hun ondersteunende team van harte geluk te wensen. Het is toch bijzonder om een wetsvoorstel door twee Kamers heen geloodst te krijgen. Dat is gelukt, zoals wij hebben kunnen vaststellen, waarvoor onze hartelijke gelukwensen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20102011-24-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.