Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het voorstel van wet van het lid Arib tot wijziging van de Wet Nationale ombudsman in verband met de instelling van de Kinderombudsman (Wet Kinderombudsman) (31831).

De beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Arib:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Eerste Kamer voor hun constructieve bijdrage in eerste termijn. Het wetsvoorstel inzake de Kinderombudsman is door een meerderheid in de Tweede Kamer aangenomen. Ik heb het tien jaar geleden ingediend. In al die jaren heeft het altijd op maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen, zoals van Unicef, Defence for Children en instellingen die zich met kinderrechten bezighouden. Het wetsvoorstel is nu door de Tweede Kamer. Ik ben blij dat het vandaag in de Eerste Kamer wordt behandeld. Ik had gehoopt dat het zou worden behandeld voordat de nieuwe Tweede Kamer wordt geïnstalleerd, want ik wist niet zeker of ik wel herkozen zou worden. Ik heb echter begrepen dat ik er weer in zit. Dat is fijn. Ik ben ook verheugd over het feit dat alle fracties de Kinderombudsman een warm hart toedragen en waardeer het dat de Eerste Kamer een inhoudelijke discussie aangaat over de juridische en overige aspecten van dit wetsvoorstel. Ik zal niet te lang uitweiden over de doelstelling van het wetsvoorstel en het proces dat ik de afgelopen tien jaar heb moeten doorlopen. Ik ga gelijk in op de vragen die door een aantal leden zijn gesteld.

Mevrouw Dupuis van de VVD-fractie vroeg naar de verhouding van het klachtrecht, zoals het al bestaat in de jeugdzorg, tot dit wetsvoorstel. Zij vroeg ook hoe klachten bij de Kinderombudsman zich verhouden tot andere klachten rond de jeugdzorg. Deze opmerking wordt vaak gemaakt omdat het soms zo overkomt dat er verschillende klachtenvoorzieningen zijn en dat de klachten elkaar overlappen. De mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Kinderombudsman is een voorziening als laatste resort. In principe moeten eerst de bestaande, uit de Wet op de jeugdzorg voortvloeiende klachtenprocedures worden doorlopen voordat men bij de Kinderombudsman terecht kan.

Binnen het klachtenrecht in de jeugdzorg kan een aantal actoren worden onderscheiden. In eerste instantie zijn er de instellingen waarover wordt geklaagd. Cliënten kunnen een klacht indienen bij de instelling zelf. De instellingen zijn verantwoordelijk voor het eerste traject van de klacht. Als dat niet goed verloopt, kunnen cliënten – dat zijn in dit geval kinderen en volwassenen – in tweede instantie de externe klachtencommissie benaderen. Indien men niet tevreden is met de interne afhandeling kan men naar de externe commissie. Beslissingen van deze commissie zijn niet bindend, maar zijn een advies aan de instelling. Het is de bevoegdheid van de Kinderombudsman om klachten in behandeling te nemen. Net als de Nationale ombudsman is hij een echte voorziening als laatste resort. Pas als alle klachtenbehandelingen zijn doorlopen, kan men een beroep doen op de Kinderombudsman. Mocht men gelijk naar de Kinderombudsman stappen, voordat men de klacht heeft ingediend bij bijvoorbeeld jeugdzorg, dan is het aan de Kinderombudsman om terug te verwijzen naar de te doorlopen klachtenprocedures.

Mevrouw Dupuis vroeg ook of een minderjarig kind met succes bij de Kinderombudsman kan klagen over een beschikking van de Raad voor de Kinderbescherming. En hoe is de verhouding van de Kinderombudsman tot de kinderrechter en diens finale beslissingen? Mevrouw Dupuis heeft ook de opmerking gemaakt dat de kinderbescherming een gesloten instituut is. Die opmerking deel ik. De Raad voor de Kinderbescherming is een belangrijke voorziening. De raad is een bestuursorgaan dat valt onder Justitie en dat helaas niet open is. Toen mevrouw Dupuis haar opmerking maakte, was het eerste wat bij mij opkwam: misschien is het een van de eerste taken van de Kinderombudsman om dit te signaleren en het aan de orde stellen.

Een beschikking van de kinderbescherming heeft eigenlijk dezelfde status als een rechterlijke uitspraak. De Kinderombudsman kan daar niet in treden. De Kinderombudsman kan bijvoorbeeld wel nagaan hoe een beschikking tot stand is gekomen. Als kinderen bijvoorbeeld ontevreden zijn over de wijze waarop een beschikking tot stand is gekomen of over de bejegening door de kinderbescherming kunnen zij wel bij de Kinderombudsman terecht.

Mevrouw Dupuis heeft de wens uitgesproken dat er binnen het bureau van de Nationale ombudsman een apart team komt voor de Kinderombudsman. Deze opmerking is mij ook uit het hart gegrepen. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik dan ook gepleit voor een apart team dat beschikt over juridische deskundigheid. De Kinderombudsman valt onder de Nationale ombudsman en kan dus gebruikmaken van de deskundigheid die aanwezig is bij de Nationale ombudsman. Ik ben het er dus helemaal mee eens.

In principe heb ik geen bezwaar tegen een wetsevaluatie. Met een wetsevaluatie kan worden onderzocht in hoeverre de Wet Kinderombudsman heeft voldaan aan de doelstellingen van de wetgever. Daarbij krijgt de wetgever de mogelijkheid om zo nodig de wet bij te sturen of anderszins aan te passen indien blijkt dat de Wet Kinderombudsman niet heeft voldaan aan de doelstellingen van de wetgever.

Mevrouw Slagter van de SP-fractie vroeg in haar eerste termijn naar een toelichting op de aanstellingsprocedure van de Kinderombudsman. De procedure is als volgt. Op grond van artikel 9, lid 1 van de Wet Nationale ombudsman is de Nationale ombudsman verantwoordelijk voor het doen van een verzoek aan de Tweede Kamer tot benoeming van een substituut-ombudsman die de functie van Kinderombudsman heeft. De Ombudsman maakt daartoe een aanbeveling op, die de namen van ten minste drie personen bevat. Het is daarbij uitdrukkelijk aan de Tweede Kamer om bij de benoeming van de substituut-ombudsman of -mannen aan te wijzen wie de functie van Kinderombudsman gaat uitoefenen. In het onderhavige wetsvoorstel wordt ook voorzien in een regeling die stelt dat, als er geen Kinderombudsman is, de Nationale ombudsman zo snel mogelijk een verzoek aan de Tweede Kamer tot benoeming van een substituut-ombudsman dient te doen. Zo is de uitoefening van het ambt Kinderombudsman te allen tijde gewaarborgd.

Mevrouw Slagter vroeg of de Nationale ombudsman toeziet op de uitvoering van het takenpakket van de Kinderombudsman of dat deze functionaris autonoom is. Daarnaast vroeg zij of er tussen beide een hiërarchische of nevengeschikte relatie is. Ook de heer Thissen van de GroenLinks-fractie vroeg hiernaar. Dat de Kinderombudsman gewoon een substituut-ombudsman is, betekent onder meer dat de Nationale ombudsman zijn werkzaamheden regelt en dat hij formeel ook belast kan worden met de behandeling van verzoekschriften die zijn gericht aan de Nationale ombudsman. In die zin is er sprake van een hiërarchische relatie. Bij zijn bevoegdheid de werkzaamheden van een substituut-ombudsman te regelen dient de Nationale ombudsman uiteraard wel de wet te respecteren, die een groot aantal taken rechtstreeks aan de Kinderombudsman opdraagt.

Mevrouw Slagter vroeg of het raadzaam is dat de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman straks over een samenwerkingsprotocol beschikken. De Nationale ombudsman en zijn substituten hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van hun taken. De Nationale ombudsman maakt daarover afspraken met zijn substituten. De Nationale ombudsman zal dus ook met de Kinderombudsman afspraken moeten maken. Een samenwerkingsprotocol kan inderdaad een handig instrument zijn om de gemaakte afspraken vast te leggen. Het is uiteraard aan de Nationale ombudsman om te bepalen op welke wijze deze afspraken het best kunnen worden vastgelegd.

Tevens vroeg mevrouw Slagter of ik het belangrijk acht dat er straks één persoon in de schijnwerpers zal staan als het om kinderrechten gaat. Ik kan daarop alleen maar bevestigend antwoorden. Ik vind het van groot belang dat kinderen straks weten wie de Kinderombudsman is en wat de Kinderombudsman voor hen kan betekenen. Het moet een herkenbaar iemand zijn. De herkenbaarheid van de Kinderombudsman wordt onder meer bevorderd door het koppelen van de ombudsfunctie voor jeugdigen aan één persoon die met een eigen gezicht publiekelijk optreedt.

Mevrouw Slagter vroeg op welke begroting van welk ministerie de Kinderombudsman staat. Ik denk dat deze vraag beter kan worden beantwoord door de minister voor Jeugd en Gezin. Ik sla deze vraag dus even over.

Ook vroeg mevrouw Slagter of het gebruikelijk is dat de Kinderombudsman alleen de Tweede Kamer en de regering gevraagd en ongevraagd advies kan geven over wetgeving die en beleid dat de rechten van jeugdigen raakt. Met deze regeling heb ik nooit willen afdoen aan het belang van het instituut Eerste Kamer als medewetgever en medebepaler van beleid. Wij hebben bekeken hoe het zit in andere situaties waarin gevraagd en ongevraagd advies wordt uitgebracht aan de Kamer. De Kamer heeft een controlerende taak ten opzichte van de regering. Voor zover wij het konden nagaan, kwam dat niet voor voor de Eerste Kamer. Ik weet niet precies hoe mevrouw Slagter het bedoelde.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Het jaarverslag wordt bijvoorbeeld gewoon aan het parlement aangeboden. Juist omdat de Tweede Kamer zo expliciet genoemd wordt, vroeg ik me af of dat met opzet was. Of is er sprake van een blinde vlek, traditie of routine? Ik vond het opvallend. Ik kan me niet goed voorstellen waarom er alleen "Tweede Kamer" zou moeten staan. Er had net zo goed "parlement" kunnen staan.

Mevrouw Arib:

Wij hebben het zo gedaan omdat men het ook zo doet in landen waar de Kinderombudsman al jaren geleden is geïnstalleerd. Naar die voorbeelden hebben wij gehandeld. Wij hebben wel expliciet gekozen voor verslaglegging aan de Eerste Kamer in de vorm van het jaarverslag. Wat betreft het gevraagd of ongevraagd advies, we hebben daar niet bewust voor gekozen. Ik neem aan dat die adviezen gewoon openbaar zijn. Dat is altijd het geval. Natuurlijk is het ook aan de Eerste Kamer om te kijken of zij daar iets mee wil doen.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik denk dat er niet helemaal over is nagedacht en dat het niet met opzet zo is. Het voert mij enigszins te ver om nu om een novelle te vragen. Ik laat het er maar bij.

Mevrouw Arib:

Dank u wel.

Voorzitter. Ik kom op de vraag van mevrouw Slagter over de brief van het Collegiaal Overleg Lokale Ombudsmannen, het COLOM. Ook de heer Hamel van de PvdA-fractie en mevrouw De Vries van de CDA-fractie hebben daarover gesproken. Die brief heeft ons ook bereikt. Helaas was dat pas op 19 mei 2010, nadat het wetsvoorstel in de Kamer was behandeld. In de betreffende brief wordt – dat is ook begrijpelijk – om helderheid gevraagd over de bevoegdheid van de toekomstige Kinderombudsman in relatie tot die van lokale ombudsvoorzieningen. Het COLOM signaleert een spanning met het externe klachtrecht, zoals dat in 2006 in werking is getreden. Volgens het COLOM creëert het wetsvoorstel een dubbele absolute bevoegdheid, omdat bij de Kinderombudsman geklaagd kan worden over alle bestuursorganen, ook over de bestuursorganen die ervoor gekozen hebben om een lokale voorziening te treffen. Een burger die bijvoorbeeld een klacht heeft over een gemeentelijke jeugdaangelegenheid kan zich zowel tot de gemeentelijke ombudsman als tot de Kinderombudsman wenden.

Naar aanleiding van de brief van het COLOM heb ik met een aantal deskundigen goed gekeken naar de situatie. Daaruit blijkt dat, strikt genomen, in voorkomende gevallen beide ombudsmannen bevoegd kunnen zijn als een burger eenzelfde klacht bij beide instanties indient. Dit staat echter een goede uitvoering van de wet niet in de weg. De bedoeling van de wet is immers duidelijk: er moet één duidelijk herkenbare en laagdrempelige voorziening zijn waar jeugdigen en anderen terecht kunnen als de rechten van jeugdigen in het geding zijn, namelijk de Kinderombudsman. De bevoegdheid van de Kinderombudsman strekt zich automatisch uit tot bestuursorganen met een eigen ombudsvoorziening. Er bestaat geen keuze voor decentrale overheden om zich al dan niet aan te sluiten bij de Kinderombudsman. Tegen deze achtergrond kunnen tussen de Kinderombudsman en de lokale ombudsman afspraken worden gemaakt over de wijze waarop moet worden gehandeld in geval van een dubbele bevoegdheid. Op dit moment werken ook de Nationale ombudsman en de lokale ombudsmannen in voorkomende gevallen goed samen. Desgewenst kunnen beide instanties hun samenwerking vastleggen in de vorm van schriftelijke afspraken. Ik denk dat de minister voor Jeugd en Gezin in zijn beantwoording hier een aanvulling op heeft.

Ik denk dat ik hiermee de vragen van mevrouw Slagter heb beantwoord en daarmee ook de vraag van mevrouw De Vries.

De heer Thissen van de fractie van GroenLinks heeft gevraagd of de Kinderombudsman ook aan belangenbehartiging van kinderen doet. Sommige Kinderombudsmannen in andere landen hebben als uitdrukkelijke taak gekregen om de belangen van kinderen te behartigen in individuele gevallen, bijvoorbeeld door een kind te begeleiden en te adviseren in rechterlijke procedures. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Noord-Ierse Kinderombudsman. De Nederlandse Kinderombudsman zal die taak niet hebben. Hij behartigt de belangen van kinderen alleen in algemene zin, bijvoorbeeld door voorlichting over kinderrechten te geven, door advisering over wetgeving en beleid en natuurlijk ook door signalering van misstanden.

De heer Thissen heeft verder gevraagd onder welk ministerie het budget van de Kinderombudsman valt. Die vraag zal door de minister voor Jeugd en Gezin worden beantwoord.

De heer Hamel van de PvdA-fractie heeft gevraagd waarom er niet voor gekozen is om de taak van de Kinderombudsman rechtstreeks op te dragen aan de Nationale ombudsman en vervolgens te bepalen dat de Nationale ombudsman dit takenpakket delegeert aan een substituut-ombudsman, die de functie van Kinderombudsman heeft. Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel is de door de heer Hamel voorgestelde constructie punt van overweging geweest. Ook de Raad van State heeft in zijn advies om een nadere motivering van de gemaakte keuze gevraagd. Graag stel ik voorop dat aan iedere constructie zowel voor- als nadelen kleven en dat iedere keuze een eigen complexiteit meebrengt. Bij de keuze voor het direct toekennen van specifieke taken en bevoegdheden aan de Kinderombudsman is doorslaggevend geweest, dat de aard van het ambt van de Kinderombudsman de bevoegdheid vereist om ook privaatrechtelijke organisaties te bestrijken die geen openbaar gezag uitoefenen, maar wel een publieke taak ten aanzien van jeugdigen hebben. De Nationale ombudsman heeft deze bevoegdheid niet nodig voor het adequaat kunnen uitoefenen van zijn ambt. Om deze redenen heb ik ervoor gekozen om rechtstreeks aan de Kinderombudsman, als zijnde een substituut-ombudsman, een aantal functiegerelateerde specifieke taken en bevoegdheden op te dragen die noodzakelijk zijn voor het naar behoren uitoefenen van zijn functie. Ik voorzie overigens geen problemen bij een eventuele noodzaak tot de formele vervanging van de Kinderombudsman. Er zijn immers nu al enkele substituut-ombudsmannen actief die hierin zo nodig kunnen voorzien. Ook verwacht ik dat het binnen de gekozen opzet mogelijk zal zijn, alle kennis te benutten die binnen het instituut Ombudsman aanwezig is.

De heer Hamel vroeg ook of het niet effectiever zou zijn geweest als de Kinderombudsman de klachten van kinderen zou behandelen en de Nationale ombudsman die van volwassenen en wettelijke vertegenwoordigers. Ik ben van mening dat het van belang is dat de Kinderombudsman straks zicht krijgt op alle situaties die van belang zijn voor de rechtspositie van kinderen. De Kinderombudsman heeft immers tot taak, te bevorderen dat de rechten van jeugdigen zullen worden geëerbiedigd door bestuursorganen en privaatrechtelijke organisaties. Hij ziet toe op de naleving van het Kinderrechtenverdrag. Door een onderscheid aan te brengen in de behandeling van klachten van kinderen en klachten van ouders of wettelijke vertegenwoordigers die zijn ingediend namens hun kinderen, wordt een ongewenste tweedeling aangebracht. Een dergelijke tweedeling kan leiden tot onduidelijkheden in de beeldvorming over de Kinderombudsman. Bovendien leert de ervaring van Kinderombudsmaninstituten in het buitenland dat vooral volwassenen klachten indienen namens kinderen. De belangen van ouders liggen immers hoofdzakelijk in lijn met de belangen van hun kinderen. Om deze redenen heb ik de taak van klachtenbehandeling of eerbiediging van kinderrechten in zijn geheel bij de Kinderombudsman gelegd. De kern is dat het gaat om schending van kinderrechten. Wie de klacht indient, is dan van ondergeschikt belang. Er zijn soms ook volwassenen die iets kunnen signaleren, als kinderen twee of drie jaar zijn en het niet zelf kunnen signaleren als een misstand aan de orde is. In die zin dienen de kinderrechten centraal te staan bij de klacht.

De heer Hamel vroeg hoe de taakuitoefening van de Kinderombudsman voldoende tot haar recht kan komen en of er voldoende tijd en mogelijkheden zijn om binnen de forse taakstelling ruimte te vinden om de kindgerichte aanpak te effectueren. De taakstelling is inderdaad fors te noemen. Het voorspellen van toekomstige werkvoorraden blijft door de vele factoren die deze kunnen beïnvloeden, altijd moeilijk. Uit een vergelijking met acht andere Kinderombudsmaninstituten binnen de Europese Unie blijkt dat het aantal klachten varieert tussen 500 en 2000 zaken per jaar. Deze aantallen vormen voor mij geen reden om te vrezen voor een grote werkvoorraad, maar dat neemt natuurlijk niet weg dat voor de daadwerkelijke invulling van de taakstelling een visie moet worden ontwikkeld en dat dit criterium voor de hand ligt.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Dank voor de gelegenheid om namens de regering advies te geven over dit wetsvoorstel aan uw Kamer. Ik doe dat met alle soorten van genoegen. Het is een mooi wetsvoorstel. In de Tweede Kamer heb ik dat ook reeds gedaan. Als eerste spreek ik mijn waardering uit voor mevrouw Arib, de initiatiefneemster. Het is heel goed dat het wetsvoorstel op de agenda is gekomen. Bij mijn aantreden heeft de regering, in tegenstelling tot de periode daarvoor, een positieve houding aangenomen ten opzichte van de komst van een Kinderombudsman. Omdat het initiatiefwetsvoorstel er lag en mevrouw Arib zich er zeer voor heeft ingezet, heb ik van meet af aan gezegd dat het aan de initiatiefneemster was om de indiening ervan af te ronden. Het is mooi om te zien dat het wetsvoorstel vandaag in de Eerste Kamer kan worden behandeld, zodat het de laatste fase is ingegaan.

Bijzonder is ook wel – het werd door mevrouw Slagter meegedeeld – dat er op de dag dat dit voorstel voor een Kinderombudsman wordt behandeld iemand meeloopt om verslag te doen voor school. Het gaat om Acroos Creemers, die morgen in het verslag voor school aan dit onderwerp aandacht kan geven. Als minister voor Jeugd en Gezin vind ik dat dit een mooi tintje aan dit debat en deze dag geeft. Ik complimenteer haar en zeg: fijn dat je er bent!

Ik zie af van een brede behandeling omdat de Kamerleden allemaal de behandeling in de Tweede Kamer hebben kunnen volgen. Toen heb ik ook aandacht gegeven aan de manier waarop kinderrechten aan de basis van mijn beleidsprogramma in de huidige kabinetsperiode hebben gelegen. Bij het beleidsprogramma Alle kansen voor alle kinderen heb ik nadrukkelijk het VN-verdrag inzake de rechten van het kind als vertrekpunt genomen. Dat is ook de grondslag voor mijn positieve houding ten opzichte van de Kinderombudsman. Ik zie er verder van af om daar nu nog breed op in te gaan, omdat er nu geen gelegenheid voor is. Wellicht komt daar nog een moment voor. Tegen mevrouw Slagter zeg ik dat ik niet weet of dit het laatste debat zal zijn. Dat hangt op dit moment eerder van anderen dan van mij af. Zolang ik, demissionair of niet, deze functie bekleed, kom ik met veel genoegen naar de Eerste Kamer toe, zodra er iets te debatteren valt. Aan mij zal dat niet liggen. Bovendien ligt er ook nog een wetsvoorstel bij de Eerste Kamer, waarbij ik als minister van Onderwijs betrokken ben. Wie weet hoe lang wij dus nog met elkaar te maken hebben!

Een enkel woord naar aanleiding van de opmerking die door mevrouw Slagter en iemand anders is gemaakt over het VN-comité. Het is inderdaad waar dat vanuit het VN-Kinderrechtencomité, dat de staten die partij zijn bij het VN-verdrag nauwkeurig volgt bij de vormgeving van de rechten van kinderen, er een aantal keren op is aangedrongen en een aanbeveling is gedaan om voortgang te maken met het instituut Kinderombudsman. Het betrof weliswaar geen verplichting, maar toch wel een dringende aanbeveling. Die opmerkingen heb ik met verve opgepakt in mijn verdediging, toen ik in januari 2009 in Genève was. Het is misschien ook wel goed om er, met alle opmerkingen die op dat moment over de kinderrechten in Nederland te maken waren, aan te herinneren dat het VN-comité buitengewoon positief was – de laatste rapportage was vanaf 2004 – over de vorderingen die gemaakt waren met de komst van een speciale minister voor Jeugd en Gezin en over de ontwikkelingen die er waren op het terrein van de gesloten Jeugdzorg en op andere terreinen. Daardoor was er grote waardering voor de inspanningen van Nederland op het terrein van de kinderrechten. Daar hoorde zeker ook de mededeling bij dat er een initiatiefwetsvoorstel over de Kinderombudsman in behandeling was genomen. Zoals ik al eerder heb gemeld, viel dat buitengewoon goed bij het comité.

In concrete zin zal ik nog slechts op een enkel punt ingaan, omdat er niet zo heel veel vragen meer aan mij gesteld zijn. Bovendien is een deel al meegenomen door mevrouw Arib en aan haar antwoorden heb ik niet zo heel veel toe te voegen. In ieder geval is de vraag van mevrouw Slagter over de benoeming van de Kinderombudsman blijven liggen. Mevrouw Arib is daarop ingegaan: gaat het om nevenschikking of onderschikking en hiërarchie? Het is van belang, dat als het gaat om de eigen wettelijke taken van de Kinderombudsman, er geen sprake kan zijn van een hiërarchische verhouding. Dat is namelijk een eigen bevoegdheid is, maar er zijn natuurlijk ook raakvlakken. Juist de positionering van de Kinderombudsman bij het instituut de Nationale ombudsman betekent dat er gebruik wordt gemaakt van zijn secretariaat, ervaring en expertise. Wat dat betreft zal er wel sprake zijn van werkafspraken. Ten aanzien van de eigen wettelijke taken echter, zoals in dit wetsvoorstel toebedeeld aan de Kinderombudsman, is er uiteraard geen sprake van hiërarchie maar van nevenschikking in posities.

Door verschillende leden is gevraagd naar de financiën en de begroting. Hoe zijn deze nu precies geregeld? Omdat de Kinderombudsman wordt ondergebracht bij de Nationale ombudsman wordt de financiering geregeld via de eigen begroting van de Nationale ombudsman. Voor wat betreft de parlementaire verantwoording valt deze onder hoofdstuk II van de Hoge Colleges van Staat. Het wetsvoorstel wordt ingediend onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken. De Nationale ombudsman, en dus ook de Kinderombudsman, vallen daarmee niet onder de minister van Binnenlandse Zaken. Dat zou immers afbreuk doen aan de onafhankelijkheid. De verantwoording aan de Kamer inzake de middelen vindt echter plaats via het debat met de Kamers over de begroting van hoofdstuk II, die wel valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken. De onafhankelijkheid is daarmee geborgd en is daarmee op dezelfde wijze vormgegeven als de onafhankelijkheid van de Nationale ombudsman. Daartussen is geen verschil.

Ook is gevraagd hoe het nu zit met de financiering. Mevrouw Dupuis verkeerde in de veronderstelling dat er geen geld was voor de Kinderombudsman. Dat is er wel. Dat is ook nadrukkelijk gezegd in het debat met de Tweede Kamer. Op dit moment is al een aantal personen bij de Nationale ombudsman betrokken bij zaken die over kinderen en kinderrechten gaan. Het ligt dus voor de hand om bij de vormgeving van de Kinderombudsman gebruik te maken van die expertise en capaciteit. Zoals ik ook in de Tweede Kamer heb gezegd, is door de aanneming van twee amendementen in de Tweede Kamer het takenpakket van de Kinderombudsman niet meer een eindeloze behandeling van alleen klachten. De heer Hamel en anderen hebben daarover gesproken. De Kinderombudsman moet geen nieuw loket worden voor klachtenbehandeling. De fte's die er al zijn, worden uitgebreid met een aantal fte's. Binnen de taakstelling van het Rijk moet daarvoor op de begroting een plek worden gevonden; daarover is gesproken. Naar ik meen worden nu zes fte's ingezet voor kinderzaken en kan een uitbreiding van maximaal negen fte's plaatsvinden. Daarin wordt voorzien. Ik heb toegezegd dat ik met dat takenpakket van de Kinderombudsman en met die formatie in staat ben om vanuit de begroting voor Jeugd en Gezin geld toe te voegen aan de begroting van de Ombudsman. Dat is dan wel bedoeld voor de Kinderombudsman. Daar komt de verwijzing van een van de Kamerleden vandaan: mocht de Kamer bij de behandeling van hoofdstuk II van de begroting vinden dat er op enig moment gelet op de ontwikkeling van de taken onvoldoende middelen zijn voor de Kinderombudsman, dan is het normale budgetrecht van toepassing en dan kan dit aspect een onderwerp zijn van een normaal debat met de beide Kamers over de financiën die nodig zijn voor de taken van de Ombudsman en de Kinderombudsman. Dat zal in die begroting apart worden verantwoord. Op dit moment kunnen wij overzien dat deze taken en deze formatie goed kunnen worden gefinancierd met een toevoeging – ik doe het even uit mijn hoofd – van maximaal 1,5 mln. vanuit de begroting voor Jeugd en Gezin aan hoofdstuk II van de rijksbegroting. De Kinderombudsman kan daarmee van start gaan, inclusief alles wat daarbij komt kijken.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Is dat een structureel bedrag?

Minister Rouvoet:

Ja, dat is een structureel bedrag.

Dit over de begroting en de verantwoordelijkheden. De manier waarop deze ministeriële verantwoordelijkheid is geregeld loopt parallel aan de manier waarop deze is geregeld bij de Ombudsman. Daarom maakte ik een opmerking over de begrotingsverantwoordelijkheid en de financiële verantwoording aan het parlement.

Mevrouw Dupuis heeft nog een vraag gesteld over de publiekscampagne en de voorlichting. Ik heb inderdaad in de Tweede Kamer gezegd dat het geven van bekendheid aan kinderrechten en het behartigen van kinderrechten taken zijn van de Kinderombudsman. Zo is het ook in het wetsvoorstel geregeld. Vanzelfsprekend is hiermee ook een belang gemoeid bij het van start gaan. Ik denk daarbij niet alleen aan het persbericht over de behandeling in deze Kamer, dat ook bij de behandeling in de Tweede Kamer is uitgegaan. Wij zullen ons met elkaar verstaan over de vraag hoe wij dat goed kunnen uitdragen. Tegelijkertijd ligt het juist gelet op de onafhankelijkheid van de Kinderombudsman – dat heb ik ook gezegd in het debat met de Tweede Kamer – niet voor de hand dat de publiciteit over de Kinderombudsman door een van de departementen wordt verzorgd. Uiteraard gebeurt dit wel in samenspraak met een van de departementen. Daarbij zal worden bekeken wat wij bij de komst van de Ombudsman kunnen doen om de bekendheid te vergroten. Ik kan mij zo voorstellen dat ook het Kinderrechtencollectief daarbij een rol speelt evenals de daaraan meewerkende organisaties. Dan kan ieder zien op welke wijze daaraan kan worden bijgedragen. Dat zal ook door ons zo veel mogelijk worden bevorderd.

Mevrouw Dupuis heeft nog een vraag gesteld over de evaluatie. De initiatiefneemster heeft gezegd dat zij zich daarbij veel kan voorstellen. Dat geldt uiteraard ook voor de regering. Ik meen echter niet dat dit al na twee jaar moet gebeuren. Dat vind ik eerlijk gezegd aan de korte kant, maar dat kunnen we nog wel bekijken. Het wetsvoorstel bevat geen evaluatiebepaling. Normaal wacht men een periode van een jaar of vijf af alvorens zo'n wet te evalueren. Bovendien komt er een nieuwe rapportage van het VN-Comité inzake de rechten van het kind; evaluatie zal daar zeker onderdeel van uitmaken. Op zichzelf lijkt het mij verstandig om te kijken of het functioneert zoals wij hadden gedacht en gehoopt dat het zou functioneren. Daarover bestaat dus, denk ik, geen verschil van mening.

Mevrouw Dupuis heeft gesproken over de verhouding tot de klachtenregeling. Mevrouw Arib heeft daar het een en ander over gezegd. De Wet op de jeugdzorg kent natuurlijk klachtenregelingen voor de Bureaus Jeugdzorg, voor aanbieders van jeugdzorg; de Raad voor de Kinderbescherming heeft een eigen, aparte klachtenregeling. Ik aarzel om al te gemakkelijk te spreken over de Raad voor de Kinderbescherming als een gesloten instituut dat moeilijk te doorgronden beschikkingen afgeeft. Als de situatie van het kind dat vergt, vraagt de Raad voor de Kinderbescherming bij de kinderrechter om een maatregel. Dat is altijd precair, omdat het gaat om een situatie waarin het kind kennelijk niet veilig wordt geacht, waardoor een ondertoezichtstelling of een ondertoezichtstelling gepaard met een uithuisplaatsing wordt gevraagd. Ik geloof zelf niet dat dit aanleiding is om de raad tot een gesloten instituut te verklaren. De beslissing over de gevraagde ondertoezichtstelling ligt uiteindelijk bij de kinderrechter. Zoals aangegeven, bestaat er geen mogelijkheid tot het indienen van klachten over uitspraken van de kinderrechter bij de Kinderombudsman, want dat is geen bestuursorgaan in de zin van dit wetsvoorstel. Dat geldt in de huidige situatie ook voor de Nationale ombudsman. Het is vanzelfsprekend niet mogelijk om een klacht in te dienen bij de Kinderombudsman over uitspraken van de kinderrechter.

Overigens – maar dat is een kleine correctie – valt de Raad voor de Kinderbescherming voor wat betreft de civiele uitspraken over kinderbeschermingsmaatregelen – zoals ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing – niet onder de minister van Justitie, maar onder de minister voor Jeugd en Gezin. De redenering blijft verder uiteraard hetzelfde.

Mevrouw Dupuis vroeg of wij diligent willen zijn. Dat was een heel open vraag. Het is natuurlijk altijd mogelijk dat aanpassingen nodig zijn. Ik zeg haar graag toe dat wij diligent zullen blijven. Op dit moment kan ik nog geen noodzakelijke aanpassingen van deze wet voorzien; anders waren die wel eerder opgedoken.

Dit waren volgens mij de vragen die aan mijn adres waren gericht. Ik val de heer Hamel bij in zijn opmerking dat wij moeten oppassen voor een nieuw loket. Dat was ook de strekking van debatten in eerdere ronden. Het gaat juist om een "last resort"-instantie, zoals de initiatiefneemster het noemde. Er moet geen loket bij komen waar je klachten kwijt kunt, maar de Kinderombudsman moet de mogelijkheid bieden – zoals de heer Hamel het verwoordde – om op basis van dossiers grote lijnen te trekken en dieper op een bepaald fenomeen of verschijnsel in te gaan. Zo kun je wellicht eerder klachten voorkomen dan nieuwe klachten genereren en afdoen. De mogelijkheid is er echter wel degelijk, zoals uiteengezet door mevrouw Arib. Ik denk dat ik het hierbij kan laten.

De voorzitter:

Dan gaan wij nu verder met de tweede termijn van de Kamer.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Voorzitter. Ik vond het een beetje kaal als ik geen tweede termijn had, maar het lijkt erop dat ik nu als enige een tweede termijn heb.

De voorzitter:

Ik zou het niet laten afhangen van de vraag of anderen nog iets te melden hebben.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik heb ook nog wel iets belangrijks te melden.

Ik dank beide woordvoerders hartelijk voor hun beantwoording. Ik denk dat alle onduidelijkheden wel weggenomen zijn. Ik wil nog twee opmerkingen maken. Mijn eerste opmerking betreft het belang van een eigen gezicht van de Kinderombudsman. Daarin ondersteun ik mevrouw Arib van harte. Er zijn best wat vragen gesteld over de wijze waarop de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman zich zullen gaan aftekenen, maar de Nationale ombudsman kennende denk ik dat het wel goed komt. Ik heb veel vertrouwen in hem en in zijn instituut en ik heb veel bewondering voor de manier waarop hij heel autonoom en onafhankelijk naar buiten kan treden.

Ik kan het niet laten om nog een opmerking te maken. De minister had het over de rapportages in Genève en zei dat hij complimenten had gekregen in januari 2009. Dat klopt. Ik vind ook dat wij grote vorderingen hebben gemaakt, maar wij blijven nog in gebreke op het punt van de rechten van hier illegaal verblijvende kinderen. Dat vinden ik, mijn fractie en ook mijn fractie aan de overkant. Daar wil ik ook vandaag de aandacht op vestigen. Zij worden soms op straat gezet en dat zou niet moeten kunnen, maar misschien kan de Kinderombudsman op dat punt juist een heel goede rol vervullen. Ook wat dat betreft denk ik: laat hij of zij groots eindigen.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Voorzitter. Zoals al gezegd, zijn wij blij met de Kinderombudsman. Kinderen zijn onze toekomst. Zij hebben er niet om gevraagd om op deze wereld gezet te worden en zij hebben al helemaal niet gevraagd waar zij opgevoed willen worden. Voor de gevolgen daarvan moeten wij dus als het ware rekenschap afleggen. Dus alle hulde als er iemand komt die deze belangen voor ons op een goede manier mede in de gaten houdt.

Ik zit nog wel even met het creëren van de dubbele bevoegdheden. Mevrouw Arib zei naar aanleiding van een vraag van mevrouw Dupuis heel duidelijk dat de Kinderombudsman – de Kinderombudsvrouw mag wat mij betreft ook – eerst bekijkt of alle bezwaarmogelijkheden zijn benut. Minister Rouvoet zei zojuist dat dit echt een last resort is. Mag ik dat zo vertalen dat er, als een klacht binnenkomt, eerst wordt bekeken of alle bezwaarmogelijkheden zijn benut en dat de Kinderombudsman dan in stelling wordt gebracht om vervolgens de klacht te behandelen? In dat geval ben ik zeer tevreden en kunnen wij met alle plezier akkoord gaan met dit wetsvoorstel.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank zowel de initiatiefneemster mevrouw Arib als de minister voor de nauwkeurige en uitstekende wijze van beantwoording van de vragen van deze Kamer. Ik hoop namens de fractie van GroenLinks van harte dat op het punt van de belangenbehartiging en de signaleringsfunctie het eigen gezicht waar kan worden gemaakt. Ik doelde daarmee niet zozeer op het bijstaan in zaken als in algemene zin op voorlichting en op gevraagde en ongevraagde advisering van het kabinet en van opvolgende ministers, wellicht ook weer voor Jeugd en Gezin. Ik hoop ook dat wij hem of haar de ruimte bieden om in het prachtige democratische spel ons soms van tegenspraak te voorzien en dat wij weten om te gaan met de kritiek die dan soms van die kant komt, omdat dat kan bijdragen aan een steeds beter beleid en een steeds betere samenleving voor onze kinderen. Nogmaals dank en ook complimenten aan de indienster voor het feit dat zij volhoudend en volhardend is geweest, waardoor de Nationale ombudsman in positieve zin wordt opgetuigd met een fantastisch nieuw onderdeel, namelijk de Kinderombudsman.

De heer Hamel (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de indienster mevrouw Arib en onze adviseur, de minister, van harte voor de beantwoording van mijn vragen. Ook op het punt van de positionering is volgens mij duidelijk geworden waar de Ombudsman nu staat. Ik kan me nog steeds een heel andere regeling voorstellen, maar het is nu in ieder geval duidelijk geworden.

Ik heb nog twee punten, allereerst de tweedeling. Laten we wel wezen: volwassenen met klachten inzake kinderrechten konden al naar de Nationale ombudsman. Er komt nu een Kinderombudsman die dit voor een deel gaat behandelen. Die tweedeling is er in onze ogen dus al. Voor mijn fractie blijft het een punt dat de kindgerichte behandeling over het algemeen iets andere eisen stelt dan bij alleen volwassenen. Het is ook niet zo dat de rechten van volwassenen altijd parallel lopen met de rechten van het kind. Dat kan heel goed zo zijn, maar het hoeft niet. Het leek ons daarom van belang om de kinderen, vanuit hun zeer zwakke positie, te helpen. Ik krijg dus graag toch nog een reactie op die tweedeling, die er in onze ogen al is. Je moet gewoon constateren dat volwassenen ook nu al naar de Nationale ombudsman toe kunnen lopen.

Het tweede punt is de begroting, waarover ik vragen heb gesteld aan de minister. De vraag is of je moet zeggen dat binnen één bureau een bepaald aantal fte's voor de Kinderombudsman en een bepaald aantal fte's voor de Nationale ombudsman zijn bedoeld; ik zeg het even heel simpel. Je kunt je immers voorstellen dat een heleboel taken door elkaar lopen. Ik vroeg niet voor niets aan de minister of hij een truc heeft. Het gaat er immers om dat de bureaus met elkaar samenwerken. Er moeten niet allerlei gekke lijntjes lopen met allerlei door- en toeberekeningen over en weer. Men moet gewoon voor de zaak staan. Het zal nogal eens door elkaar lopen. Zie mijn verhaal over de tweedeling. Mijn vraag is of de minister daar nog een truc voor kan bedenken.

Mijn fractie is uitermate tevreden dat er een Kinderombudsman komt. Die moet wel absoluut kindgericht zijn. Dat is van belang. Zo kunnen immers nieuwe ontwikkelingen worden gestimuleerd.

Mevrouw Arib:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Eerste Kamer voor hun inbreng in tweede termijn en voor de door hen uitgesproken steun en waardering. Ik ben daar erg blij mee.

Er is een aantal opmerkingen gemaakt die ik vooral als steun voor het wetsvoorstel beschouw. Die vragen niet om een nadere uitleg. Toch sta ik bij een aantal daarvan stil.

Ik ben het met mevrouw Slagter eens dat een Kinderombudsman herkenbaar dient te zijn en een eigen gezicht moet hebben. Er moet alles aan worden gedaan om de Kinderombudsman bekend te maken bij de doelgroep waarvoor hij of zij straks wordt benoemd, dat wil zeggen de kinderen. Daarbij speelt ook voorlichting of een publiekscampagne een belangrijke rol. Bij de wijze waarop de Kinderombudsman zich straks moet manifesteren, bij de instrumenten om de kinderen te bereiken, moet ook gebruikgemaakt worden van de media van deze tijd, zoals Hyves, Facebook en Twitter. Er moet ook naar de scholen worden gegaan. Consultatiebureaus zijn verankerd in de samenleving. Alle ouders gaan daarnaar toe. Ik hoop dat wij over een aantal jaren ook kunnen zeggen dat iedereen terecht kan bij de Kinderombudsman voor de rechten van kinderen. Ik ben het met mevrouw Slagter eens. Ook wij hebben alle vertrouwen in de Nationale ombudsman. Hij is van begin af aan bij het proces betrokken. Hij heeft het initiatief van begin af aan omarmd.

Ik ben blij dat mevrouw De Vries het voorstel steunt. Ik heb geprobeerd uiteen te zetten hoe ik de dubbelde bevoegdheid zie. Het is inderdaad niet de bedoeling dat bij elk probleem een beroep wordt gedaan op de Kinderombudsman. Het is de bedoeling dat alle klachtenprocedures, die er niet voor niets zijn, worden doorlopen, of het nu gaat om jeugdzorg of instanties van gehandicaptenzorg, waar veel kinderen verblijven, of om de geestelijke gezondheidszorg. Laatst is in samenwerking met de Nationale ombudsman gekeken naar de klachtenprocedures. Dat kan een belangrijke taak van de Kinderombudsman worden. Misschien zijn de procedures minder toegankelijk of wordt er minder gebruik van gemaakt. Dan is dat het onderwerp. De Kinderombudsman moet elke klacht bekijken. Als die nog niet bij de betreffende instelling is ingediend, moet dat alsnog gebeuren.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Dat betekent dus dat als een lokale klachteninstantie die verantwoordelijk is voor een bepaalde instantie eerst aan zet is voordat men naar de Kinderombudsman kan.

Mevrouw Arib:

Dat is inderdaad de bedoeling. De Kinderombudsman heeft bijvoorbeeld ook de taak om structurele misstanden te signaleren. Het is ook de taak van de Kinderombudsman om in overleg te treden of iets te doen met de signalen die hij of zij opvangt.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Daar ben ik het mee eens, maar ik wil voorkomen dat als er een klacht is, een organisatie daar gelijktijdig met een andere organisatie die klacht in behandeling neemt. Dan doe je het één voor één.

Mevrouw Arib:

Ja. Zeker bij de lokale ombudsvoorzieningen moeten goede afspraken worden gemaakt om te voorkomen dat er dubbel werk wordt verricht en om te bereiken dat er wordt samengewerkt. Volgens mij heeft de Nationale ombudsman daarmee goede ervaringen.

Tegen de heer Thissen zeg ik nog dat ik eerder heb opgemerkt dat de belangenbehartiging in andere landen inhoudt dat kinderen worden begeleid. Ik ben het met hem eens dat belangenbehartiging breder is dan dat. Een van de doelstellingen van de Kinderombudsman is dat de positie van kinderen aan de orde wordt gesteld. Kinderen zijn immers geen georganiseerde groep, zij kunnen niet voor hun belangen opkomen en zijn kwetsbaar. Daarom is het van belang dat de Kinderombudsman het ook in die zin opneemt voor de rechten van kinderen, daarover gevraagd en ongevraagd adviezen uitbrengt, eigen onderzoek kan instellen als hij of zij signalen opvangt die daartoe nopen en ons daarover kan adviseren.

De heer Hamel sprak over de tweedeling. Volgens mij zijn wij het niet helemaal oneens met elkaar. De Nationale ombudsman behandelt nu ook klachten, maar hij is bevoegd om klachten over bestuursorganen te behandelen. De overgrote meerderheid van kinderen echter verblijft in privaatrechtelijke instellingen als de jeugdzorg, scholen, sportverenigingen, gehandicapteninstellingen et cetera. De Nationale ombudsman gaat daar niet over. Daarom zijn wij van mening dat de Kinderombudsman daarvoor een aparte bevoegdheid moet hebben opdat hij niet alleen klachten over bestuursorganen kan behandelen, maar ook die over privaatrechtelijke organen.

De heer Hamel (PvdA):

Daar ben ik het helemaal eens. Het ging mij er alleen om dat die tweedeling er al is. Punt.

Mevrouw Arib:

Ja. Dat is waar. Punt.

Voorzitter. Ik meen dat ik hiermee alles aan de orde heb gesteld. Ik dank de leden nogmaals voor hun medewerking.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik denk dat mijn antwoord kort kan zijn, ook omdat ik mevrouw Arib graag bijval in haar opmerkingen over de bevoegdheid en het belang van goede samenwerkingsafspraken. Laten we nu vaststellen dat er geen sprake is van een benadeling van de burger; ik zou het heel ernstig vinden als ergens een gat zou vallen. Het is wel zaak om goede samenwerkingsafspraken te maken, waardoor mensen kunnen weten waar ze terechtkunnen. Ik kan me ook voorstellen dat dit een van de eerste dingen is die de Kinderombudsman doet: goede afspraken maken met andere mensen die zich op hetzelfde terrein bewegen, over de onderlinge verhoudingen. Maar laten we ook vaststellen dat er in veel gemeenten geen lokale ombudsman is. Er zou dus geen gat mogen vallen, bijvoorbeeld omdat we de lokale ombudsmannen tot hoogste instantie zouden verklaren. Ook gelet op de bevordering van de kinderrechten in ons land is het juist van belang dat er een Kinderombudsman komt.

Als laatste wil ik iets zeggen over de vraag van de heer Hamel. Over de tweedeling is zojuist een punt gezet; wie ben ik om daarvan een komma te maken? Hij vroeg naar trucs. Ik geloof niet dat ik daar zo goed in ben, maar voor het budget is dat volgens mij ook niet nodig. Ik denk dat het van belang is dat de Kinderombudsman binnen het instituut "Nationale ombudsman" een eigen profiel kan opbouwen en een eigen toegankelijkheid. Daarbij hoort een eigen budget. Het is logisch dat dit meeloopt met het totale budget en de begroting van de Nationale ombudsman. Dat is ook nodig voor de verantwoording aan het parlement, gedaan namens de regering door de minister van Binnenlandse Zaken. Daarbinnen moet zichtbaar worden gemaakt waarmee de Kinderombudsman zijn eigen wettelijke taken kan behartigen, naast alle overlap in al beschikbare expertise, secretariële ondersteuning en dergelijke. Ik vind het daarom van belang dat er een duidelijk eigen budget is. Zoals aangegeven, wordt daarin op een structurele wijze voorzien, zowel in fte's als in financiën, als dit nodig is.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Sluiting 17.58 uur

Naar boven