Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van wet van het lid Arib tot wijziging van de Wet Nationale ombudsman in verband met de instelling van de Kinderombudsman (Wet Kinderombudsman) (31831).

De voorzitter:

Ik heet mevrouw Arib welkom en feliciteer haar met haar herverkiezing in de Tweede Kamer. Dat is nu formeel bevestigd doordat niemand anders met voorkeur gekozen is.

Mevrouw Arib is de initiatiefneemster van het wetsvoorstel. Ik heet ook welkom mevrouw Doets en de heren Goris en Blaakman, de adviseurs van de initiatiefneemster. Tevens heet ik de minister voor Jeugd en Gezin van harte welkom in de Eerste Kamer. Ik feliciteer ook hem met zijn herverkiezing in de Tweede Kamer, maar dat was een vanzelfsprekendheid.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Voorzitter. In principe vindt de VVD-fractie het een sympathiek wetsvoorstel. Wij hebben vragen en opmerkingen, maar het moge duidelijk zijn dat kinderrechten de laatste jaren veel aandacht krijgen, ook in het buitenland. Wij vinden het goed dat in Nederland deze stap nu ook gezet wordt, mede dankzij de initiatiefneemster van dit wetsvoorstel. Wij wensen haar geluk met het goede idee, waarvan wij aannemen dat het vandaag zijn wettelijk beslag krijgt als de minister tenminste op onze wensen ingaat. Wetsystematisch heeft de Raad van State forse bemoeienis met dit wetsvoorstel gehad. Daardoor is een aantal onduidelijkheden en inconsistenties weggenomen en heeft het wetsvoorstel aan helderheid gewonnen.

Wij hebben een paar vragen. Onze eerste vraag betreft de communicatie aan kinderen over het bestaan van de Kinderombudsman. Dit behoort tot de taak van deze te benoemen functionaris. Wij vragen de minister om het, na invoering van het wetsvoorstel, niet bij deze constatering te laten, maar om ook concrete stappen te zetten om de bekendheid van de Kinderombudsman te helpen bevorderen. Daar hoort reëel gesproken ook een budget bij. Wij hebben echter vernomen dat dit er niet is. Dat wil zeggen dat het geld gehaald zou moeten worden uit het budget van de Nationale ombudsman. Dat is echter iets wat wij niet begrijpen. Als dit wetsvoorstel namelijk serieus wordt genomen – ik ben ervan overtuigd dat de minister er helemaal achterstaat – hoort daar natuurlijk een budget bij. Meer in het algemeen lijkt het ons geen goed idee om het budget van de Nationale ombudsman met dat van de Kinderombudsman te belasten. In dat opzicht moet er echt iets gebeuren, ook al heeft de Tweede Kamer zich daar wellicht anders over uitgelaten. Wij vragen aan de minister hoeveel budget hij overheeft voor deze zo belangrijke zaak.

Een volgende vraag betreft de verhouding van het klachtenrecht, zoals dat in de Jeugdzorg al bestaat, tot dit wetsvoorstel. Daar is in de memorie van toelichting wel iets over geschreven en dit punt is ook in allerlei besprekingen even aangeroerd, maar het is ons nog steeds niet duidelijk hoe het klagen bij de Kinderombudsman zich verhoudt tot andere klachtenregelingen ten aanzien van de Jeugdzorg. Op dit punt vraag ik om een verheldering. Ik herinner aan het feit dat in veler ogen, en ook in die van onze partij, de Kinderbescherming een behoorlijk gesloten instituut is. Hoe staat het met het klagen daarover? Is dat mogelijk en hoe kan een minderjarige dan met een kans op succes over beschikkingen van dit instituut klagen bij de Kinderombudsman?

Dat brengt ons dan bij een andere vraag. Ik heb niet alle dossiers tot in detail gelezen en dit terrein behoort ook niet tot mijn expertise, dus misschien is het wel een domme vraag. Ik weet echter dat kinderrechters vaak alleen finale beslissingen nemen waartegen geen beroep mogelijk is. Hoe verhoudt de Kinderombudsman zich dan tot de kinderrechter en diens finale beslissingen? Daarbij kan het immers ook om kinderrechten gaan. Er zijn dus toch nog wel een paar forse vragen.

Wij hebben de wens dat er binnen het bureau van de Ombudsman een apart team komt rondom de Kinderombudsman. Dat team moet er niet zomaar een beetje bij hangen, maar echt goed zijn. Misschien is het goed om te kijken hoe het in België en Frankrijk gaat want het is absoluut niet nodig dat het wiel opnieuw wordt uitgevonden. Het schijnt daar al jaren behoorlijk goed te gaan met het instituut Kinderombudsman. Wij roepen de minister dan ook op om daar te rade te gaan. Misschien kunnen daar nog allerlei dingen worden geleerd.

Wij hebben er begrip voor dat wellicht in de praktijk een aantal zaken duidelijk moet worden. Wij vragen de minister dan ook om diligent te zijn op de effecten van deze wet en niet te aarzelen om deze aan te passen, uiteraard met instemming van de Kamers, als dat leidt tot een verbetering van de behartiging van de kinderrechten in Nederland.

Wij hebben ook nog een vraag over de evaluatie. Hoe het allemaal zal gaan, is eigenlijk nog vrij vaag. Wij vragen ons dan ook af of er wordt geëvalueerd en of wij bijvoorbeeld na twee jaar een evaluatie kunnen verwachten waaruit duidelijk wordt hoe hieraan is gewerkt, wat er is gedaan en of de zaak begint te lopen.

Dit zijn onze vragen en opmerkingen. Wij zien de antwoorden van de initiatiefneemster en van de minister met belangstelling tegemoet.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Voorzitter. Ik voer ook het woord namens de Partij voor de Dieren.

Mijn fractie heeft uitgezien naar de behandeling van dit wetsvoorstel. In de waan van alledag en de hectiek van de laatste weken is het een verademing om een voorstel te mogen bespreken dat niet controversieel is, dat de gemoederen niet verhit en dat bovendien een initiatief is van een door ons gewaardeerd Tweede Kamerlid. Complimenten dus voor mevrouw Arib, die het initiatief nam tot dit wetsvoorstel. Zij gaf daarmee gevolg aan de aanbeveling van het VN Comité, dat de naleving door ons land controleert van het VN-verdrag waarin de rechten van het kind zijn vastgelegd en dat door ons op 6 februari 1995 is geratificeerd. We weten allemaal dat het met die naleving in ons land niet altijd zo best is gesteld. Onze minister voor Jeugd en Gezin kan daarover meespreken. Hij kent net als wij de rapportages over de tenuitvoerlegging van het Kinderrechtenverdrag van 1999 en 2004 en de kritiek die het Comité in beide rapporten uitte. Wij zijn blij dat hijzelf tijdens zijn bezoek aan het Comité in Genève in januari 2009 heeft gezegd er alles aan te zullen doen om te voorkomen dat het in gang gezette proces om tot een Kinderombudsman te komen niet meer vertraagd zal worden. We zijn ook blij dat we dit voorstel nog met hem als minister voor Jeugd en Gezin – weliswaar demissionair, maar toch – kunnen bespreken. Het zal één van de laatste debatten zijn, zo niet het laatste, die we met hem voeren. Wie en wat hierna komt, met als hamvraag of er weer een minister, met ministerie, voor Jeugd en Gezin zal komen, is onzeker en dat stemt ook wel weer tot enige melancholie. Aanvaarding van het voorliggende wetsvoorstel zal hij naar ik aanneem vast en zeker als een leuk afscheidscadeau van deze Kamer zien.

Het heeft dan wel wat lang geduurd, maar dan heb je ook wat. Het heeft lang geduurd, want al in 2000 is bijna Tweede Kamerbreed de motie Arib/Ravestein aangenomen, waarin de regering werd gevraagd een Kinderombudsman in te stellen. Een landelijk onafhankelijk toezichthoudend orgaan, dat toegankelijk, laagdrempelig en herkenbaar is voor kinderen. Het wetsvoorstel en de herziene memorie van toelichting zijn helder geformuleerd en de discussie in de Tweede Kamer heeft de meeste onzekerheden wel weggenomen. Namens mijn fractie wil ik nog de volgende opmerkingen maken en vragen stellen.

Met het oog op synergievoordelen, zowel wat betreft naamsbekendheid en gezag als wat betreft het gebruikmaken van reeds bestaande expertise, wordt de ombudsfunctie voor jeugdigen bij het instituut Nationale ombudsman ondergebracht. De Nationale ombudsman was al bevoegd de Tweede Kamer te verzoeken een substituut-ombudsman te benoemen. In dit wetsvoorstel is de verplichting opgenomen over te gaan tot de benoeming van de substituut-ombudsman die de functie van Kinderombudsman bekleedt. Graag hoor ik een toelichting op deze procedure.

Verwacht de indiener dat een al bestaande substituut-ombudsman omgedoopt wordt tot Kinderombudsman of komt er een geheel nieuwe procedure? Neemt de Nationale ombudsman het voortouw? Is hij verantwoordelijk voor de procedure en bepaalt hij, in overleg, het takenpakket van de Kinderombudsman en ziet hij dan ook toe op de uitvoering van deze taken, of is de Kinderombudsman autonoom? Is er tussen beide een hiërarchische of een nevengeschikte relatie?

Verwacht de indiener dat er in de toekomst naast de als zodanig heel herkenbare Nationale ombudsman ook een heel herkenbare Kinderombudsman zal bestaan? Met andere woorden: acht zij het belangrijk dat er een persoon of een instituut in de schijnwerpers zal staan als het om kinderrechten gaat?

Ook zou mijn fractie graag willen weten onder welk ministerie de Kinderombudsman valt: onder het ministerie van BZK, of onder het ministerie voor Jeugd en Gezin? Is er wat dat betreft een verschil in taakinhoudelijke verantwoordelijkheid en financiële verantwoordelijkheid? Mijn fractie vindt dat die verantwoordelijkheden vooraf duidelijk moeten zijn, omdat er anders een kans is dat niemand zich verantwoordelijk voelt. Wij hebben het verslag gelezen van de discussies die hierover in de Tweede Kamer zijn gevoerd. Vooral de discussie over het benodigde budget – collega Dupuis wees daar ook al op – en de in onze ogen enigszins kruidenierachtige mentaliteit om voor een dubbeltje op de eerste rang te willen zitten, stemden mijn fractie niet erg vrolijk. Daarom stel ik concreet de vraag: op de begroting van welk ministerie staat de Kinderombudsman? Staat deze op dezelfde begroting als de Nationale ombudsman, op de begroting van het ministerie voor Jeugd en Gezin, of op beide begrotingen? Hoe zijn de verhoudingen dan?

De Nationale ombudsman en de Kinderombudsman kunnen deels overlappende taken hebben, dan wel elkaar rakende onderzoeken doen. Denkt de indiener dat het voor de duidelijkheid aan te raden is om over een samenwerkingsprotocol te beschikken? Deze vraag is ook van belang in relatie tot de brief die het Collegiaal Overleg Lokale Ombudsmannen ons op 19 mei stuurde. Het COLOM vreest voor problemen – voor burgers, betrokken bestuursorganen en ombudsfunctionarissen – omdat de bevoegdheden van de verschillende instituten, waaronder dat van het COLOM zelf, niet duidelijk afgebakend zijn. Graag een verduidelijking, hoewel het volgens ons eigenlijk wel duidelijk is. De Kinderombudsman heeft als overkoepelend orgaan het overzicht over klachten die meerdere bestuursorganen of private organisaties met een publieke functie betreffen. De Kinderombudsman kan zaken signaleren die structureel anders moeten en is in principe "last resort" als andere procedures doorlopen zijn.

In artikel 11 van het wetsvoorstel zijn de taken van de Kinderombudsman op algemene wijze als volgt geformuleerd: het bevorderen dat de rechten van jeugdigen, opgenomen in het Kinderrechtenverdrag, worden geëerbiedigd door bestuursorganen en privaatrechtelijke organisaties. Mijn fractie vond het opvallend dat in dit artikel expliciet staat dat de Kinderombudsman de Tweede Kamer en de regering daartoe gevraagd en ongevraagd advies kan geven over wetgeving en beleid ten aanzien van jeugdigen. Gelukkig krijgt de Eerste Kamer het jaarverslag aangeboden, zodat ook wij op de hoogte blijven. Wij vroegen ons af of deze zinsnede een gebruikelijke is – die verder dus helemaal niets betekent – of dat het feit dat alleen de Tweede Kamer wordt genoemd iets zegt over het belang dat de indiener hecht aan het instituut van de Eerste Kamer als medewetgever en -bepaler van beleid.

Tot slot. Een belangrijk middel dat de Kinderombudsman zal gebruiken om kinderrechten te bevorderen, is het geven van voorlichting en informatie over die rechten aan zowel volwassenen als kinderen. De Eerste Kamer werkt daar vandaag al een beetje aan mee met een persbericht, waaraan mogelijk ook aandacht zal worden besteed door het Jeugdjournaal of andere organen. Zelf heb ik vandaag een bijna 16-jarige gast meegenomen – zij zit op de tribune – die haar spreekbeurt over de Eerste Kamer zal houden en daarin vast ook de Kinderombudsman zal noemen. Vanaf vandaag zal het goede nieuws zich verspreiden dat ook Nederland een Kinderombudsman heeft, waardoor ons land nog dichter bij het ideaal van het waarborgen van de rechten van alle kinderen is gekomen. Klein beginnen om groots te eindigen; dat wensen wij de Kinderombudsman van harte toe. Wij zien uit naar de beantwoording door indiener en minister.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Voorzitter. Met de ondertekening van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind heeft Nederland de daarin opgenomen aanbeveling van het Comité voor instelling van een Kinderombudsman overgenomen. De instelling van een Kinderombudsman ligt nu voor en daar zijn wij blij mee. Ook de randvoorwaarden om te komen tot instelling van de Kinderombudsman, beoordelen wij als positief, realistisch en uitvoerbaar. De ontvankelijkheid van de initiatiefneemster voor het advies van de Raad van State heeft er samen met de amendering vanuit de Tweede Kamer toe geleid dat er een goed voorstel ligt waar mijn fractie achter zou kunnen staan.

Er ligt echter nog wel een vraag; mevrouw Slagter refereerde daar al even aan. Op grond van het voorgestelde artikel 11c, lid 1, sub a Wet Nationale ombudsman kan bij de Kinderombudsman geklaagd worden over alle bestuursorganen, ook over de bestuursorganen die ervoor gekozen hebben om een lokale voorziening te treffen. De vraag doet zich hierdoor voor in hoeverre dit problemen oproept. Creëer je hiermee niet een dubbele absolute bevoegdheid? Daar waar nu een lokale ombudsman bevoegd is over het bestuursorgaan dat hem ingesteld heeft en een Nationale ombudsman voor de gemeenten of bestuursorganen die geen lokale ombudsman hebben ingesteld, geldt dan voor de Kinderombudsman dit onderscheid niet door artikel 11c, lid 1, sub a? Zowel de gemeentelijke of lokale ombudsman als de Kinderombudsman is in voorkomende gevallen dan onderzoeksbevoegd en wettelijk verplicht om de klacht in behandeling te nemen. De vraag aan de initiatiefneemster maar ook aan de minister is dan ook of dit probleem gesignaleerd is en zo ja, hoe hiermee wordt omgegaan. Wij wachten de beantwoording met veel belangstelling af.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn excuses aan collega Dupuis. Ik zat in de Tweede Kamer voor een kort overleg over wat Den Haag op dit moment het meest bezighoudt. Dat is wellicht terecht, maar doet onrecht aan het voorstel dat wij vandaag hier in de Eerste Kamer behandelen. Mijn fractie heeft afgewogen of wij überhaupt het woord zouden moeten voeren over dit voorstel, dat wij van harte steunen. Niet spreken over een voorstel dat je van harte steunt en waar je nog maar een paar kleinere opmerkingen over hebt, zou echter geen recht doen aan het initiatief vanuit de Tweede Kamer door mevrouw Arib. Door haar vasthoudendheid kan dit voorstel nu in ultieme instantie door de Eerste Kamer worden behandeld. Dus hulde voor het initiatief en ook voor het feit dat mevrouw Arib dit op zo'n prima manier door de Tweede Kamer heeft geloodst. Ook op voorhand hulde voor de minister, die naar wij aannemen behartigenswaardige en ondersteunende woorden aan het initiatiefvoorstel zal wijden.

Wij zijn blij dat dit in goede samenhang is ontwikkeld met de Nationale ombudsman. Ik sluit mij heel graag aan bij de vraag van mevrouw Slagter of er sprake is van een hiërarchische relatie of een nevengeschikte.

De Nationale ombudsman behandelt zaken van een burger tegen overheidsinstanties en kan daarbij op zijn manier naar voren treden. Dat doet hij uitermate uitstekend, zeker bij de jaarlijkse algemene beschouwingen bij zijn jaarverslag. Daarbij kan hij lijnen ontdekken in het patroon van de klachten van burgers ten opzichte van de overheid. Ik heb begrepen dat de Kinderombudsman ook aan belangenbehartiging zou kunnen doen in het belang van het kind. Kan de initiatiefneemster mij daar nader over berichten?

Ik sluit mij overigens van harte aan bij de vraag onder welk ministerie de Kinderombudsman gaat vallen en wat het precieze budget is. Met andere woorden: sturen wij een nieuw instituut binnen het instituut Nationale ombudsman de wei in zonder de middelen om werkelijk uit te groeien tot, zoals mevrouw Slagter zo fraai zei, een volwassen instituut dat krachtig kan opkomen voor de belangen van kinderen? Welk ministerie wordt hiervoor dus verantwoordelijk en wat is het budget?

Ik feliciteer nogmaals namens de fractie van GroenLinks de initiatiefneemster en ook de minister met dit voor zijn ministerie fantastische resultaat.

De heer Hamel (PvdA):

Voorzitter. Het doet altijd goed als in plaats van een minister een collega achter de regeringstafel zit ter verdediging van een initiatiefwetsvoorstel. Bij een initiatiefwetsvoorstel gaat het meestal over zaken die binnen de grote lijnen van het regeringsbeleid aan de aandacht ontsnappen of om onderwerpen waarvan op de departementen wordt gedacht dat die al afdoende zijn geregeld. Dit laatste is het geval bij de Kinderombudsman. Hierbij werd ervan uitgegaan dat alles goed geregeld is, maar werd vergeten dat het over kinderen gaat en niet over volwassenen. Willen kinderrechten echter inhoud krijgen, dan moet je vanuit de optiek van kinderen op de naleving toezien en niet vanuit die van volwassenen.

Het is te danken aan het doorzettingsvermogen van de indienster, en de constructieve wijze waarop zij de afgelopen tien jaar is omgegaan met de kritiek op haar initiatief, dat wij nu kunnen spreken over de Kinderombudsman. Al bestaat er geen verplichting tot het instellen van de Kinderombudsman, toch is het bijna onvermijdelijk om daartoe over te gaan als je daadwerkelijk invulling wilt geven aan het Kinderrechtenverdrag. Het is niet voor niets dat het VN-Kinderrechtencomité al tien jaar lang de dringende aanbeveling doet om in Nederland te komen tot het oprichten van het instituut Kinderombudsman. Dankzij de inspanningen van mevrouw Arib kunnen wij daar nu gelukkig ook handen en voeten aan geven. Daarvoor wil ik haar namens mijn fractie hartelijk bedanken.

Het heeft lange tijd geduurd voordat de vorm van het wetsvoorstel overeenkwam met de wensen van allerlei personen, groeperingen en instituten. Grappig genoeg onderschreven zij allemaal het belang van de Kinderombudsman, maar waren de verschillen van inzicht groot over hoe die Kinderombudsman eruit moest zien. Deze verschillen van inzicht komen voort uit de zorg dat het eigen doel dat men nastreeft met de Kinderombudsman niet bereikt zal worden als wordt voldaan aan de doelstellingen van anderen. Ook wordt er aan getwijfeld of bij de realisering van sommige doelen nog wel voldoende effectief kan worden opgetreden in het kader van het Kinderrechtenverdrag. Van een geheel andere orde was de discussie of het nu vanuit het gouvernementele, vanuit het professionele dan wel het representatiesilhouet moest worden gekeken. Ook de associatie die gemakkelijk wordt gemaakt bij de Kinderombudsman: klachten, jeugdzorg dus weer een nieuw loket, belemmerde een open discussie.

Mijn fractie denkt dat het takenpakket zoals dat nu is opgenomen in het wetsvoorstel evenwichtig en werkbaar is en als het ware het gezicht van de rechten van kinderen is. Het is de Kinderombudsman die in de gaten moet houden of bestuursorganen en privaatrechtelijke organisaties niet alleen inhoud geven aan de rechten van het kind maar deze ook bevorderen. Het instituut staat of valt met de taak om bij klachten als een soort last resort dienst te doen. Dit is in onze ogen de navelstreng met de doelgroep. Doel is om, aan de hand van de individuele dossiers, eventuele trends te signaleren of structurele problemen op te sporen, die nu niet worden gezien omdat ze individueel worden afgedaan. Aan de hand van diezelfde dossiers kan de Ombudsman al die ervaringen die tot nog toe binnen de instellingen blijven inventariseren en vertalen in concrete adviezen en maatregelen. De behandeling van klachten is voor de Kinderombudsman zelf ook een goede spiegel om in te kijken of die zijn positie nog waarmaakt.

Het gevraagd en ongevraagd advies geven aan regering en parlement vloeit hier logischerwijs uit voort. Hetzelfde kan gezegd worden van het voorlichting geven over de rechten van jeugdigen.

Wij denken dat het om meerdere redenen uiterst functioneel is dat het instituut Kinderombudsman onderdeel wordt van de Nationale ombudsman en dus van Binnenlandse Zaken. Wel hebben wij daarbij een vraag. Waarom wordt het zo ingewikkeld geregeld? Waarom heeft de indienster er niet voor gekozen om de taken van de Kinderombudsman, zoals nu verwoord in het wetsvoorstel, rechtstreeks op te dragen aan de Nationale ombudsman om vervolgens te bepalen dat hij dit pakket aan taken dient te delegeren aan een substituut-ombudsman? Was dit het functioneren binnen het bureau van de Ombudsman niet ten goede gekomen? Is het dan niet gemakkelijker om bijvoorbeeld, als de Kinderombudsman gedurende langere tijd zijn taak niet kan uitoefenen, de Nationale ombudsman daar formeel uitvoering aan te laten geven? Nu moet hij dit opdragen aan een andere substituut-ombudsman. Een substituut-ombudsman die, voor zover wij weten, er helemaal niet is. Maar los daarvan, waarom kan die substituut het beter dan de Nationale ombudsman zelf?

Aangegeven wordt dat de Nationale ombudsman, als een klacht betrekking heeft op privaatrechtelijke organisaties, niet kan handelen als volwassenen met het oog op de rechten van een kind een beroep op hem doen. Immers hij heeft niet de mogelijkheid om private organisaties aan een onderzoek te onderwerpen omdat dit alleen aan de Kinderombudsman is toegestaan. Het lijkt erop dat er een soort onnodige fire wall binnen het instituut wordt gecreëerd. Dat is toch niet erg functioneel als je bedenkt welke kennis binnen dit instituut aanwezig is.

Een ander aspect dat enige vragen oproept bij mijn fractie is dat niet alleen kinderen maar ook ouders en verzorgenden met het oog op de rechten van het kind een beroep kunnen doen op de Kinderombudsman. De legitimatie om te komen tot een Kinderombudsman is toch juist om uit de optiek van het kind het toezicht uit te oefenen en dat een dergelijke optiek een andere aanpak en werkwijze vraagt dan die bij volwassenen. Verdraagt deze kindgerichte aanpak het om naast kinderen ook volwassenen behulpzaam te zijn? Zou het niet effectiever zijn geweest als de Kinderombudsman de klachten van kinderen en de Nationale ombudsman die van volwassenen zou behandelen? Zou met een dergelijke taakafbakening niet op een gemakkelijke wijze tegemoet worden gekomen aan de kanttekening die het Collegiaal Overleg Lokale Ombudsmannen maakt bij het wetsvoorstel?

Ook zouden wij willen weten hoe de taakuitoefening van de Kinderombudsman voldoende tot zijn recht kan komen en er voldoende tijd en mogelijkheden zijn om binnen de forse taakstelling voldoende ruimte te vinden om de kind gerichte aanpak te effectueren.

Tot slot vraag ik aan de minister in zijn rol als adviseur op welke wijze het beste begrotingstechnisch uitdrukking kan worden gegeven aan de bijzondere rol van de Kinderombudsman. Bij de behandeling in de Tweede Kamer merkte hij op dat als men van mening is dat er onvoldoende middelen ter beschikking worden gesteld, dit altijd kan worden gecorrigeerd door middel van het budgetrecht. De vraag die bij mijn fractie leeft, is of dit wel de meest verstandige weg is om dit medium toe te passen binnen de begroting van toch één instituut. Het ondersteunende werk van de beide ombudsmannen loopt toch voor een belangrijk deel parallel en kan elkaar versterken. Zijn er wellicht andere mogelijkheden om een goede taakuitvoering van de Kinderombudsman te garanderen? Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw Dupuis dat er een zekere mate van duidelijkheid moet ontstaan en dat er geen ruzie binnen het instituut kan ontstaan.

Ik wacht de antwoorden van de indienster en onze adviseur de minister met belangstelling af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven