Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties (31813, R1873).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Justitie welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst wil ik duidelijk maken dat mijn fractie verheugd is dat met dit wetsvoorstel het Nederlanderschap geregeld wordt voor mensen die vóór 1 januari 1985 zijn geboren als kind van een Nederlandse moeder en een niet-Nederlandse vader. Deze omissie in de wetgeving heeft al te lang geduurd, maar nu wordt hun situatie gelukkig gelijkgetrokken met die van kinderen van Nederlandse vaders. Dat is tevens het laatste positieve punt dat onze fractie uit dit wetsvoorstel haalt. Het overige deel is namelijk gericht op het terugdringen van de dubbele nationaliteit, wat onze fractie een onwenselijke ontwikkeling vindt.

"Er is niet één Nederlandse identiteit". Deze woorden kwamen het alom gewaardeerde lid van het Koninklijk Huis duur te staan. De opmerking zou onze cultuur onrecht aandoen en ons in ons oranjegevoel aantasten. Maar drukte deze opmerking niet een breed gedeelde waarneming uit, ingegeven door de tijdgeest en door de manier waarop burgers nu in de wereld staan? Prinses Maxima belichaamt wellicht de moderne mens, thuis in meerdere landen en culturen, een identiteit opgebouwd uit elementen van verschillende achtergronden en ervaringen.

Dat nationale identiteiten wellicht wat minder precies samenvallen met de burgers van een land, past in deze tijd van grensoverschrijdend wonen, werken, studeren en liefhebben. Steeds vaker voelen mensen zich met meerdere landen en culturen verbonden. Onze fractie is van mening dat de ontwikkeling naar transnationale identiteiten die dit oplevert, niet bestreden of belemmerd moet worden door vast te houden aan de eis dat een burger maar één nationaliteit mag aannemen. Hoe dan ook, leidt de afstandseis ertoe dat mensen voor een dilemma worden geplaatst, en één deel waarmee ze zich verbonden voelen, geweld moeten aandoen.

Dit kabinet heeft ervoor gekozen om de afstandseis juist meer in ere te herstellen door meer groepen voor die keuze te plaatsen. Het is een tegengestelde beweging aan de tijdgeest, maar ook aan de ontwikkelingen in de meeste Europese landen, die er wel voor kiezen om mensen een dubbele nationaliteit te gunnen.

Onze fractie is niet overtuigd geraakt van de argumenten vóór de verruiming van de afstandseis en de terugdringing van de meervoudige nationaliteit. Verdragsrechtelijk is Nederland geenszins verplicht om dit uitgangspunt te hanteren, wat ook al duidelijk wordt door de andere keuze die de landen om ons heen maken. Kan de regering toch nog eens duidelijk maken waarom ze kiest voor dit achterhoedegevecht? En waarom ze niet het advies van de ACVZ volgt van anderhalf jaar geleden om aansluiting te zoeken bij de – ik citeer – "overgrote meerderheid van Europese landen die bij de verwerving van nationaliteit het niet meer van belang achten of daardoor meervoudige nationaliteit ontstaat"?

De regering noemt als belangrijkste argument dat een rechtspositie van een burger helderder wordt met één nationaliteit. In de nadere memorie van antwoord noemt ze dat in het belang van de overheid én de burger. Ten aanzien van burgers lijkt het onze fractie logischer om de keuze bij henzelf te laten: kiezen ze voor eenvoud ten koste van een tweede nationaliteit, of geven ze de voorkeur aan een dubbele nationaliteit, ondanks een wat ingewikkelder burgerschap? De regering sprak ook van de rechtsordelijke betekenis tussen de staat en het individu. Dat heeft ze voor onze fractie niet duidelijk genoeg kunnen onderbouwen. Een Nederlander heeft in Nederland immers net zo veel plichten met of zonder een tweede nationaliteit. Graag een nadere onderbouwing.

Steeds meer verdragsstaten zijn uitgetreden bij het verdrag ter bestrijding van meervoudige nationaliteit. Overweegt Nederland dat ook te doen? Zo nee, waarom niet? Kan de regering toch nader dat overheidsbelang toelichten, dat er zou zijn bij de terugdringing van de meervoudige nationaliteit? Dat belang moet namelijk opwegen tegen het belang van, in dit geval, tweedegeneratiemigranten die een band met twee landen hebben. Zij wonen al in Nederland van jongs af aan, vanaf hun vierde levensjaar en moeten een pijnlijke band doorsnijden. Om hen daartoe te dwingen, moet daar een ander belang tegenoverstaan.

De regering meent dat het risico niet groot is dat deze migranten geen afstand zullen doen, omdat ze nu eenmaal al zo lang in Nederland wonen. Waar baseert de regering deze aanname precies op? De ACVZ en de WRR concluderen in hun onderzoeken immers dat een serieus deel van de optanten waarschijnlijk zal afzien van het Nederlanderschap. Waarom zou het feit dat de Nederlandse overheid hen dwingt te kiezen, er niet toe kunnen leiden dat ze voor het andere land kiezen? Graag een onderbouwing voor de verwachting van de regering dat dit niet zal gebeuren.

Bij de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in 1997 stelde de regering er groot belang aan te hechten dat en ik citeer: "op zijn minst migranten van de tweede generatie geen vreemdelingen meer blijven, maar volledig integreren in het politieke en maatschappelijke leven van de Staat waarin zij van kinds af aan wonen". Destijds was de regering ervan overtuigd dat het voordeel van hun volledige integratie ruimschoots opweegt tegen een mogelijk nadeel van een meervoudige nationaliteit. Is de regering deze mening nu niet meer toegedaan? Acht de regering de Nederlandse nationaliteit niet cruciaal voor de participatie? Graag een antwoord.

De tweedegeneratiemigranten die hier vanaf hun vierde jaar wonen, zijn hier volkomen thuis. In hun beleving verschilt hun band met Nederland nauwelijks van die van tweedegeneratiemigranten die hier geboren zijn. De laatste groep wordt niet gevraagd afstand te doen, de eerste wel. Welke rechtvaardiging is er voor deze ongelijke behandeling? De regering stelt in de memorie van antwoord dat ze de identiteit van de hier geborene wil respecteren, maar waarom geldt dat dan niet voor de tweede generatie die hier niet is geboren? We zijn verdragsrechtelijk verplicht om de hier geborenen een meervoudige nationaliteit toe te staan, is dat misschien de enige reden voor de ongelijke behandeling? Destijds was het echter juist de reden om de andere tweedegeneratiegenoten hetzelfde te behandelen als de hier geboren tweede generatie. Ook het onderscheid dat door de afstandeis bij de tweedegeneratieoptanten ontstaat met kinderen die met hun ouders mee naturaliseren – en die dat dus niet hoeven te doen – is niet goed uit te leggen.

De effectieve band is het sleutelwoord voor de regering. Het blijft voor ons de vraag wie het criterium daarvoor mag bepalen. Een affectieve band alleen vindt de regering niet voldoende, maar zou dat in elk geval niet ook medebepalend moeten zijn? De effectieve band is in andere opzichten ook weer niet heilig voor de regering, getuige de wens om de effectieve nationaliteit in te trekken op gronden van openbare orde. Zo blijft een genaturaliseerde Nederlander altijd een soort tweederangs-Nederlander omdat er een voorwaardelijk karakter aan kleeft. Dat getuigt naar mijn mening niet van een consistente redenering en het bevordert evenmin de integratie.

Concluderend. Mijn fractie heeft de indruk dat de regering alleen nog meervoudige nationaliteit wil toestaan voor zover ze dat op internationaalrechtelijke gronden verplicht is. Ofschoon de regering terecht heeft opgemerkt dat niet in alle Europese landen meervoudige nationaliteit ruimhartig wordt benaderd, valt wel te stellen dat de Nederlandse tendens om die meervoudige nationaliteit te beperken tegen de stroom ingaat. Niettemin stelt de regering te hechten aan Europese afstemming van nationaliteitsregels. Mijn fractie ziet niet zo veel mogelijkheden tot afstemming, laat staan harmonisatie als iedereen hardnekkig aan zijn eigen standpunt vasthoudt.

Het is dus de vraag welk belang de regering hecht aan mogelijke Europese afstemming, ook als dat misschien iets moet kosten. Wat leren wij verder van ontwikkelingen in andere landen? De regering spreekt over uitwisseling van informatie. Betekent dat ook dat Nederland nadrukkelijk zal kijken naar de effecten van de tendensen in andere landen? Leidt het ruimhartig toestaan van meervoudige nationaliteit met andere woorden inderdaad tot problemen voor een heldere rechtspositie of bevordert het toch de integratie? En integratie is wel een doelstelling die wij allemaal onderschrijven.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Voorzitter. De strekking van mijn betoog zal niet erg verrassen, na de verhandeling van GroenLinks. Wij zitten grotendeels op dezelfde lijn.

De bezwaren van de SP-fractie tegen dit wetsvoorstel zijn van drieërlei aard.

Ons eerste bezwaar is wetstechnisch. De Eerste Kamer wordt wederom voor een dilemma gesteld. Hier ligt een wetsvoorstel dat een bijzonder wenselijke en vanuit het oogpunt van antidiscriminatiewetgeving zelfs noodzakelijke wijziging doorvoert. Dit maakt het op zichzelf al onmogelijk om tegen dit wetsvoorstel te stemmen. Doordat deze bepaling is gekoppeld aan de andere voorstellen, kan de Eerste Kamer eigenlijk geen kant op. Dat is hier al eerder opgemerkt.

Ons tweede bezwaar heeft te maken met de effectiviteit van de wetgeving. Het aantal mensen dat door deze wetswijziging geen dubbele nationaliteit meer zal hebben, is klein. Er is een groot aantal uitzonderingen op de afstandseis: een stuk of 9 bij naturalisatie en een stuk of 4 bij optie. Dat maakt de wet lastig kenbaar voor de burger en de ambtenaar van de burgerlijke stand. Juist omdat de wet niet voldoende bekend was bij de ambtenaren van de burgerlijke stand en bij de mensen die het betrof, was reparatie van de wet nodig met betrekking tot kinderen die voor 1985 zijn geboren uit een Nederlandse moeder. Nu komt er dus weer een wijziging die een klein aantal mensen betreft en die de nodige implementatieproblemen met zich zal meebrengen. De vraag is of het voordeel dat het kabinet kennelijk in deze wijziging ziet, opweegt tegen de nadelen.

Het zwaarste punt dat de SP naar voren wil brengen, is dat zij zich niet kan vinden in het beoogde doel van de wijziging: het verminderen van het aantal mensen met een dubbele nationaliteit. Dit wetsvoorstel zet meervoudige nationaliteit negatief neer, terwijl de landen van de Raad van Europa steeds meer juist de positieve kanten van meervoudige nationaliteit inzien. Nederland bevindt zich dus "in een nare achterhoede", zoals Jessurun d'Oliveira het uitdrukt. Op dit punt zal ik nader ingaan.

Het wetsvoorstel beoogt het aantal mensen met een meervoudige nationaliteit te beperken door uitbreiding van de plicht om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Op pagina 5 van de memorie van antwoord aan deze Kamer ontkent de minister dit. Op pagina 6 valt echter te lezen: "Beperking van meervoudige nationaliteit bij verlening van het Nederlanderschap is, in het spoor van het hierboven genoemde verdrag, de hoofdregel van de Rijkswet op het Nederlanderschap." Is beperking van die meervoudige nationaliteit nu wel of niet het doel van de wetswijziging?

De minister noemt bij herhaling als argumenten "de eenheid van rechtsorde" en "een heldere rechtspositie". De SP wil graag weten wat de minister verstaat onder "eenheid van rechtsorde". Wat is daarvan het voordeel in een multiculturele samenleving? Wat is er onhelder aan de rechtspositie van een inwoner van ons land die in het bezit is van een dubbele nationaliteit? Gesteld wordt: "Meervoudige nationaliteit kan licht tot moeilijkheden aanleiding geven met betrekking tot onderwerpen als bescherming en bijstand vanwege diplomatieke onderscheidenlijk consulaire vertegenwoordigers, verblijf en vestiging, dienstplicht, fiscale verplichtingen en gebruik van financiële voorzieningen."

Dat ís een antwoord. De SP kan begrijpen dat de regering het misschien ongewenst acht dat een Nederlander in een ander land onder de wapenen wordt geroepen. Dat kan een Turkse jongen inderdaad overkomen. Zover mij bekend is, wordt dat probleem echter ook ondervangen door het Verdrag van Straatsburg, want dat bevat ook bepalingen inzake militaire dienstplicht in geval van meervoudige nationaliteit. Hebben de andere door de minister genoemde problemen die ik net opnoemde, zich in de praktijk al voorgedaan? Ik zou daar graag iets over horen. Zijn er voorts uit onderzoek of uit de praktijk nog andere problemen met dubbele nationaliteit te noemen die zich daadwerkelijk hebben voorgedaan?

Ter onderbouwing van de uitbreiding van de afstandseis beroept de minister zich steeds op het Verdrag van de Raad van Europa van 1963 betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, maar hij beroept zich tevens op het Tweede Protocol bij dat verdrag. Dat aanvaardt bipatridie en staat dus haaks op het oorspronkelijke verdrag. Is de minister het met ons eens dat bestrijding van meervoudige nationaliteit in de landen van de Raad van Europa niet meer als dringend wordt gezien en dat, integendeel, ook de positieve kanten van de meervoudige nationaliteit worden ingezien?

Ter onderbouwing daarvan constateer ik dat op dit moment nog slechts Nederland, Denemarken, Noorwegen en Oostenrijk partij zijn bij het verdrag. Het verdrag is overigens uitsluitend van toepassing op de bij het verdrag aangesloten landen onderling. Door alle andere landen is het inmiddels opgezegd. Op dit moment gaat het dus, met uitzondering van Noorwegen, om landen van de Europese Unie en dus om burgers van de Unie. Tussen deze landen is inmiddels tot stand gekomen het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN). Nederland is sinds 2001 partij bij dit verdrag. Vindt de minister het nog steeds vanzelfsprekend om een beroep te doen op het oude verdrag dat inmiddels door veel staten is opgezegd?

Graag wil de SP-fractie hier nogmaals wijzen op de adviezen van de WRR, de ACVZ en de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) die er alle goed gemotiveerd op neer komen dat de afstandseis de emotionele waarde van afkomst ontkent, niet zinvol is en zou moeten worden losgelaten. Is de minister het met ons eens dat deze advieslichamen gezaghebbend zijn en dat er goede redenen moeten zijn, anders dan het oude verdrag van 1963, om van deze gelijkluidende adviezen af te wijken?

Alle in deze Kamer aanwezige partijen zijn voorstander van een goede integratie van vreemdelingen in ons land. Wij willen dat zij de taal spreken, werken en dat de kinderen het goed doen op school. Onderzoek wees jaren geleden reeds uit dat integratie in een nieuw land beter verloopt naarmate iemand beter geworteld is in de eigen cultuur. Dit wetsvoorstel negeert de emotionele kant van de verbondenheid door nationaliteit met het land van de ouders en voorouders. Het is als een chirurg die een lichaamsdeel amputeert en zich verwondert over de geestelijke pijn, het verdriet en de boosheid over de verminking, omdat er toch een mooie prothese voor in de plaats komt. Hoe rationeel juist ook, een dergelijke redenatie schaadt de patiënt, in dit geval de vreemdeling, die zijn nationaliteit tegen zijn zin moet opgeven. Ik weet zeker dat een van de leden van deze Kamer dit uit eigen ervaring kan onderschrijven. Zelf heb ik als kind jaren in Frankrijk gewoond. Ik heb mij echter steeds nadrukkelijk Nederlander gevoeld, hoewel ik in die tijd de Nederlandse taal nog wel verstond, maar nauwelijks meer kon spreken. Ik was volledig geïntegreerd en voelde me toch duidelijk Nederlands. In ons dorp in Frankrijk werd dat uitsluitend als positief benoemd. Het uitgangspunt dat mensen die kiezen voor het Nederlanderschap hun eigen achtergrond moeten verloochenen, schaadt ons inziens het integratiedebat.

Ik kom bij mijn vijfde en laatste vraag. Op grond van misdrijven tegen, kort gezegd, de veiligheid van de staat en andere essentiële belangen van het Koninkrijk, kan de minister het Nederlanderschap ontnemen. Dit is echter uitgesloten indien betrokkene daardoor staatloos wordt. In feite kan ontneming van het Nederlanderschap dus alleen plaatsvinden met betrekking tot mensen met een dubbele nationaliteit. Artikel 5, lid 2 van het EVN stelt dat staten zich doen leiden door het beginsel van niet-discriminatie van hun eigen onderdanen, ongeacht of zij deze nationaliteit door geboorte bezitten of later hebben gekregen. Is de minister het met de SP-fractie eens dat hoewel hier niet sprake is van een dwingend voorgeschreven bepaling, discriminatie te allen tijde dient te worden vermeden? De minister heeft er zelf op gewezen dat deze misdrijven uiterst zelden voorkomen. Deze zeer zeldzame gevallen zullen dus slechts bij bipatridie kunnen leiden tot de ontneming van het Nederlanderschap. Hier lijkt sprake van een uit mensenrechtelijk oogpunt zeer onwenselijke bepaling, die zelden of nooit tot iets zal leiden. Zou de minister in overweging willen nemen, deze bepaling buiten werking te laten?

Wij zien de antwoorden van de minister gaarne tegemoet.

Minister Hirsch Ballin:

Mijnheer de voorzitter. Allereerst wil ik degenen bedanken die niet het woord gevoerd hebben. Uit de schriftelijke voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel in de Kamer heb ik namelijk begrepen dat daaruit de instemming blijkt van hun fracties. Ik stel het buitengewoon op prijs dat deze fracties desalniettemin hier aanwezig zijn. Voor zover dat niet het geval mocht zijn, dan moet ik zeggen dat ik het betreur dat ik niet de gelegenheid krijg om degenen die toch overwegen tegen te stemmen, te overtuigen van de waarde om zich voor dit wetsvoorstel uit te spreken.

Ik zal mijn antwoord vervolgen. Daarbij zal ik allereerst tot uitdrukking brengen dat ik meen dat wat mevrouw Strik en mevrouw Quik naar voren brengen, hen helemaal niet hoeft te weerhouden van steun aan dit wetsvoorstel. Welnu, het wetsvoorstel is gevolgd op een langdurige discussie in Nederland over de richting van de ontwikkeling van de wetgeving aangaande het staatsburgerschap. Daarbij zijn twee dimensies van belang. De ene is een volledige inburgering, het belang dat wij daaraan hechten en dat gaandeweg meer profiel heeft gekregen.

Die inburgering wordt als het ware bezegeld met de verkrijging van het Nederlanderschap. Vandaar dat in het wetsvoorstel een regeling is opgenomen voor het verlies in het geval van gedragingen die een evidente breuk betekenen (misdrijf van zeer ernstige aard) met het Nederlandse staatsverband en zijn rechtsstelsel. Vandaar dat ook in het wetsvoorstel een plaats gegeven is aan de eis dat iedereen die het Nederlanderschap verwerft Nederlands kent. Ik merk vaak dat, als ik tegen mensen zeg dat dit geregeld wordt in het onderhavige wetsvoorstel, zich een zekere verbazing meester maakt van de betrokkene. De vraag die dan opkomt, is dan: hoefde je voordien geen Nederlands te kennen om Nederlander te worden? Ja, dat is inderdaad de situatie tot op heden. Dit betekent dat mensen het Nederlanderschap kunnen verwerven op grond van het feit dat zij op dat moment ingezetene zijn van de Caribische delen van het Koninkrijk, zonder die kennis van het Nederlands te hebben die hen in staat stelt om hun rechten uit te oefenen om als Nederlander in alle delen van het Koninkrijk, dus ook in Nederland, te wonen, dus ook zonder dat zij de officiële taal van het koninkrijksverband als geheel voldoende kennen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

U noemt het uitgangspunt dat de Nederlandse nationaliteit een bezegeling is van het feit dat je hier geïntegreerd bent. Wij hebben het hier over de tweede generatie migranten, de optanten die hier al vanaf hun vierde jaar wonen. Ik kan mij daarbij moeilijk voorstellen dat zij moeten bewijzen dat zij zich het Nederlands eigen zijn. De regering heeft echter ook altijd als uitgangspunt gehad dat de Nederlandse nationaliteit de integratie bevordert; die is niet alleen maar een "hoofdprijs" bij het bereikt hebben van een volledige integratie, maar de Nederlandse nationaliteit versterkt ook de integratie als zodanig. Kunt u daar eens op ingaan?

Minister Hirsch Ballin:

Zeker, dat zal ik graag doen. Dit betreft ook een van de punten die door mevrouw Strik aan de orde is gesteld. Ik ga daar dan ook graag op in. Wat de eerste opmerking betreft van mevrouw Strik in haar interruptie, merk ik op dat ik al iets had gezegd over de redenen voor het wetsvoorstel. Ik was bezig twee doelstellingen aan te geven, maar ik sprak nog over de eerste doelstelling. Mevrouw Strik heeft zojuist echter een vraag gesteld over de tweede doelstelling. Ik was het volgende aan het zeggen: de ene hoofdlijn is dat dit wetsvoorstel uitdrukking geeft aan de gedachte dat de verkrijging van het Nederlanderschap een bezegeling is van de inburgering. Ik voeg daaraan onmiddellijk het volgende toe naar aanleiding van de tweede vraag van mevrouw Strik. Jazeker, en ook in die zin stimuleert het, want als je dit niet als realiter bereikbare mogelijkheid neerlegt en bijvoorbeeld het Nederlanderschap zou onthouden aan de mensen die een gegronde reden hebben om geen afstand te doen van een ander staatsburgerschap, dan zou je belemmeren dat het Nederlanderschap een rol speelt in de inburgering. Maar ik gaf dus de argumenten voor de nieuwe verliesbepaling, namelijk gerelateerd aan bepaalde, zeer ernstige misdrijven, en ik gaf een argument voor het stellen van de taaleis. Ook mensen die in de Nederlandse Antillen of in Aruba wonen, krijgen met het verkrijgen van het Nederlanderschap het recht om overal in het Koninkrijk te wonen. Wij hebben ook in de praktijk gezien dat degenen die daar het Nederlanderschap hebben verkregen, bijvoorbeeld komend uit de Dominicaanse Republiek, vervolgens, zelfs zonder de lagereschoolkennis van het Nederlands die mensen meekrijgen wanneer zij in de Antillen of Aruba opgroeien naar Nederland komen – en dus echt zonder enige bruikbare kennis van het Nederlands – dan toch hier als Nederlander wonen. Dat bedoelde ik met het eerste punt uit de argumentatie achter het wetsvoorstel.

Dan kom ik op het tweede punt, de kwesties rondom de dubbele nationaliteit. Mevrouw Quik heeft daarover een opmerking gemaakt, waarbij zij verwees naar passages uit de toelichting. In de tweede passage werd verwezen naar iets wat een bestaand element is van de Rijkswet op het Nederlanderschap en wat niet verandert door deze wet, namelijk de hoofdregel van afstand van een nationaliteit die men bezit. Maar dit wetsvoorstel is absoluut niet bedoeld als een soort vendetta tegen de mensen met een dubbele nationaliteit. Ik onderken zeer wel de waarde van de gezichtspunten die naar voren zijn gebracht in het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. Ik heb bij alle gelegenheden binnen en buiten de Kamer, zoals bij de feestelijke gelegenheid waarnaar mevrouw Quik verwees in het begin van haar bijdrage – maar op de een of andere manier heeft wat ik bij die gelegenheid heb gezegd wat minder aandacht gekregen in de publiciteit – tot uitdrukking gebracht dat er wat mij betreft geen sprake van is dat wij een negatieve houding aannemen ten opzichte van de zeer vele mensen die om allerlei redenen in Nederland een dubbele nationaliteit hebben. Dus dit wetsvoorstel is absoluut niet bedoeld als een negatief signaal aan de mensen met een dubbele nationaliteit. Dat was wellicht wel het geval met een wetsvoorstel dat onder verantwoordelijkheid van het kabinet waarvan ik deel uitmaak is ingetrokken, maar het is niet het oogmerk van dit wetsvoorstel om daarmee een soort negatieve houding aan te nemen ten opzichte van de talloze mensen – rond 1 miljoen – in ons land die door geboorte, door de loop van hun levensgeschiedenis of door welke omstandigheden dan ook, naast het Nederlanderschap een andere nationaliteit hebben. Dus voor zover mevrouw Strik ook nog maar een moment zou hebben gedacht dat die gedachte bij mij zou leven, wil ik die graag categorisch hebben weersproken.

Dat brengt mij op de voordelen die eraan verbonden zijn om aan mensen die het Nederlanderschap verkrijgen te vragen om van een andere nationaliteit afstand te doen. Die vraag stellen wij niet – dat is een verschil met het ingetrokken wetsvoorstel – aan mensen die bijvoorbeeld een huwelijk met een Nederlander zijn aangegaan. Er zijn allerlei bezwaren aan verbonden als wij die eis ook ten opzichte van hen zouden stellen. Maar als het gaat om mensen voor wie de band met de Nederlandse rechtsorde dominant is en voor wie de andere rechtsorde van de nationaliteit die zij nog bezitten op de achtergrond is geraakt, is de vraag legitiem die wordt gesteld bij verkrijging, en dus in het wegnemen van een – overigens getalsmatig beperkte – anomalie tussen de optiesituatie en de situatie van verkrijging door naturalisatie dat dan afstand wordt gedaan van de andere nationaliteit. Ik hecht eraan om nogmaals te onderstrepen dat dat niet geschiedt met enig negatief voornemen ten aanzien van de mensen met een dubbele nationaliteit, maar wij moeten ons wel realiseren dat er ook in de praktijk problemen zijn, zoals die ook werden genoemd door mevrouw Quik, rondom de dienstplicht. Natuurlijk zou het wenselijk zijn dat ook andere staten op dit punt vrijheid bieden aan hun burgers, om afstand te doen van een nationaliteit of althans om een zekere vrijheid te laten aan hun burgers om bijvoorbeeld niet, terwijl zij in Nederland zijn opgegroeid, hier zijn geïntegreerd en zich voorbereiden op het beroepsleven in Nederland, in hun land van herkomst nog militaire dienstplicht te vervullen. Het zou in mijn ogen wenselijk zijn dat andere staten deze houding aannemen ten opzichte van hun burgers die als primaire nationaliteit het Nederlanderschap bezitten.

Ik geef een ander voorbeeld dan die welke al in de schriftelijke stukken zijn gekomen. Als wij alleen de schriftelijke stukken zouden herhalen, heeft een debat als dit immers weinig toegevoegde waarde. Uit het leven gegrepen, noem ik het voorbeeld van iemand die hier in Nederland criminele activiteiten heeft ontplooid, die zich aan de detentie weet te onttrekken en zich begeeft naar het land van herkomst. Ik heb hierbij een concreet geval in gedachte. Als er met dat land geen verdrag bestaat op grond waarvan dit land eigen onderdanen uitlevert, bevinden wij ons in de situatie dat iemand bij wie de Nederlandse justitie bij wijze van spreken de hand op de schouder zou willen leggen, niet naar Nederland kan worden gebracht om hier te worden berecht. Het kan dus zijn dat de bezwaren die nu nog aan de dubbele nationaliteit zijn verbonden, door een verdere ontwikkeling minder worden. Dat geldt bijvoorbeeld als men in dat geval eigen onderdanen wil uitleveren, zoals wij dat ook doen. Deze ontwikkeling is nog niet bereikt. In deze situatie is het een verstandige en redelijke keuze om het afstandsvereiste voorop te stellen, zonder dit op de spits te drijven. Dat doet dit wetsvoorstel ook niet.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Beide voorbeelden die de minister noemt, zijn oplosbaar. Turkse dienstplicht kan worden afgekocht. De minister doelt waarschijnlijk op Sadam B. Dat mag best worden gezegd, want wie kent hem tegenwoordig niet. Op dat gebied zijn wij al een heel eind op weg met Europese regelgeving. Dat staat helemaal los van de nationaliteit. Uitleveringsverdragen hebben eigenlijk niets met nationaliteit te maken. Ik vraag mij daarom nog steeds af welke praktische voorbeelden nog meer gegeven zouden kunnen worden die pleiten voor het afstand doen van de eigen nationaliteit.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb in de schriftelijke beantwoording al gesteld dat er een eenduidigheid ontstaat op een aantal punten die van belang kunnen zijn, al naar gelang de wetgeving van het land. Het is waar dat naar Turks recht de mogelijkheid bestaat om met een combinatie van een korte aanwezigheid in de Turkse krijgsmacht en het betalen van een som geld de dienstplicht te vervullen. Dat brengen wij ook onder de aandacht. Dit neemt niet weg dat de jongemannen die in deze situatie verkeren wel aanwezig moeten zijn en de som geld wel moeten betalen. Als zij daaraan niet hebben gedacht, bijvoorbeeld als de nationaliteit van generatie op generatie wordt geërfd en het besef van de tweede nationaliteit minder levendig is, dan onderwerpen zij zich aan sancties. Natuurlijk zetten wij de gesprekken daarover voort. Ik heb dit punt onder andere opgebracht in gesprekken met mijn Turkse collega. Ik heb daarbij naar voren gebracht dat dit misschien bij NAVO-lidstaten onder elkaar anders kan worden geregeld.

In antwoord op vragen van mevrouw Strik heb ik al gezegd dat de rechtsontwikkeling op dit punt niet ten einde is. Dit wetsvoorstel is geen voorstel dat op een of andere manier in extremen vervalt. De bestaande hoofdregel van de afstand wordt behouden op dit punt waar sprake is van een moeilijk uit te leggen discrepantie. Er worden geen pogingen gedaan om deze afstandseis op de spits te drijven. Er is geen enkele negatieve connotatie aan verbonden ten opzichte van de talloze gewaardeerde medeburgers die een dubbele nationaliteit hebben. Ik heb dit in alle stadia tot uitdrukking gebracht, onder andere met volledige instemming van de woordvoerders van de SP-fractie in de Tweede Kamer. Tegelijkertijd is er wel een beletsel opgeworpen voor het verkrijgen van het Nederlanderschap in een situatie waarin er bezwaren of bedenkingen zijn op het punt van deelname aan de samenleving, bijvoorbeeld door betrokkenheid bij staatsgevaarlijke terroristische activiteiten, of bijvoorbeeld als iemand het Nederlands helemaal niet kent.

Mijns inziens ligt er dus een wetsvoorstel voor dat echt evenwichtig mag worden genoemd en dat naar mijn overtuiging echt evenwichtig is. Ik zou het daarom op prijs stellen als die evenwichtigheid ook tot uitdrukking zou komen in de steun van de leden van de Kamer.

Er ligt nog een enkele vraag van mevrouw Strik over het ACVZ-advies. Ik heb al gezegd dat in dit advies veel waardevols te vinden is. Er zijn inderdaad ook ontwikkelingen in andere Europese staten die op een gegeven moment kunnen leiden tot een herijking. Dat is mijns inziens een reden te meer om de evenwichtige benadering te steunen van dit wetsvoorstel met deze oogmerken. De keuze voor het optierecht is niet bedoeld als iets om scherp te slijpen, maar wel om een grens te trekken die wat dichter ligt bij de bestaande situatie ten aanzien van de naturalisatie. Zowel bij de situatie onder artikel 6, eerste lid, onder e, als bij de situatie onder artikel 6, eerste lid, onder a geldt dat er in het algemeen geen effectieve band meer is met het land van de andere nationaliteit. Voor optanten die sinds hun vierde jaar toelating en hun hoofdverblijf in Nederland hebben, geldt in de afweging dat gevraagd mag worden met de doelstelling die aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt. Voor degenen die sinds hun geboorte in het Koninkrijk verblijven, leidt de afweging tussen respect voor bestaande en nieuw te verwerven rechten tot een andere uitkomst. Dit in verband met de gelijkenis van deze optanten met kinderen van de derde generatie, namelijk het recht op behoud van artikel 14 van het EVN en artikel 8 van het IVRK, en de vergelijking met de natualisandis die is geboren in het Koninkrijk.

Over het punt van de effectieve en affectieve band heb ik hopelijk al voldoende gezegd.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Wij zijn verdragsrechtelijk verplicht de meervoudige nationaliteit toe te staan aan wie hier is geboren. Dat heeft de minister ook gezegd. Daarom is er ook voor gekozen om de situatie van tweedegeneratiemigranten die hier al van kleins af aan wonen, gelijk te trekken met de situatie van hen die hier geboren zijn. Deze situaties lijken het meest op elkaar. Nu laat de regering dit los. Want, zo zegt de minister, "ik wil ze gelijktrekken met de naturalisandi", mensen die hier misschien op meerderjarige leeftijd naartoe zijn gekomen. Mijn vraag is steeds: wat is de rechtvaardiging om een gelijke behandeling op te heffen omwille van een verzwakking van de rechtspositie van tweedegeneratiemigranten?

Minister Hirsch Ballin:

Ik begrijp de argumenten van mevrouw Strik wel. Je kunt zeggen dat er bij het aanbrengen van een afgrenzing altijd een argumentatie mogelijk is die de vergelijkbaarheid net op een ander punt legt. Ik heb zo-even de argumenten gegeven waarom ik meen dat deze vergelijkbaarheid met naturalisandi de doorslag geeft. Ik wil erop wijzen dat dit allemaal niet afdoet aan de mogelijkheid dat er omstandigheden zijn waarin de afstandseis redelijkerwijs niet kan worden gesteld. Dat geldt natuurlijk ook bij deze optanten.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Kan de minister mij uitleggen wat er veranderd is, waarom de regering nu een andere keuze maakt dan zij tot nu toe heeft gedaan?

Minister Hirsch Ballin:

Ja, dat kan ik enigszins uitleggen. Ik zeg dit met een aarzeling die misschien moeilijk in de Handelingen is weer te geven. Ik vraag mij even af hoe mijn "ja" van zo-even in geschreven vorm klinkt. Een "ja" met aarzeling, ik probeer het maar even zelf te beschrijven, met een klankkleur die aangeeft dat er ook wel argumenten zijn in een andere richting. Bij het opstellen van dit wetsvoorstel hebben wij geprobeerd het evenwicht in de discussie te vinden en te bewaren. Sommigen zeggen dat er in bepaalde constellaties toch wel wat complicaties zijn aan dubbele nationaliteit. Dat is waar, vooral als zich dit van generatie op generatie voortzet. Dit kan het gevolg zijn van het recht van nationaliteit van de staat van herkomst. Dat is tenslotte de realiteit. Neem Marokko. Wij hebben verscheidene malen tegen de Marokkaanse collega's gezegd dat het toch wel mooi zou zijn als men een afstand kon introduceren. Dat betekent dus dat de afstandsvereiste niet kan worden gesteld voor de optanten in de situatie waarover mevrouw Strik spreekt. Voor andere landen kan het wel. Dan krijgen wij toch een kleine verruiming van de situatie dat men geen andere nationaliteit heeft dan de effectieve waar, zoals gezegd, enige voordelen aan verbonden zijn. Wij slijpen dit echter niet scherp. Dus, anders dan het ingetrokken wetsvoorstel, is het niet een zodanig ten strijde trekken tegen de dubbele nationaliteit dat wij problemen over mensen afroepen die in een levenssituatie terecht kunnen komen waarin de band met de staat van herkomst van belang is. In die afweging zijn wij hierop uitgekomen.

Volgens mij heb ik over de effectieve en de affectieve band voldoende gezegd, ook bij andere gelegenheden. Wat de vraag van mevrouw Quik over de onderliggende oogmerken betreft: ik hoop dat ik haar zorgen heb kunnen verminderen. Op de Turkse dienstplicht ben ik eveneens reeds ingegaan. Ik hoop dat ik de verhouding tot de integratie ook voldoende heb belicht. Laat ik er dit nog aan toevoegen, gelet op het betoog van mevrouw Quik die verwees naar haar eigen Franse verleden. Natuurlijk is het van enorme waarde als mensen ook een andere taal en cultuur kunnen begrijpen dan die waarvan ze de nationaliteit hebben. Mevrouw Quik heeft dit meegemaakt als Nederlandse in Frankrijk. Iemand in de omgekeerde situatie zal dit hopelijk ook zo kunnen ervaren. Dat maakt het in mijn ogen wenselijk om alle uitingen achterwege te laten die op de een of andere manier een negatieve klankkleur geven aan de aanwezigheid van het grote aantal gewaardeerde medeburgers met een meervoudige nationaliteit. Ik hoop dat wij met dit wetsvoorstel het evenwicht vinden tussen het toekennen van waarde en betekenis aan de verkrijging van het Nederlanderschap en het verminderen van enkele complicaties die kunnen optreden al naar gelang de mate van vrijheid die het land van de andere nationaliteit geeft, wordt beperkt, bijvoorbeeld wanneer mensen worden geconfronteerd met zo iets als de dienstplicht. Dat leidt tot beperkingen in de persoonlijke vrijheid rondom erfrecht of belastingrecht. Ik denk ook aan beperkingen uit het oogpunt van de rechtszorg, bijvoorbeeld in het geval van uitleveringssituaties.

Ik hoop hiermee de vragen in eerste termijn voldoende te hebben beantwoord. Ik zie uit naar de eventuele opmerkingen in tweede termijn.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Ik heb nog niet helemaal antwoord gekregen op mijn vraag over de antidiscriminatiebepaling in het Europees verdrag inzake nationaliteiten, met name met betrekking tot de ontneming van het Nederlanderschap aan mensen die een staatsgevaarlijk misdrijf plegen. Het gaat om een klein aantal mensen. Alleen mensen met een dubbele nationaliteit kunnen daardoor worden getroffen. Is dat geen discriminatie?

Minister Hirsch Ballin:

Discriminatie kan nooit los worden gezien van de redenen die er zijn om onderscheid te maken. Alleen dan is het discriminatie. Er is een gerechtvaardigd onderscheid in verband met het vermijden van staatloosheid. Het gaat om misdrijven die naar hun aard een breuk betekenen met de Nederlandse rechtsorde. De maatregel is inderdaad een vergaande. Vandaar ook de beperking, maar deze vindt een rechtvaardiging die in overeenstemming is met het Europees verdrag inzake nationaliteiten en het VN-verdrag ter voorkoming van staatloosheid. Ook andere landen hebben vergelijkbare regelgeving op dit punt. Het gaat om een limitatieve categorie, om kleine aantallen, maar dat lijkt me niet zozeer een bezwaar als wel dat het bevestigt dat het gaat om een maatregel die je alleen moet nemen in het geval van een regelrechte breuk met de Nederlandse rechtsorde.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Wat is het verschil tussen een Nederlandse terrorist en iemand met een dubbele nationaliteit, een bipatride terrorist?

Minister Hirsch Ballin:

Dat verschil is er in beginsel niet. Beide breken met de Nederlandse rechtsorde. De beperking komt voort uit onze verplichting om staatloosheid te voorkomen. Die beperking hebben wij te aanvaarden.

De voorzitter:

Dank. Wij zijn toe aan de tweede termijn van de Eerste Kamer. Het woord is aan mevrouw Strik.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik hoop dat hij mij straks ook kan bedanken, want mijn fractie steunt het wetsvoorstel, vooral vanwege het volgens ons zo belangrijke punt van de gelijktrekking van kinderen met een niet-Nederlandse ouder.

De minister heeft duidelijk aangegeven dat het wetsvoorstel niet is bedoeld als een negatief signaal richting mensen met een dubbele nationaliteit. Ik ben blij dat de minister dat expliciet stelt. De afstandseis geldt al als regel, maar die gold ook al als regel. Het punt is dat de afstandsregel ook wordt opgelegd aan bepaalde groepen die eerder op basis van goede redenen werden gevrijwaard van de afstandseis. Normaliter verwacht je bij een beleidswijziging, zeker bij een beleidswijziging waarbij rechten aan een bepaalde groep worden ontnomen, een onderbouwing met feiten, op basis van een onderzoek naar waarom het is misgegaan en waarom het nodig is om deze rechten aan die groep te ontnemen. Dat mist onze fractie bij deze wijziging. Ook omdat er misschien inzicht zou kunnen ontstaan of zou kunnen groeien wat dit betreft zou er sprake moeten zijn van een nadere onderbouwing. De minister noemt wel een aantal argumenten, maar die hebben steeds gegolden. Er zijn praktische oplossingen te bedenken voor de argumenten die hij noemt. Deels, denk aan de ontsnapte gedetineerde, betreft het heel kleine groepen. Het is de vraag of je daarvoor een algemene beleidswijziging moet invoeren. Onze fractie is dus nog niet overtuigd geraakt door de beantwoording van de minister. Een paar vragen zijn helaas nog niet beantwoord. Ik heb gevraagd naar de onderbouwing van de regering. Waarom verwacht de regering dat de optanten zullen kiezen voor de Nederlandse nationaliteit, terwijl op basis van WRR-onderzoek en ACVZ-onderzoek nadrukkelijk kan worden verwacht dat een serieus deel van de optanten niet zal kiezen voor de Nederlandse nationaliteit? Dit baart onze fractie zorgen. Straks krijgen we groepen vreemdelingen die eigenlijk helemaal thuis zijn in onze samenleving. Dat is slecht voor de integratie.

Ik heb ook nog een vraag gesteld over de Europese afstemming. De minister heeft aangegeven, ook in de schriftelijke beantwoording, dat hij vindt dat we allemaal onze standpunten moeten kunnen innemen, maar dat hij afstemming wel belangrijk vindt. Hoe kunnen wij de afstemming door middel van uitwisseling zo benutten, dat wij echt kunnen bekijken hoe het in de andere landen uitpakt? Zo kunnen we misschien een beetje af van de politieke stellingnamen en van de politieke denkbeelden die ons beleid bepalen. Zo kunnen we ook terug naar de feiten en de effecten en kunnen we bekijken welk beleid het beste is voor de integratie en voor de rechtspositie die iedereen het beste uit de verf laat komen.

Ik wil nog een opmerking maken over het voorwaardelijk Nederlanderschap. Mevrouw Quik heeft daar ook al op gewezen. Het is natuurlijk niet goed dat het Nederlanderschap een bepaalde voorwaardelijkheid heeft. Op het moment dat je ernstige misdrijven pleegt, dreig je het Nederlanderschap kwijt te raken. Mijn fractie is er evenwel blij mee dat het hier een heel beperkte groep betreft. Het gaat echt om ernstige en terroristische misdrijven. Daarom kunnen wij het ook billijken. Maar juist in het huidige klimaat zijn wij er bezorgd over dat als je deze weg inslaat, het een hellend vlak blijkt te zijn. Dan worden er steeds meer situaties in de wet opgenomen waarvan wordt gezegd: nu kunnen wij het Nederlanderschap ontnemen. Onzes inziens zou dit een zeer onwenselijke ontwikkeling zijn. Dan krijg je namelijk twee soorten Nederlanders. Daarmee kun je niemand insluiten in onze samenleving. Mensen zonder Nederlanderschap zullen zich dan altijd een buitenstaander blijven voelen. Met dit wetsvoorstel is dit niet gebeurd. Wij spreken de hoop uit dat het hierbij zal blijven.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Voorzitter. Ik heb maar de helft van de spreektijd van mevrouw Strik gevraagd, omdat ik al vermoedde dat ik naadloos kon aansluiten bij alles wat zij zou zeggen. Ik wil nog even aandacht vragen voor de effectiviteit van de wetgeving. Ik heb de minister betrapt op de zin "het gaat hierbij om een kleine verruiming waar enige voordelen aan zijn verbonden". Mijn vraag is of het alle wetgevende en uitvoerende arbeid waard is. Het wetsvoorstel bevat een gelijktrekking met betrekking tot kinderen van moeders die hier voor 1985 geboren zijn. Wij zullen het wetsvoorstel en die bepaling van harte steunen. Ik ben er ook blij mee dat de minister heeft gezegd dat dit wetsvoorstel geen negatieve connotatie heeft. Het wetsvoorstel draagt echter wel het gevaar in zich dat het negatief wordt opgevat. Daarom vond mijn fractie het ook belangrijk om hier het woord te voeren. Ik wil daarbij duidelijk zeggen dat mijn fractie noch voor, nog tegen de meervoudige nationaliteit is. Wij vinden dat mensen dat zelf moeten kunnen beoordelen. Ik denk dat een betere voorlichting noodzakelijk is. Als je gaat googelen, vind je alle voorlichting. Ik denk dat heel veel mensen zich niet heel erg bewust zijn van de mogelijkheden die zij hebben. Heel veel mensen weten niet wat er gebeurt met een dubbele nationaliteit. Ons standpunt is daarom dat mensen zelf mogen kiezen of zij afstand willen doen van hun nationaliteiten, nadat zij alle beschikbare informatie tot zich hebben genomen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik wil om te beginnen graag mijn dank uitspreken voor de woorden van herkenning die naar voren kwamen in de betogen van mevrouw Strik en mevrouw Quik en die voor hun fractie zo bepalend zijn dat zij het wetsvoorstel zullen steunen. Ik ben daar blij om en hoop dat de behandeling van dit wetsvoorstel bijdraagt aan enige rust ten aanzien van dit onderwerp. Ik ben mij zeer bewust van de toon en de soms verstrekkendheid van de voorstellen die de afgelopen jaren zijn gedaan op het gebied van het nationaliteitsrecht en staatsburgerschap. Het lijkt mij goed, juist in een samenleving die gebaseerd moet zijn en hoort te zijn op wederzijds respect voor ieder met wat haar of hem eigen is, als die tonen niet meer zo luid klinken dat ze de verstaanbaarheid van de burgers in onze samenleving aantasten.

Er is terecht opgemerkt dat er bepaalde onderdelen in het wetsvoorstel zitten die ergens een grens trekken waarvan je kunt zegen dat die ook net iets anders kan worden getrokken. Dart geldt echter voor meer wettelijke regelingen. Het is niet ongewoon in de wetgeving en het is ook het geval bij dit wetsvoorstel. Tegelijkertijd is het zo dat we niet de bedoeling hebben om hiermee de mogelijkheid om het Nederlanderschap te verkrijgen voor mensen bij wie het inburgeringsproces geconsolideerd is, te beperken of aan te tasten.

Mevrouw Strik vraagt of de afstandseis rondom de optie ertoe kan leiden dat mensen van wie je zou wensen dat zij wel opteren voor het Nederlanderschap dat toch achterwege laten. Wij hebben geen onderzoek met actuele gegevens op dat punt. Het is echter wel duidelijk dat deze afstandsplicht voor optanten betrekking heeft op mensen voor wie, in ieder geval in het overgrote deel van de gevallen, zal gelden dat de Nederlandse nationaliteit hun effectieve nationaliteit is en dat er geen affectieve band meer is met het land van herkomst. In dergelijke gevallen is het vragen van afstand redelijk en mogelijk ook in hun eigen belang, indien zij zich niet realiseren welke gevolgen op langere termijn verbonden kunnen zijn aan de andere nationaliteit. Ik noem het geval van de dienstplicht.

Dit neemt echter niet weg dat er uitzonderingen zijn, ook op deze afstandsplicht. Die gelden ook bij optie, net als bij verkrijging door naturalisatie. Wat mij betreft geldt hiervoor dat het nationaliteitsrecht zo dicht mogelijk zal moeten aansluiten bij de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkenen. Dat is de reden dat ik mij in gesprekken met bijvoorbeeld mijn Marokkaanse collega's die op dit terrein bevoegd zijn, heb ingezet voor het mogelijk maken van de afstand van het Marokkaans staatsburgerschap.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De minister zegt dat hij er geen onderzoek naar gedaan heeft. In mijn bijdrage verwijs ik echter naar onderzoeken die al gedaan zijn door de ACVZ en de WRR, waaruit blijkt dat de kans reëel is dat een serieus deel toch geen afstand zal willen doen en dus het Nederlanderschap verliest. De minister zegt dat er geen onderzoek naar is gedaan, maar kan hij deze uitspraken wegen tegen zijn eigen verwachting? Hij geeft een argument, maar het gaat om de verwachting wat het gedrag van de optanten zal zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb al gezegd dat er veel waardevolle dingen zitten in het rapport van de ACVZ. Het is best mogelijk dat er nog een verdere ontwikkeling plaatsvindt. Die ligt echter niet alleen aan ons, maar ook aan de ontwikkeling van de wetgeving in andere landen en het tot stand komen van internationale verdragen die complicaties wegnemen. Ik heb ook het punt genoemd van de consulaire en de diplomatieke bijstand. Ook daar is natuurlijk jurisprudentierecht over, ook van het Internationaal Gerechtshof. We hebben echter geen onderzoek daarnaar gedaan en dat kun je ook niet doen. Dan zou je een soort gefingeerde laboratoriumsituatie moeten creëren en dat gaat nu eenmaal moeilijk bij dit soort dingen. De uitzonderingen op de afstandsplicht gelden ook in het geval van de optie. Het risico van onwenselijke negatieve gevolgen is dus klein en is aanzienlijk kleiner dan bij de afstandseis zoals die vervat was in het ingetrokken wetsvoorstel ten aanzien van huwenden.

Mevrouw Quik heeft terecht opgemerkt dat ik geen grootse en dramatische effecten heb voorgespiegeld over de effecten van deze wetgeving. Dat is ook de reden waarom de Raad van State destijds bezwaar had gemaakt tegen het onder mijn verantwoordelijkheid ingetrokken wetsvoorstel. Daarin werd namelijk voorgespiegeld dat er zeer positieve effecten zouden zijn, terwijl we in feite moesten vrezen voor een situatie van langdurig hinkende rechtsverhoudingen staande huwelijk of extra complicaties in het geval zo'n huwelijk zou stranden. Daarom hebben we dat element van het ingetrokken wetsvoorstel niet overgenomen.

Betekent dit dat dit wetsvoorstel geen grote betekenis heeft? Nee, wel degelijk. Maar dan primair omdat het op een evenwichtige manier afkoerst op waar het ons eigenlijk om moet gaan bij de verkrijging van het Nederlanderschap. Namelijk met de volle staatsburgerlijke rechten en plichten die behoren bij het Nederlander zijn, deel uitmaken van onze rechtsorde door al diegenen wier levensloop ze daartoe heeft gebracht, doordat ze hier zijn opgegroeid, doordat ze hier zijn gekomen, doordat ze trouwen met een Nederlander en doordat ze zo vertrouwd zijn geraakt met onze samenleving dat ze de taal, het recht, de instellingen en de maatschappelijke tradities in dit land willen kennen en daar mede vorm aan willen geven.

Daarmee heb ik tegelijkertijd ook iets gezegd over de verhouding tussen herkomst en toekomst. Dat was de titel van mijn bijdrage aan de bijeenkomst die was georganiseerd door de WRR, waarbij ik aanwezig was in het goede gezelschap van een van de huidige leden van uw Kamer, mevrouw Meurs. Ik heb toen gesproken onder de titel Herkomst en toekomst. Die herkomst is in hoge mate verscheiden. Die heeft mensen hier gebracht die door welke situatie dan ook een enkelvoudige nationaliteit hebben of een meervoudige nationaliteit. Minstens een van de leden van uw Kamer die dit debat volgt, heeft een dubbele nationaliteit.

Ik heb zelf maar één nationaliteit, de Nederlandse nationaliteit. En dat terwijl ik een vader had die in een ander land is geboren en als vluchteling naar Nederland is gekomen, ten tijde van een regime, het Hitler-regime, dat zijn werk zo grondig deed dat het ook de nationaliteit ontnam van degenen die het land uit werden gewerkt. Aan die grondigheid is het toe te schrijven dat voor mij de vraag van één of twee nationaliteiten zich nooit heeft voorgedaan. Ik heb één nationaliteit.

Maar er zijn in uw Kamer en op vele plaatsen in het politieke en maatschappelijke leven mensen met een dubbele nationaliteit. Ook onder bewindslieden, niet alleen van het kabinet dat inmiddels in beperkte samenstelling verdergaat maar ook in vroegere Nederlandse kabinetten, zijn er bewindslieden met een meervoudige nationaliteit.

Ik denk dat het goed is om onder ogen te zien dat met een regeling zoals we die nu hebben voorgesteld, we proberen recht te doen aan mensen als burgers van dit land, als staatsburgers van dit land. Het heeft mij pijn gedaan dat er vanuit sommige hoeken heden en in het recente verleden over Nederlanders met een meervoudige nationaliteit wordt en is gesproken alsof zij tweederangsburgers zouden zijn. Dat zijn zij niet. Die indruk mag op geen enkele manier ontstaan en worden gevoed. Dit wetsvoorstel berust op de gedachte van volledig en onvoorwaardelijk respect voor alle Nederlanders: degenen die het zijn en degenen die het kunnen worden, zonder onderscheid. Dat is in overeenstemming met de uitgangspunten van ons constitutioneel bestel, waarvan ik het een voorrecht vind dat ik het heb mogen proberen te dienen met de verdediging van dit wetsvoorstel.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fractie van de VVD wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven