Aan de orde is de verkiezing van de eerste ondervoorzitter der Kamer.

De voorzitter:

Conform artikel 114 van het Reglement van orde dient ook deze verkiezing schriftelijk plaats te vinden.

Voor de functie van eerste ondervoorzitter is kandidaat gesteld de heer P.B. Boorsma.

(Hierna wordt tot schriftelijke stemming overgegaan.)

De heer Baarda:

voorzitter van het stembureau

Uitgebracht zijn 75 stemmen, waarvan 73 stemmen op de heer Boorsma, 1 op de heer Eversdijk en 1 blanco.

De voorzitter:

Aangezien de heer Boorsma de volstrekte meerderheid van stemmen op zich heeft verenigd, is hij verkozen tot eerste ondervoorzitter van de Kamer.

Ik dank de stemopnemers voor de verrichte werkzaamheden en wens de heer Boorsma van harte geluk met zijn benoeming tot eerste ondervoorzitter der Kamer.

Ik deel aan de Kamer mede dat volgende week de verkiezing zal plaatsvinden van een tweede ondervoorzitter, nadat daarvoor een kandidaat zal zijn gesteld.

Ik stel aan de Kamer voor, vooralsnog dezelfde commissies in te stellen als tijdens de afgelopen zittingsperiode. Ook daarover kan volgende week nader worden beslist.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mijnheer de voorzitter! In het overleg van de fractievoorzitters is het voorstel geboren en ook aanvaard om een afzonderlijke JBZ-commissie in te stellen. Hierover heeft communicatie met de griffier plaatsgevonden.

De voorzitter:

Dit is Voorzittermij bekend. Voor deze commissie wordt nog een voorzitter gezocht. Volgende week zullen wij hierover een besluit nemen.

Geachte medeleden! Ik ben de Kamer buitengewoon erkentelijk voor de wijze waarop zij mij heeft aangewezen tot haar voorzitter. Ik wil u eerlijk zeggen dat ik met deze benoeming zeer verguld ben. Er wordt wel eens getwijfeld aan de mate van representativiteit van de Kamer, gelet op de opkomst bij de verkiezingen van provinciale staten. Wat daarvan ook moge zijn, aan deze verkiezing en aan die van de ondervoorzitter heeft in ieder geval 100% van de leden deelgenomen. Slechts een enkeling heeft zich aan het uitbrengen van een geldige stem onttrokken. Wat dat betreft is de verkiezing representatief.

Dat neemt niet weg dat ik wel enig begrip heb voor opmerkingen die door de voorzitters van de fracties van D66 en de SP, de heren Schuyer en Ruers, zijn gemaakt. Daar staat echter tegenover dat het voor de representativiteit van het voorzitterschap wel iets voor heeft, wanneer een verkiezing geen nek-aan-nekrace is tussen representanten van twee fracties die beide de eer van het voorzitterschap voor zich opeisen. Dat heeft deze keer bepaald wel tot de mogelijkheden behoord, wanneer er niet tot een vergelijk was gekomen, waarover mevrouw Van Leeuwen de Kamer heeft ingelicht. Dit vergelijk komt voor verantwoordelijkheid van de fracties die het overleg hebben gevoerd. Ik begrijp, dat zeg ik aan het adres van de heer Ruers, dat hij de uitkomst daarvan niet voor zijn rekening neemt. Misschien dat daar in de toekomst nog eens over zal moeten worden gesproken. Ik schuif daarmee die verantwoordelijkheid niet af.

Als mevrouw Van Leeuwen zegt dat er een termijn is, dan is die natuurlijk niet buiten mij om totstandgekomen. Die verantwoordelijkheid neem ik dus ook voor mijn rekening. Ik heb dat mede kunnen doen, omdat ik mij zeer wel realiseer dat, ook al kent deze Kamer geen leeftijdsgrens naar boven – naar beneden nog net wel – men toch in het oog moet houden welke leeftijd men heeft bereikt voordat men een functie weer voor een volle periode van vier jaar aanvaardt. In mijn geval heeft dat mijn positie vereenvoudigd.

Ik ben een groot deel van mijn werkzame leven advocaat geweest. Als advocaten hun werk goed verstaan, proberen zij niet alleen procedures te winnen, maar proberen zij ook wel eens te vermijden dat zij procedures verliezen. Dan komt een schikking tot stand. Mij is altijd gezegd dat een goede schikking deze is, waarvan de partijen op het moment dat zij haar sluiten tandenknarsend van mening zijn dat zij te veel hebben toegegeven – in die fase bevind ik mij misschien wel nu – maar waarmee de partijen na verloop van enige tijd toch vrede hebben. Ik hoop dat ik die situatie zal bereiken.

Rest mij nog om mij te verontschuldigen tegenover het stembureau, dat het deze keer wel bijzonder lastig was om iedere keer een zo lange naam uit te spreken. Ik geef de CDA-fractie in overweging om na te gaan of een volgende kandidaat niet over een zo kort mogelijke naam kan beschikken; wellicht volstaan vijf letters.

Ik wil, omdat ik twee jaar geleden, op 11 maart 1997, al iets heb verklaard omtrent mijn beweegredenen, die niet herhalen. Ik waardeer het buitengewoon dat ik in staat ben gesteld om deze functie voor een overzienbare termijn voort te zetten. Ik hoop dat te doen op een wijze die de Kamer het gevoel zal geven dat ik opkom voor de belangen van de Kamer als geheel, dat ik opkom voor de belangen van de leden, dat ik niet meer opkom voor de ene groep dan voor de andere en dat ik mij daarbij wel zal laten leiden door mijn eigen politieke overtuiging. Dat hoort nu eenmaal bij het werkzaam mogen zijn in een democratisch bestel. Dat zal ik ook doen, maar ik zal naar buiten toe de belangen van deze Kamer, van de leden en als het even kan van het land laten prevaleren boven persoonlijke gevoelens en opvattingen. Die zal ik, met veel genoegen overigens, wel in mijn eigen fractie blijven uitdragen, want dat is het voorrecht van werkzaam te mogen zijn in een democratie.

Mevrouw Van Leeuwen heeft gewezen op gewijzigde politieke verhoudingen. Het is ook het voorrecht van een democratie, dat de politieke verhoudingen zich wijzigen naar het inzicht en de opkomst van de kiezers. Dat hoort erbij en het is een voorrecht in een dergelijke situatie te mogen leven. Dat brengt met zich dat men dan ook aanvaardt dat dat tot gewijzigde verhoudingen kan leiden. Dat is alles beter dan wanneer men in een land zou moeten leven, waarin de verhoudingen zich niet zouden kunnen wijzigen. Met deze woorden wil ik mijn korte toespraak besluiten, met, nogmaals, een hartelijke gelukwens aan het adres van de eerste ondervoorzitter, met wie ik hartelijk hoop samen te werken, zoals ik dat in de vorige periode heb kunnen doen met de beide ondervoorzitters, die mij toen terzijde hebben gestaan. Ik verheug mij op volgende week, wanneer het trio zal worden vervolmaakt door de aanwijzing van een tweede ondervoorzitter.

(Applaus)

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Schuurman.

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Nu ik de eerste woordvoerder ben nadat u tot voorzitter van de Eerste Kamer bent benoemd, wil ik u eerst van harte met uw benoeming feliciteren. Dat geldt ook voor de heer Boorsma.

Mijnheer de voorzitter! 18 en 19 mei heeft de Eerste Kamer zeer langdurig vergaderd. In de vroege morgen van 19 mei werd een beslissing genomen, waarvan in de loop van de dag duidelijk werd dat het een ingrijpende beslissing was, want wij werden in de loop van die dag geconfronteerd met een kabinetscrisis. Daarop volgde vanzelfsprekend een discussie in de Tweede Kamer, waarbij ook de rol van de Eerste Kamer ter sprake kwam. Ook in het publieke debat hebben wij er allemaal kennis van kunnen nemen dat de Eerste Kamer op de een of andere manier bij de recente kabinetscrisis werd betrokken.

Het leek mij juist om ook als Eerste Kamer naar de rol van de Eerste Kamer in die recente kabinetscrisis te kijken. Daarom vraag ik u verlof om op grond van artikel 139 van het Reglement van orde van de Eerste Kamer van de Staten-Generaal de minister-president te interpelleren over de rol van de Eerste Kamer in de recente kabinetscrisis. Indien de Kamer mij daartoe verlof geeft, zal ik nog hedenmiddag u de vragen die ik aan de minister-president wil stellen, doen toekomen.

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mee, dat wij in het College van seniorenVoorzitter hebben nagegaan of het mogelijk is om aan het verzoek van de heer Schuurman in die zin te voldoen dat de interpellatie nog vandaag zou kunnen plaatsvinden. Dat bleek niet het geval. Als de Kamer in het houden van deze interpellatie bewilligt, zal deze aanstaande dinsdag worden gehouden.

Ik stel voor, het verzoek van de heer Schuurman in te willigen en volgende week dinsdag de interpellatie te houden. De vragen zullen de leden als bijlage bij de agenda worden toegezonden. Zij zullen ook tevoren worden toegezonden aan de minister-president.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik deel mee dat het College van senioren om 15.00 uur bijeenkomt. In de hall is er nu gelegenheid voor de leden en hun genodigden om nader kennis te maken en, zoals mijn voorganger Thurlings destijds zei, uiting te geven aan hun emoties.

Sluiting 14.31 uur

Naar boven