Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 1999 (26200 IV).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Grol-Overling (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil graag een korte tour maken langs 17,5 jaar lidmaatschap van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken. In 1983 was er bij de rondetafelconferentie een eerste contact met onze vrienden van de overkant. In 1986 hadden wij de status aparte van Aruba. Er waren twee toekomstconferenties daarginds, referenda op alle eilanden, talloze contactplannen, hetzij hier, hetzij daar, 17 begrotingen van plusminus 300 mln. per jaar, een aantal reorganisaties bij KABNA en recent de inlijving bij Binnenlandse Zaken met een aparte staatssecretaris enz. Veel verwachtingen, veel plannen, veel geld en weinig resultaten.

Het laatste contactplan in 1999, twee maanden geleden, is ronduit mislukt. De parlementariërs aan weerszijden van de oceaan waren het nergens meer over eens. De Nederlandse delegatie was het onderling verregaand eens. Voor de eerste keer in de geschiedenis is het contactplanverslag aan een bewindsman voorgelegd die er, begrijpelijk, een overigens bescheiden reactie op heeft gegeven. In die reactie komt opnieuw veel hoop voor, evenals "kleine lichtpuntjes" en vooral "de eigen verantwoordelijkheid". Verder staan daarin de woorden "afwachten" en "verwachten" naast de eerlijke erkenning dat het in de ontwikkelingsrelatie om meer dan 1000 projecten gaat die voor een belangrijk deel zonder integrale afweging op de Nederlandse Antillen zijn geformuleerd en door de Nederlandse regering geaccepteerd.

Voor ons ligt alweer een begroting. De inleiding gaat over – u raadt het al – een open dialoog, gewenste goede betrekkingen en vergroting van de zelfredzaamheid. Zij gaat echter ook al direct over het begrotingstekort op de Antillen, de zorgwekkende toestand in de Antilliaanse gevangenis, criminaliteit, stagnatie in de onderwijsvernieuwing en onduidelijkheid over de koninkrijksrelaties. Voor het overige wijkt de begroting weinig af van die van vorige jaren. Er zit weinig schot in. Pappen en nathouden! Op veel zaken kunnen wij de Nederlandse regering niet aanspreken, want die behoren tot de autonomie van de Antillen en Aruba.

Een nieuw feit is dat de verbinding met Ontwikkelingssamenwerking binnenkort beëindigd zal moeten worden, omdat de Nederlandse Antillen en Aruba na het jaar 2000 hun DAC-status verliezen. Dit is de paradox ten voeten uit. Het gaat niet goed. De hulpgelden zijn slecht besteed en lijken altijd onvoldoende. Het gaat echter zo goed en er is zoveel welvaart dat men nu echt niet langer meer voor ontwikkelingsgelden in aanmerking komt. Het is allebei waar: het gaat niet goed en het gaat wel goed. De inkomensongelijkheid is echter groot en de welvaart is er dus niet voor ieder. De verklaring is in wezen simpel, maar nogal schokkend: er is onvoldoende bereidheid of onvoldoende bestuurskracht om de welvaart zo te verdelen en aan te wenden dat wezenlijke overheidstaken, zoals zorg voor goed onderwijs, rechtshandhaving en sociaal beleid, worden vervuld. Het wordt dus duidelijk tijd voor een andere benadering: beperkter en meer volwassen. Met Aruba zijn we al enigszins op dat nieuwe pad gestart: afspraken over afbouw van de ontwikkelingsgelden op basis van een financiële sanering met behulp van het IMF. De Antillen hebben groot bezwaar tegen inschakeling van het IMF, maar willen rechtstreekse afspraken met Nederland over de sanering. Tot dusverre heeft de staatssecretaris zijn eis echter gehandhaafd en wij vinden dat volkomen terecht.

Voorzitter! Juist zoals bij Ontwikkelingssamenwerking het aantal landen dat hulp krijgt wordt verminderd, zou in de Antillen en Aruba het aantal projecten dienen te worden verminderd. Duizend ongecoördineerde, onsamenhan gende en vrijwel ongecontroleerde projecten in één jaar roepen associaties op met de verlanglijstjes van een permanent Sinterklaasfeest. "Hulpverslaving" noemt Edo de Haan het. Volwassen eilanden moeten zelf keuzes maken en nadenken over wat ze in een meerjarenplan zelf kunnen realiseren en waarvoor ze eventueel nog hulp uit Nederland nodig hebben. Nederland moet niet langer altijd weer klaar staan om gaten in wegen te repareren of gaten in begrotingen. Er moeten duidelijke afspraken komen over de terreinen, waarop Nederland ingeschakeld kan worden en de voorwaarden waaronder. Te denken valt aan hulp bij de opzet en de handhaving van deugdelijk bestuur, begrotingsdiscipline, justitie, en defensie. Tijdelijk zou ik daarbij ook onderwijs willen noemen, als een grondslag voor de emancipatie van de burgers, waarvan velen allochtoon zijn.

Voorzitter! Graag wil ik hier wat dieper ingaan op de onderwijsproblematiek. Er zijn kinderen met enorme achterstanden in het onderwijs. De allochtone kinderen komen vaak pas op oudere leeftijd voor het eerst in het onderwijs, als ze tenminste worden toegelaten. Op een aantal eilanden worden deze kinderen geweigerd en krijgen dan in het geheel geen onderwijs, met alle gevolgen van dien. Op sommige scholen worden de buitenlandse kinderen wel toegelaten, maar kunnen dan niet plaatsnemen in de groep die bij hun leeftijd past, omdat ze ofwel analfabeet zijn, of alleen maar Spaans spreken. Zo kunnen deze kinderen moeilijk integreren. Wij hebben in Nederland veel ervaring met achterstandsbestrijding en onderwijs in Nederlands als tweede taal. Natuurlijk zijn de omstandigheden anders, maar wellicht zou men in de Antillen en Aruba toch kunnen profiteren van onze ervaring op dit punt. Nederland zou er goed aan doen om geoormerkte middelen aan te bieden om het onderwijs werkelijk toegankelijk te maken voor álle kinderen. Ik denk daarbij ook aan spiegelfinanciering, waarbij de Antillen en Nederland ieder de helft betalen van een door de Antillen gewenst project, dat onderwijsachterstanden bestrijdt.

Mijnheer de voorzitter! Het is ons ook ter ore gekomen dat er op Sint Maarten een zestal illegale scholen zou bestaan. Is dit aan de staatssecretaris bekend? Wil de staatssecretaris bevorderen, dat alle kinderen op de eilanden onderwijs kunnen krijgen, ook als hun ouders illegaal op het eiland verblijven? Zonder onderwijs is er voor deze kinderen geen toekomst.

Mijnheer de voorzitter! Wij vernemen dat minister Hermans in mei naar de Antillen en Aruba zal reizen. Gaat hij iets doen voor het onderwijs aldaar? En als daar iets totstandkomt via de Nederlandse minister van onderwijs, uit welke middelen wordt dat dan betaald, die van OCW of die van Koninkrijksrelaties? Wordt er nog een vervolg gegeven aan de nota van 1993 "Samenwerken op het terrein van Onderwijs"? Het betreft hier een buitengewoon interessante samenvatting van de stand van zaken in het onderwijs op alle eilanden en alle niveaus. Intussen is er wel het een en ander veranderd. De aanvulling met Nederlandse leerkrachten daarginds zal zeker ophouden, gezien de tekorten aan leerkrachten in Nederland. Hoe gaat het met de werving van studenten voor de pedagogische academies op de Antillen en Aruba? Zouden studenten ertoe kunnen worden gebracht, daarginds hun opleiding tot leraar te doen met daarin wel een stage van een half of heel jaar in Europa? Ik zeg met nadruk Europa en niet per se Nederland. Ook Nederlandse studenten zouden er veel aan hebben om enige tijd op de Antillen of Aruba te kunnen studeren. Dan leren de jonge mensen van beide zijden van de oceaan elkaar beter kennen, mede door het voordeel van de gemeenschappelijke taal, het Nederlands. Dat is iets anders dan de ongeveer 1000 veelal slecht begeleide stagiairs uit Nederland die jaarlijks de eilanden binnenstromen.

Er zou goed overleg moeten zijn over al die onderwijscontacten die nu incidenteel worden georganiseerd. Ik hoorde van 36 onderwijsinstituten in Nederland die op de Antillen en Aruba contacten hebben, soms zeer tot ergernis van schoolleiders op de eilanden. Kan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen coördinatiepunt opzetten voor al deze contacten, opdat het kaf van het koren gescheiden kan worden?

Het is overigens zeer te wensen dat Nederland helpt bij het opzetten en uitbreiden van het middelbaar beroepsonderwijs en de hogere opleidingen. Ligt de nadruk bij de universiteiten op de Antillen en Aruba niet te eenzijdig op de rechtenstudies? Opleidingen in de richting van techniek op LBO-, MBO- en HBO-niveau zouden goede vakmensen kunnen opleveren waaraan op de eilanden grote behoefte bestaat. Wellicht zou zo'n opleidingsmogelijkheid ter plekke de uittocht naar Nederland wat kunnen inperken.

Vervolgens wil ik nog graag enige observaties melden, opgedaan op ieder van de eilanden.

Er zijn met Aruba goede nieuwe afspraken gemaakt over onder andere de financiële verhouding met Nederland. Intussen moet worden gezegd dat de uitvoering van de afspraken in het protocol Nederland-Aruba inzake de doorzichtige financiering van politieke partijen en inzake samenwerking bij de rechtshandhaving in koninkrijksverband stagneert. Ligt dat niet mede aan de trage behandeling van deze onderwerpen door de betrokken Nederlandse ministeries? Is er wel voldoende gevoel voor de urgentie aan de Nederlandse kant bij degenen die hier deze onderwerpen van wetgeving behartigen? Ook op Aruba zijn de tijden nog steeds moeilijk. De romanschrijver en onderwijzer Jacques Thönissen beschrijft in "Tranen om de ara" zijn verknochtheid aan het eiland als zijn tweede vaderland, en maakt zich zorgen om het zich opdringende verval en de dreigende teloorgang van de charme, tradities, normen en waarden waardoor Aruba zich wist te onderscheiden van de omliggende eilanden in de Caraïbische Zee. De snelle groei van het toerisme heeft inderdaad veel welvaart opgeleverd, maar het heeft onmiskenbaar ook zijn tol geëist van de eigen cultuur en taal alsook van de omgangsvormen en de sociale relaties. Wij wensen Aruba toe dat de economische ontwikkeling gepaard mag gaan met verrijking in cultureel en sociaal opzicht.

Het culturele erfgoed van Curaçao is de laatste jaren steeds beter geconserveerd. Het is een goede zaak dat zoveel prachtige landhuizen weer in de oude glorie zijn hersteld. Onmiddellijk naast de gerestaureerde panden staan de armoedige huisjes en liggen chollers in krotten. Chollers en dropouts kom je overal tegen. Er zijn veel te veel ambtenaren. De regering-Römer stelde in een herstelprogramma voor, dat aantal met 1500 te reduceren. De werkloosheid liep op tot 25%. Geen wonder dat menige Antilliaan zijn heil in Nederland zocht. Kent de staatssecretaris het rapport dat is geschreven door drs. Peter Smits van de stichting ABC Advies over "Workfare"? Hij schreef dat op verzoek van de heer Lionel Caprilez. De CDA-fractie meent dat de door hem geschetste benadering, naast een stevig financieel-economisch beleid, zinvol is: mensen met minder kansen krijgen werk en ervaring. Zo zullen ze minder geneigd zijn naar Nederland te gaan. Er is een permanent begrotingstekort zowel van het eiland Curaçao als van het land Antillen. Dit begint een verlammend effect te krijgen. De economische groei waarop men had gehoopt, is uitgebleven. De criminaliteit neemt toe. De gevangenis is overvol en een bron van problemen. Wij hebben gevraagd om het rapport inzake Koraal Specht. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij het na overleg met de Antilliaanse regering openbaar wil maken. Als leden van de Kamer daarom vragen, mag de regering dit helemaal niet weigeren. Het belang van de Staat verzet zich daar immers niet tegen; artikel 68 Grondwet. Wij wensen Curaçao toe dat het herstelprogramma zal worden uitgevoerd opdat er weer perspectief komt voor de 160.000 inwoners van het grootste Antillen eiland.

Bonaire is het eiland van de goede lucht en het heldere zeewater. Geen enkel pand mag er hoger worden dan het kantoor van de eilandsraad. Geen vervuiling van de skyline met wolkenkrabberhotels dus. Alle gebouwen zijn er naar menselijke maat. Men gaat er zorgvuldig om met het onderwatermilieu; een paradijs voor duikers, snorkelaars, zeilers en rustzoekers. Toch komen er te weinig toeristen. Veel andere bronnen van inkomsten zijn er niet. Ook hier zien wij werkloosheid, terwijl er buitenlanders worden gesignaleerd die met of zonder vergunning het werk doen dat de Bonairiaan niet wil doen. Er is een prachtig ingerichte horecaopleiding op de scholengemeenschap Bonaire, maar daar zitten te weinig leerlingen op en de afgestudeerden blijken niet in de horeca terecht te komen. In het eilandsbestuur – er waren dezer dagen weer verkiezingen – zien wij snel wisselende meerderheden. De groei die in het begin van de jaren op gang leek te komen, is gestagneerd. Wij wensen Bonaire, dat zoveel potentie heeft, toe dat het bestuurders vindt die in staat zijn om Bonaire uit het huidige dal te trekken, mede met een goed werkend solidariteitsfonds.

Doordat de helft van Sint Maarten onder Frankrijk valt en de andere helft behoort tot het Koninkrijk der Nederlanden is dit eiland eigenlijk onvergelijkbaar met enig ander Antilliaans eiland. Er is veel toerisme aan beide zijden van de grenspaal. De Franse kant heeft een bijzonder luxe uitstraling en mag de laatste tijd bijna als voorbeeld dienen voor de Nederlandse kant.

De orkanen van de laatste jaren troffen steeds ons deel van Sint Maarten. Daarbij bleek ook de betekenis van solide, orkaanbestendig bouwen. Een aantal krotten verdween door de orkanen, maar er kwamen weer andere voor terug. Niemand weet het exacte aantal, maar het is wel duidelijk dat er veel illegalen worden ingeschakeld als goedkope werkkracht. Het eiland steunt op de illegalen. Hier wringt iets.

In de relatie met Nederland roept Sint Maarten steeds vaker om een referendum over onafhankelijkheid of een positie à la Aruba. Het tijdelijk hoger toezicht van Nederland en de Antilliaanse gouverneur heeft zijn sporen nagelaten in de vorm van een betere opzet van de eilandelijke overheid en in de persoon van de gezaghebber. Wij wensen Sint Maarten toe dat het in wijsheid kan beslissen over de eigen toekomst, mede in het belang van de nabijgelegen kleine eilanden Saba en Statia.

Deze twee kleine bovenwindse eilanden zijn vruchtbaar door hun vulkaangrond. Ze zijn groener dan de andere eilanden. Er komen wel toeristen maar ze worden er niet door overspoeld. Het is er veilig; de eilanden hebben geschiedenis. Maar ook hier staat de tijd niet stil en zocht men naar aanvullend inkomen. Saba vond dat in de vestiging van een academisch medisch instituut met enkele honderden studenten en op Statia liet men een terminal toe voor opslag en overslag van olie. Toch hebben beide eilanden nog steun nodig van het solidariteitsfonds, dat werd opgericht toen Aruba de Status Aparte kreeg. Er is veel onvrede bij de ontvangers van het solidariteitsfonds: te weinig en te laat. Er is ook onvrede bij de donoren van het solidariteitsfonds, die vinden dat er een andere verdeelsleutel moet komen waarbij Nederland meer en Curaçao en Aruba minder betalen. Men wil geen statuutswijziging, dus is er geen oplossing in zicht. Het is overigens wel te wensen dat er een regeling wordt getroffen, want het is duidelijk dat deze twee eilanden van tezamen nog geen 3000 inwoners zichzelf niet in alle opzichten kunnen bedruipen.

Voorzitter! De bovengenoemde patstelling rondom het solidariteitsfonds is een illustratie van het gebrek aan voortgang met betrekking tot de staatkundige ontwikkeling. Ongeveer elke mogelijke variant in de relatie tussen Nederland en de koninkrijksdelen, apart of gezamenlijk, is al eens in discussie geweest en afgewezen. Ook de status quo handhaven zal een keuze blijken te zijn, zij het een uit onvermogen. Er valt inderdaad nauwelijks nog iets nieuws te bedenken. Daarom ben ik van mening dat wij niet te gauw enige oplossing moet zien als een gepasseerd station.

De heer Heijne Makkreel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! In de afgelopen jaren vroeg Aruba van de landen in de West veelal de meeste aandacht. Thans lijkt het erop dat de grootste problemen zich voordoen in de Nederlandse Antillen. Toch maak ik eerst enkele opmerkingen inzake Aruba.

Voorzover ons inzicht strekt, ontwikkelt de financiële situatie aldaar zich goed. Het bericht dat het eiland binnen tien jaar na heden op eigen benen hoopt te staan, is verheugend. Teleurstellend is het dat de Arubaanse oppositie daartegen heeft geprotesteerd en wel op basis van het standpunt dat Nederland verplicht zou zijn Aruba tot in lengte van jaren te subsidiëren. Echte zelfstandigheid impliceert toch ook het financieel op eigen benen staan? Daarbij dient uiteraard niet uit het oog te worden verloren, dat de Arubaanse economie door de sterke afhankelijkheid van de toeristische markt kwetsbaar is en dat de mogelijkheid om het thans gestelde doel te bereiken, in hoge mate zal afhangen van een gunstige ontwikkeling op die markt.

Het peil van de rechtsstatelijke kwaliteit van de Arubaanse samenle ving heeft ons in het verleden wel eens zorgen gebaard. Wij hebben de indruk dat deze zich gunstig ontwikkelt en dat in het bijzonder de invoering van het rapport Calidad hierbij goed zal werken. In dit verband is onze aandacht getrokken door een bericht in de Amigoe van enkele weken geleden, waarin wordt gemeld dat een Arubaanse groepering die invoering wenst te versnellen. Dat is verheugend. Minder verheugend is dat ditzelfde bericht meldt dat vanuit de Arubaanse politiek die invoering zou worden getraineerd omdat persoonlijke belangen van politici door die invoering geschaad kunnen worden. Wij stellen het op prijs als de staatssecretaris over deze problematiek zijn licht wil laten schijnen.

Op de Nederlandse Antillen lijkt de hoognodige sanering van de overheidsfinanciën, waartoe de vorige regering een goede aanzet heeft gegeven, thans in aanzienlijke mate in het slop te zijn geraakt. Dat is een hoogst verontrustende ontwikkeling. Onze verontrusting wordt niet minder door de omstandigheid dat sommige Antilliaanse politici ons een- en andermaal onder ogen brengen dat wij ons daarmee niet hebben te bemoeien omdat dit een binnenlandse aangelegenheid van de Nederlandse Antillen is. Het ware te wensen dat dit waar was. Maar zolang van Nederland wordt gevraagd om de tekorten te financieren, zal de staatssecretaris, wanneer hij dat doet, zich hier dienen te verantwoorden voor de daarmee gepaard gaande besteding van door de Nederlandse belastingbetaler opgebrachte gelden. Dat is voor ons voldoende legitimatie om erover te praten. Mijn fractie beschouwt de eis dat de Antilliaanse saneringsplannen het fiat van een onafhankelijke derde dienen te krijgen, als een volstrekt legitieme voorwaarde voor Nederlandse financiering en vraagt de staatssecretaris om daaraan vast te houden. Die derde is het IMF. Bij mijn fractie bestaat buitengewoon weinig begrip voor de weerstand die de huidige Antilliaanse regering toont tegen de bemoeienissen van het IMF. Graag horen wij van de staatssecretaris hoe de stand van zaken is.

Grote ongerustheid bestaat er bij ons over de financiële problemen die voor de eilandgebieden voortvloeien uit hun verhouding met het land, in het bijzonder over de gevolgen die zij ondervinden van de recente belastingmaatregelen die door het land zijn genomen. Dat de rechtsstatelijke kwaliteit van de bij die maatregelen gevolgde procedure uiterst twijfelachtig is, laat ik hierbij buiten beschouwing, omdat dit inderdaad een interne aangelegenheid van de Antillen is.

Wij hebben tijdens het recente contactplanbezoek aan de Antillen kunnen merken dat deze situatie ertoe leidt dat de middelpuntvliedende krachten, waarvan wij na de referenda van vijf jaar geleden mochten hopen dat zij bedwongen waren, weer de kop opsteken. Dat is een omstandigheid die Nederland direct raakt, omdat daarmee de staatsrechtelijke verhoudingen tussen Nederland en de afzonderlijke eilanden weer op de agenda dreigen te komen. Kan de staatssecretaris iets zeggen over de huidige financiële situatie van de eilandgebieden, in het bijzonder van Curaçao?

Voorzitter! Koraal Specht kan onder de huidige omstandigheden niet geheel ongenoemd blijven, maar ik wil er niet te veel aandacht aan besteden. Er bestaat een spanning tussen de omstandigheid dat justitie een aangelegenheid van het land Nederlandse Antillen is, doch de garantie op de handhaving van mensenrechten een aangelegenheid van het Koninkrijk. Als in Koraal Specht mensenrechten worden geschonden – en het staat wel vast dat dit gebeurt – zal het Koninkrijk moeten ingrijpen, maar het kan dat alleen door zich te mengen in zaken die de bevoegdheid van het land zijn. Toch zal dat moeten gebeuren. Graag horen wij van de staatssecretaris de stand van zaken op dit vlak.

In dit verband vinden wij het verheugend dat op de Antillen zelf een groepering is opgetreden met de naam Forsa Korsov, die verdedigt dat justitie en de deugdelijkheid van het bestuur tot koninkrijksaangelegenheden worden verheven, zoals de Amigoe enkele weken geleden meldde. Dat de premier dat niet zo'n goed idee vindt, zoals enkele dagen later te lezen was, was voorspelbaar, maar wij vinden het een goed teken dat de verontrusting over de situatie aldaar tot uiting komt.

Een zaak die zowel de Antillen als Nederland raakt, is de migratie van Antillianen naar Nederland, op grond van de meestal onjuiste veronderstelling dat zij het hier beter zullen krijgen dan daar. De Amigoe meldde onlangs dat meer dan 22.000 inwoners van Curaçao en Bonaire serieuze plannen hebben om naar Nederland te komen. Mijn fractie acht het van belang dat projecten om de tegenbeweging op gang te houden, dus thans hier verblijvende Antillianen weer aan werk op de Antillen te helpen, worden gesteund.

In dit verband vragen de lotgevallen van de stichting Futuro Laboral de aandacht. In de Antilliaanse pers wordt de staatssecretaris verweten dat hij de ondersteuning van deze instelling heeft afgesloten. Wil hij ons vertellen wat hier precies aan de hand is en waarom?

Voorzitter! Een zaak die de drie rijksdelen tezamen aangaat, is de kustwacht. Wij menen te hebben begrepen dat deze thans behoorlijk van de grond is gekomen. Omstreeks het contactplanbezoek, in januari jongstleden, kon worden vernomen dat in de Antilliaanse regering de wens is opgekomen om de kustwacht onder te brengen bij het Antilliaanse politiekorps. Een dergelijke ontwikkeling miskent de taak die aan de kustwacht is opgedragen en de belangen die beide andere delen van het Koninkrijk bij die kustwacht hebben. Een dergelijke ontwikkeling is dan ook voor mijn fractie volstrekt onbespreekbaar. Wij nemen aan dat de staatssecretaris deze opvatting deelt en zullen hem dat gaarne horen bevestigen.

Een tweede onderwerp dat de drie rijksdelen tezamen aangaat, is het zogenaamde democratisch deficit. Uitgangspunt is de constatering, dat er geen volwaardig koninkrijksparlement bestaat dat de rijksregering controleert. Voorstellen van Rijkswet passeren de Nederlandse Staten-Generaal, met desgewenst inspraak doch geen medebeslissingsrecht van de beide andere rijksdelen. In wezen is het de Nederlandse Staten-Generaal die niet alleen de Nederlandse regering, maar ook de koninkrijksregering controleert. Dit probleem heeft reeds enige tijd geleden de aandacht getrokken van de delegaties uit de drie parlementen die in het kader van het Contactplan regelmatig met elkaar plegen te overleggen. Een overleg dat niet, zoals een in de pers aan de voorzitter van de Tweede-Kamercommissie voor Antilliaanse en Arubaanse Zaken toegeschreven uitspraak luidt, de laatste zes jaar plaatsvindt, maar al veel langer.

Een werkgroep uit de delegaties heeft zich verdienstelijk gemaakt met een verdere analyse van dat probleem en met voorstellen voor een oplossing. Die oplossing is moeilijk vanwege het grote verschil in gewicht, in inwonertal van de drie rijksdelen. De werkgroep heeft daarover dan ook geen overeenstemming kunnen bereiken doordat er grote verschillen van opvatting bestonden over de stemverhoudingen binnen een eventueel in te stellen contactorgaan, dat een eerste aanzet voor de ontwikkeling van een koninkrijksparlement zou kunnen vormen. De meerderheid van de werkgroep dacht aan een verhouding Nederland 3, Antillen 2 en Aruba 1. Het Arubaanse lid van de werkgroep echter, gesteund door de Arubaanse delegatie, kon uitsluitend genoegen nemen met pariteit van de drie rijksdelen.

Voorzitter! Mijn fractie zou reeds met het meerderheidsvoorstel de grootst mogelijke moeite hebben, omdat ook dat geen enkel recht doet aan de verhouding van de inwonertallen van de drie rijksdelen. De Arubaanse opstelling is voor ons volstrekt onbespreekbaar. Ik meld dit min of meer ten overvloede, omdat het gesignaleerde meningsverschil binnen de werkgroep de voortgang van de discussie thans verhindert. En dat is toch weer jammer, omdat het probleem op zich een reëel probleem is dat nadere studie verdient. Graag horen wij van de staatssecretaris welke opvattingen hij heeft over het bestaan van dit probleem casu quo over de richting waarin een oplossing gezocht zou kunnen worden.

Voorzitter! Hiermee sluit ik mijn bijdrage aan de behandeling in eerste termijn van dit begrotingsonderdeel af. Het is de laatste keer dat ik dat kan doen en het vormt daarmee een afsluiting van een periode van ruim tien jaren waarin ik deze portefeuille heb mogen behartigen. In die periode heb ik de beide rijksdelen in het Caraïbische gebied leren kennen als gebieden die een zorgvuldig beheer waard zijn, als eilanden met een eigen karakter. Mevrouw Grol-Overling heeft zo-even typeringen gegeven waarmee ik mij volstrekt kan verenigen. Deze eilanden hebben daardoor mijn warme belangstelling gekregen. Dat wordt bepaald niet minder doordat er ook wel kritiek is te uiten, wat ik dan ook zo-even gedaan heb.

Voorzitter! Mijn fractie wacht de antwoorden van de staatssecretaris met belangstelling af.

De heer Van de Zandschulp (PvdA):

Voorzitter! Het is nu op een goede maand na dertig jaar geleden, dat ik plotseling meende mij een oordeel te moeten aanmeten over de relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. Ik moest die dag, zaterdag 31 mei, naar een gewestelijke afgevaardigdenvergadering van mijn partij. Ik had nog net even tijd om de voorpagina van de Volkskrant te lezen. Er waren Nederlandse mariniers op Curaçao geland om een volksopstand de kop in te drukken. Mijn motie van scherpe afkeuring was snel geschreven. De gewestelijk voorzitter probeerde tevergeefs mij te overreden om die overhaaste motie in te trekken, waarna deze werd verworpen.

Ik kijk er natuurlijk nu iets genuanceerder tegenaan, maar het sturen van mariniers legde wel bloot hoezeer koloniale patronen nog nawerkten. 30 mei 1969 heeft diepe sporen getrokken. Veel is er sindsdien veranderd, veel is er ook gelijk gebleven. Het zelfbewustzijn op de Antillen is gegroeid, de politieke bovenlaag is minder blank of lichtgekleurd, de belangstelling voor eigen cultuur is gegroeid. Maar voor de volksklasse is het perspectief nauwelijks verbeterd en het Papiaments wordt in de beginjaren van het onderwijs nog steeds ondergewaardeerd. Een zekere ambivalentie is er gebleven. Aan de ene kant een accentuering van de eigen autonomie en aan de andere kant een blik naar Nederland bij financiële problemen.

Ook de Nederlandse houding in de jaren zeventig en tachtig was ambivalent. Er was een impliciete tendens om te koersen op toekomstige onafhankelijkheid van de Antillen. Nederland was genereus met projecthulp, maar terughoudend bij een toets naar de effectiviteit ervan.

De formele staatkundige relatie van het Statuut is op een onderdeel na intact gebleven, ook al is die relatie op onderdelen gebrekkig. Er viel kennelijk tot dusver mee te leven. De ene statuutswijziging betrof de status aparte van Aruba in 1986; door Nederland slechts geaccepteerd als opstap naar volledige onafhankelijkheid. Ik herinner mij dat Joop den Uyl daartegen forse bedenkingen had. De schaal van Aruba was zijns inziens te klein voor onafhankelijkheid. Op dit hoofdpunt had hij gelijk, ook al heeft de status aparte Aruba bepaald geen windeieren gelegd.

Na twee decennia van impliciete oriëntatie op toekomstige onafhankelijkheid van de Antillen en betrekkelijk afstandelijke relaties, zijn de jaren negentig gekenmerkt door een intensivering van betrekkingen. Onder andere acute bestuurlijke problemen op Sint Maarten en daarna rechtshandhavingsproblemen op Aruba, vormden de aanleiding tot intensievere Nederlandse bemoeienis. Dat leidde aanvankelijk tot oplopende spanningen, maar het resultaat is globaal positief. Op dit moment is er vooral sprake van spanning met de nieuwe Antilliaanse regeringscoalitie over de schuldencrisis en de sanering van de overheidsfinanciën.

In Nederland was bij kabinetsformaties de portefeuille van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zaken lange tijd een restcategorie die rondzwierf langs departementen. Bij de toegenomen intensiteit van relaties met Aruba en de Antillen is er nu sprake van een inbedding in het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een afzonderlijk staatssecretaris. Dat is een winstpunt.

Voorzitter! Ik heb nu – wel zeer grofmazig – 30 jaar de revue laten passeren. Mijn inleidende tekst kan suggereren dat ik mij al 30 jaar betrokken voel bij de koninkrijksrelaties. Dat is echter geenszins het geval. Na mijn spontane motie eruptie van 31 mei 1969 is mijn aandacht verflauwd, totdat ik hier in deze kabinetsperiode woordvoerder voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zaken werd. Dit is mijn derde en tevens laatste woordvoerderschap. Vergeleken met beide voorgaande sprekers ben ik een groentje. Ik ben wel gefascineerd geraakt door de constructie van een koninkrijk met drie formeel gelijkwaardige, maar de facto zo ongelijke landen waarbij de naweeën van het koloniaal verleden en de slavernij nog voelbaar zijn en de welvaartsverschillen zo groot zijn. Mijn betrokkenheid en belangstelling zullen blijven bestaan. In de Nederlandse politiek is er in het algemeen een grote consensus over onze opstelling ten aanzien van koninkrijksrelaties.

Ik zal nu enkele opmerkingen maken over actuele ontwikkelingen. Over Aruba kan ik dit keer zeer kort zijn. De financieel-economische situatie is redelijk gunstig, al spreken de laatste berichten over een teruggang van het toerisme. Er is een akkoord tussen Nederland en Aruba totstandgekomen over 10 jaar ontwikkelingshulp, waarna Aruba financieel op eigen benen moet komen staan. Er is sprake van een open sky-overeenkomst, de werkgelegenheid is vrijwel volledig en er wordt nu gewerkt aan een grotere deugdelijkheid van bestuur. Hopelijk zal dit laatste ook bijdragen tot enige matiging van de partijpolitieke polarisatie.

Over de Nederlandse Antillen kunnen wij daarentegen voorlopig slechts in sombere tonen spreken. De schuldenlast is hoog, de overheidsfinanciën zijn ontspoord, de economie krimpt, de werkloosheid is hoog, grote delen van de bevolking leven op of onder de armoedegrens en de kwaliteit van het onderwijs is zwaar onvoldoende.

Ernstiger is het dat er nog steeds geen deugdelijk economisch herstelplan is. De vorige regering had een begin gemaakt met een structureel aanpassingsprogramma. De huidige coalitie lijkt zich als een baron van Münchhausen aan haar eigen haren uit het moeras te willen trekken. Stimulering van de economie is het motto, maar zonder het saneren van de overheidsfinanciën, het verminderen van de bureaucratie en de protectie zal dit niet lukken. De dilemma's zijn inderdaad hartverscheurend, maar de Antilliaanse regering zal zelf een structureel aanpassingsproces moeten inzetten. Het wachten is nu al te lang op een deugdelijk herstelplan dat getoetst is door onafhankelijke deskundigen. Eerst dan kan Nederland in dat kader nieuwe kredieten beschikbaar stellen. Intussen verstrijkt er wel veel kostbare tijd.

Er is inmiddels een commissie van wijze mannen ingesteld, de commissie-Wawoe, die zal adviseren over het economisch-herstelbeleid. Misschien kan straks het advies van deze commissie leiden tot een kentering in het beleid. Ik las onlangs in de krant dat het IMF nu weer welkom is op de Antillen. Ik weet niet hoe ik dit bericht moet interpreteren; misschien kan de staatssecretaris er iets over zeggen.

Ondanks deze impasse bij het belangrijkste thema is toch niet alles kommer en kwel in de relatie tussen Nederland en de Antilliaanse regering. Op enkele punten is er inmiddels sprake van vooruitgang, ten langen leste zelfs op het punt van Koraal Specht. De koninkrijksregering heeft de vorige maand besluiten van de Antilliaanse regering hierover bekrachtigd. Het gaat zowel om verbeterplannen op korte termijn als om versnelde nieuwbouw. Een paritair samengestelde ambtelijke werkgroep zal om de twee maanden over de voortgang rapporteren aan de Antilliaanse ministerraad en aan de koninkrijksministerraad. Zullen ook de parlementen ingelicht worden over de voortgang?

Over Koraal Specht nog de volgende vragen. Heeft de Antilliaanse regering inmiddels gereageerd op het Nederlandse verzoek om openbaarmaking van het CPT-rapport? Is de nieuwbouw inmiddels aanbesteed? En wat is de uitkomst van het recente overleg tussen beide ministers van justitie over het door Nederland overnemen van een aantal gedetineerden ter verlichting van de overbevolking in Koraal Specht?

Ook bij een tweede thema is er sprake van vooruitgang in de relatie tussen Nederland en de Antillen. Ik doel op de nota Migratie Antilliaanse jongeren van minister Van Boxtel en deze staatssecretaris. De titel is vrij neutraal, maar het gaat in de nota in feite vooral om jongeren die op of over de rand van de samenleving terecht zijn gekomen. Ik vind het een evenwichtige nota met bruikbare voorstellen voor een betere regulering van migratie, opvang en inburgering. Het gaat onder andere om een zoveel mogelijk sluitend systeem van in- en uitschrijving, de voogdij over minderjarigen, inburgeringscursussen, deels al startend voor het vertrek, en het ontwikkelen van mentorschap. Het doet mij genoegen dat er nu over deze aanpak overeenstemming is bereikt met de regering van de Nederlandse Antillen. Wie het boek van Hans van Hulst "Morgen bloeit het diabaas", over de Antilliaanse volksklasse in de Nederlandse samenleving, zoals de ondertitel luidt, op zich laat inwerken, beseft overigens dat er nog een forse inspanning en heel wat creativiteit nodig is om de problemen van de aansluiting tussen deze jongeren en de Nederlandse maatschappij te verminderen. In de brief van 9 april van genoemde bewindslieden stond slechts één zinsnede die mij stoorde. Die betrof het Centrum voorlichting Antillianen. Ik citeer die zin. "De indruk bestaat dat het CVA er niet goed in slaagt Nederlands-Antilliaanse burgers te ontmoedigen om naar Nederland te migreren."

Voorzitter! Een voorlichtingscentrum moet primair reële voorlichting geven, zodat mensen een weloverwogen keuze kunnen maken en secundair kan een voorlichtingscentrum mensen helpen bij het realiseren van zo'n keuze. Realistische voorlichting zal in sommige gevallen migratie ontmoedigen en in andere gevallen wellicht migratie bevorderen. Een vooropgezette doelstelling moet echter niet de voorlichting kleuren.

Tijdens het laatste Contactplan heeft een delegatie een bezoek gebracht aan het CVA. Haar werd verzekerd dat de voorlichting soms wel een ontmoedigend effect heeft op migratievoornemens en dat ook wel gezocht wordt naar een alternatief op Curaçao zelf. Daarbij stuitte men echter soms op lange wachtlijsten voor het leerlingstelsel ter plaatse. Natuurlijk is voor deze maatschappelijk achtergestelde jongeren een perspectief op scholing en werk in eigen land verkieslijk. En op de langere termijn is het een gemeenschappelijk belang van Nederland en de Antillen om een grote uittocht van jongeren te voorkomen. Een groter accent op onderwijs en jeugdbeleid in het samenwerkingsbeleid is zeker wenselijk, maar vergt een complement in perspectief op werk in eigen land.

Nog een zaak verdient de aandacht bij de migratie van jongeren. Veruit de meeste – ik dacht 80% – van de Antilliaanse studenten in Nederland keren niet terug. Het is primair een zaak van de Antillen om een terugkeerbeleid te ontwikkelen. Ik denk dat ook Nederland een steentje kan bijdragen. Is mijn indruk juist, dat onder de vele "technische bijstanders" die Nederland naar de Antillen uitzendt, zich nauwelijks goed opgeleide Antillianen bevinden? Moet dat geen structureel punt van aandacht zijn?

Het ziet ernaar uit dat Nederland nog zeer lang met Aruba en de Nederlandse Antillen verbonden zal zijn in koninkrijksverband. De Curaçaose schrijver Boeli van Leeuwen vertelt in zijn bundel "Geniale anarchie" over een gesprek van minister Jan de Koning met de toenmalige vakbondsleider, thans statenvoorzitter, Cova. Cova, geciteerd door Boeli van Leeuwen: "Jan, luister: als Nederland ons de vrijheid, waar ieder volk recht op heeft, wil onthouden, zullen wij met kracht hiertegen protesteren." En, een borrel verder: "Mocht Nederland ons de onafhankelijk willen opdringen, dan zullen wij dat beschouwen als een daad van kolonialisme, van pure agressie. Nederland kan ons niet eenzijdig de onafhankelijkheid opleggen. Dat tijdstip bepalen wij."

Uit een recent onderzoek over visies en verwachtingen van Antillianen en Arubanen omtrent het Koninkrijk, zoals de ondertitel luidt van de publicatie "Ki Sorto di Reino? What kind of Kingdom?" blijkt, dat zeer grote meerderheden op de Antillen en Aruba de band met Nederland op zeer hoge prijs stellen. Alleen op Sint Maarten was het beeld wat gemengder. Men verwacht een intensieve bemoeienis van Nederland, maar ervaart deze ook als problematisch. Op alle eilanden leeft een sterk gevoel dat Nederland te weinig respect en begrip heeft voor de lokale maatschappij en cultuur.

Wie met Antillianen praat, merkt dat de koloniale patronen en de segmentatie van de maatschappij langs raciale, goeddeels samenvallend met socialeklasselijnen uit een recent verleden, diepe sporen hebben getrokken. Respect is een centraal thema en tegelijkertijd is het zelfbeeld fragiel. Dat is ook de indruk die overblijft na lezing van het boek van Van Hulst. De huidige zakelijker houding van Nederland werkt slechts met vertraging door op de Antillen.

Uit het onderzoek "Ki Sorto di Reino" komt ook naar voren dat de Antillen van de Vijf een fragiele constructie is, waarvoor de steun aan erosie onderhevig lijkt te zijn. Bij de eilandelijke referenda van vijf, zes jaar geleden leek er nog een zeer ruime meerderheid voor handhaving van de Antillen van de Vijf. Uit "Ki Sorto di Reino" blijkt dat de roep om meer eilandelijke autonomie op Sint Maarten, maar ook op Curaçao, in 1997 meer weerklank vond. Recent kleinschalig onderzoek op Curaçao duidt ook op een groeiende aanhang voor de status aparte.

De staatssecretaris meent dat deze roep vooral ingegeven is door de huidige financiële crisis van de Antillen en dat financiële gezondmaking veel fricties tussen land en eilanden zal verminderen. Ik denk dat hij daarin op zichzelf wel gelijk heeft, maar een andere invalshoek is ook denkbaar: de Antillen van de Vijf vormen een moeizame staatkundige constructie, waarbij Curaçao getalsmatig en gevoelsmatig dominant is. De bestaande onevenwichtigheden treden het scherpst aan het daglicht bij grote financiële problematiek. Het voorbeeld van Aruba lijkt aanlokkelijk. Ik ben er niet zeker van dat die roep om een status aparte wel weer overwaait na financiële gezondmaking en economisch herstel. Het zou inder- daad volstrekt inopportuun zijn als Nederland nu de discussie over de staatkundige structuur zou aanzwengelen. Ik vind wel dat wij erop voorbereid moeten zijn dat die complexe discussie, waar ik niet met grote vreugde naar uitkijk, straks misschien wel op ons afkomt. Wij doen er goed aan, ons een beeld te vormen van eventuele alternatieven. Ook dan zal het namelijk gaan om relaties binnen koninkrijksverband.

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Ik spreek ook namens de fracties van de SGP en het GPV. De teneur van de begrotingsbehandeling van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken in achtereenvolgende jaren verschilt niet zo erg veel van elkaar. Altijd veel zorgen, zelfs toenemende zorgen, en steeds weer de dringende vraag: kunnen wij met elkaar wel doorgaan op de weg die wij samen gaan? Wie beseft wat verantwoordelijkheid voor elkaar in koninkrijksverband betekent, zal niet gauw te gemakkelijk over de onderlinge relatie spreken alsof je die zou kunnen opzeggen of verbreken. Ook mijn kritische verhaal moet tegen de achtergrond van blijvende gezamenlijke verantwoordelijkheid worden verstaan. Juist omdat onze fracties van mening zijn, dat wij aangegane verplichtingen jegens elkaar hebben, hebben wij de vrijmoedigheid om aandacht te vragen voor allerlei zwakke plekken in de koninkrijksverhoudingen.

Daar wil ik echter niet mee beginnen. Nadat het lange tijd ook grote financiële problemen heeft gehad, moet tevreden worden vastgesteld dat Aruba zich economisch en financieel in opgaande lijn beweegt. Dat is een goede ontwikkeling. Dankbaar kunnen wij constateren dat Aruba denkt vanaf 2010 geen ontwikkelingsgeld meer van Nederland nodig te hebben. Deze groeiende volwassenheid bevordert het aanzien van Aruba. Om deze ontwikkeling gaande te houden, is het noodzakelijk dat niet alle kaarten op een eenzijdige ontwikkeling van de economie worden gezet. Vanzelfsprekend moet het toerisme blijvende aandacht krijgen, maar daarnaast zullen andere economische activiteiten moeten worden bevorderd. Dan zal de economie meer gedifferentieerd en stabiel worden, en minder gevoelig bij terugloop van een van de economische activiteiten. Uit de laatste berichten blijkt dat het toerisme enigszins terugloopt. Hoe dan ook, in koninkrijksverband moet voortdurend de vinger aan de economische pols worden gehouden.

Ondertussen blijven er voor Aruba als land op andere vlakken dan de economie steeds grote problemen aanwezig of dreigen die te ontstaan. Het valt niet mee om als klein eiland, met aan alle kanten open grenzen en met een geringe bevolking die gemakkelijk in een aantal kampen is in te delen, een rechtsstaat overeind te houden. Kan wel voldoende aandacht opgebracht worden voor de bestrijding van toenemende internationale criminaliteit? Kan in zo'n klein land de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wel afdoende worden gewaarborgd? Die vragen eisen erkenning binnen het koninkrijksverband en moeten daarom ook voortdurend aan de orde worden gesteld. Graag vernemen wij van de staatssecretaris of bestaande ontwikkelingen en problemen in koninkrijksverband kritisch worden gevolgd, geëvalueerd en zo nodig met gepaste maatregelen worden tegemoet getreden.

Zoals ik begon met Aruba, namelijk door positieve ontwikkelingen dankbaar te noteren, lukt mij dat niet bij de Nederlandse Antillen. Juridisch, sociaal, financieel- economisch, staatsrechtelijk en onderwijskundig stapelen de problemen zich nog voortdurend op.

Met het aantreden van het nieuwe kabinet-Römer zijn de financieel-economische plannen allesbehalve duidelijk uitgewerkt. Gezien de ernst van de reeds bestaande financieel-economische situatie, is daarmee eigenlijk een noodsituatie ontstaan. Hoe kan een land voortbestaan van economische crisis naar economische crisis en van toenemende grote financiële lasten naar nog grotere tekorten? Zou de staatssecretaris ons zijn visie kunnen geven op deze zorgwekkende situatie en duidelijk kunnen maken wat er in koninkrijksverband aan wordt gedaan? De staatssecretaris zegt in een recent interview: "Het reservoir aan goodwill waarop de Antillianen konden rekenen, droogt op." Zullen de te volgen adviezen van het IMF voldoende zijn en wordt voldoende nagegaan of die adviezen inderdaad, ook nog na instemming, worden opgevolgd? Nederland zal voor financiële compensatie zorgen bij de uitvoering. Wordt dit betaald uit de begroting van Ontwikkelingssamenwerking of uit de begroting van Binnenlandse Zaken?

In verband met de ongunstige werkgelegenheidssituatie is het plezierig dat de VS zowel op de Antillen als op Aruba steunpunten voor de drugsbestrijding in het Caribisch gebied gaan vestigen. In de pers is daarop inmiddels kritiek geleverd. Deelt de staatssecretaris de zorg dat de bases ook gebruikt kunnen gaan worden voor militaire doeleinden, wat aanvankelijk niet de bedoeling was maar waar Nederland binnen het koninkrijksverband wel nadelen van kan gaan ondervinden?

Wat de problemen van de Koraal Spechtgevangenis betreft, lijkt er wat licht te gloren. Tot de bouw van een geheel nieuwe gevangenis zal Nederland een aantal gevaarlijke gevangenen opnemen. Het is te hopen dat met de nieuwbouw ook de gedragingen van gevangenen en bewakers zullen veranderen. In elk geval zullen er betere condities ontstaan. Maar wordt tegelijk aandacht gegeven aan betere bewaking, bijvoorbeeld door betere opleiding en eventueel het aanstellen van meer bewakers? Het zou immers een schande zijn indien later zou blijken dat wij met de bouw van een nieuwe gevangenis eigenlijk maar half werk hebben verricht. Wij begrepen dat Nederland de financiering van de bouw voor zijn rekening neemt. Worden deze financiën in mindering gebracht op de algemene financiële steun vanuit Nederland? Indien dat het geval is, dringt de vraag ten koste waarvan deze uitgave dan wordt gedaan. Wij begrepen uit de pers dat de staatssecretaris er na zijn recent bezoek aan de Antillen niet meer zo zeker van is dat de nieuwe gevangenis snel gebouwd wordt. Waarom deze twijfel? En wat wordt er gedaan om toch tot snelle bouw over te kunnen gaan?

Vanuit de noodzaak van een sterke inhoud van een moderne rechtsstaat maakten we ons reeds zorgen over Aruba. Die zorgen zijn ten aanzien van de Nederlandse Antillen nog vele malen groter. Het meerdere van die zorgen zit vooral in het gebrek aan eensgezindheid tussen de eilanden van de Nederlandse Antillen als land. Vooral tijdens de laatste ontmoetingen in het kader van het contactplan tussen de parlementariërs van de drie landen werd duidelijk dat de Nederlandse Antillen uiteen dreigen te vallen. Gemeenschappelijk hebben zij de band met Nederland en die band zou ook voldoende zijn om met elkaar de Nederlandse Antillen als land bij elkaar te houden onder de voorwaarde van gezonde financiële verhoudingen. Nu het daaraan steeds meer gaat ontbreken, dreigen de eilanden van elkaar te vervreemden en elk voor zich onderling conflicterende eisen te stellen. Zou het daarom ook zo moeilijk zijn om het solidariteitsfonds echt van de grond te krijgen? In elk geval is het niet totstandkomen van dat fonds een factor die de onderlinge verhoudingen doet verslechteren.

Onze fracties zien deze ontwikkeling met grote zorg aan. Na Sint Maarten lieten ook Sint Eustatius en Bonaire merken er veel meer te voelen om een status aparte binnen het Koninkrijk te krijgen, wat dat dan ook zou moeten inhouden, dan om binnen het staatsverband van de Nederlandse Antillen opgenomen te blijven. Op Saba waren de separatistische geluiden ook overduidelijk te horen. Daar ziet men echter wel in dat een status aparte een onmogelijkheid is. Een rechtstreekse relatie met Nederland heeft daar naar onze mening de voorkeur. Dat wordt niet door enkelen gewenst, maar misschien wel door allen.

Hoezeer deze wensen op zichzelf al verontrustend zijn en als tekenen van ontbinding moeten worden begrepen, onze verontrusting werd nog vergroot, toen bleek dat kringen rond de centrale regering op Curaçao eigenlijk in deze ontbinding berusten. Misschien mag je zelfs zeggen dat zij dat wel goed zouden vinden. Alhoewel dat helemaal niet aange- naam is, moeten wij in dit beleidsdebat voor deze ernstige situatie de aandacht van de staatssecretaris vragen. Wij zijn in zekere zin geschrokken van zijn geruststellende commentaar op het verslag van het contactplan. We begrijpen best dat wij op dit moment niets anders kunnen doen dan uitgaan van het Koninkrijksstatuut. Daarvan uitgaande, zullen wij ook een beroep op de verschillende eilanden moeten blijven doen om de staatseenheid te bewaren en zelfs te versterken. Ik vind ook dat dit onze eerste verantwoordelijkheid is, maar tegelijk mogen wij de ogen niet sluiten voor de feitelijke situatie die grote zorgen baart. En mocht de soep ook op de Nederlandse Antillen niet zo heet worden gegeten als ze wordt opgediend, dan nog is er grond voor het sterke vermoeden dat bij nog slechtere economische omstandigheden en bij toenemende staatsschulden de onderlinge verhoudingen tussen de eilanden er eerder nog slechter dan beter op zullen worden. Wij hopen van harte dat de ongunstige ontwikkeling wordt gekeerd. Toch willen wij in deze situatie de staatssecretaris vragen wat hij denkt te moeten en te willen doen, indien de bestaande trends zich voortzetten of – wat niet te hopen valt – zelfs worden versterkt.

In het licht van wat ik reeds heb gezegd, ligt het voor de hand dat de sociale verhoudingen tussen en op de eilanden niet beter worden. Soms hebben wij het vermoeden dat Nederland ook niet alles doet wat in haar vermogen ligt. Dat na de verwoesting door de laatste orkaan Georges in januari nog met de opbouw van het ziekenhuis op Saba moest worden begonnen, was voor ons een zeer schrijnende constatering. Is het in zo'n situatie nu echt niet mogelijk om vanuit Nederland direct steun aan Saba te verlenen? Onmogelijk kunnen de Sabanezen zelf van laksheid worden beticht, want, voorzover wij konden waarnemen, is daar in grote eensgezindheid en in saamhorigheid de wederopbouw van het eiland aangepakt. Maar de opbouw van het ziekenhuis gaat duidelijk hun gezamenlijke inzet te boven. Graag vernemen wij de visie van de staatssecretaris op de onderhavige zaak en horen wij van zijn plannen om zulke nare situaties in de toekomst te voorkomen.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over de sociale ontwrichting op met name Curaçao. Zolang deze ontwrichting voortduurt, zal de uittocht van jonge Antillianen naar Nederland niet worden gestopt. Hier één keer aangekomen, verdwijnen nogal veel van hen óf in het criminele circuit óf zij komen volledig ten laste van de Nederlandse gemeenschap. Met andere woorden: dat kost Nederland grote kapitalen. Zou het daarom geen overweging verdienen om al dat geld, waarvan wij een schatting kunnen maken, maar in te zetten voor de verheffing van de lagere sociale milieus op Curaçao zelf? Ik vermoed dat een creatieve aanpak op de Nederlandse Antillen – vanzelfsprekend met steun van de Nederlands-Antilliaanse regering – ons voor nog meer toekomstig onheil en menselijk leed kan bewaren. Natuurlijk wordt er al wel wat gedaan, maar kan het echt niet meer zijn? Denkt de staatssecretaris dat het gesloten samenwerkingsprotocol tussen de Nederlandse Antillen en Nederland van januari jongstleden voldoende is?

Mijnheer de voorzitter! Wij zijn benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. In elk geval willen wij hem voor zijn beleid inzake koninkrijkszaken veel vindingrijkheid, moed, wijsheid en vooral zegen toewensen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat de betrokken vaste commissies heden hebben beraadslaagd over een drietal ontwerpbesluiten die alsnog zijn toegevoegd aan de agenda van het Uitvoerend Comité Schengen van 28 april aanstaande. Zij adviseren, in te stemmen met deze ontwerpbesluiten, die geagendeerd zijn als nummers 4, 5 en 17. Voorts adviseren zij, in te stemmen met een tweetal ontwerpbesluiten met betrekking tot de integratie van Schengen in de Europese Unie, zoals aan de Kamer per brief van 21 april jongstleden aangeboden onder nummer DPC/JP 165-99.

Ik stel de Kamer voor, deze adviezen te volgen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven