Aan de orde is de stemming over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (24455).

(Zie vergadering van 25 juni 1996.)

De voorzitter:

Er is mij verzocht een derde termijn te houden. Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De heer De Jager (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Namens de vaste commissie voor Onderwijs van de Eerste Kamer mag ik in de derde termijn het woord voeren.

Zoals de staatssecretaris zal hebben begrepen, heeft deze Kamer vele kritische opmerkingen gemaakt over dit wetsvoorstel. Kort samengevat komt het hierop neer. Het vooruitlopen op nog niet aangenomen wetten wordt door deze Kamer afgewezen. Ook de financiën vonden wij een buitengewoon zwak punt. De bezuiniging van 125 mln. plus het achterstallig onderhoud, samengevat in het rapport van het Nederlands-economisch instituut, is een moeilijk te verteren zaak. De doordecentralisatie van het voortgezet onderwijs is ook zeer moeilijk te realiseren, omdat slechts gemeenten daar beslissingsbevoegdheid in hebben. Scholen met vestigingen in verschillende gemeenten, waarbij de gemeenten een verschillen beleid hebben, is ook een van de moeilijke punten. Deze vier punten waren wisselend in zwaarte aan de orde. De staatssecretarissen hebben in twee termijnen uitvoerig geantwoord. De waardering voor deze antwoorden is bij iedere fractie verschillend. Beide staatssecretarissen hebben, zowel in de eerste als in de tweede termijn, toezeggingen gedaan. Alle genoemde fracties hebben de antwoorden gewogen en een motie samengesteld, waarop de Kamer gaarne een reactie van de staatssecretarissen verwacht. Ik bied deze motie namens de vaste commissie voor Onderwijs van de Eerste Kamer aan de voorzitter aan.

De voorzitter:

Door de leden De Jager, Linthorst, Schoondergang-Horikx, Tuinstra, Veling en Werner wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat er grote zorg bestaat over de vraag of de gemeenten wel in staat zullen zijn aan hun financiële verplichtingen ten aanzien van de huisvesting van het onderwijs te kunnen voldoen;

verder overwegende, dat decentralisatie naar gemeenten niet per se adequaat is, met name ten aanzien van het voortgezet onderwijs, dat de facto vaak een bovenlokaal verzorgingsgebied heeft;

constaterende, dat de regering zich bereid heeft verklaard dit decentralisatieproces nauwlettend te volgen;

constaterende, dat de regering heeft toegezegd hiervan jaarlijks verslag te doen en na twee jaar een tussentijdse evaluatie uit te brengen;

ten slotte constaterende, dat de regering bereid is om, als daar aanleiding toe bestaat, met een wetswijziging te komen en in het uiterste geval de huisvestingsgelden en de decentrale bevoegdheden terug te nemen, en dat dus geen onomkeerbaar proces wordt ingezet;

spreekt uit dat de door de regering toegezegde monitoring in ieder geval de volgende aspecten moet betreffen:

  • - de toereikendheid van de aan de gemeente verstrekte financiële middelen om te voorzien in adequate huisvesting;

  • - de knelpunten die zich hierbij voordoen, zowel kwantitatief als kwalitatief;

  • - de aantallen aanvragen voor doordecentralisatie, de toewijzingen en afwijzingen hiervan, alsmede de gronden waarop toe- of afwijzing heeft plaatsgevonden;

  • - de mate waarin tussen gemeenten die (neven-)vestigingen van één school of scholengemeenschap binnen hun grenzen hebben, afstemming en overleg heeft plaatsgevonden;

  • - het verloop en de resultaten van dit overleg, alsook de mate van tevredenheid waartoe dit overleg bij alle betrokkenen heeft geleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie krijgt nr. 245g (24455).

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Wij hebben vorige week uitvoerig gesproken over de monitoring die moet plaatsvinden en de onderwerpen die daarbij aan de orde zijn. De uitspraken die in de motie worden gedaan over de onderwerpen die bij het monitoringproces moeten worden betrokken, stuiten op geen enkel bezwaar. Wij zullen een en ander uitwerken in een notitie die ik al aan de Eerste Kamer heb toegezegd en overigens ook aan de Tweede Kamer. Daarin zullen wij uitvoerig beschrijven hoe wij de monitoring zullen organiseren en welke onderwerpen daarbij aan de orde zijn. Voorzitter! Deze motie is door ons dus uitstekend uit te voeren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Werner (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Onze fractie heeft de onderhavige wetswijzigingen nadrukkelijk willen beoordelen binnen de brede context van een consistente beleids- en beheersstructuur voor het primaire en voortgezette onderwijs. Belangrijke ijkpunten voor onze fractie waren daarbij de volgende.

1. Rechtsgelijkheid in de toewijzing van middelen. De staatssecretaris heeft ons op dat zwaarwegende punt niet kunnen overtuigen. De gemeentelijke autonomie en de geringe normatieve uitgangspunten in de wet leiden naar de opvatting van onze fractie zeker tot een ongelijke aanwending van investerings- en huisvestingsmiddelen voor scholen over het land. Voor ons is dit een zwaar punt dat de gelijkberechtiging met deze wetswijzigingen wordt losgelaten.

2. Aan een consistente beleids- en beheersstructuur, waarin het handhaven van een publiek nationaal onderwijsbestel centraal staat, wordt in onze zienswijze afbreuk gedaan. Fragmentatie en desintegratie van beleid, doordat gemeenten en rijksoverheid ieder vanuit hun eigen autonomie, beleid voor het onderwijs zullen willen voeren, zullen aan een consistente beleidsvoering afbreuk doen. Ook op dit punt heeft de staatssecretaris ons niet kunnen geruststellen.

3. De toereikendheid van de investeringsmiddelen, in samenhang met het achterstallige onderhoud en de nog vele onduidelijkheden rond de verdeelsystematiek van het Gemeentefonds, blijft kwetsbaar en in onze ogen ontoereikend. Voorlopig moet worden vastgesteld dat er nog grote twijfel is of de gemeenten niet zelf veel geld zullen moeten bijleggen om het huidige kwaliteitsniveau in de huisvesting ook voor de toekomst te waarborgen.

4. Doordecentralisatie naar de scholen lijkt verre van eenvoudig en de voorkeur van onze fractie voor functionele decentralisatie via lumpsum-bekostiging lijkt voorshands niet meer haalbaar, ondanks het feit dat de staatssecretaris, door in te stemmen met de motie, heeft aangegeven een weg terug nog te willen handhaven.

5. Van vereenvoudiging van regulering en deregulering is geen sprake.

6. Van de interpretatie die de staatssecretaris tijdens dit debat heeft gegeven van de relatie van dit wetsvoorstel met artikel 23, lid 5, 6 en 7, van de Grondwet, waarin zij meende te mogen stellen dat deze discussie is beslecht met dit wetsvoorstel, nemen wij uitdrukkelijk afstand.

Mijnheer de voorzitter! Alles overziend, kan onze fractie dan ook geen steun geven aan deze wetswijzigingen. Wel hebben wij steun willen geven aan de motie, omdat die geen oordeel bevat over de onderhavige wetswijzigingen maar uitsluitend gaat over de verdere invulling van de monitorfunctie. En daar hebben wij nadrukkelijk wel onze steun aan willen geven.

De heer Veling (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Zoals wij hebben laten blijken, vinden wij dat er goede redenen zijn om de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van primair en voortgezet onderwijs over te hevelen van Zoetermeer naar instanties dichter bij de scholen. Dat betekent decentralisatie.

Wij hebben verder overwogen en dat is nog steeds onze opvatting dat de weg van de functionele decentralisatie niet een vanzelfsprekend alternatief is voor een met vragen omgeven territoriale decentralisatie. Functionele decentralisatie vraagt om grote scholen en het is de vraag of dat een aantrekkelijk perspectief biedt voor het scholenbestand zoals dat op dit moment bestaat. Dat betekent dat onze insteek positief is. Wij hebben wel een aantal zorgen. De ene is gelegen op het punt van de gelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs. Maar de waarborgen die in de wet zijn geformuleerd, gecombineerd met de interpretatie zoals die in de eerste termijn is gegeven door de regering, geeft ons voldoende vertrouwen dat die waarborgen er zijn.

De tweede zorg betreft de financiële mogelijkheden die de gemeenten zullen hebben om hun verantwoordelijkheid waar te maken. Daar zijn wij nog steeds niet gerust op en dat heeft ons ertoe gebracht om de motie mede te ondertekenen. Wij hechten bijzonder aan de uitvoering ervan. Wij zijn buitengewoon nieuwsgierig naar de uitkomst en vertrouwen erop dat de regering maatregelen zal nemen wanneer zal blijken dat de mogelijkheden van de gemeenten toch niet toereikend zijn.

Mevrouw Tuinstra (D66):

Voorzitter! Wij hadden en hebben onze twijfels bij dit wetsontwerp. Wij onderschrijven de bezwaren die de heer De Jager namens de commissie naar voren heeft gebracht. Wij voegen daar nog één bezwaar aan toe, namelijk de centralistische tendens die optreedt door het inschakelen van de Onderwijsraad. Daartegenover staat dat ook wij er de voordelen van zien dat er gedecentraliseerd wordt en dat gebouwen die met gemeenschapsgeld gebouwd zijn wellicht beter en efficiënter gebruikt kunnen worden en daardoor voor de gehele gemeenschap ten dienste kunnen zijn. Daarom denken wij dat het misschien toch goed is dat wij onze stem aan dit wetsontwerp niet zullen onthouden. Wij vragen alleen de staatssecretaris of zij de positie van de Onderwijsraad mee wil nemen bij de knelpunten genoemd in de motie die mede door ons is ondertekend. Wij hebben dat uit haar toezegging al begrepen, maar ik bevestig het hier nog even.

De voorzitter:

Ik was bang dat u een poging tot uitlokking deed en dat zou ik willen vermijden.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Er zitten goede en slechte elementen in dit wetsvoorstel. Het goede element is dat gemeentebesturen, vooral bij het basisonderwijs, in de gelegenheid worden gesteld om een beter beleid te voeren. Het slechte element is dat dit goede punt meteen onderuitgehaald wordt doordat het geld dat door het Rijk in het Gemeentefonds wordt gestort voor nieuwbouw en grote renovaties volstrekt onvoldoende is. Het gaat om grote bedragen van een paar honderd miljoen gulden. Daarbovenop krijgen de gemeenten ook nog eens een zogenoemde efficiencykorting te verstouwen. De gemeenten krijgen een kat in de zak.

Bovendien is de mogelijkheid van doordecentralisatie die in de wet is vastgelegd niet voldoende. Wij hebben de motie ondertekend omdat er goede zaken in staan en wij hopen daar over twee jaar een uitwerking van te krijgen. Wij hebben alles afgewogen: de goede en de slechte elementen en de motie, maar alles bij elkaar komen wij tot de afweging dat wij tegen dit wetsvoorstel zullen stemmen.

De heer De Jager (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Onze fractie heeft veel moeite met dit wetsvoorstel, maar door de ruimhartige toezegging van de staatssecretaris de motie te willen uitvoeren en vooral door het feit dat dit wetsvoorstel onderdeel is van het regeerakkoord zullen wij, zij het met pijn in het hart, dit wetsvoorstel steunen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, GroenLinks, de SP, alsmede de heren Bierman en Hendriks tegen dit wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

In stemming komt de motie-De Jager c.s. (stuk nr. 24455, nr. 245g).

De voorzitter:

Ik constateer, dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

De vergadering wordt van 16.35 uur tot 19.00 uur geschorst.

Naar boven