2 Wapenexportbeleid

Aan de orde is het VAO Wapenexportbeleid (AO d.d. 20/12).

De voorzitter:

We beginnen met het VAO Wapenexportbeleid. Daarvoor is de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aanwezig. Ik heet haar uiteraard van harte welkom. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Karabulut van de SP.

Ik merk op dat ik alleen maar verduidelijkende vragen over de tekst van ingediende moties zal toestaan.

Mevrouw Karabulut, gaat uw gang.

Mevrouw Karabulut (SP):

Goedemorgen, voorzitter. Dank u wel. Ik heb vorig jaar al mijn waardering uitgesproken voor het wapenembargo dat geldt voor Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte vanwege hun kwalijke rol in de oorlog in Jemen. Ik heb ook gesproken over wapenonderdelen die Nederland massaal verkoopt aan andere landen, bijvoorbeeld de VS, waarover wij weinig controle hebben, zeker niet over de vraag waar die onderdelen uiteindelijk belanden, bijvoorbeeld bij de coalitie die bombardeert in Jemen.

Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onderdelen van wapensystemen 72% uitmaakten van de totale Nederlandse wapenexport in 2017;

overwegende dat Nederland groot belang hecht aan strikte en effectieve wapenexportcontroles;

constaterende dat Nederlandse onderdelen elders worden verwerkt in wapensystemen die kunnen worden verkocht aan landen waarvoor Nederland geen exportvergunning zou afgeven;

constaterende dat het huidige beleid tekortschiet wat betreft het voldoende meewegen van de eindbestemming van Nederlandse onderdelen bij het verstrekken van wapenexportvergunningen;

verzoekt de regering om Nederlandse bedrijven die componenten leveren voor grote wapensystemen die in een ander land worden gemaakt, te verplichten bij de vergunningaanvraag de eindbestemming te vermelden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 306 (22054).

Mevrouw Karabulut (SP):

Dank, voorzitter. Mijn tweede motie gaat over corruptie in wapenhandel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat toetsing van de EU-wapenexportcriteria moet worden versterkt;

overwegende dat corruptie een praktijk is die bij grote wapentransacties voorkomt;

overwegende dat corruptie in strijd is met het recht en met beginselen van eerlijke concurrentie;

verzoekt de regering in de EU te bepleiten corruptiebestrijding uitdrukkelijk als aparte bepaling bij de wapenexportcriteria te doen opnemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 307 (22054).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Als laatste ...

De voorzitter:

U heeft geen spreektijd meer. Het spijt me zeer.

Mevrouw Karabulut (SP):

... een opmerking. Waar blijft het onderzoek naar het Sotas-systeem?

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Karabulut.

De heer Van Haga.

De heer Van Haga (VVD):

Voorzitter. De Nederlandse defensie-industrie is technisch van zeer hoog niveau en biedt werk aan 25.000 Nederlanders. Daar mogen wij trots op zijn. Wij zien echter dat binnen de EU op verschillende manieren wordt gekeken naar de acht verschillende criteria voor exportvergunningen. Dat is niet altijd in het voordeel van Nederland. Daarom de eerste motie van de VVD over harmoniseren van de criteria binnen de EU.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet met regelmaat vergunningen voor de export van defensiegoederen afwijst, of voorafgaand aan de aanvraag kenbaar maakt de vergunning niet te zullen verlenen, en andere lidstaten vervolgens vergunningen voor leveringen van hetzelfde product van een nationale leverancier alsnog verlenen;

constaterende dat niet is gelukt dit zogeheten no-undercutbeginsel binnen de Europese Unie tot gemeengoed te maken;

constaterende dat er tegelijkertijd, blijkens de uitspraken van de Duitse minister van Defensie tijdens de Munich Security Conference, aan Duitse zijde belangstelling is voor harmonisering van wapenexportrichtlijnen in de EU, bijvoorbeeld middels nieuwe richtlijnen;

van mening dat harmonisatie van wapenexportbeleid in de EU een gelijk speelveld kan bevorderen;

verzoekt de regering, naar aanleiding van de oproep van de Duitse minister van Defensie, in gesprek te gaan met de Duitse regering en eventuele andere gelijkgestemden over harmonisering van wapenexportbeleid in de EU, en de Kamer over de uitkomsten te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 308 (22054).

Er is kennelijk een vraag van de heer Van Ojik. Gaat uw gang.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Het is een lange motie. Ik hoop dat ik haar helemaal goed heb gehoord. Ik wil een vraag stellen aan de heer Van Haga. Zijn eerste overweging was dat het soms voorkomt dat andere landen alsnog leveren nadat Nederland nee heeft gezegd; ik vat het maar even samen. Maar het omgekeerde komt ook voor, namelijk dat Nederland ja zegt terwijl andere landen nee zeggen. Onder "harmoniseren" wordt ook verstaan dat ook dat niet meer wenselijk is. Toch? Dat zou ik de heer Van Haga willen vragen.

De heer Van Haga (VVD):

Ik moet eerlijk zeggen dat ik van dat laatste geen voorbeelden ken. Van het omgekeerde wel. Uiteraard zou het mooi zijn als we binnen de EU allemaal op dezelfde manier naar die acht exportcriteria kijken. Het antwoord op uw vraag is dus ja. We moeten er op dezelfde manier naar kijken, zodat het niet kan voorkomen dat het ene land wel levert en het andere land niet. Dat is de strekking van de motie.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Haga (VVD):

Voorzitter. Verder vinden wij dat een aanscherping van het wapenexportbeleid ten aanzien van een bepaald land en de gevolgen daarvan van tevoren in kaart moet worden gebracht. Daarna kun je natuurlijk nog steeds principieel zijn, maar dan heb je in ieder geval in kaart gebracht wat dat principe kost.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet het wapenexportbeleid ten aanzien van Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten unilateraal heeft aangescherpt;

constaterende dat aan deze beleidswijziging geen serieuze impactanalyse vooraf is gegaan;

verzoekt de regering, in overleg met het ministerie van Economische Zaken en Klimaat, een inschatting te maken van de gevolgen van de aanscherping van het wapenexportbeleid ten aanzien van respectievelijk Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten voor het bedrijfsleven, en de Kamer uiterlijk bij de eerstvolgende rapportage over de uitkomsten hiervan te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 309 (22054).

De heer Van Haga (VVD):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Sjoerdsma, D66.

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter, dank. We hebben een uitstekend AO over wapenexport gehad, waarin duidelijk werd dat het wapenexportbeleid op de juiste manier is aangescherpt naar aanleiding van het VN-rapport van het Panel of Experts over Jemen. Daarin werden sterke conclusies getrokken over de betrokkenheid van Saudi-Arabië, maar ook van andere landen, over hun wapenexport en de manier waarop zij hun wapens daar inzetten. De consequenties die Nederland daaruit heeft getrokken kan mijn fractie volledig steunen. Allereerst heeft Nederland natuurlijk gepleit voor een wapenembargo tegen Saudi-Arabië, mede op voorspraak van deze Kamer. Uitstekend. Daarnaast is de wapenexport naar een aantal landen restrictiever gemaakt als gevolg van dat rapport.

Voorzitter. Dat is ook waar het om gaat. Wij moeten die Europese criteria strikt, strikt, handhaven en we moeten ervoor zorgen dat andere Europese landen dat ook doen. Ze doen dat helaas niet, zo moet ik constateren.

Voorzitter. Daarom heb ik nog een vraag. Ik heb hem ook tijdens het algemeen overleg gesteld. De handhaving van die criteria moet echt beter. Ik wil de minister vragen of zij nog mogelijkheden ziet om andere lidstaten daarop aan te spreken en of wij misschien niet over moeten gaan naar een systeem waarin we publiek maken welke lidstaten wij ervan verdenken een beetje een loopje te nemen met die criteria. Want ik vrees anders voor een race to the bottom.

Voorzitter. Ik zag dat het Verenigd Koninkrijk Duitsland heeft opgeroepen om het wapenembargo tegen Saudi-Arabië op te heffen. Het Verenigd Koninkrijk kan namelijk niet meer exporteren naar Saudi-Arabië omdat Duitsland bepaalde delen maakt voor Britse systemen die worden geëxporteerd. Ik vind dat uitstekend. Ik hoop dat Duitsland bij dat standpunt blijft. Ik hoop ook op Nederlandse steun voor dat standpunt. Ik vraag ook of Nederland nog vergunningen geeft voor bepaalde onderdelen of systemen die via een dergelijke omweg, via het Verenigd Koninkrijk of andere landen, wel degelijk bij Saudi-Arabië uitkomen. Het lijkt mij dat dat niet de bedoeling is. Ik zou graag van de minister willen weten of die loophole inderdaad bestaat. Of ben ik hier net iets te argwanend?

Voorzitter, helemaal tot slot een vraag over vergunningen. Staat in afgegeven vergunningen de clausule dat vergunningen alsnog kunnen worden ingetrokken als het beleid wijzigt?

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank, meneer Sjoerdsma. Tot slot is het woord aan de heer Van Ojik van GroenLinks.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. Het algemeen overleg waar dit een voortzetting van is, is bijgewoond door Isabelle Diks. Helaas is zij nog niet helemaal hersteld. Ik zal mij daarom nu beperken tot het voorlezen van een motie die ik samen met haar in dit VAO wil indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat militaire of dual-usegoederen die te goeder trouw aan een eindgebruiker zijn geleverd, achteraf soms niet worden gebruikt in overeenstemming met het mensenrechtencriterium uit het gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport van de Europese Raad;

verzoekt de regering bij de verstrekking van wapenexportvergunningen voor de levering van militaire of dual-usegoederen expliciet mee te wegen in welke mate eerdere leveringen aan de betreffende eindgebruiker zijn gebruikt in overeenstemming met het mensenrechtencriterium,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 310 (22054).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We hebben even gewacht tot de minister alle moties had gezien. Ik geef het woord nu aan de minister.

Minister Kaag:

Dank, voorzitter. Ik ga eerst in op de moties. Aan het eind zal ik nog kort de gestelde vragen beantwoorden.

De eerste motie, die van mevrouw Karabulut op stuk nr. 306, gaat over de componentenleer. Die is in principe alleen op bondgenoten van toepassing. En anders vinden natuurlijk altijd van tevoren alle stappen plaats om te controleren wie, wat en waar. En wat onderdelen betreft: als niet bekend is voor wie het onderdeel uiteindelijk bestemd is — denk bijvoorbeeld aan de F-35 of de Apachehelikopters — dan beschouwen we het land van de systeembouwer als land van eindbestemming. De eventuele eindcontrole moet dan ook plaatsvinden in dat land. Als we dat niet doen op deze manier, dan is het voor Nederlandse toeleveranciers eigenlijk een onmogelijke zaak om überhaupt nog aan de bak te komen. Onze inschatting is dat dat een enorme impact zou hebben op de Nederlandse industrie. Als we wel weten wat de eindbestemming is, als het een kwestie is van doorvoer en de eindbestemming bekend is, dan gebruiken we de toepasselijke toetsing. En voor derde landen, die dus buiten onze normale arrangementen vallen, kijken we altijd naar een eindgebruikersverklaring, die dan wordt vereist. Op basis hiervan ontraad ik deze motie.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik neem aan dat de minister de wapenexportcriteria zoals geformuleerd in EU-verband, serieus wil nemen. Als de minister die criteria serieus wil nemen, dan moet zij het toch met ons eens zijn dat er op dit moment een groot gat is, namelijk waar onderdelen — en dat is echt heel veel: 71% — worden doorgevoerd naar derde landen, waarbij wij dus niet weten wat de eindbestemming is en dit dus niet kunnen toetsen. Dat betekent dat er uiteindelijk ook onderdelen worden geleverd aan landen die bombarderen in Jemen. Waarom zou het zo'n grote belemmering zijn als de minister schetst, wanneer bedrijven verplicht worden gesteld om die eindbestemming te achterhalen en op te geven? Eerlijk gezegd lijkt mij dat een kwestie van maatschappelijk en verantwoord ondernemen.

Minister Kaag:

Het probleem bij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen is natuurlijk dat niet alle onderdelen van de keten altijd bekend zijn. Maar als je kijkt naar onze wapengerelateerde industrie, dan bestaat inderdaad 70% uit onderdelen. Het is niet zo dat 70% gaat naar niet-bondgenoten of naar landen die buiten de lijst vallen. Wij hebben het proces geschetst: dit wordt ook toegepast door alle andere landen die zich aan dezelfde arrangementen houden. Als wij opeens zonder afspraken met bondgenoten een heel ander instrument zouden introduceren, dan is dat onwerkbaar voor de toeleverancier, zoals ik al zei. We verwachten van het land dat dezelfde criteria toepast als wij, dat zij die exportcontrole dus weer uitvoeren op het moment van export van de systeemonderdelen. Als wij het zelf wel weten, dan toetsen wij op eindbestemming, zoals ik heb geschetst. Maar het is niet altijd bekend.

Mevrouw Karabulut (SP):

Maar dat zou dan feitelijk toch betekenen dat je je kop in het zand steekt? Wij weten namelijk nu al dat onderdelen via de VS, maar ook via Duitsland, in bijvoorbeeld Saudi-Arabië terechtkomen. Waarom gaat de minister er bij voorbaat al vanuit dat dit kansloos zou zijn? Waarom stelt zij zich niet open? En waarom gaat zij niet in gesprek, ook met de bedrijven, om te kijken wat de mogelijkheden zijn — op zijn minst?

Minister Kaag:

Ik denk dat het belangrijk is dat we dat in EU-verband doen. Eigenlijk kan ik dan al meteen antwoord geven op een vraag van de heer Sjoerdsma: wij vinden inderdaad dat het een race to the top moet zijn wat betreft de wapenexporterende industrie. We moeten zo veel mogelijk proberen te harmoniseren, beginnend bij de EU. Dus via alle kanalen en alle fora proberen wij natuurlijk de norm omhoog te krijgen. We doen dit bijvoorbeeld al middels onze pogingen om de dual-useverordening scherper te krijgen binnen EU-verband. Maar hierbij moet ik ook aantekenen dat bijvoorbeeld twee toch anderszins heel progressief bekendstaande lidstaten van de EU bepaald nog niet staan te trappelen, en op dit moment onze pogingen om een verandering van de dual-useverordening erdoor te krijgen, niet ondersteunen.

De voorzitter:

Goed. Het oordeel over de eerste motie van mevrouw Karabulut blijft dat de minister die ontraadt.

Dan vraag ik de minister om over te gaan tot bespreking van de tweede motie van mevrouw Karabulut.

Minister Kaag:

Bij de motie op stuk nr. 307 van mevrouw Karabulut laat ik het oordeel graag aan de Kamer. Het hoort inderdaad standaard bij onze uitvoering en toepassing, en ik zie dit als ondersteuning van het beleid.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut over haar tweede motie.

Mevrouw Karabulut (SP):

Nou, voorzitter, ik heb eigenlijk nog één korte opmerking over mijn eerste motie.

De voorzitter:

Nee, echt niet. Nee, dat gaan we niet doen.

Ik ga de minister vragen om door te gaan naar de motie op stuk nr. 308.

Minister Kaag:

Dan de motie op stuk nr. 308 van de heer Van Haga. Ik lees uit zijn motie dat hij vooral een oproep doet om te kijken hoe wij eventueel verder kunnen met de Duitse minister van Defensie en om met gelijkgestemden te praten over harmonisering van het wapenexportbeleid in de EU. Ik teken hierbij natuurlijk aan dat ik zal inzetten op een verhoging van de norm en niet op een verlaging van de norm: geen race naar de bodem. Dus wij zijn hier gaarne toe bereid. Zoals ik zei: harmonisering op niveau. Oordeel Kamer.

De voorzitter:

Oordeel Kamer. Mevrouw Karabulut over de motie op stuk nr. 308.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ter verduidelijking. De minister sluit dus uit dat we omlaaggaan met onze normen; als uit de inzet blijkt dat zij minder streng willen controleren, dan zal de minister niet overgaan tot harmonisatie.

Minister Kaag:

Nederland kan er inderdaad met een goed gevoel naar kijken. Wij maken een duidelijke weging, met de acht criteria. Mensenrechten, het internationaal recht en het internationaal humanitair recht zijn daar heel belangrijk en leidend in. En nee, ik zet niet in op een verlaging van de norm.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 309.

Minister Kaag:

Dan de motie op stuk nr. 309. Dat is een interessant geformuleerde motie. Ik wil even een paar opmerkingen maken bij ... Het is een korte motie, maar er staat bijvoorbeeld in: "constaterende dat ...". Even kijken. Pardon, ik moet even kijken of ik nu wel de juiste motie voor me heb, meneer de voorzitter.

De voorzitter:

Het gaat om de motie op stuk nr. 309 van meneer Van Haga.

Minister Kaag:

Ja, dat begrijp ik. Maar ik had een voorkopie en ik vraag me af of ik nu wel de juiste kopie heb, want ik maak een opmerking over een tekst die ik niet zie staan. Mag ik nog even een kopie? Excuus voor deze twintig seconden, maar mag ik even de juiste kopie, voordat ik commentaar geef?

De voorzitter:

Ik zie de heer Van Haga naar u toe lopen, dus de juiste tekst komt nu naar u toe.

Minister Kaag:

Excuus. We zijn altijd goed in de voorbereiding. Ik heb de juiste kopie nu voor me. In de eerste zin staat dat het kabinet het wapenexportbeleid ten aanzien van Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten unilateraal heeft aangescherpt. Dat beleid is ook aangescherpt in de richting van het Koninkrijk Saudi-Arabië; dit voor de volledigheid. Voorts staat er dan: "constaterende dat aan deze beleidswijziging geen serieuze impactanalyse vooraf is gegaan." Dat doen we niet. We hebben de acht criteria, maar we wegen niet wat mogelijkerwijs economische consequenties zouden kunnen zijn. Als je het technisch bekijkt, dan is het sowieso al bijna onmogelijk. Bedrijven hebben mogelijkerwijs contracten, maar misschien ook niet. Ze hebben vaak contacten. Ze hebben eventueel verwachtingen. Het is aan het bedrijf zelf om die inschatting te maken. Bedrijven opereren ook niet in een vacuüm. Verschillende factoren spelen altijd mee, zoals de internationale markt, de concurrentiepositie en de arbeidsmarkt. De factor van het exportbeleid, de bedrijfsmatige kant dus, is heel moeilijk te isoleren. Los daarvan hebben we de acht criteria. Uiteindelijk is de weging heel duidelijk. In dit geval ging het om mensenrechten, de verslechtering van de situatie in Jemen en de toegang voor onder andere humanitaire goederen. De mensenrechtenfactor speelt daarin natuurlijk een heel belangrijke rol.

De constatering dat hier geen serieuze impactanalyse aan voorafgaat, is vanuit mijn perspectief niet instrumenteel voor deze motie. Wat we wel kunnen doen, is in de toekomst een inschatting maken van de vraag of er gevolgen zijn geweest van de aanscherping van ons wapenexportbeleid. Ik teken er wel bij aan dat dit nooit vooraf zal gebeuren. Het is informatie ten behoeve van de Kamer die heel moeilijk te vergaren is, zoals ik al aangaf. Het zal nog steeds geen invloed hebben op het besluit dat de aanscherping om politiek-humanitaire redenen gewenst was. Met die kanttekening mijnerzijds en mijn lezing van de motie geef ik die oordeel Kamer.

De voorzitter:

Gaat de heer Van Haga akkoord met deze interpretatie van de motie?

De heer Van Haga (VVD):

Ik kan helemaal leven met deze uitleg. Het is de bedoeling om naast de principiële afweging die natuurlijk boven alles staat, ook in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zijn voor de defensie-industrie. Volgens mij is deze uitleg voldoende.

De voorzitter:

Het oordeel over de motie op stuk nr. 309 is dus oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 310.

Minister Kaag:

De motie op stuk nr. 310, van de heer Ojik, beschouw ik als een ondersteuning van het beleid. Oordeel Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de resterende vragen.

Minister Kaag:

Ik kom bij de vraag van de heer Sjoerdsma of vergunningen vanwege beter inzicht en meer kennis of vanwege de realiteit van de dag kunnen worden ingetrokken. Dat is gebeurd, zoals de heer Sjoerdsma zich kan herinneren. Ik noem het geval van Rusland. Wij gaan er wel uitermate voorzichtig mee om, ook uit hoofde van rechtszekerheid, maar die optie bestaat en die kan van casus tot casus gewogen worden. Als ik uit de vraag haal dat de heer Sjoerdsma ook wil dat het kabinet dit met een zekere regelmaat bekijkt, dan behoort dat ook tot de opties. De vraag wat wij nog meer kunnen doen binnen EU-kader heb ik al eerder beantwoord. Ik heb er nu geen specifieke voorbeelden van, maar we zetten daar heel hard op in. Het voorbeeld van de dual-useverordening behoort nog steeds tot categorie work in progress.

De voorzitter:

Dank u zeer, minister. Mevrouw Karabulut wil nog een vraag stellen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Er loopt al best wel een tijdje een onderzoek naar Sotas-apparatuur in Saudische tanks.

Minister Kaag:

De vraag is wanneer het onderzoek beschikbaar is? Dat moet ik verifiëren.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat krijgen we dan per brief?

Minister Kaag:

Ik moet navragen wanneer het onderzoek klaar is en welke modaliteit we daarbij bedacht hebben over het informeren van de Kamer. Ik weet niet wanneer het volgende AO Wapenexport is.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het is namelijk al een aantal keren teruggekomen, ook in de eerste termijn. Vandaar dat ik dit nu onderstreep.

De voorzitter:

Dat is dan duidelijk gebeurd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De ingediende moties komen volgende week dinsdag in stemming.

Naar boven