15 Uitvoering Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169) ( 33990 );

  • - het wetsvoorstel Rijkswet houdende goedkeuring van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169 en Trb. 2014, 113) ( 33992 (R2034) ).

De voorzitter:

Er zijn negen sprekers. De eerste spreker is de heer Van Gerven van de fractie van de SP. Hij gaat ons verblijden met een termijn van maar liefst 60 minuten in twee delen. Hoeveel gaat u in eerste termijn verbruiken? 

De heer Van Gerven (SP):

Minder dan de 60 minuten. 

De voorzitter:

Maximaal 40? 

De heer Van Gerven (SP):

Maximaal 40 minuten. 

De voorzitter:

We laten de tijd lopen op 40 minuten voor de eerste termijn. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Vandaag behandelen we eindelijk de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten voor mensen met een beperking. In de voorliggende wetten wordt geregeld dat mensen met een beperking dezelfde rechten, mogelijkheden en kansen krijgen als elk ander individu. Wat de SP betreft moet iedereen volledig geaccepteerd worden in onze samenleving, ongeacht zijn beperking, leeftijd, achtergrond, etniciteit enzovoorts. Het is niet meer dan normaal dat mensen met welke beperking dan ook dezelfde kansen krijgen om te kunnen deelnemen aan de samenleving. Een land, zeker een rijk land als Nederland, moet zich schamen als mensen die een beperking hebben niet volwaardig kunnen meedoen in de samenleving. Er moeten voor mensen met een beperking nog grote stappen worden gezet. Op het terrein van wonen, zorg, werk, gezin, sport, openbaar vervoer en openbare ruimtes moeten voorwaarden worden geschapen die gelijk zijn aan de voorwaarden voor mensen zonder beperking. Het is de hoogste tijd om de rechtspositie en de maatschappelijke positie van personen met een beperking te versterken. 

Al sinds de jaren tachtig is er wereldwijd veel aandacht voor het verbeteren van de positie van mensen met een beperking. Terecht. Het was lang wachten op de ratificatie van het voorliggende verdrag. In 2011 diende mijn collega Leijten al een motie in voor een snelle ratificering. Vier jaar later is het eindelijk zo ver dat we deze belangrijke wetsvoorstellen kunnen bespreken. Daarmee kom ik op mijn eerste vraag aan de staatssecretaris. Na jarenlang wachten is Nederland een van de laatste drie Europese landen die dit verdrag ratificeert. Dit toont aan dat de ambitie van het huidige kabinet niet erg hoog ligt voor dit onderwerp. Wat is precies de ambitie van de staatssecretaris als coördinerend bewindspersoon om de uitvoering van dit verdrag tot een succes te maken? 

De ambitie om mensen met een beperking in onze samenleving gelijkwaardige kansen te bieden in vergelijking tot mensen zonder beperking, en de ambitie om hen in gelijke mate toegang tot voorzieningen en tot de samenleving te bieden, moeten de komende jaren hoge prioriteit hebben. De SP vreest echter dat de wet een papieren werkelijkheid wordt als er, naast de aanname van de wetsvoorstellen, niet een aantal zaken in de publieke sector wordt gerepareerd. Mooie woorden kunnen immers niet de kaalslag verhullen die dit kabinet heeft gepleegd op onze sociale en publieke voorzieningen, waardoor mensen met een beperking hun rechtspositie en mogelijkheden hebben zien verslechteren. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe iemand met een beperking een betere rechtspositie krijgt als hij zijn zorg bij de rechter moet afdwingen, omdat de gemeente hierin niet voorziet? Alleen in de eerste helft van 2015 waren er 80% meer rechtszaken over de Wmo dan voorheen. Wat voor betere rechtspositie heeft een 85-jarige mevrouw die voor haar thuiszorg eerder €19,40 per maand als eigen bijdrage betaalde, en nu €44,75 per week? In hoeverre is het zorgstelsel toegankelijk als steeds meer mensen met een beperking het eigen risico niet meer kunnen opbrengen en daarom afzien van zorg? Hoe beoordeelt de staatssecretaris de laatste cijfers van het Nibud over het feit dat in drie jaar tijd het aantal mensen dat problemen heeft met de hoge zorgkosten is verdubbeld naar 22%? Wat nu als een persoon met een beperking behoefte heeft aan een behandeling in een ggz-instelling, maar op de wachtlijst wordt geplaatst en niet verder wordt begeleid? Hoezo spreken we van een gelijkwaardige rechtspositie als een 90-jarige man een traplift is geweigerd door de gemeente, omdat hij volgens de gemeente had moeten zien aankomen dat zijn mobiliteit achteruit zou gaan? 

Zolang de staatssecretaris mensen met een beperking blijft zien als een kostenpost, zal er geen gelijkwaardige samenleving ontstaan voor mensen met en zonder beperkingen. Ik heb de staatssecretaris in de schriftelijke voorbereiding van deze wetsbehandeling uitgebreid gevraagd hoe hij daarin staat. Als reactie krijgen we wollige taal waarin staat dat gemeenten aan de Wmo moeten voldoen en dat er dus geen probleem is. De werkelijkheid laat zich niet wegpoetsen met zalvende woorden. Als zorg en hulpmiddelen die mensen met een beperking nodig hebben, worden wegbezuinigd, hebben zij een groot probleem. 

De staatssecretaris schreef eerder in zijn schriftelijke beantwoording: "Vanzelfsprekend deelt de regering de mening van de leden van de fractie van de SP dat uitsluiting van mensen van de samenleving bestreden moet worden." Maar hoe kan de staatssecretaris dit nu schrijven wanneer er mensen uitgesloten worden van zorg en hulpmiddelen? Wat te denken van een zorgverzekeraar die beslist dat een hulpmiddel niet nodig is of dat de verstrekking niet de doelmatigste variant is, waardoor iemand met een beperking letterlijk beperkt wordt door de keuze van de zorgverzekeraar? Ik geef een voorbeeld. Een verzekerde krijgt geen sportrolstoel terwijl diegene daarmee juist wel kan werken. Een gewone rolstoel is doelmatiger, lees: goedkoper. Daarom wordt de sportrolstoel niet vergoed. Omdat het belangrijk is dat mensen met of zonder beperking de zorg en voorzieningen krijgen die zij nodig hebben, is het van groot belang dat het recht op zorg en het recht op individuele voorzieningen, zoals jeugdzorg, huishoudelijke verzorging, begeleiding, dagbesteding en hulpmiddelen, weer in ere worden hersteld. Met het herstellen van het recht op zorg kunnen mensen met een beperking in de samenleving meedoen en worden zij niet gehinderd door lokale obstakels. In de toelichting van de wet heeft de staatssecretaris het volgende geschreven: "Uiteindelijk zijn de rechten van de mens de rode draad in de weging van waarden als autonomie en goede zorg." Ik zou het logisch vinden — of dat te verwachten is, horen we nog — wanneer de staatssecretaris het amendement dat wij op dit punt gaan indienen, omarmt. 

In antwoord op schriftelijke vragen van de SP heeft de staatssecretaris aangegeven dat de bestaande wetgeving niet in strijd is met het verdrag. Alle bestaande wetgeving is doorgelicht en getoetst. Ik vind dit toch te kort door de bocht. Ik heb niet kunnen waarnemen op welke wijze is getoetst en wie dit gedaan heeft. Hoewel de staatssecretaris zegt dat de bestaande wetgeving niet in strijd is met het verdrag, heb ik het tegenovergestelde betoogd. Door de kaalslag van onze publieke sector heeft de staatssecretaris eerst allerlei rechten van mensen met een beperking afgepakt. Maar nu zegt hij: u krijgt meer rechten. Dat is toch krom? Op basis waarvan is de toets van al die wetten gedaan? De Kamer moet toch kunnen oordelen over welke doorlichtingen en toetsingen van bestaande wetgeving zijn gedaan en of die op juiste wijze zijn gebeurd? Daarom zou ik graag van de staatssecretaris alle doorlichtingen van bestaande wetgeving ontvangen. Kan de Kamer die ontvangen? Ook vraag ik de staatssecretaris om de doorlichting van de lagere wetgeving op dit punt aan de Kamer te sturen. Daarin zijn namelijk vaak zaken geregeld die heel belangrijk zijn voor mensen met een beperking. Ik heb op dit punt een motie in voorbereiding. 

Het College voor de Rechten van de Mens doet de monitoring en de uitvoering van het verdrag. Het kijkt daarbij ook of bestaande wetgeving in strijd is met het verdrag. Is de monitoring slechts een monitoring of is die ook een toetsing? Ik ben benieuwd naar de precieze rol van het college op dat punt. 

Ik kom te spreken over de interpretatieve verklaringen. Het kabinet maakt er een zevental. Dat wil zeggen dat het kabinet onderdelen van het verdrag anders uitlegt of nader duidt dan in het verdrag staat. Over die zeven "uitzonderingen" is veel discussie. Allereerst stel ik de vraag hoeveel andere landen zo veel nadere bepalingen hebben opgesteld. Het is ons immers opgevallen dat Nederland er in relatie tot andere landen heel veel heeft. Er is ook kritiek op die verklaringen. Ik loop er een paar langs en ik wil daarvan graag een nadere duiding door de staatssecretaris. Artikel 10 is een verklaring over het recht op leven. Ik begrijp dat de staatssecretaris deze verklaring heeft afgelegd aangezien wijzelf wet- en regelgeving hebben over ongeboren leven, maar om welke precieze reden is deze interpretatieve verklaring nodig? Dat vraag ik omdat wij hier nationale wetgeving hebben. Ik heb begrepen dat die wetgeving, in ieder geval volgens het kabinet, in lijn is met het verdrag. Er is kennelijk wel een spanningsveld; vandaar mijn vraag op dit punt. We hebben nationale wetgeving en we hebben al mensenrechtenverdragen waarbij wij ons hebben aangesloten. Biedt de formulering in het verdrag van "mensen met een beperking" meer of minder ruimte, bijvoorbeeld inzake het recht op abortus of late zwangerschapsafbreking? Is die toelichtende interpretatie dus noodzakelijk? 

Kan de regering in gewoon Nederlands uitleggen wat zij bedoelt bij artikel 14? Is het VN-verdrag strenger dan Nederland op het punt van het toestaan van gedwongen zorg bij mensen met beperkingen? Of is dat juist niet zo? Waar zit nu precies het probleem? 

Het College voor de Rechten van de Mens heeft kritiek op de verklaring bij artikel 23, want die wekt de suggestie dat het belang van het ongeboren kind een uitzondering kan vormen op het recht op het krijgen van kinderen. Ook wordt verantwoord of onverantwoord ouderschap verbonden aan het hebben van een beperking en het ingrijpen in het belang van het kind. De vraag is of dit, zoals het geduid wordt door het kabinet, niet strijdig is met het verdrag. Kort en goed: kan de staatssecretaris aangeven wat het verdrag zegt en wat exact het verschil of het verschil in interpretatie of duiding is die het kabinet hieraan wil geven? 

Bij artikel 25 geeft de regering aan dat niet alles wat mogelijk is in de gezondheidszorg, in het pakket kan worden opgenomen. Bepaalde zorgvoorzieningen, zoals fysiotherapie, zijn voor mensen met beperkingen echter belangrijker dan voor mensen zonder beperkingen. Relevant voor mensen met beperkingen is welke onderdelen van medisch noodzakelijke zorg niet in het basispakket zijn opgenomen en ook of verzekering via zo'n aanvullende verzekering betaalbaar blijft voor mensen met beperkingen. Deelt de regering deze analyse van de SP? En wat betekent dit concreet, bijvoorbeeld voor wet- en regelgeving die wij al hebben afgesproken, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet, de Wlz, de Wmo en de Jeugdwet? Ik neem daarmee maar even het terrein van de zorg, maar we hebben natuurlijk ook nog de Participatiewet en andere wetten. Ook daar krijg ik dus graag een duiding van. 

Mijn afsluitende vraag over de interpretatieve verklaringen is: moet ik het zo interpreteren dat, als we al die interpretaties overnemen, alles precies blijft zoals we dat in nationale wetgeving hebben afgesproken? Of is er dan een afwijking in die zin dat het strenger wordt of juist minder streng? Zou de staatssecretaris ook daarover zijn licht willen laten schijnen? 

Het facultatieve protocol biedt, nadat nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, de mogelijkheid om klachten in te dienen bij het Comité voor de rechten van personen met een beperking. Dit comité houdt toezicht op de naleving van het verdrag en heeft tevens de bevoegdheid om onderzoek te doen naar ernstige en systematische schendingen van het verdrag. Het comité kan Nederland ook verzoeken om maatregelen te nemen indien voornoemde situaties zich voordoen. Kan de staatssecretaris hier meer duidelijkheid over geven? Hoe kunnen mensen zich bij dit comité melden? Aan wat voor klachten moeten we dan denken? Kan iemand met een beperking bijvoorbeeld een melding maken als hij of zij, bijvoorbeeld vanuit de Wmo, bepaalde hulpmiddelen niet krijgt maar deze wel nodig heeft? Hoe is de toegankelijkheid geregeld voor mensen die melding willen maken bij dit comité? Immers, de regering heeft bij de ondertekening van het verdrag besloten om niet gelijktijdig het facultatief protocol te ondertekenen. Uit de brief van de ministers Koenders en Van der Steur van juni jongstleden komt naar voren dat het facultatief protocol nog steeds onderwerp van discussie is in het kabinet. Waarom wil de regering dit facultatief protocol niet ondertekenen? Welke motivatie ligt hieraan ten grondslag? In het verlengde van de motie-Strik c.s. die in de Eerste Kamer is aangenomen, vraag ik de staatssecretaris wanneer de regering het facultatief protocol zal ondertekenen. Ik heb hiervoor een motie klaarliggen. Ik krijg graag helderheid van de staatssecretaris op dit punt. 

Als het facultatieve protocol niet wordt ondertekend, kunnen mensen dan wel naar het comité stappen? Wat heeft ratificatie van het verdrag voor zin als het facultatief protocol niet wordt ondertekend? Zijn er landen die het facultatief protocol wel hebben ondertekend? Kan de staatssecretaris aangeven welke landen dit zijn en waarom het ene land deze afweging heeft gemaakt en een ander land een andere? 

Ik ga over naar de eigen betalingen in de zorg. De opmars naar een toegankelijke samenleving voor mensen met een beperking, een samenleving waaraan zij volwaardig kunnen deelnemen, staat of valt met de dikte van de portemonnee. Is de staatssecretaris het ermee eens dat mensen geld nodig hebben om toegang te hebben tot de samenleving? Ik maak dit punt, omdat de toegang tot sociale en publieke voorzieningen financieel onder druk staat. Wij horen dagelijks verhalen van mensen die hun eigen risico niet meer kunnen betalen, hun geneesmiddelen niet meer ophalen of niet meer naar het ziekenhuis durven uit angst voor een hoge rekening. 

Wij horen die verhalen echter ook van de mensen die gebruikmaken van de Wmo. Veel mensen hebben te maken met een verhoging van de eigen bijdragen, enerzijds doordat de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten onder het bewind van deze staatssecretaris bruut is geschrapt, anderzijds doordat een aantal gemeenten de eigen bijdrage heeft verhoogd. Ik maak mijn complimenten voor de petitie van Wij staan op! Wij hebben gesproken met deze jongvolwassenen met een beperking. Chapeau zoals zij dit hebben vormgegeven. Ik kom hier aan het einde van mijn betoog op terug en dan zal ik dit boekje via de voorzitter aan de staatssecretaris overhandigen. Als het gesprek gaat over mensen met beperkingen, moet er niet over hen maar met hen worden gesproken. Zij hebben als geen ander duidelijk gemaakt waar zij tegenaan lopen. 

In de discussie over de eigen betalingen in de zorg wordt nog te vaak vergeten welke meerkosten mensen met een beperking hebben. Naast het eigen risico en de eigen bijdragen moet dan worden gedacht aan de kosten van hoorapparaten, de medische pedicure, een hulphond, orthopedische schoenen, een gehandicaptenparkeerkaart enzovoort. Sommige mensen zijn meer dan €3.000 per jaar aan extra kosten kwijt. 

In het boekje van Wij staan op! staat een bundel persoonlijke verhalen. Ik vraag de staatssecretaris om op die verhalen in te gaan, en op de twaalf stellingen van Wij staan op! Uiteindelijk is dat de concrete praktijk waar jongvolwassenen met een beperking dagelijks mee te maken hebben. Het gaat dan om de toegang tot allerlei voorzieningen, maar ook om de eigen bijdragen en de kosten die zij maken. Ik herhaal het maar: als zij meer dan €3.000 meer kwijt zijn dan mensen zonder beperkingen, moet dat toch te denken geven? Deze verhalen zijn gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving en stand van zaken. Als wij mensen met beperkingen dezelfde voorwaarden en mogelijkheden willen geven als mensen zonder beperkingen, is het de vraag of wij niet iets zouden moeten doen aan die enorme stapeling van extra kosten. Is de staatssecretaris bereid om daar nog eens heel goed naar te kijken en maatregelen te nemen? De staatssecretaris kan er namelijk niet mee wegkomen door bijvoorbeeld te zeggen dat we een aantal zaken hebben belegd bij de gemeenten of bij andere partijen. Het gaat natuurlijk om de realiteit, om wat dit voor onze mensen met beperkingen concreet betekent. En die eigen betalingen zijn ook krom geregeld. Je betaalt namelijk geen eigen bijdrage voor de wijkverpleging. Voor zorg in een instelling betaal je eerst een lage eigen bijdrage en na een halfjaar een hoge eigen bijdrage. En voor zorg uit de gemeente betaal je in elke gemeente weer een andere bijdrage, die hoger of lager kan zijn, en in het gunstigste geval wordt er niets geheven. Is de staatssecretaris ook niet van mening dat dit wel erg ingewikkeld, bureaucratisch en oneerlijk is geworden? De SP heeft na die eigen bijdrage in de zorg al meerdere keren gevraagd om een financiëlehaalbaarheidstoets. Is de staatssecretaris bereid om die toets nu wel te doen? Dat zou hem sieren, zeker als we dit verdrag na behandeling ten uitvoer gaan brengen. Ik neem aan dat de Kamer het in grote meerderheid of unaniem zal aannemen. Dat schept verwachtingen en verplichtingen. Daarom hoor ik van de staatssecretaris graag de toezegging dat hij die toets wil gaan doen. Het kan namelijk niet zo zijn dat iemand met een beperking die in een woonvoorziening woont, niet meer overhoudt dan zak- en kleedgeld. Zo iemand heeft €300 te besteden per maand. Als daar de zorgverzekering, het telefoonabonnement en dat soort zaken nog van af moeten, blijft er heel weinig over. Mogen deze mensen ook eens een cadeautje kopen voor vrienden? Mogen deze mensen ook een keer een feestje geven, zonder daarvoor toegangskaartjes te moeten verkopen? Zo'n situatie verhoudt zich toch niet met de bedoeling of intentie van dit verdrag? 

Ik wil de staatssecretaris voorstellen om de toegankelijkheid tot de zorg te verbeteren en te vergemakkelijken. Waarom zouden we in principe de eigen bijdrage niet afschaffen, met een uitzondering voor de mensen met beperkingen die langer dan één jaar in een instelling verblijven op grond van de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Wmo? Dat is een heel eenvoudig uitgangspunt, dat heel veel duidelijkheid zou scheppen en heel veel bureaucratie, ellende en oneerlijkheid zou wegnemen. Wat is daarmee gemoeid? Als je naar de cijfers kijkt, iets in de orde van 2 miljard. Dat is 3% van de totale zorgkosten. Als we dit collectief financieren, scheelt dat enorm veel aan bureaucratie, en het zou de positie van mensen met beperkingen veel gelijkwaardiger maken. 

Nu een ander punt: de Kieswet. De SP vindt het van groot belang dat mensen met een beperking de mogelijkheid krijgen om bij verkiezingen te stemmen. Dat is op dit moment nog niet optimaal geregeld. Ik vind het belangrijk dat personen met een visuele beperking of personen die doofblind zijn, de mogelijkheid krijgen om te stemmen. Er zijn ongetwijfeld goede mogelijkheden om deze personen bijvoorbeeld via braille of een stemprinter de mogelijkheid te geven om te stemmen. De staatssecretaris stelde in zijn schriftelijke beantwoording dat er wordt gewerkt aan een nieuw stembiljet, dat door blinde en slechtziende kiezers kan worden gebruikt. Wat is de stand van zaken? Wanneer kan de Kamer hierover nadere informatie verwachten? Ik heb een motie hierover in voorbereiding. 

De toegankelijkheid van stemlokalen is voor de SP-fractie ook een belangrijk punt. De toegankelijkheid van stemlokalen is onderzocht op de dagen van de verkiezingen voor de Provinciale Staten en voor de waterschappen en is geëvalueerd. Toen werden alleen de stembureaus onderzocht die door de gemeenten zelf waren aangewezen als volledig toegankelijk. 10 van de 54 stembureaus bleken daadwerkelijk toegankelijk te zijn. Dit is een verbetering ten opzichte van de verkiezingen in 2014 en eerder, want toen voldeed kennelijk geen enkel stemlokaal aan de toegankelijkheidscriteria. Toch is duidelijk dat hierin nog grote stappen gezet moeten worden. Is de staatssecretaris bereid om in tien jaar de toegankelijkheid van stemlokalen voor mensen met beperkingen aanmerkelijk te vergroten? Misschien kan het wel sneller, want tien jaar lijkt ons een heel coulante termijn. Dit betekent dus wel dat er grote stappen gezet moeten worden. 

Passend onderwijs is een cruciaal thema voor mensen met een beperking. Sommige leerlingen in Nederland kunnen door hun ziekte niet fulltime naar school. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat een leerling met kanker alle vakken in één leerjaar moet volgen. Haalt hij niet alle vakken, dan blijft hij zitten. Het is namelijk niet op elke school mogelijk om een deel van de vakken in het eerste en het andere deel in het opvolgende jaar te volgen. Dat moet veranderen. Ook zijn er leerlingen die minder dan 50% van de onderwijstijd naar school kunnen. Het is voor hen nog onmogelijk om slechts één of twee dagen naar school te gaan. Dat is geen passend onderwijs, zo houd ik de staatssecretaris voor. Ik begrijp dat de staatssecretaris hiervoor te rade moet gaan bij zijn collega's, maar als we mensen met een beperking een volwaardig toegang tot onderwijs moeten gaan bieden, zal er maatwerk moeten worden geleverd. Wat gaan we hieraan doen? 

De sociale werkplaatsen en werk zijn een ander belangrijk punt. Door de invoering van de Participatiewet is de instroom van sociale werkplaatsen afgesloten en zijn de toegangseisen voor de Wajong verder aangescherpt. Door deze invoering zijn veel jongeren met een beperking in de bijstand terechtgekomen. Er is niet bekend hoe groot die groep is, maar de SP krijgt hier wel meldingen over. Mensen die eind 2014 op de wachtlijst stonden, zitten nog steeds zonder werk. Bestaande bedrijven worden ontmanteld doordat de tekorten bij gemeenten oplopen. Door dit beleid is de toegang tot werk en sociale werkplaatsen ingeperkt. Hoe voorkomt de ratificatie van het voorliggende verdrag dergelijke situaties? Hoe zorgt dit ervoor dat mensen met een beperking weer aan de slag kunnen in regulier werk of via een sociale werkplaats? 

Ik wil nu ingaan op huisvesting en woningen. De SP heeft al eerder haar zorgen geuit over de grote tekorten aan geschikte zorgwoningen voor ouderen en mensen met een beperking. Door de nieuwe eis in de Woningwet, is bovendien geregeld dat mensen met een beperking die een zorgvraag en een laag inkomen hebben, geen kans meer maken op een zorgwoning. Hoe verhoudt dit zich tot de versterking van de rechtspositie van mensen met een beperking? Wat gaat de staatssecretaris hieraan doen? 

Ik wil ook aandacht vestigen op de bouwbesluiten. Daarin worden steeds minder normen vastgelegd. Hoe voorkomen we dat de aandacht voor toegankelijkheid sluipenderwijs verdwijnt bij het ontwerp en de bouw van gebouwen en infrastructuur? Iedereen zal immers begrijpen dat het de voorkeur heeft als een woning vanaf het begin toegankelijk wordt gebouwd, in plaats van dat die later toegankelijk wordt gemaakt. 

Ik wil enkele opmerkingen maken over het openbaar vervoer. Veel mensen die rolstoelgebonden zijn, maken liever geen gebruik van de trein. Dat is ook niet zo gek. Het zou je immers maar overkomen: je zit in een rolstoel en wilt met de trein. Je boekt assistentieverlening, zodat je in en uit de trein wordt geholpen. Vervolgens staat die op de plaats van bestemming niet paraat. De deuren sluiten en je gaat onderweg naar een volgende bestemming, waar je niet wilt zijn. Wat moet je dan? Ik begrijp wel waarom mensen met een beperking niet met de trein willen reizen, want je kunt dan niet spontaan ergens naartoe. Je moet immers op tijd assistentieverlening boeken, die vaak niet betrouwbaar en ook op maar een paar stations beschikbaar is. We hebben meerdere keren vernomen dat mensen niet in de trein worden geholpen of, nog vervelender, er niet uit worden geholpen. Hoewel vanaf 2023 de perrons en nieuwe treinen gelijkvloers moeten zijn, zit het probleem 'm erin dat de intercity's pas vanaf 2045 — u hoort het goed — zelfstandig toegankelijk zijn. Een hele generatie kan pas over 30 jaar zelfstandig met de trein en moet het daarmee doen. Graag ontvang ik een reactie van de staatssecretaris hierop. 

Ik wil het ook hebben over de taxibus voor mensen met een beperking. De taxibus die mensen uren en uren laat wachten, totdat hij een keertje komt. Laatst vertelde een mevrouw met een beperking dat zij twee tot drie uur op een dag heeft moeten wachten voordat de taxibus haar kwam ophalen. Ook kregen we een melding binnen van een mevrouw die in de regen pech kreeg met haar scootmobiel. Ze belde, haar scootmobiel werd opgehaald, maar ze lieten haar in de regen staan. Echt waar, dit gebeurt. Uiteindelijk heeft het reparatiebedrijf haar afgezet in de stad, maar zo gaan we toch niet met elkaar om? 

Dan kom ik op het Valysvervoer, de enkele kilometers die mensen met een beperking per jaar krijgen. Dat is niet veel. Uw familie woont aan de andere kant van Nederland? Dan hebt u pech. Eén bezoekje per jaar is toegestaan conform de kilometers. Om het nog goedkoper te maken: uw reis combineren met de trein is een stuk goedkoper. Maar het is ook een stuk ellendiger. Het openbaar vervoer — ik heb het al gezegd — is bij verre na niet toegankelijk voor mensen met een beperking. 

Mijn vraag aan de staatssecretaris is: neemt u weleens de tram in Den Haag? Veel trams, niet alle, hebben een trap om in te stappen. Dat is niet te doen voor mensen die slecht ter been zijn, laat staan voor rollator- of rolstoelbezitters. Welke concrete maatregelen gaat de staatssecretaris op korte en lange termijn nemen op het vlak van vervoer om deze knelpunten zo veel mogelijk weg te nemen? 

Dan heb ik nog een vraag over financiële diensten. De staatssecretaris gaf eerder in zijn schriftelijke beantwoording aan dat bij het verstrekken van financiële diensten direct onderscheid op grond van een beperking of chronische ziekte verboden is. Verzekeraars kunnen echter bij de verstrekking van financiële diensten wel rekening houden met gezondheidsrisico's en op basis daarvan een hogere premie vragen of een verzekering weigeren af te sluiten. Verzekeraars zijn dus niet verplicht om van mensen met en zonder handicap dezelfde premie te vragen. Hoe verhoudt zich dit tot de rechtspositie van mensen met een beperking die de staatssecretaris via dit verdrag zegt te willen versterken? 

Dan kom ik op de openbare ruimtes zoals een bibliotheek, een school, een concertzaal en de Tweede Kamer. Het is vanzelfsprekend dat de openbare ruimte toegankelijk is voor iedereen en het is goed dat hierin stappen worden gezet, maar vaak worden die zaken vooraf op de tekentafel niet doordacht. Stel dat iemand in een rolstoel zit en gebruikmaakt van een openbaar toilet en de draai is te klein of de kraan te hoog. Het zijn vaak kleine dingen, maar ze zijn van groot belang voor mensen met een beperking. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe we gaan naar 100% volledig toegankelijke gebouwen en voorzieningen. 

Dan kom ik op een ander punt, namelijk de terminologie. Verschillende patiënten- en cliëntenorganisaties hebben aangegeven de term "handicap" liever te wijzigen in de term "beperking". Hoewel de staatssecretaris hier niet aan wil, heeft Nederland de vrijheid om deze term te wijzigen. Het gaat natuurlijk niet om een zaak van leven en dood, maar is de staatssecretaris alsnog bereid om dit te wijzigen? Het gaat erom dit beleid samen met hen, of met ons, vorm te geven en in de terminologie schuilt vaak ook al een kern van respect en waardering. 

Dan kom ik op het plan van aanpak en de visie. Ik neem aan dat het de staatssecretaris niet verbaast dat wij erg teleurgesteld waren in zijn plan van aanpak. De visie is er, dat is mooi. Waarom heeft de staatssecretaris echter vooral procesmatige zaken geschetst, zonder concrete maatregelen en een tijdspad te ontwikkelen? Andere landen hebben het bijvoorbeeld wel gedaan. Zo heeft Duitsland een tienjarenplan van aanpak met meer dan 200 implementatiedoelen, gestructureerd over twaalf actiegebieden en zeven onderwerpen. Ongetwijfeld heeft de staatssecretaris naar die voorbeelden gekeken maar waarom heeft hij bijvoorbeeld niet het pad van Duitsland bewandeld? Of is hij bereid dat alsnog te doen? Concrete doelen die afrekenbaar zijn, doelen waar wij de regering aan kunnen houden en die we ook kunnen beloven aan de samenleving, brengen ons verder en weer een stap dichter bij het doel van een gelijkwaardige samenleving van zowel mensen met beperkingen als mensen zonder beperkingen. Die toegankelijke samenleving moet nu werkelijkheid worden. Tekenend vond ik de hoorzitting over het verdrag in de Eerste Kamer. Een mevrouw die aan de hoorzitting deelnam, had haar eigen doventolk meegenomen. Als zij dat niet gedaan had, hadden we haar bijdrage gemist en had zij de onze gemist. Dus hoeveel we het ook over toegankelijkheid hebben, niemand in de Tweede Kamer was op het idee gekomen dat iemand die doof is een tolk nodig heeft en wijzelf ook omdat we anders niets verstaan van de bijdrage van de persoon die deelneemt in gebarentaal. Dit is gewoon een praktisch voorbeeld maar zijn dit nou niet zaken die in een plan van aanpak geregeld zouden kunnen en moeten worden? 

Wanneer kunnen we die maatregelen concreet verwachten, met een tijdpad? Hoe is het gesteld met de vorming van het bestuurlijk overleg en het Platform Inclusie? In het najaar zou een kwartiermaker hiermee aan de slag gaan. Wie is die kwartiermaker eigenlijk? Wordt er inmiddels gewerkt met het principe "nothing about us without us", niets over ons zonder ons? Het was de uitdrukkelijke wens dat mensen met een beperking geen onderwerp van discussie zouden zijn, maar zelf volwaardig die discussie mee zouden voeren. Wat is de stand van zaken? Kan de staatssecretaris aangeven hoe het hiermee gesteld is? 

Ik heb ook nog een aantal vragen over de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris voor de uitvoering van dit verdrag. Als het verdrag geratificeerd is, hoe gaat de staatssecretaris dan om met zijn coördinerende en juridische verantwoordelijkheid indien een claim wordt ingediend als niet aan het verdrag wordt voldaan? De staatssecretaris is wel stelselverantwoordelijk, maar als hij deze verantwoordelijkheid bijvoorbeeld voor de Wmo niet neemt, hoe kan hij dan de verantwoordelijkheid voor het geheel dragen en ervoor zorgen dat het tot een goede uitvoering komt? 

Ik kom tot een afronding. Het toegankelijk maken van de samenleving voor mensen met een beperking heeft alles te maken met de mentaliteit in de samenleving. Vooral voor beleidsmakers op alle politieke niveaus is het van groot belang dat zij rekening houden met mensen met een beperking. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat dit bij beleidsmakers tussen de oren komt en dat zij begrijpen dat toegankelijkheid op meer ziet dan een drempeltje of een invalidentoilet? Hoe wordt hiermee omgegaan in gemeenten en provincies? Heeft de staatssecretaris zicht op mogelijke blinde vlekken in het openbaar bestuur of in de samenleving als het gaat om toegankelijkheid? Kan de staatssecretaris dit toelichten? Kan hij aangeven waar de prioriteit moet liggen wat hem betreft? Ik wil tegen de staatssecretaris zeggen, en ik denk dat ik dit mede namens de mensen met een beperking tegen hem mag zeggen: we moeten niet over hen, maar met hen praten. Om dat te illustreren, overhandig ik dit manifest, een persoonlijkeverhalenbundel, via de voorzitter aan de staatssecretaris. Ik verzoek de staatssecretaris om in zijn beantwoording op de twaalf voorstellen van Wij staan op! in te gaan. 

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer. 

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.) 

De voorzitter:

Wij zullen ervoor zorgen dat de staatssecretaris dit manifest ontvangt. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Voorzitter. Ik zie dat op de publieke tribune een gebarentolk aanwezig is; ook zie ik mensen in een rolstoel, mensen die blind zijn en mensen die helemaal niets mankeren. Ik zie een afspiegeling van Nederland. Dat vind ik mooi en symbolisch om dit debat mee te beginnen. Zo hoort het: mensen met en zonder beperking volgen dit debat gezamenlijk. Vandaag is een bijzonder moment voor Nederland en voor mensen met een beperking in Nederland. We bespreken hier immers het VN-verdrag voor rechten voor mensen met een beperking. Eindelijk. De PvdA heeft er lang op aangedrongen dat Nederland met dit verdrag aan de slag zou gaan, want het is een belangrijk verdrag. Mensen met een beperking moeten zo veel mogelijk gewoon mee kunnen doen in de samenleving, net als mensen zonder beperking. 

Ik vind het persoonlijk ook een bijzonder moment. Tot mijn 18de kon ik overal gaan en staan zonder hindernissen. Ik liep elk gebouw binnen, stapte zo in de trein en hoefde niets vooraf te plannen. Na mijn ongeluk heb ik ervaren dat je als persoon met een beperking heel wat obstakels tegenkomt, zelfs als mondige burger. Soms is dat nu eenmaal zo, maar te vaak zijn belemmeringen echt onnodig. Laten we daar eindelijk eens echt iets aan gaan doen. Al tijdens mijn maidenspeech sprak ik over het belang van gewoon mee kunnen doen. Ik herinner mij dat moment, drie jaar geleden, nog goed. Ik kon mijn maidenspeech toen overigens nog niet van achter dit spreekgestoelte houden. Ik zat vlak naast de voorzitter, want de plenaire zaal was niet geschikt voor een parlementariër in een rolstoel. De deuren naar deze zaal waren zo zwaar, dat ik ze niet open kreeg. De interruptiemicrofoon kon niet ver genoeg naar beneden en het spreekgestoelte, waar ik nu sta, kon niet op mijn hoogte worden ingesteld. Het duurde even, maar het werd aangepast, zodat ik gewoon mijn werk als Kamerlid kon doen. 

Misschien is dit een goed voorbeeld dat laat zien wat er in ons land aan de hand is. We denken vaak dat van alles goed geregeld is en dat iedereen natuurlijk mee kan doen. Maar toch blijkt dat in de dagelijkse praktijk vaak flink tegen te vallen. Het zegt iets over hoe we lange tijd in Nederland aangekeken hebben tegen mensen met een beperking. Dat is misschien niet bewust gegaan, maar inclusie zit nog niet echt in onze genen. Als zelfs ons parlement, de plek van alle Nederlanders, niet vanzelfsprekend goed toegankelijk is, is er nog een wereld te winnen. Dat is zo, en dat gaan we vandaag ook doen. 

Voor de PvdA is de ratificatie van het VN-verdrag ook niet zomaar een wetsvoorstel. Het is niet alleen maar het even zetten van een krabbel onder een verdrag, het wijzigen van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en het aanpassen van de Kieswet. Dit wetsvoorstel gaat over veel meer. Het gaat over de vraag, wat voor samenleving we willen zijn, het gaat over rechtvaardigheid, het gaat letterlijk en figuurlijk over toegankelijkheid. Het gaat over insluiting en uitsluiting. Het is een mensenrechtenverdrag. We laten zien dat we niet alleen zeggen dat iedereen mee kan doen, maar dat we dat ook daadwerkelijk wettelijk willen vastleggen. 

Om het dan maar gelijk praktisch te maken: waar gaat het om in het gewone leven? Even boodschappen doen bij de supermarkt of een bezoek aan een museum of een park; een dagje winkelen en overnachten in een hotel of gewoon naar je werk gaan in de ochtend. Dat zijn de normaalste zaken van de wereld, maar helaas vaak niet voor mensen die een beperking hebben, in een rolstoel zitten, blind zijn of net wat moeilijker mee kunnen komen vanwege een verstandelijke beperking. Zij worden elke dag geconfronteerd met diverse, voor de meeste mensen onzichtbare, obstakels. 

Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat we nog steeds niet hebben geregeld dat iemand met een beperking net zo volwaardig mee kan doen als iemand zonder beperking. Dat gaat niet vanzelf. Het verdrag waar we vandaag over spreken, kwam tot stand in 2006. We zijn nu maar liefst bijna tien jaar verder, en uit eigen ervaring weet ik dat er nog niet veel verbeterd is. Het ratificeren is dus geen technische handeling die we hier vandaag verrichten, maar een noodzaak. Want zonder wet gaat het niet gebeuren. 

Ik zei het al: op het eerste gezicht lijkt het alsof we in Nederland de boel best goed geregeld hebben en of we heel inclusief bezig zijn. Eigenlijk is dat maar schijn, want we doen namelijk ook iets geks. Als een school niet toegankelijk is, bouwen we een aparte school. Als het gewone openbaar vervoer niet beschikbaar is voor iemand met een rolstoel, dan laten we een apart rolstoelbusje achter een halflege streekbus aan rijden. Dat is niet wat de PvdA wil. Wij willen een samenleving waarin we elkaar tegenkomen, letterlijk. Wij willen een samenleving waarin je in de bus zit met iemand met een beperking, waarin je gewoon bij elkaar in dezelfde buurt woont en waarin je zo veel mogelijk met elkaar naar dezelfde school gaat. Wij willen een samenleving waarin je handicap of je beperking niet bepaalt dat jij de uitzondering bent, maar waarin het vanzelfsprekend is dat je gewoon meedoet. 

Om hoeveel mensen gaat het eigenlijk, gewoon om even een beeld te krijgen? Ik noem even wat aantallen. In Nederland wonen 2,3 miljoen mensen met een beperking. Van hen hebben zo'n 800.000 mensen een ernstige beperking. Ik noem mensen die in een rolstoel zitten, mensen die doof zijn, mensen die blind of slechtziend zijn, mensen met een chronische ziekte die hen in het dagelijkse leven belemmert of mensen met een verstandelijke beperking. Dat zijn heel veel Nederlanders. Dat zijn mensen die allemaal graag mee willen doen, maar bij wie dat niet vanzelf gaat, omdat ze letterlijk en figuurlijk drempels tegenkomen. Bovendien zal het aantal ouderen met de huidige vergrijzing de komende jaren ook flink toenemen. Ouderdom komt vaak met gebreken. Al met al zijn er dus heel veel mensen die nu en straks met toegankelijkheid te maken hebben. 

Door de organisatie Ongehinderd.nl is onderzoek gedaan naar de toegankelijkheid van West-Brabant. Daar komt geen positief beeld uit naar voren, kan ik wel zeggen. Het openbaar vervoer, sportaccommodaties, winkels en horeca blijken vaak in meer dan de helft of in meer dan twee derde van de gevallen niet toegankelijk. Uit het onderzoek waar LOC in zijn brief naar verwijst, blijk dat studenten met een beperking veel vaker uitvallen. Vijf keer zo veel studenten met een beperking vallen uit in vergelijking met hun niet gehandicapte studiegenoten. Ze studeren niet af, zitten zonder diploma en blijken vaker werkloos. Ze kunnen hun talenten niet inzetten, hun leven niet leiden zoals zij dat wensen en worden afhankelijk van een uitkering. 

Hetzelfde geldt voor het hebben van werk, zo blijkt uit cijfers van het CBS. De arbeidsparticipatie van mensen met een beperking is half zo hoog als die van mensen zonder beperking: 35% tegenover 66%. En zo zou ik nog veel meer voorbeelden kunnen noemen. 

Maar met het ratificeren van het VN-verdrag zetten we een belangrijke stap. Daarmee zeggen we dat we in ons land een toegankelijke, inclusieve samenleving willen, een samenleving waarin iedereen telt, waarin we zaken voor mensen met een beperking niet apart regelen, niet als uitzondering, maar dat we onze algemene voorzieningen zo inrichten dat iedereen er gebruik van kan maken: mensen met een beperking en mensen zonder beperking. 

Maar dat gaat niet vanzelf, ik zei het al. Daarvoor moet er wel het een en ander gebeuren. Dat betekent dat gebouwen, het openbaar vervoer en de openbare ruimte toegankelijk moeten zijn voor iedereen. Het betekent een arbeidsmarkt waar het normaal is dat mensen met een handicap, waar mogelijk, gewoon werken. Het betekent inclusief onderwijs. Op jonge leeftijd leren kinderen met een handicap en kinderen zonder een handicap met elkaar omgaan. En het betekent vooral denken in oplossingen in plaats van algemene toegankelijkheid als een probleem zien. 

Ik vind het een prachtige opgave om te werken aan zo'n inclusieve samenleving. 

Het gaat niet alleen om visie, dit is ook een wetsbehandeling. Daarbij moeten we ook de zaken praktisch regelen. Ik wil bij deze wetsbehandeling graag vijf onderwerpen centraal stellen. Als eerste, hoe regelen we een toegankelijke samenleving? Als tweede, hoe maken we een plan van aanpak dat concreter is? Als derde, hoe betrekken we mensen met een beperking bij het uitvoeren van het VN-verdrag en bij de politiek? Als vierde, hoe gaan we om met ethische kwesties? Dan heb ik het met name over de interpretatieve verklaringen. En als vijfde, hoe zorgen we voor bewustwording en creëren we ook een cultuuromslag in onze samenleving? 

Ik wil beginnen met een van de meest praktische zaken. Hoe zorgen we ervoor dat Nederland toegankelijk wordt voor mensen met een handicap? 

Als je ergens niet naar binnen kunt, kun je ook niet meedoen. Voor veel mensen die naar dit debat kijken, is dit waarschijnlijk heel herkenbaar. Als je in een rolstoel zit, kom je heel wat hindernissen tegen. Trappen bij de ingang van een museum, een trottoir zonder op- en afrit; slechts een op de vier treinstations in ons land is geschikt voor mensen in een rolstoel. En niet de mensen met een beperking komen die obstakels overigens tegen, maar veel meer mensen, bijvoorbeeld mensen met kinderwagens, hebben daar last van. 

Het is eigenlijk raar dat we die ongemakkelijkheid en ontoegankelijkheid ook accepteren. Laten we er gewoon eindelijk eens wat aan gaan doen. Nederland loopt wat toegankelijkheid betreft hopeloos achter. In het buitenland kun je zien hoe het ook anders kan, bijvoorbeeld in Amerika. Je kunt daar met een rolstoel gewoon overal naar binnen. Als je blind bent, zijn er voorzieningen. Dat is bij wet geregeld. De Americans with Disabilities Act heeft er in 1990 gezorgd voor een enorme doorbraak in de toegankelijkheid van voorzieningen voor mensen met een beperking. 

Mind you, 1990 en wij praten er nu nog steeds over, het is 2015! In Amerika bleken in een aantal jaren de meeste openbare gebouwen, restaurants, hotels, musea, parken, openbaar vervoer enzovoorts zich moeiteloos te hebben aangepast aan toegankelijkheid voor iedereen. Alleen als dat leidt tot onredelijke aanpassingen, hoeft dat niet. Bijvoorbeeld als het gaat om een historisch niet aan te passen gebouw of als de kosten om iets aan te passen echt bizar hoog zijn. 

Ook andere landen hebben toegankelijkheid inmiddels in hun wetgeving opgenomen of zijn ermee bezig. Ik denk aan Noorwegen, Spanje en Engeland. Van die aanpak kunnen we in Nederland ook leren. Want wie wil dat nou niet, een samenleving die toegankelijk is voor iedereen? De PvdA wil dat toegankelijkheid de norm wordt in Nederland en ontoegankelijkheid de uitzondering. Dat is volgens mij echt inclusief denken. Dat willen wij toch allemaal? Daarom heb ik met GroenLinks en de ChristenUnie een amendement ingediend om de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte uit te breiden om dat te regelen. 

De heer Van Gerven (SP):

De heer Van Dijk heeft het over toegankelijkheid voor mensen met een beperking in de samenleving. Hij heeft het vooral over gebouwen. Ik stel hem vragen over toegang tot de samenleving in zijn geheel. Het kabinet, waarvan de PvdA deel uitmaakt, schrapte de compensatie van de hoogte van het eigen risico, verhoogde het eigen risico en schafte de tegemoetkoming voor chronisch zieken met een beperking af. Voor gemeenten is het onduidelijk wat daarmee gaat gebeuren. De zorgpremie stijgt. Eigen betalingen namen toe, voornamelijk op het terrein van de Wmo. Minder vergoedingen, meer bijbetalingen. Denkt de heer Van Dijk nu werkelijk dat dit kabinet mensen met een beperking financieel voldoende tegemoetkomt, zodat zij daadwerkelijk kunnen deelnemen en hun toegang tot de samenleving wordt of is gegarandeerd? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Dat is een goede vraag van de heer Van Gerven, want voor deelneming aan de samenleving is veel nodig. Daarvoor is nodig dat je naar school gaat en inclusief onderwijs krijgt, dat je met het openbaar vervoer bij je werk of je school kunt komen en dat je zo veel mogelijk een baan krijgt, zodat je je talenten maximaal kunt inzetten. Daar horen inkomenspositie, zorg en ondersteuning bij. Ik kom daar zo meteen op terug. Ik zie dat er veel dingen goed gaan, maar een aantal dingen nog echt niet zoals wij beogen. Het inzetten op maatwerk, op het dicht bij mensen regelen, steun ik wel van harte. Ik vind het inzetten van mensen op participatie heel goed. Dezelfde kant van de medaille is dat je die samenleving zo inricht dat mensen daarmee uit de voeten kunnen. Daarover ging mijn pleidooi. 

De heer Van Gerven (SP):

Het pleidooi is mooi, maar de werkelijkheid is heel anders. Ik heb net al die maatregelen genoemd, waardoor de directe inkomenspositie juist van mensen met een beperking enorm is geschaad. Aan mooie woorden alleen hebben wij niets. Wij hebben het dus ook over daden. Ik heb het manifest van Wij staan op! aangeboden. Uit de voorbeelden daarin blijkt dat mensen met een beperking €2.000 tot €3.000 meer kwijt zijn dan mensen zonder beperkingen. Het berouw komt na de zonde, dus is de PvdA bereid om eens iets te doen aan die eigen betalingen die juist de volwaardige deelname aan de samenleving van mensen met beperkingen sterk belemmert? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Mijn hele pleidooi is gericht op het volwaardig en zelfstandig kunnen deelnemen aan de samenleving. U zult dat in de rest van mijn betoog ook horen. Bij sommige mensen gaat deelnemen vanzelf, ook met een beperking, terwijl andere mensen daarbij ondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld financieel. Ik vind dat we zoiets in een fatsoenlijk land als Nederland moeten regelen. Dat dit op een aantal plekken verbetering behoeft, ben ik met de heer Van Gerven eens, al getuigt hij ervan, alleen maar te kijken naar financiële inkomsten zonder te letten op mensen hun eigen mogelijkheden om te werken, op mensen onderdeel van de samenleving te laten zijn als het gaat om cultuur, sport en toegankelijkheid. Dit verdrag gaat over zo veel meer. Ik hoop eerlijk gezegd dat de heer Van Gerven dat wel met mij eens is. Natuurlijk moeten we zorgen voor voldoende financiële compensatie en regelingen. Die zijn er ook. Ze moeten alleen beter worden ingezet. Ik zou het jammer vinden als we dit laten overschaduwen door enkel zuurheid. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Niet dat dat het ideale bruggetje is naar mijn vraag, maar toch ... Volgens mij wilde de heer Van Dijk iets vertellen over zijn amendement. Daar heb ik meteen al een vraag over. Ik heb het gewijzigd amendement gelezen. Als je het nou hebt over die algemene voorzieningen, heb je het dan over basale voorzieningen? Ik doel op algemene voorzieningen die breed toegankelijk zouden moeten zijn. De heer Van Dijk zei net dat de groep mensen met een handicap en/of een chronische ziekte heel divers is. Wat voor de ene persoon de toegankelijkheid vergroot, kan voor een ander diezelfde toegankelijkheid juist verminderen. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Dat is een goede vraag, waarop ik inga in het blokje waarbij ik nu ben aanbeland. Ik kan de vraag beantwoorden met ja, en dat antwoord werk ik verder uit. 

De voorzitter:

Dan gaan we nu luisteren. Als mevrouw Bergkamp nog een vraag heeft, komt ze terug. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dat vind ik een goed plan. Maar laat ik dan mijn tweede vraag stellen, zodat de heer Van Dijk ook die vraag kan meenemen in zijn bijdrage. VNO-NCW heeft zorgen over rechtsongelijkheid binnen het mkb en hogere kosten. Wordt een bakker niet gedupeerd door één chagrijnige meneer in een rolstoel? Kan de heer Van Dijk dat meenemen in zijn bijdrage? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ja. 

Ik ben aangekomen bij mijn amendement om toegankelijkheid als norm en ontoegankelijkheid als uitzondering vast te leggen, welk amendement ik mede namens de ChristenUnie en GroenLinks heb ingediend. We leggen daarmee wettelijk vast dat we gaan voor toegankelijkheid. Niet alleen als daar iemand om vraagt, maar omdat we dat gewoon en vanzelfsprekend vinden. Aanbieders van goederen en diensten moeten daarvoor dan voorzieningen treffen. Vaak zijn kleine aanpassingen mogelijk om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking ook uit de voeten kunnen. Waaraan moet je dan denken? Een plankje voor de deur of het ophogen van de stoep, zodat mensen je winkel of je horecaonderneming binnen kunnen komen. Of het trainen van je personeel in omgaan met mensen die bijvoorbeeld blind zijn. Of als je opdracht geeft tot het bouwen van een nieuwe website voor je bedrijf, neem daarbij dan de webrichtlijnen voor toegankelijkheid mee. 

Uiteraard heb ik aan het amendement een uitzonderingsbepaling toegevoegd, zoals we dat ook in het buitenland zien. Als dat leidt tot onredelijke toepassingen, dan hoeft het natuurlijk niet. We kennen de flauwekulvoorbeelden: een supermarkt die alle schappen maximaal een meter hoog zou moeten maken, omdat er heel kleine mensen zijn. Of een ondernemer die net het hoofd boven water kan houden in een winkelstraat met veel lege panden en gedwongen wordt zijn hele pand te verbouwen. Dat willen we ook niet. Of een restaurant dat aangepast bestek voor mensen met een handicap moet hebben? Ook dat hoeft niet. Het laatste kunnen mensen best zelf meenemen. Nee, daar gaat het niet over. Want we willen wel aanpassingen voor een inclusieve samenleving, maar we gaan het redelijk en geleidelijk regelen. Het gaat dus om een redelijke combinatie van fysieke toegankelijkheid, design for all en bejegening. 

Helaas heeft de regering er in het wetsvoorstel niet voor gekozen om algemene maatregelen op te nemen die zijn gericht op toegankelijkheid voor iedereen. Ik vind dat een gemist kans. Er wordt nu alleen geregeld dat er een aanpassing hoeft te worden gedaan als iemand daarom vraagt. Je blijft dan als gehandicapte de uitzondering en je moet nog steeds een beetje bedelen om mee te kunnen doen. En de bewijslast ligt ook nog eens bij jou, niet bij een aanbieder van goederen en diensten. De Coalitie voor Inclusie zegt dat dat in de praktijk leidt tot onlogisch en half beleid. Daar ben ik het mee eens. Het leidt niet tot echte inclusie. De manier waarop bijvoorbeeld openbaar vervoer in de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en gehandicapten is opgenomen, laat zien dat deze wet prima geschikt is voor het treffen van algemene voorzieningen die zorgen voor geleidelijke totstandkoming van toegankelijkheid voor iedereen. 

Het VN-verdrag op dit punt vraagt ook van landen om algemene voorzieningen te treffen om ervoor te zorgen dat de samenleving toegankelijk is voor al haar burgers. De invulling en het belang van toegankelijkheid worden met name beschreven in het eerste artikel en dan ook nog de eerste alinea van het VN-verdrag en in het recente General Comment no. 2. Het treffen van voorzieningen in een individueel geval wordt gezien als een aanvulling op algemene voorzieningen, wanneer die niet voldoende zijn. Die kunnen basaal zijn. Je kunt de individuele voorziening daar als een specifieke aanvulling op hebben. De door de regering voorgestelde aanpassing van de Wet gelijke behandeling ontslaat de overheid echter niet van het nemen van algemene maatregelen. Dat zegt ook het College voor de Rechten van de Mens in zijn commentaar. Het voeren van overleg met betrokken partijen is niet genoeg, daarvoor zijn concrete maatregelen nodig. Die blijven ondanks eindeloos overleggen helaas uit. 

Vorige week heeft de Europese Commissie ook de European Accessibility Act gepubliceerd. Dit voorstel, dat gebaseerd is op het VN-verdrag, vereist dat er algemene toegankelijkheidseisen komen voor een breed scala aan goederen en diensten in de Europese Unie. De Europese Commissie ziet dit bovendien als een kans voor het bedrijfsleven in plaats van als een bedreiging. Zo ziet de PvdA het ook. Elk mens met een beperking is ook een consument, een werknemer of een werkgever, en kan bijdragen aan de samenleving én aan de economie. Die mindset moeten wij in Nederland nu eens echt gaan veranderen. 

Ik denk bovendien dat het steeds afzonderlijk individueel aanpassen duurder en stukken ingewikkelder is dan het geleidelijk toegankelijk maken van de samenleving voor iedereen. Hoe toegankelijker onze samenleving is voor iedereen, hoe minder aparte individuele voorzieningen wij dan nog nodig hebben. In Finland is daar ook het een en ander over geschreven. Hoewel het Finse beleidsprogramma zeer ambitieus is, verwacht de Finse overheid niet dat het leidt tot veel extra kosten. Om dit te bereiken wordt er actief ingezet op mainstreaming, zoals men dat noemt, van het gehandicaptenbeleid; algemene toegankelijkheid dus. Daarnaast is het vooral ook het slimmer inzetten van beschikbare middelen. 

Ik vind het hoog tijd dat wij dit in Nederland ook gaan doen. De tijd van apart is voorbij, de tijd van inclusie breekt aan. Niet omdat het moet, maar bovenal omdat wij het gewoon willen. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Dank voor het pleidooi van de heer Van Dijk. Ik heb een vraag over het woord "zorgdragen" in het amendement. De heer Van Dijk geeft in zijn betoog een aantal invullingen, ook uit andere landen, die aansprekend zijn; slim gebruikmaken, anders kijken. Het woord "geleidelijkheid" valt ook. Het is echter een wetsbehandeling, zoals ook werd opgemerkt. Voor mij is voor de weging van het amendement belangrijk om te weten wat "zorgdragen" inhoudt. Is dit, in andere juridische termen, "streven naar" of is dit een verplichting? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

"Zorgdragen" is een juridische term die niet vrijblijvend is. Er wordt dus daadwerkelijk verwacht dat ondernemers hun gelegenheid of hun website toegankelijk maken voor de mensen. Er zit wel een redelijkheidsbepaling bij die ervoor moet zorgen dat die verplichting of geen vrijblijvendheid niet leidt tot situaties die onwenselijk zijn. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Oké, dat is een antwoord dat meer richting verplichting gaat dan naar streven. De heer Van Dijk geeft aan dat er wel redelijkheid in zit en hij gebruikt ook het woord "geleidelijkheid". Heb ik het goed begrepen dat degene die de verplichting krijgt, ook moet aantonen dat het niet mogelijk is? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ja. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Nog een andere vraag over het amendement is voor mij van belang. In zijn betoog gaf de heer Van Dijk een aantal voorbeelden van musea, bibliotheken en openbaar vervoer. Dat zijn inderdaad zaken die, omdat ze zich in het publieke domein bevinden, randvoorwaardelijk zijn voor de participatie van mensen. Hier spreken wij ook over ondernemers, dus het private domein. Wat maakt dat de heer Van Dijk zegt dat, ook al is het het private domein waarin mensen meer keuzes hebben dan in het publieke domein, hij toch die verplichting neerlegt, ondanks het feit dat organisaties in het kader van het plan van aanpak hebben gezegd dat ze zich hiervoor sterk zullen maken? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Op het plan van aanpak kom ik zo meteen nog te spreken. Ik ben daar namelijk niet zo gecharmeerd van. Ik zie niet dat wat er staat voldoende houvast geeft om te komen tot concrete maatregelen. Andersom geformuleerd kan het plan van aanpak, het concreet maken, ook helpen om invulling te geven aan de norm die ik in mijn amendement heb opgenomen. In die zin kan het een in het verlengde van het ander liggen. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind het heel helder dat de heer Van Dijk naar voren brengt dat je ook algemene voorzieningen moet treffen. Het is belangrijk dat dat serieus wordt opgepakt, maar ik vraag mij wel af in welke sleutel dit moet worden geplaatst. Het wordt nu gepresenteerd als een individueel recht om niet gediscrimineerd te worden. Is het dan wel voldoende bepaald en voldoende scherp waaraan iedereen zich moet houden? Laat ik terugkomen op een voorbeeld dat de heer Van Dijk zelf noemde. Hij had het over dat aangepaste bestek. Is het nu duidelijk wat je van een restaurant mag verwachten en wat iemand zelf geacht wordt om mee te nemen? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ik geloof erg in redelijkheid op dit punt. Mocht het nodig zijn om er een nadere duiding aan te geven, dan biedt de Algemene Maatregel van Bestuur die daar ook aan gekoppeld is, de mogelijkheid om daar nadere invulling aan te geven. Die combinatie van redelijkheid en een Algemene Maatregel van Bestuur maakt dat ik er niet bang voor ben dat er gekke dingen zullen gebeuren. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Het gaat mij niet alleen om gekke dingen, maar ook om rechtszekerheid. Als het zo algemeen geformuleerd is en als er nog zo veel discussie mogelijk is over de vraag wat je kunt verwachten terwijl het eigenlijk wel in de vorm van een individueel recht wordt gegoten waarvoor je naar de commissie en daarna naar de rechter kunt gaan, krijg je dan niet een enorme juridisering en enorme juridische discussies als gevolg van deze aanpak? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

We leggen in de wet vast dat we vinden dat Nederland toegankelijk moet zijn, tenzij dat onredelijk is. Daarmee leggen we onze samenleving inderdaad een juridische norm op, maar volgens mij is dat ook hetgeen we graag willen. We willen dat de samenleving toegankelijker wordt. We willen ook geen onredelijke situaties en juridisering, maar het zal in een aantal gevallen echt leiden tot uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens. Dat zal zo zijn. 

Mevrouw Agema (PVV):

Vroeger werkte ik in een restaurant. Daar was ons er alles aan gelegen om zo toegankelijk mogelijk te zijn. Er was een mooie stenen oprit en een mooi invalidetoilet. We hadden ook een grote kaart voor mensen die wat ouder waren en die slechtziend werden. Als ondernemer doe je natuurlijk enorm veel om je publiek te dienen. In dat bedrijf kon dat echter ook, want het was een groot bedrijf met een grote parkeerplaats en brede gangen. Het was allemaal wel maakbaar om de klant met een beperking te kunnen dienen. Ik hoorde de heer Van Dijk vanmorgen op de radio zeggen dat het in Amerika allemaal zo veel beter is. In Amerika heb je natuurlijk heel veel woonmalls en heel veel grote zaken. Het is daar wat anders dan in Nederland. Daar gaat mijn vraag eigenlijk over. We leven immers in een land met heel veel zeventiende-eeuwse gebouwen, met heel kleine cafeetjes en met heel kleine restaurantjes. Eigenlijk strekt het amendement van de heer Van Dijk zo ver dat ook zij allerlei capriolen moeten gaan uithalen. Heeft de heer Van Dijk zich wel gerealiseerd hoever zijn amendement gaat? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ja, dat heb ik mij zeker gerealiseerd. Dat blijkt ook uit het feit dat het voorbeeld dat mevrouw Agema noemt in de toelichting staat en dat het dan dus niet nodig is. Voor historische gebouwen is er op dat moment een uitzondering mogelijk. Ik kan daarbij ook verwijzen naar hetgeen in de Omgevingswet geregeld is. Ik ben het er dus niet mee eens dat het tot capriolen en onredelijkheid zou leiden. Nogmaals, tot het onredelijke is helemaal niemand gehouden. 

Mevrouw Agema (PVV):

Ik vind dat toch erg vaag. Ik heb er het volste vertrouwen in dat iedere ondernemer die dat kan, hetgeen waar de heer Van Dijk om vraagt zal regelen. Waar is de gedachte van de heer Van Dijk op gebaseerd dat de ondernemer die het kan regelen, het nu nog niet doet? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

We doen het niet vaak, maar ik zou bijna zeggen: misschien moeten mevrouw Agema en ik gewoon eens samen op stap. Dan zie je dat er een heleboel te doen is in dit land in vergelijking met andere landen. Ik zal haar dat niet aandoen, maar er is in dit land nog zo'n wereld te winnen dat ik niet zou willen zeggen dat het vanzelf wel goed komt. Sterker nog, dat komt niet vanzelf goed. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb het genoegen gehad om wel een keer uit eten te gaan met de heer Van Dijk en ik schrok ervan welke blokkades wij vonden op weg naar een gezellig tafeltje. Mijn vraag gaat over een nadere duiding van de woorden "algemene voorziening". Het is voor iedereen belangrijk om daarvan wel een concreter beeld te hebben. Volgens mij gaf de heer Van Dijk aan dat het gaat om basale voorzieningen, die voor een brede groep toegankelijk zijn. In aansluiting daarop kunnen er individuele doeltreffende aanpassingen worden gemaakt die wat complexer zijn. Het gaat dan over maatwerk. Aangezien het debat onderdeel is van de wetsbehandeling zou ik hierop graag een hele heldere reactie krijgen. Is het zo dat als het gaat om de algemene voorziening het om basale voorzieningen gaat? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ik kan het niet korter zeggen: ja. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dat is een heel mooie reactie. Die is helder en daar ben ik blij mee. Ik heb nog een tweede vraag. De algemene wet die gaat over de gelijke behandeling van mensen met een handicap gaat over individuele casuïstiek. Daar kijkt het College naar. Dit is een andere systematiek die wij gaan inbouwen. Het College voor de Rechten van de Mens moet ook preventief gaan kijken hoe het is gesteld met een aantal sectoren. Tijdens de begrotingsbespreking hebben wij samen met GroenLinks een amendement ingediend om het budget voor het College voor de Rechten van de Mens te vergroten. Als ik het amendement van de heer Van Dijk lees, betekent de toepassing ervan extra werk voor het College. Ik vind dat wij daarvan uit moeten gaan. Is de heer Van Dijk het met mij eens dat wij dan ook serieus moeten bekijken of het College voor de Rechten van de Mens dat met de bestaande formatie en het bestaande budget kan? Is hij bereid in ieder geval serieus te kijken naar een motie die wij daar eventueel voor indienen? Nu moet de heer Van Dijk niet zeggen dat hij overal serieus naar kijkt, maar ik hoop dat hij daaraan in ieder geval steun geeft. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Als we echt uitvoering willen geven aan dit verdrag, gaat het ook om gedrag. Dit betekent dat ook het College voor de Rechten van de Mens daar uiteindelijk voor toegerust moet zijn, zowel voor de individuele voorzieningen als de monitoringtaak. Mijn antwoord op de vraag is ja. Natuurlijk ga ik wel eerst naar de tekst kijken, maar dat moeten wij dan nog regelen. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Uit alle interrupties van de collega's blijkt wel dat dit een onderwerp is waarover flink wat vragen te stellen zijn. In het amendement lees ik dat er zorg moet worden gedragen voor algemene toegankelijkheid. Ik hoor de heer Van Dijk zeggen dat het basale voorzieningen zijn, maar het kunnen natuurlijk ook hele grote voorzieningen zijn. Hij beoogt hiermee een algemene norm neer te leggen. Hoe verhoudt deze zich tot bijvoorbeeld regels voor toegankelijkheid van gebouwen, nieuwbouw dan wel verbouw? Wat betekent het daarvoor? In de wetgeving die daarvoor geldt, het Bouwbesluit, is heel stringent geregeld wanneer er sprake is van toegankelijkheid. Als ik dit zo lees, dan kan ik dat lezen als: oké, dit staat in het Bouwbesluit. Iemand kan vervolgens vinden dat in zijn situatie die algemene toegankelijkheid niet gewaarborgd is en zich melden bij het College voor de Rechten van de Mens en vervolgens bij de rechter. Hoe ziet de heer Van Dijk dat? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Mevrouw Keijzer schetst de manier van werken zoals wij dat doen met de Wet gelijke behandeling. Wat wij hier in deze wet neerleggen, is wat wij willen. We willen toch een toegankelijke samenleving? Ik neem aan dat het CDA dat ook wil. Daarmee zoek je naar een norm in de wet die dat ook mogelijk maakt, omdat het niet vanzelf gaat. Daarvan hebben we voorbeelden gehoord en gezien, ook in de aanloop naar de ratificatie van dit verdrag. Je zoekt daarvoor een plek in de wet. Die kan nader worden ingevuld met een Algemene Maatregel van Bestuur. Het is de systematiek zoals zij geldt. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dit is een wetsbehandeling. We moeten dus goed kijken wat we juridisch regelen en wat de consequenties daarvan zijn. Ik vroeg aan de heer Van Dijk of dit een bepaling betekent die het Bouwbesluit — dat is lagere regelgeving — kan overrulen. Ja, we willen toegankelijkheid — dat willen we allemaal — maar we moeten wel goed opletten wat daarvan de consequenties zijn. Ik hoor graag antwoord op deze vraag. Ik heb ook nog even gekeken, om het in één interruptie af te ronden, naar de Deense wetgeving. Denemarken is toch ook een land waarvan je kunt zeggen dat het het goed doet. Ook daar zijn bepaalde onderwerpen opgenomen in de regelgeving. Voor ICT staat er bijvoorbeeld dat pas in 2021 alle ICT moet voldoen aan toegankelijkheidseisen. Moet ik nu dit artikel lezen als een norm die gelijk ingaat op het moment dat de koning zijn handtekening heeft gezet? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Dat zou natuurlijk mooi zijn, maar we hebben dat niet met één vingerknip gerealiseerd. In de toelichting op het amendement staat ook dat het niet alleen redelijk moet zijn, maar dat we het ook geleidelijk kunnen doen. Dus nee, het hoeft niet allemaal in één keer geregeld te zijn zodra de koning zijn handtekening heeft gezet. Maar in de normale gang van zaken, bijvoorbeeld als je een nieuwe website ontwikkelt of andere dingen doet, neem je dit dan wel gewoon mee, ook in combinatie met andere wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit. Het is natuurlijk niet zo dat dit alles overrulet. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Maar als ik artikel 2a zoals voorgesteld door de heer Van Dijk lees, dan zie ik daar staan dat de persoon in kwestie zorgdraagt — dat is "moeten"; daar zijn we het allemaal over eens — voor de algemene toegankelijkheid. Daarmee leg je een algemene norm neer voor allerlei verschillende vormen. Die norm gaat dan wel in. Burgers kunnen daar dus een beroep op doen? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ja, omdat we met elkaar toch echt een inclusieve en toegankelijke samenleving wíllen. Als het echter onredelijk is, dan hoeft het niet. Het hoeft ook niet gelijk, met één vingerknip. Als we van mensen verwachten dat ze meedoen aan de samenleving, wat we graag willen, dan zullen we echt concrete stappen moeten zetten. In landen die het wel wettelijk hebben geregeld, gaat dat sneller en beter dan als je het aan de vrijblijvendheid van het moment overlaat. 

De voorzitter:

Helder. Ook de heer Van der Staaij hebben we al gehoord, maar hij probeert het nog een keer. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Het gaat nu om een nieuw element. Aangezien het gaat om een belangrijk amendement dat al brede steun in de Kamer heeft, is het voor de wetsgeschiedenis van belang om hier zo precies mogelijk vast te stellen wat de reikwijdte is. In artikel 2 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte wordt al ongeveer dezelfde formulering gebruikt. Daarin staat: "dat degene, tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten". Dat is de huidige formulering: "naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten". Ik stel een vraag vanuit die kant: wat is er eigenlijk mis met deze formulering, die nu al in de wet staat, namelijk dat als er behoefte aan is, aanpassingen daadwerkelijk verricht moeten worden? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

De heer Van der Staaij stelt een heel fundamentele vraag. In het huidige lid 2 wordt ervan uitgegaan dat je moet vragen om een aanpassing, om een voorziening. Als persoon met een handicap ben en blijf je dan altijd de uitzondering. In het nieuwe artikel 2a wordt ervan uitgegaan dat er een basale — ik herhaal dat woord nog maar eens — vorm van algemene toegankelijkheid is die we in dit land gewoon hebben geregeld en waarbij je als persoon met een handicap niet hoeft te vragen: doe voor mij even een aanpassing. Je kunt gewoon ergens naar binnen. Je kunt op een gegeven moment gewoon gebruikmaken van een website. Het kan zo zijn dat die basale aanpassing voor jou niet voldoende is. Artikel 2 blijft dus relevant. Dan kan er in jouw bijzondere situatie sprake zijn van een individuele aanpassing naar gelang de behoefte. Het grote verschil is: het huidige artikel 2 gaat uit van "je moet erom vragen, je bent de uitzondering", terwijl het voorgestelde artikel 2a uitgaat van inclusie, van een samenleving die inclusief is. 

De heer Van der Staaij (SGP):

"Basaal" wordt er nu aan toegevoegd. Ik lees dat niet in het artikel. "Basaal" roept ook weer heel veel vragen op: wat is basaal en wat is niet basaal in algemene voorzieningen? Los daarvan: in de wetstekst staat nu dat er wel een bepaalde behoefte moet zijn aan doeltreffende aanpassingen. Het hoeft niet per se alleen op verzoek te gebeuren, volgens de letter van de wet, maar er moet wel behoefte aan zijn. Ik formuleer het even heel scherp: betekent dit amendement dat je ook moet investeren om allerlei heel bijzondere voorzieningen voor een heel brede doelgroep tot stand te brengen, of daar nu behoefte aan is of niet? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Het antwoord daarop is: nee, dat hoeft niet. Het gaat namelijk om algemene vormen van toegankelijkheid, waarbij ook nog eens een redelijkheids- en een geleidelijkheidsbepaling een rol spelen. Het gaat om een plankje voor de deur. Het gaat om die trams waarover de heer Van Gerven het had en voor de deur waarvan ik vanmorgen in het NOS Journaal stond. Niet alle trams hoeven in één keer te worden vervangen, maar de nieuwe trams die we aanschaffen, kun je wel gewoon in. Dat soort vormen van algemene toegankelijkheid blijven bestaan of moeten worden gerealiseerd. Dan kan het altijd nog zo zijn dat mensen niet met het openbaar vervoer kunnen, om wat voor reden dan ook, en dat er in zo'n geval naar behoefte een specifieke voorziening moet worden gemaakt. Nu willen we echter die algemene toegankelijkheid vastleggen. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben het zeer eens met het betoog van de heer Van Dijk over de algemene toegankelijkheid. Volgens mij zou ook het gebouw van de Tweede Kamer, en eveneens het gebouw van de Eerste Kamer, algemeen toegankelijk moeten zijn. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ja. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Vooral het gebouw van de Eerste Kamer laat veel te wensen over. Ook hier in de Tweede Kamer is er nog genoeg te doen — daar kom ik zo op terug — maar zeker het gebouw van de Eerste Kamer laat veel te wensen over. Bijvoorbeeld een journalist die in een rolstoel zit, komt de perstribune niet op. Als de mensen die momenteel op de publieke tribune zitten ook de behandeling in de Eerste Kamer zouden willen bijwonen, zullen een aantal van hen niet op de publieke tribune kunnen komen. Wat vindt de heer Van Dijk daarvan? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ik gebruik niet vaak het woord "schande", maar in dit geval vind ik dat het oprecht gebruikt kan worden. Nu wil het toeval dat wij de tent gaan verbouwen en dat daarover morgen een debat wordt gevoerd in de Kamer. Ik kan alvast verklappen dat Agnes Wolbert, de woordvoerder van de PvdA, de toegankelijkheid van dit complex, dat van ons allemaal is, als een van de belangrijkste elementen naar voren zal brengen. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Daar ben ik natuurlijk erg blij mee, maar die renovatie vindt pas over een aantal jaren plaats, ervan uitgaande dat er voor de renovatieplannen een meerderheid zal zijn. Ik hoop dat de ratificatie van het verdrag in januari of februari aanstaande in de Eerste Kamer aan de orde zal komen. Daar hebben deze mensen natuurlijk niets aan. Wat betekent dit voor hen? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Dat is eigenlijk best een goede vraag. Als ik en andere mensen in een rolstoel dat debat zouden willen volgen, zit de begane grond van de Eerste Kamerzaal snel vol, omdat je in een rolstoel niet naar de publieke tribune kunt. Dat is dus een heel goede vraag, waar ook de Eerste Kamer zich maar eens over moet buigen als zij deze wet gaat behandelen. Misschien heeft mevrouw Voortman er in haar bijdrage suggesties voor. 

De voorzitter:

Dat horen wij dan in haar termijn. Wij houden het spannend. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Dat wordt een cliffhanger. Ik snap dat er over dit punt veel discussie is, want het gaat om een echt fundamenteel amendement. Wij zetten hiermee niet slechts een komma of een punt. Wat mij betreft gaat het erom of wij uiteindelijk ons land toegankelijk willen maken en of wij in dat kader ook stappen durven te zetten, zoals ook in het buitenland gebeurt, dan wel dat wij het een beetje bij uitzonderingen laten. 

Toegankelijkheid gaat echter niet alleen over letterlijke drempels. Het gaat ook om informatiedrempels. Voor mensen met een visuele of auditieve beperking, maar ook voor mensen met een licht verstandelijke beperking is het kunnen lezen en begrijpen van informatie vaak heel lastig. Een brief van de gemeente kun je niet lezen als je blind bent. Een bericht laten voorlezen op een website of lezen via braille lukt wel. Het blijkt dat het merendeel van de gemeentelijke websites niet voldoet aan de webrichtlijnen voor toegankelijkheid. Dat moet anders. Wij willen dat de regering zoveel mogelijk toegankelijke informatie stimuleert. Wat gaat de staatssecretaris daaraan doen? Hoe zorgt hij ervoor dat overheidswebsites goed te raadplegen en goed te begrijpen zijn voor mensen met een beperking? 

Mijn tweede onderwerp betreft het plan van aanpak. Als ik de aanpak van de staatssecretaris lees, moet ik helaas constateren dat de ambitie er nog niet echt vanaf spat. Die aanpak is best voorzichtig. Het plan van aanpak leest — dat meen ik oprecht — als een heel mooie inleiding en visie. Het geeft duidelijk aan waarom wij moeten bouwen aan een inclusieve samenleving, maar op het punt waarop je verwacht dat het concreet wordt, houdt het helaas op. Daarom wil ik de staatssecretaris graag in de gelegenheid stellen om zijn visie op de voorgestelde aanpak uiteen te zetten. Welke ambitie heeft de staatssecretaris als het gaat om het werken aan een inclusieve samenleving? Waarom kiest hij voor zogenaamde pledges bij de uitvoering? Wat zijn dat eigenlijk? Hoe draagt dat bij aan de uitvoering van het VN-verdrag? 

Veel landen hebben eerder dan Nederland het VN-verdrag geratificeerd en zijn al bezig met het maken van uitvoeringsplannen. Daar kunnen wij iets van leren. Daarnaast ben ik erg gecharmeerd van het plan van aanpak uit Finland. Dat plan gaat uit van het gewone leven van mensen met een beperking. Het gaat over participatie en mee kunnen doen. Heel thematisch wordt beschreven wat er nodig is en welke concrete stappen er moeten worden gezet op alle levensdomeinen, van het zelfstandig wonen, toegankelijk vervoer, het volgen van onderwijs, het vinden van werk en het deelnemen aan sport en cultuur, tot aan goed toegankelijke gebouwen. Kent de staatssecretaris het Finse plan van aanpak? Is hij bereid om ook in Nederland tot een vergelijkbaar thematisch en concreet plan van aanpak te komen? De PvdA wil in ieder geval wel een concreet plan van aanpak, waarin flinke stappen worden gezet. Graag een reactie van de staatssecretaris. 

Het is ook belangrijk dat er lokaal wordt gewerkt aan het versterken van inclusie. Juist op lokaal niveau komen wonen, openbare ruimte, werken, sporten, ondersteuning enzovoorts bij elkaar. Met de Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet hebben gemeenten er bovendien belangrijke taken bij gekregen op het terrein van werk, zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking. Mensen mogen daarbij zelf hun eigen ondersteuningsplan opstellen en er is vastgelegd dat er in elke gemeente onafhankelijke cliëntondersteuning moet zijn. Dat versterkt de zeggenschap en de autonomie van mensen met een beperking. Ik geloof enorm in de kansen van de zorghervormingen. Ik ben ervan overtuigd dat inclusief, passend onderwijs een van de sleutels is tot een echt inclusieve samenleving. Kinderen leren op jonge leeftijd dat iedereen verschillend is, hoewel ik ook echt wel zie dat nog lang niet alles gaat zoals beoogd. De Coalitie voor Inclusie omschrijft dit heel mooi: uitvoering geven aan het VN-verdrag is geen extra eis aan gemeenten, maar juist een mooie kans om de transformatie betekenis en inhoud te geven. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat er ook lokale plannen van aanpak worden opgesteld? De SGP heeft daarover een amendement ingediend. En hoe ver is het overleg met de VNG daarover? Hoe concreet is dat al geworden? Al eerder hebben gemeenten gewerkt aan lokale inclusieagenda's, bijvoorbeeld onder de naam Agenda 22. Hoe worden deze ervaringen meegenomen? 

Een aantal jaren geleden is door toenmalig PvdA-staatssecretaris Jet Bussemaker een initiatief gestart onder de naam AllesToegankelijk, een landelijk samenwerkingsverband van patiëntenorganisaties en ondernemersverenigingen. Ik ben daar een tijdlang voorzitter van geweest. De ambitie: Nederland op een praktische manier toegankelijker maken door goede voorbeelden uit te wisselen en door de koudwatervrees voor de ratificatie van het VN-verdrag weg te nemen. Ik merkte een heel redelijke houding bij patiëntenorganisaties. Niet alles kan met één knip van de vingers toegankelijk worden gemaakt. Daar hebben we het zonet ook al even over gehad. Dat vergt tijd. Daar is ook begrip voor, maar er moet wel aan gewerkt worden. Ik merkte ook bij ondernemers dat mensen met een beperking bij hen steeds meer op het netvlies kwamen te staan. Mensen met een beperking zijn namelijk ook gewoon consument. Investeren in toegankelijkheid betekent ook investeren in meer klanten. Hoe worden de ervaringen van AllesToegankelijk meegenomen? Hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat goede aanpakken, initiatieven en voorbeelden worden uitgewisseld? Welke plek krijgt dat in het plan van aanpak? 

De staatssecretaris stelt ook een uitvoeringsbureau in, waarin wordt samengewerkt tussen patiëntenorganisaties en ondernemingsverenigingen om uitvoering te geven aan het VN-verdrag. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij het uitvoeringsbureau voor zich ziet? Welke taken krijgt het? Wordt het een echt uitvoeringsbureau of wordt er onderhandeld over verschillende belangen? Daarnaast komt er ook een bestuurlijk overleg onder voorzitterschap van de staatssecretaris van VWS. Terecht neemt ook de overheid een belangrijke rol op zich om de uitvoering van het VN-verdrag te coördineren. Dat moet ook van het VN-verdrag. In Nederland zijn echter verschillende departementen bij de uitvoering betrokken. Dat zijn Verkeer, Onderwijs, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Wonen, om er een paar te noemen. Hoe gaat de staatssecretaris regie voeren ten opzichte van die andere departementen? Schuiven bewindspersonen van andere departementen ook aan bij het bestuurlijk overleg? Als we tot een echt inclusieve samenleving willen komen, zullen we tot ver over de schotten van de verschillende departementen heen moeten kijken. En dat is nog best een ding. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris dit gaat oppakken. Het is immers niet alleen zijn taak, maar de taak van de hele regering. 

De regering geeft ook aan dat het VN-verdrag voorlopig nog niet in Caribisch Nederland zal gelden. Onze collega's waren volgens mij ook uitgenodigd. Waarom gaat het eigenlijk nog niet in Caribisch Nederland gelden? Er wordt wel zo snel mogelijk een inventarisatie gemaakt van de gevolgen van medegelding in Caribisch Nederland. Wanneer gaat die inventarisatie plaatsvinden? En welke ambitie is er om ook dat deel van Nederland toegankelijk te maken? 

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat is een feitelijke vraag aan het kabinet: waarom geen gelijke behandeling? De ChristenUnie-fractie trekt vaak met de PvdA-fractie op als het gaat om die gelijke behandeling. Iedereen is ingezetene van Nederland en zou gelijk moeten worden behandeld. Dus ja, je kunt een feitelijke vraag stellen, maar je kunt ook een stap verder gaan. Vindt de PvdA-fractie iets van die ongelijke behandeling van gelijke burgers? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Laat ik gewoon helder zijn. Ik vind ook dat Caribisch Nederland moet toewerken naar een inclusieve samenleving en dat dit verdrag daarvoor nodig is. Ik hoor graag van de staatssecretaris waarom ervoor gekozen is om dat nu nog niet te doen en welke stappen hij gaat zetten om dat uiteindelijk wel te doen. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Als wij aangeven dat iedereen ingezetene is van Nederland en dat iedereen gelijke behandeling verdient en als het gaat om gemeenten van Nederland, die voluit deel uitmaken van Nederland, is het toch raar om te zeggen: op de Waddeneilanden of in Oost-Overijssel, in dit geval de BES-eilanden, hoeft het niet en in de rest van Nederland wel? Wij kunnen wel een waaromvraag stellen, maar ik daag de PvdA-fractie uit om een stap verder te gaan en te zeggen dat gelijke behandeling ook hier vooropstaat. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ja. Ik kan mijn laatste vraag iets concreter maken. De ambitie is er bij de staatssecretaris om Caribisch Nederland inclusief te maken. Hoe snel zorgen wij ervoor dat ook Caribisch Nederland inclusief is? Volgens mij wil de heer Segers dat graag horen. Misschien geeft hij daaraan in zijn termijn verder invulling. Ik zie hem knikken. Ik ben daar benieuwd naar. 

Mijn derde onderwerp is de betrokkenheid van mensen met een beperking bij de uitvoering van het VN-verdrag. Ik neem daar de politieke participatie, de Kieswet, in mee. Het is belangrijk dat mensen met een beperking volop worden betrokken bij de uitvoering van het verdrag. De groep "Wij Staan Op!" heeft daar een mooi motto voor: nothing about us without us. Daarbij sluit ik mij van harte aan. Mensen met een beperking kunnen heel goed zelf aangeven wat er nodig is om mee te doen in de samenleving. In die zin gaat de ratificatie van het VN-verdrag ook over de emancipatie van gehandicapten zelf. Je moet niet afwachten, maar ook zelf initiatief nemen. De groep "Wij Staan Op!" heeft dat gedaan. Het is een stel jongvolwassen gehandicapten die een manifest met concrete punten hebben opgesteld om tot een meer inclusieve samenleving te komen. Ik weet dat de staatssecretaris dit manifest kent. Gaat hij met de stellingen daaruit aan de slag? Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat mensen met een beperking worden betrokken bij de uitvoering van het verdrag en hoe worden zij daarvoor toegerust? Dat geldt zowel landelijk als lokaal. 

Mensen met een beperking moeten ook gewoon gebruik kunnen maken van hun burgerrechten, zoals stemmen bij verkiezingen. Onderdeel van deze wetsbehandeling is de aanpassing van de Kieswet. Helaas heeft de regering in de Kieswet opgenomen dat slechts een kwart van de stemlokalen toegankelijk hoeft te zijn voor mensen met een beperking. Dat is toch wel merkwaardig. Iedereen moet toch overal kunnen stemmen? Dat lijkt mij niet meer dan normaal. Daarom heb ik samen met mevrouw Voortman een amendement op de Kieswet ingediend dat regelt dat zo snel mogelijk alle stemlokalen toegankelijk moeten zijn voor iedereen. 

Sommige mensen met een beperking hebben moeite met het zelfstandig uitbrengen van hun stem. Als je bijvoorbeeld blind bent en met het rode potlood zo'n klein vakje rood moet kleuren, is het niet te doen om de kandidaat te vinden waarop je wilt stemmen. Als je je armen niet kunt gebruiken, kun je ook geen vakje rood maken. Je mag echter niemand meenemen in het stemhokje, zo heb ik begrepen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik de Kieswet op dit punt niet altijd even duidelijk vind. Daarom vraag ik de staatssecretaris hoe wij op zo'n moment regelen dat iemand toch kan stemmen? Is hulp in het stemhokje toegestaan wanneer iemand zichtbaar een fysieke beperking heeft? Is dat wettelijk voldoende geborgd? 

Als mensen met een beperking vinden dat er sprake is van discriminatie, kunnen zij gelukkig terecht bij een instantie. In Nederland hebben wij daarvoor het College voor de Rechten van de Mens. Dat kan beoordelen of er inderdaad sprake is van discriminatie. Wanneer alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, staat er in het VN-verdrag ook de mogelijkheid van een individueel klachtrecht bij het internationale comité voor de rechten van personen met een beperking. Dat is geregeld in het facultatief protocol. De regering kiest er nu echter niet voor om het facultatief protocol te ondertekenen. Nederlanders kunnen dan ook niet naar dat internationaal comité. Bij andere verdragen zijn die facultatieve protocollen vaak wel ondertekend. Waarom nu niet, zo vraag ik de staatssecretaris. Kan hij uitleggen waarom in dit specifieke geval ervan wordt afgezien om het facultatief protocol te tekenen? 

Het vierde onderwerp is de ethische kant van VN-verdrag. Het gaat daarbij met name om de interpretatieve verklaringen. De regering heeft acht interpretatieve verklaringen afgegeven over het VN-verdrag. Dat zijn nationale voorbehouden. Deze voorbehouden hebben vooral betrekking op de bescherming van het recht van leven, wilsbekwaamheid, het recht op vrijheid om een gezin te stichten en vruchtbaarheidsbehandelingen in relatie tot het hebben van een beperking. Het College voor de Rechten van de Mens en de Raad van State zijn zeer kritisch op deze voorbehouden. Ze beschermen soms onze nationale wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van abortus, maar schaden soms ook de rechten van mensen met een beperking. 

Het is een ingewikkeld spanningsveld. Zo kan een kinderwens van een echtpaar met een verstandelijke beperking heel goed te begrijpen zijn, maar tegelijkertijd moeten we ook opkomen voor de belangen van het kind. Elk kind heeft recht op een goede opvoeding en moet veilig kunnen opgroeien. Je kunt echt niet stellen dat mensen met een verstandelijke beperking per definitie geen goede ouders kunnen zijn, want de praktijk laat zien dat dit met de juiste ondersteuning echt goed kan. Ook vinden wij dat alle kinderen, met of zonder beperking, welkom zijn in onze samenleving. Wij kunnen met steeds meer technieken al tijdens de zwangerschap zien of een kind al dan niet een beperking heeft. Dat leidt tot heel moeilijke en ingewikkelde persoonlijke keuzes, keuzes die aan de toekomstige ouders zijn. 

Wij, de samenleving, moeten het wel mogelijk maken dat elk kind, met of zonder beperking, welkom is in ons midden en de zorg krijgt die het nodig heeft. Ik vind het oprecht heel lastig om tijdens dit debat ferme standpunten in te nemen over de interpretatieve verklaringen. Ik luister graag naar wat mijn collega-Kamerleden en de staatssecretaris daarover opmerken. Daarnaast voeren wij in andere debatten discussies over dit soort ethische kwesties. Over het algemeen hebben die geleid tot zorgvuldige wetgeving in ons land. 

Het vijfde en laatste onderwerp dat ik wil aankaarten is de vraag hoe wij zorgen voor bewustwording. Een van de belangrijkste factoren om te komen tot een inclusieve samenleving is bewustwording, awareness. Zelden is er sprake van onwil om iets toegankelijk te maken. Vrijwel altijd betreft het onwetendheid. Je moet er gewoon even aan denken. Hetzelfde geldt voor de manier waarop je met gehandicapten omgaat. 

In landen die al eerder het VN-verdrag hebben geratificeerd, bleek dat met een goede publiekscampagne wonderen verricht kunnen worden in de verbetering van de toegankelijkheid en de bejegening. Met name België heeft op dit punt goed werk verricht. Spotjes op radio en tv en billboards nemen onze zuiderburen mee in de bewustwording. De PvdA wil dat ook in Nederland een brede publiekscampagne wordt ingezet om de bewustwording over de inclusieve samenleving en de bejegening van mensen met een beperking te verbeteren. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Hoe gaat hij dat doen? Is hij bereid om daar geld voor vrij te maken? Gaat de staatssecretaris ook gebruikmaken van goedwerkende campagnes zoals in België en Engeland? Wanneer krijgt de Kamer daar een uitgewerkt voorstel van? 

Vanuit de samenleving komen er overigens soms ook mooie acties op gang. Ik wil in dit verband graag het filmpje van de Vlaamse journalist Luk Dewulf noemen. Hij maakte een prachtig YouTube-filmpje van Tima, een 9-jarig meisje dat geboren is met een open ruggetje en in een rolstoel zit. Eigenlijk had ik dit debat willen beginnen met het tonen van dat filmpje op een groot scherm. Het is echt de moeite waard om daar eens naar te kijken. Het filmpje duurt ongeveer twee minuten. In de eerste minuut zie je Tima apart zitten aan een tafel. Op de achtergrond spreken haar ouders met een basisschoolleraar die zegt dat het veel te ingewikkeld is voor Tima om naar een gewone basisschool te gaan. Daarna zie je het broertje van Tima naar de sportschool gaan. Waarom mag ik niet mee, vraagt het meisje. Het antwoord is: nou ja, omdat de sportschool niet ingesteld is op kinderen zoals jij. Zo volgen er nog een paar ongemakkelijke situaties. In de tweede minuut van het filmpje zie je bijna dezelfde beelden nog een keer. Maar dan zegt de basisschoolleraar: natuurlijk gaan wij dat mogelijk maken en kan Tima bij ons in de klas. Vervolgens zie je het meisje op school. Je ziet haar meedoen aan sport en spelen met kinderen van haar leeftijd. Deze campagne heeft de titel Say Yes gekregen; zeg ja tegen kindjes zoals ik. Het werd een enorme hype in België. Waarom? Ik denk omdat dit filmpje appelleert aan een gevoel van rechtvaardigheid en omdat het laat zien wat wij willen. Vandaag hebben wij de kans om dat ook in Nederland echt vast te leggen. 

Mensen met een beperking zijn daarnaast niet alleen gehandicapt. Ik zei eerder al dat ze ook nog gewoon consument zijn. Het worden er steeds meer. In het begin gaf ik al aan dat ruim 2 miljoen Nederlanders een beperking hebben. Als je als horecaondernemer of winkelier niet toegankelijk bent, laat je simpelweg omzet liggen. Elke rollator die je restaurant niet in kan, is een verkochte maaltijd minder. Een tijdje geleden mocht ik in Sneek aan het Fries Scheepvaart Museum de Toegankelijkheid-Award uitreiken. Het museum staat midden in de binnenstad van Sneek en bestaat uit een reeks historische gebouwen die aan elkaar vastzitten, honderden jaren geleden gebouwd, toen er nog niet zo werd gelet op toegankelijkheid voor mensen met een beperking. Het museum is verbouwd en 100% toegankelijk gemaakt voor iedereen. De museumdirecteur vond het vooral een teken van fatsoen dat iedereen het museum moest kunnen bezoeken. Het resultaat is niet alleen een toegankelijk museum, maar ook 50% meer bezoekers. Bijna niemand gaat namelijk in z'n eentje naar het museum. Mensen nemen vaak familie of vrienden mee. Mensen met een beperking doen dat natuurlijk ook. Dat zijn allemaal extra bezoekers. Het is dus een mooie kans, niet alleen voor musea, maar ook voor horeca, vervoerders en vele andere diensten. Toegankelijkheid is niet alleen een kwestie van fatsoen, maar ook een mooie kans op extra inkomsten. Dat staat ook goed beschreven in de vorige week gepubliceerde European Accessibility Act. 

Ik ga afronden. Nederland gaat nu eindelijk het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking ratificeren. Zoals ik al eerder aangaf: dit is niet zomaar een wet. Het gaat over een mensenrechtenverdrag. Dat betekent een opdracht om werk te maken van een samenleving waarin mensen met een beperking een volwaardige plek hebben en mee kunnen doen, net als mensen zonder beperking, waarin autonomie het uitgangspunt is. Dat vraagt wat van de overheid, van de samenleving, van het bedrijfsleven en van mensen met een beperking zelf. Wetgeving is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat toegankelijkheid over een aantal jaren ook gewoon vanzelfsprekend is, dat een architect van een restaurant dat wordt verbouwd terug naar de tekentafel wordt gestuurd omdat hij vergeten is om rekening te houden met gehandicapte bezoekers, dat kinderen met en zonder beperking zo veel mogelijk naar dezelfde school gaan, dat we gewoon van hetzelfde openbaar vervoer gebruikmaken, dat iemand met een handicap niet hoeft te vragen om mee te doen, maar dat er al rekening mee is gehouden, dat algemene toegankelijkheid in Nederland de norm is. Het is nu geen kwestie meer van kunnen. Het is nu een kwestie van willen. Ik ga ervan uit dat alle politieke partijen die wil ook hebben, want een samenleving waar iedereen aan mee kan doen, vereist een inclusieve samenleving. Dat is een mooi doel om samen aan te werken. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Wij praten vandaag niet alleen in abstracte zin over mensen met een handicap. Verschillende fracties hebben leden of medewerkers met een zichtbare handicap, zo ook het CDA. Zoals onze medewerkster zelf zegt, is dat aan de ene kant een belemmering om deel te nemen aan de samenleving, maar aan de andere kant maakt het haar strijdbaar en weerbaar in diezelfde samenleving. Dat er nog wel eens strijd geleverd moet worden om toegankelijkheid af te dwingen staat buiten kijf. Maar gelukkig hebben wij hier een Kamerorganisatie die praktisch meedenkt en helpt bij aanpassingen, hulp geeft en problemen zo snel mogelijk oplost. De behandeling van dit wetsvoorstel is een goed moment om daar eens een keer een compliment voor te geven. De dienstbaarheid van deze organisatie verdient een pluim. 

Dit is echter niet overal vanzelfsprekend. Legio zijn de verhalen die tot ons komen: onbereikbare wc's, onderwijs dat nog niet is toegerust voor het kind in kwestie, onbereikbare liftknoppen. Eerder schreef ik zelf over een studentenflat, waar een student in een rolstoel van zijn levensdagen niet zou kunnen wonen. Noem het maar op. 

Met die ervaringen op tafel bespreken wij vandaag het VN-verdrag voor mensen met een beperking, zowel de Rijkswet als de uitvoeringswet en het plan van aanpak. Er is een politieke meerderheid om dit verdrag te ratificeren en dat is terecht. De maatschappelijke kansen liggen er en moeten ook volledig benut worden. Maar over een aantal van de juridische gevolgen en enkele interpretatieve verklaringen zijn nog wel wat aanvullende vragen te stellen. 

Het uitgangspunt bij de behandeling is voor het CDA dat ieder mens, ongeacht zijn beperking, er mag zijn, dat deze persoon erbij hoort, dat hij een volwaardig lid is van onze maatschappij, met alle rechten en plichten die daarbij horen. Het CDA gaat ervan uit dat de regering dit uitgangspunt deelt, maar waarom is het niet nadrukkelijker in de uitvoeringswet als uitgangspunt opgenomen? Veel mensen met een beperking doen nu al mee, ieder op zijn eigen niveau. Zij trouwen, zij werken, zij studeren, zij nemen deel aan het verkeer, zij gaan uit, zoals afgelopen donderdag naar voren kwam in het gesprek met Wij Staan Op! Dat zijn ruim twintig jongvolwassen mensen met een beperking die zo veel mogelijk autonomie opeisen binnen de mogelijkheden die zij hebben. Dat is maatwerk. 

Dan de interpretatieve verklaringen. Het College voor de Rechten van de Mens stelt behalve bij artikel 10 verder geen interpretatieve verklaringen af te leggen. De regering stelt zich op het standpunt dat dit wél noodzakelijk is. Graag hoort het CDA vandaag van de staatssecretaris waarom de regering het toch van belang vindt deze verklaringen af te leggen. Hoe moet de verklaring bij artikel 29 worden gelezen? Daarbij gaat het om ondersteuning bij het stemmen. Wat is precies "ondersteuning buiten het stemhokje"? Wat mag er wel en wat mag niet? Is het alleen uitleg geven en, zo ja, welke uitleg is dan wel en welke niet toegestaan? Mag dit in het stembureau, maar niet in het stemhokje? Als dat laatste het geval is, wordt het dan niet eens tijd om stembureaus daarover te informeren? Ik hoor daar nog weleens klachten over. Mensen die blind of slechtziend zijn, mogen wél in het stemhokje geholpen worden, maar hoe zit het met mensen die spastisch zijn? 

De regering geeft de gemeenten een belangrijke rol bij de uitvoering van het VN-verdrag. Daar krijgen zij, zo lezen wij in het nader verslag, geen extra financiële middelen voor. Kan de regering nog eens uitleggen waarom dat niet nodig is? Gemeenten worden immers met een aantal juridische consequenties van dit verdrag geconfronteerd. Wil de staatssecretaris daarop bij zijn beoordeling van het amendement-Van Dijk c.s. ingaan? 

De staatssecretaris van VWS zal als coördinerend bewindspersoon optreden en dat verbaast de CDA-fractie wel een beetje. Waarom is er niet voor gekozen om het ministerie van Binnenlandse Zaken als coördinerend ministerie te laten optreden? Mensen zullen misschien denken "ach, wat maakt dat uit?", maar het maakt wel uit, want het gaat om mensenrechten en dit is het ministerie dat daarvoor verantwoordelijk is. Waarom geldt dat niet voor dit verdrag? Ook de gemeenten vallen onder het ministerie van BZK. En het is nou eenmaal zo, zo zegt de staatssecretaris zelf, dat gemeenten een heel belangrijke taak erbij krijgen. 

Vanuit de gedachte van inclusie zou het ook beter zijn om niet de staatssecretaris die verantwoordelijk is voor mensen met een beperking, verantwoordelijk te laten zijn voor de zorg en de ondersteuning maar het ministerie van BZK. Wat vindt de staatssecretaris daarvan? De implementatie van dit VN-bedrag is meer en breder dan het terrein van VWS. Dat omvat de Wmo, de Wlz en de Jeugdwet, zie bijvoorbeeld de amendementen over de Kieswet. We hebben het dus niet alleen over zorg. Hoe bereidt de staatssecretaris de VNG en de gemeenten hierop voor? Is er een stappenplan? Rome is tenslotte ook niet in één dag gebouwd. 

De wet gelijke behandeling wordt uitgebreid met uitzondering van financiële diensten. De regering stelt dat artikel 3 van de wet gelijke behandeling voor mensen met een handicap of een chronische ziekte echter niet uitsluit dat betrokkene als gevolg van de risicobeoordeling de verzekering onder omstandigheden slechts tegen betaling van een hogere premie of met een beperktere dekking kan sluiten, net als dat bij andere verzekeringsnemingen het geval kan zijn. De rechter en het College voor de Rechten van de Mens zijn bevoegd om te toetsen of hierbij geen ontoelaatbaar indirect onderscheid op grond van een handicap of een chronische ziekte plaatsvindt. Kan de regering aangeven hoe deze uitzondering zich verhoudt tot de wet Van Boxtel, de Wet op de medische keuringen? 

Ook maakt de regering bij financiële dienstverlening een verschil tussen direct onderscheid en indirect onderscheid. Indirect onderscheid kan onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn, zo lezen wij in de tekst. Ten eerste vragen wij ons af of dat verschil tussen direct en indirect onderscheid in de praktijk goed te maken is. Ten tweede vragen wij ons af waar de grens ligt. Als je zegt dat indirect onderscheid toegestaan is, moet je wel weten wat je dan bedoelt. Ter vergelijking: risicoselectie door zorgverzekeraars mag niet bij het afsluiten van een ziektekostenverzekering, maar mag straks indirecte risicoselectie door zorgverzekeraars wel? 

Ik kom nu toe aan het amendement-Otwin van Dijk c.s. Dat amendement is inmiddels gewijzigd. Dit amendement beoogt een algemene toegankelijkheidsnorm op te nemen. Dat is net nog bevestigd door de heer Van Dijk. Mijn hart zegt ja, maar mijn hoofd stelt een aantal vragen. Is het de bedoeling van dit amendement om daar waar aanpassing noodzakelijk en passend is, gelijk te komen tot een algemene voorziening? Ik denk dan aan het voorbeeld van een oprit bij een winkel die voor alle rolstoelen en kinderwagens meteen geschikt gemaakt wordt en niet alleen voor de rolstoel van de aanvrager. Of is het de bedoeling dat er een algemene toegankelijkheidsnorm komt voor elke denkbare beperking en dat die aan de wet wordt toegevoegd, en dan ongeclausuleerd? Ik heb begrepen dat de indieners dat laatste beogen. Het feit dat er in lid 2 twee staat dat er algemene maatregelen kunnen worden gesteld, geeft dat ook aan. Als dat zo is, wat betekent dat dan voor het werk van de Commissie voor de Rechten van de Mens, het orgaan dat deze wet begeleidt, uitvoert en bewaakt? Dit orgaan wordt nu bijvoorbeeld door individuen gevraagd om een oordeel in een specifieke situatie. Wat betekent dat dan bijvoorbeeld op het vlak van vervoer in de bestaande situatie onder de Wet gelijke behandeling, waar een jarenplan onderdeel van uitmaakt, op basis waarvan in 2020 de laatste aanpassingen moeten zijn gedaan? Wordt dat hiermee overruled? Wat betekent het voor de regels die opgenomen zijn in het Bouwbesluit voor de toegankelijkheid van gebouwen? Daarin staat namelijk dat een gebouw geacht wordt toegankelijk te zijn als voldaan wordt aan de eisen die in het Bouwbesluit staan. Mag een burger straks eerst naar het College voor de Rechten van de Mens en later naar de rechter gaan om verdergaande aanpassingen af te dwingen? Wordt deze regelgeving dus overruled door dit amendement? 

Wat betekent het voorbeeld voor de leesbaarheid van websites? Het ministerie van BZK, zo heb ik begrepen, is bezig met wetgeving om aan overheidswebsites verplichte toegankelijkheidseisen op te leggen voor mensen met een visuele beperking. Daar moeten zij aan voldoen. Maakt de norm die neergelegd is in het amendement deze wetgeving overbodig? Geldt dan straks dat voor elke webwinkel een voorleesknop verplicht gesteld kan worden? 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik dacht: ik wacht eventjes. Het amendement van de heer Van Dijk is ook door mij ondertekend. Mevrouw Keijzer heeft heel veel vragen gesteld, die ik niet allemaal kan beantwoorden. Wat er wordt voorgesteld, is volgens mij heel erg logisch, namelijk dat je in redelijkheid en billijkheid ervoor zorgt dat je voorziening op den duur toegankelijk is. Dat lijkt mij heel erg logisch. Dat kan in andere landen ook geregeld worden, waarom zou het dan hier zo moeilijk moeten zijn? 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Wij willen allemaal dat Nederland toegankelijk is voor mensen, maar als we wetten behandelen die dat regelen, moeten we ook goed kijken wat we verplichtstellen en wat we Nederland opleggen. Dat geldt dan voor iedereen. Het verbod op het maken van onderscheid richt zich tot eenieder. Ik heb ook eens gekeken hoe ze het bijvoorbeeld in Denemarken hebben geregeld. Die wet heb ik hier voorliggen. Daar staan de verschillende onderdelen in van toegankelijkheid, zoals wij die nu kennen. Je weet niet wat er allemaal nog uitgevonden wordt. Die verschillende onderdelen van toegankelijkheid worden in verschillende mate verplicht gesteld en voor het voldoen daaraan gelden verschillende tijdshorizonnen. Dat is anders dan een algemene plicht tot toegankelijkheid. Ik heb van de heer Van Dijk begrepen dat dat is wat hij beoogt. Ik ben heel erg op zoek. Wat nemen wij op in de wet en waartoe verplichten wij, in algemene zin, eenieder in Nederland? Er staat immers ook in het amendement "algemene toegankelijkheid". 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat staat inderdaad in het amendement. Ik ben het met mevrouw Keijzer eens dat er nog wel een plan van aanpak moet komen waaruit blijkt wat dit betekent voor de verschillende onderwerpen. Dat zal ik straks in mijn eigen bijdrage ook zeggen, maar ik mag toch hopen dat de notie van algemene toegankelijkheid ook door het CDA wordt ondersteund? Natuurlijk zal het ingewikkeld zijn. Natuurlijk zal dat betekenen dat we nog eens kritisch zullen moeten kijken naar het Bouwbesluit, maar dat kan toch geen reden zijn om te zeggen: dat moeten we nu maar niet doen? Het zou toch andersom moeten zijn? Eerst zeggen we waar we naartoe willen en daarna kijken we wat we daarvoor eventueel nog voor aanpassingen moeten doen. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

De algemene notie van toegankelijkheid, het niet mogen discrimineren op basis van een handicap of een chronische ziekte, zit al in onze wetgeving. Die zit in artikel 1 van de Grondwet, in artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en ook in het huidige artikel 2 van de Wet gelijke behandeling. Die hebben we met elkaar al in verschillende wetten vastgesteld. Vervolgens kijk je wat er nu nog veranderd moet worden. Daar ligt een invoeringswet voor, er ligt een plan van aanpak voor en nu ligt ook het amendement-Van Dijk c.s. — mevrouw Voortman zegt dat terecht — voor. Ik hoor mevrouw Voortman zeggen: wij nemen het aan, en vervolgens gaan wij bekijken wat het bijvoorbeeld betekent voor het Bouwbesluit of voor mensen die een webwinkel hebben of voor het openbaar vervoer. Hoezeer ik ook deel dat er toegankelijkheid moet zijn, ik vind wel dat wij moeten beseffen welke wetten wij met elkaar vaststellen en welke verplichtingen wij in zijn algemeenheid opleggen aan de Nederlandse samenleving. "In zijn algemeenheid", zeg ik er nadrukkelijk bij. Je zou er ook voor kunnen kiezen om in het huidige artikel 2 de algemene voorzieningen op te nemen; in mijn betoog vroeg ik dat. Op het moment dat iemand zich meldt om een winkel toegankelijk te laten maken voor rolstoelen, richt je je dan niet alleen op de persoon die zich toevallig die dag meldt, maar kijk je meteen wat breder: als ik dan toch wat doe, wat kan ik dan voor meerdere mensen met beperkingen betekenen? 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Dat laatste is precies wat het amendement beoogt. Ik kan de vraag dus misschien heel kort maken. Vindt mevrouw Keijzer dat onze samenleving toegankelijk moet zijn voor mensen met een beperking en dat dat moet leiden tot maatregelen? 

Mevrouw Keijzer (CDA):

In zijn algemeenheid, ja. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Dat is mooi, want dat is precies wat het amendement beoogt. Dat dit vervolgens moet worden uitgewerkt, bijvoorbeeld in een Algemene Maatregel van Bestuur of door middel van een plan van aanpak, is ook helder. Als mevrouw Keijzer het algemene principe steunt en ook vindt dat het niet zo moet zijn dat mensen altijd maar moeten vragen en bedelen om ergens binnen te komen of mee te mogen doen, ga ik ervan uit dat zij dit amendement nóg meer c.s. maakt; zo begrijp ik haar. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Daar heb ik dus een flink aantal vragen over gesteld. In onze wetgeving zijn algemene normen opgenomen. In onze wetgeving is geregeld dat het vervoer langzamerhand — 2020 is de horizon — aangepast moet zijn, om maar een voorbeeld te noemen. In onze wetgeving zitten algemene normen ten aanzien van de toegankelijkheid in het Bouwbesluit. Daarmee is overigens niet gezegd dat Nederland af is; dat beweer ik niet. Maar ik wil wel weten wat je oplegt als je verdergaat, zoals de heer Van Dijk beoogt. Daar zijn mijn vragen op gericht, want ik wil goed de afweging kunnen maken. Gaat dit amendement niet te ver? Leggen wij geen zaken op aan de samenleving waarvan wij later denken: mijn hemel, als wij dat hadden geweten, hadden wij het preciezer in de wet gezet? Ook gezien de reactie van mevrouw Voortman van zonet, ben ik heel benieuwd wat de staatssecretaris zal zeggen. Mevrouw Voortman zei namelijk: we stellen het vast, en dan gaan wij weleens kijken wat het betekent voor het Bouwbesluit. Van de staatssecretaris wil ik dus weten hoe hij dit amendement leest. 

Voorzitter. In het rondetafelgesprek dat wij alweer een tijd geleden hebben gevoerd, heb ik aandacht gevraagd voor de assistentie- of hulphond. In veel gemeenten bestaat een aanlijnplicht voor deze honden. Die honden moeten dus aan de lijn. Ik vraag me overigens af wat de precieze term is, "hulphonden" of "assistentiehonden". Ik hoor soms dat men liever spreekt van "assistentiehonden". Dat is beter; laten wij dat dan maar gewoon zo doen vandaag. De essentie van wat assistentiehonden moeten doen, is juist dat zij bijvoorbeeld in een supermarkt dingen uit een schap moeten kunnen halen, of op straat moeten kunnen loslopen om iets op te pakken wat de persoon heeft laten vallen. Kan de staatssecretaris hierover in overleg treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten? Het CDA heeft in ieder geval het amendement van de fractie van D66 om de toegang van assistentiehonden te borgen, zeer graag medeondertekend. Het wordt echt tijd dat daarin een stap wordt gezet. 

Over het plan van aanpak, de doelen daarin en de aan te stellen kwartiermaker, was bij het nader verslag nog niet veel bekend. Hierover hebben meerdere fracties aanvullende vragen gesteld, evenals het CDA. Het CDA hoopt toch dat de staatssecretaris vandaag meer duidelijkheid kan geven over de doelen die de regering het eerste jaar wil stellen en waarmee de kwartiermaker vervolgens aan het werk gaat, en over de kosten die daaraan verbonden zijn. 

Ten slotte kom ik op het voornemen van de regering om de blauwe envelop af te schaffen. Hoe ziet de regering dit in relatie tot het VN-Verdrag? Het CDA weet dat er een uitzondering komt, zodat men toch de post van de Belastingdienst per brief kan blijven ontvangen. Maar is de andere manier van het ontvangen van post zo geregeld dat die de toets van het VN-Verdrag kan doorstaan? Moet dit eigenlijk niet gewoon op onderdelen teruggedraaid worden, vraagt de CDA-fractie zich af. 

Ratificering van dit verdrag gaat over heel veel praktische zaken. Er is echter ook nog een overkoepelende discussie: zijn mensen met een handicap in onze samenleving geaccepteerd? Horen zij er volledig bij? Doet de overheid alles wat redelijkerwijze in haar macht ligt om de maatschappelijke positie van deze mensen te verbeteren? Zijn er ouders met een gehandicapt kindje die zich onnodig zorgen maken over de toekomst van dat kind en over de vraag of er wel voldoende zorg is? 

Met het ratificeren van het verdrag voor mensen met een beperking zijn we er niet. Het is wel weer een stap in de goede richting. Daarna begint het echte werk en dat is werk van de lange adem. Dit kwam ook duidelijk naar voren tijdens het gesprek met de dames en heren van Wij staan op!. Het is maatwerk. Het is niet direct doen, maar soms ook gewoon goed luisteren. Wat heeft iemand nou echt nodig? Dit geldt niet alleen voor toegankelijke openbare gebouwen, maar voor alle terreinen van het leven: onderwijs, wonen, werk, openbaar vervoer, vrijetijdsbesteding, noem maar op. Maar het begint allemaal met acceptatie en bewustwording. 

Jan Troost verwoordde dit heel mooi tijdens het CDA-congres, waar hij de Frans Woltersprijs kreeg. Dat is een prijs die het CDA uitreikt aan mensen die zich bijzonder hebben ingezet in het sociaal domein. Hij sprak over zijn dochter Jeske en over de dochter van Jan Peter Balkenende, Amelie, en over hoe er één groot verschil was, namelijk dat Jeske een handicap heeft, en hoe dat een strijd is, ook 40 jaar na de tocht uit de bossen. Hij zei er wel bij dat het een gezamenlijke strijd is, zowel voor Jeske als voor Amelie. Uiteindelijk moeten we het namelijk samen doen. "Want," zo sprak Jan het CDA-congres toe, "neem van mij aan dat mensen met een handicap altijd geboren zullen blijven worden. En de strijd die wij voeren, is ook voor jullie, want uiteindelijk krijgen we allemaal een handicap". 

Ik zat toen in de zaal en realiseerde mij in alle bescheidenheid weer dat zonder handicap geboren worden geen vanzelfsprekendheid is, en dat in een fractie van een seconde het verschil gemaakt kan worden tussen gezond zijn of voor de rest van je leven met een beperking door het leven moeten gaan. In die geest heb ik het debat van vandaag voorbereid en wil ik graag het gesprek erover voortzetten. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Een punt vooraf. Ik spreek hier ter vervanging van collega Carla Dik. Zij had hier graag willen zijn, maar is op dit moment in Parijs. Zij is echter een warm voorvechter voor de inclusieve samenleving en had dit debat graag willen voeren. Ik doe dat vandaag als haar vervanger, indachtig haar persoonlijke strijd. Tegelijkertijd heb ik ook een persoonlijke inbreng, want bij mijn bijdrage denk ik aan mijn nichtje Hannah, die nu 21 jaar oud is. Toen zij geboren werd, en duidelijk werd dat zij downsyndroom had, liet haar verwelkoming in de medische omgeving te wensen over. Zij heeft zich vervolgens ontwikkeld tot een prachtig mens, die op school meedoet, die werkt, die op dit moment solliciteert, die er helemaal bij hoort. Ik denk aan haar als ik deze bijdrage lever. 

1948 is de context van dit verdrag. Na de indringende ervaringen van de Tweede Wereldoorlog nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aan. Daar begon het mee. Daarna volgden verschillende universele verdragen om discriminatie en uitsluiting van achtergestelde groepen tegen te gaan. Tegelijkertijd blijven wereldwijd mensen met een beperking nog steeds achter. Zij worden vaker buitengesloten, vaker gediscrimineerd, zij leven vaker in armoede, zijn vaker het slachtoffer van misbruik, mishandeling of uitbuiting, worden vaker minder serieus genomen en hebben minder kans op een goede opleiding of op werk. 

13 december 2006 was een belangrijke dag voor de 650 miljoen mensen wereldwijd die leven met een beperking. Nederland tekende het verdrag dat 50 artikelen omvatte. Vandaag is ook belangrijke dag omdat d parlementaire behandeling is begonnen en ratificatie hopelijk spoedig zal plaatsvinden. De groep waar het om gaat, heeft hier lang op gewacht. Ik herinner mij de motie uit 2012, toen mijn voorganger Arie Slob aandrong op ratificatie. De motie was aangenomen. Toen werd gesproken over ratificatie binnen een jaar, maar dat hebben we niet gehaald. Er zijn indringende vragen gesteld hierover in vele debatten en ik ben blij dat vandaag de dag is aangebroken, waarop het verdrag nu voorligt en ratificatie binnen handbereik is. 

Dit verdrag bevordert gelijkheid, beschermt, waarborgt en eerbiedigt. Dit verdrag bevat geen nieuwe rechten, maar omvat wel meer specifieke verplichtingen. Implementatie verplicht de Staat om deze rechten te respecteren, te beschermen, te verwezenlijken en te bevorderen door middel van het nemen van passende maatregelen. Dat raakt de taak van de overheid. Het uitgangspunt van de overheid is dat iedereen volwaardig moet kunnen meedoen, iedereen die deel uitmaakt van deze samenleving, ook mensen voor wie het soms moeilijker is om mee te doen. 

Dit uitgangspunt is vastgelegd in de wet gelijke behandeling op grond van handicap of een chronische ziekte. Op verzoek van mijn fractie is dat ook in het strafrecht vastgelegd. Discriminatie op grond van een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking is strafbaar. In het bijzonder wordt daarop toegezien in het sociaaleconomisch verkeer; bedrijven of diensten die zonder dat daar een goede reden voor bestaat, niet toegankelijk zijn voor mensen met een handicap kunnen strafrechtelijk worden vervolgd. 

De grote vraag is waarom dit van zo groot belang is. Het belang voor de fractie van de ChristenUnie is gelegen in het feit dat elk leven waardevol is, in elk stadium van dat leven en dat we het leven nooit kunnen kwalificeren. We kunnen nooit zeggen dat het leven alleen waardevol is als het aan bepaalde criteria voldoet. Nee, elk leven is waardevol. Dat onderstreept dit verdrag. In deze lijn las ik ergens een mooie quote van iemand met een beperking die dit verdrag samenvatte. Hij zei "het is gewoon dat ik er ook ben". Zo is het; dat is ook heel gewoon. 

Maar zien we deze waarden in elkaar? Wat hebben we ervoor over om deze waarden tot bloei te laten komen? Kiezen wij als bestuurders bij de overheid niet te vaak de weg van de minste weerstand? Mensen met een beperking vormen een minderheid in onze samenleving, maar hoe vaak houdt iemand in zijn businessplan rekening met mensen met een beperking? Hoe vaak denkt een architect vanuit het perspectief van iemand met een rolstoel? 

Ik las pas een column van iemand die naar een concert ging en achter haar gemopper hoorde over het feit dat zij niet opschoot, dat zij niet in de rij hoefde te staan en zo naar binnen ging. Assertief als zij was, riep zij snel achterom: willen jullie dan ruilen met mij? En toen werd het stil. 

Onze samenleving wordt steeds ingewikkelder voor mensen met een beperking. Ik wijs op reizen met het openbaar vervoer en bijvoorbeeld op de belastingaangifte. De informatietechnologie ontwikkelt zich in rap tempo en voor sommige mensen met een beperking is dit een uitkomst. Ik denk aan e-health en sociale media, zoals Facebook. Tegelijkertijd zijn er veel mensen die de digitale ontwikkelingen niet kunnen meemaken. Dit moet anders. De overheid heeft hierin een voorbeeldfunctie en moet de digitale bereikbaarheid ook verbeteren, net als banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt. 

Door op een andere manier naar de inrichting van onze samenleving te kijken, kunnen we de toegankelijkheid voor mensen met een beperking verbeteren. Ik zeg nadrukkelijk hierbij dat het niet alleen om mensen met een fysieke beperking gaat, maar ook om mensen met een niet-zichtbare, met een verstandelijke beperking. Door op een andere manier met mensen met een beperking om te gaan, kunnen we de participatie van mensen met een beperking verbeteren. Dat vraagt wat van ons, maar ook van mensen met een beperking. Zij mogen de veiligheid voelen om aan te geven wat anders kan en wat anders moet. Door het ratificeren van dit verdrag komt de nadruk op zelfbeschikking te liggen. In een andere context heeft mijn fractie nog wel eens wat moeite met dit begrip of heeft zij een wat ambivalente houding ten opzichte van dit begrip. De kracht van deze emancipatiebeweging zit 'm juist in zelfbeschikking. Dit verdrag wordt telkens weer als hét keerpunt op de weg naar een inclusieve samenleving aangemerkt. Niet een overheid die beslist over hen, maar met hen. Hen niet benaderen vanuit een hulp- en zorgbehoefte, maar hen zien als individuen die zelf in staat zijn om richting te geven aan hun eigen leven. Participeren wordt zo een basisrecht. 

Onlangs hadden wij een open dag in dit huis. Ook mensen met een beperking waren welkom. Met hen is nagedacht over de vraag: hoe ziet jouw inclusieve samenleving er uit? Zij hebben op vellen papier opgeschreven wat hun gedachten waren. Dat is mooi vormgegeven op een mooi pamflet. Dat is het antwoord op de vraag: hoe ziet jouw inclusieve samenleving er uit? Ik wil dat aan de staatssecretaris aanbieden. Als hij weer eens boven dorre beleidsstukken gebogen zit — hij glimlacht er nog steeds bij — en frisse ideeën wil, dan kan hij hiernaar kijken. Hij kan het laten slingeren bij zijn ambtenaren die hiermee bezig zijn. Dit is de inbreng van mensen die op de open dag waren, mensen met een beperking die hebben meegedacht over het antwoord op de vraag: wat is een inclusieve samenleving? 

De voorzitter:

Wij nemen het in ontvangst. De staatssecretaris heeft het inmiddels ontvangen, zodat hij het kan laten slingeren tussen zijn ambtenaren. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Dank u wel voor die aanmoediging. 

Ook ik voel mij geïnspireerd en gemotiveerd door de verhalen van de beweging Wij Staan Op! Collega Keijzer refereerde ook aan de mensen die zich hebben verenigd in die beweging. Wij ontvingen hun bundel met persoonlijke verhalen over een ontoegankelijk Nederland, geschreven door jongvolwassenen met een beperking. Als je de verhalen doorleest, valt één ding op: er valt nog heel veel te verbeteren op het gebied van openbaar vervoer, wonen, zorg, onderwijs en uitgaan. Ook het College voor de Rechten van de Mens inventariseerde nog niet zo lang geleden knelpunten: haltetijden die te kort zijn om onbezorgd in een bus te stappen, gebrek aan kennis bij professionals, leraren en werkgevers die niet weten welke hulpmiddelen überhaupt beschikbaar zijn en zo zou ik door kunnen gaan. Knelpunten noemen is één ding. Stap twee is natuurlijk het wegnemen ervan. Het is dus terecht om elkaar de vraag te stellen wat er straks allemaal kan veranderen. 

Wat zijn de zogenaamde passende maatregelen die uit dit verdrag voortvloeien? Aan de ene kant zijn het verplichtingen om in collectieve voorzieningen gelijkheid te waarborgen. Aan de andere kant worden er ook redelijke aanpassingen verwacht. Dit hoeft niet alleen te gelden voor de overheid, maar ook voor werkgevers, onderwijsinstellingen, woningbouwverenigingen enzovoorts. Het verdrag vraagt niet om onevenredige aanpassingen. Hiermee worden ondernemers beschermd. Dat er wel een extra stap kan worden gezet, ben ik eens met mijn collega Otwin van Dijk. Mijn collega Carla Dik heeft zijn amendement ondertekend. Wij hebben net in het debat daarover gehoord wat de implicaties daarvan zijn. Wij zullen dat amendement steunen om de toegankelijkheid verder te waarborgen en mensen met een beperking een sterkere positie te geven. 

De heer Van Gerven (SP):

De heer Segers noemde Wij Staan Op! en het manifest van die jongvolwassenen met een beperking. Hij noemde daarbij een aantal stellingen, maar eentje noemde hij niet: wij zouden niet méér moeten betalen voor onze gezondheid ten gevolge van onze handicap dan iemand zonder handicap. Onderschrijft de ChristenUnie ook die stelling? 

De heer Segers (ChristenUnie):

Het heeft uiteraard implicaties, als ik daar voluit ja op zeg. Ik ben graag geneigd om er voluit ja op te zeggen, omdat voor ons het criterium altijd is: raken er mensen in de knel? Je wilt inderdaad een gelijkwaardige behandeling van alle burgers in Nederland. Dat is een belangrijk uitgangspunt om die gelijkwaardige behandeling te onderstrepen. Hoe dat in de praktijk uitpakt, zal iedere keer bekeken moeten worden. Voor ons is een belangrijk criterium: vallen er mensen tussen wal en schip? Zo ja, dan moeten wij voor een vangnet zorgen. 

De heer Van Gerven (SP):

Dat is een heel belangrijke opmerking. Stelling 8 gaat natuurlijk over de eigen bijdrage die mensen met een beperking moeten betalen vanwege hun beperkingen of over het eigen risico, want die groep is bijna altijd qualitate qua het eigen risico kwijt. Ik ben blij met de principiële opmerking van de heer Segers op dit punt. Ik ben van plan om een amendement in te dienen over die eigen bijdrage. Ik hoop op een welwillende blik, in elk geval, van de heer Segers en zijn fractie daarop. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Welwillend, zeker. Ik zei al dat ik moet nagaan wat exact de implicaties zijn. Dat het uitgangspunt rechtvaardig is, lijkt me evident. Als mensen als gevolg van een handicap tussen wal en schip dreigen te vallen, moet de overheid inderdaad voor een vangnet zorgen. De overheid is een schild voor zwakken, voor mensen met een beperking, dus dan moet je de helpende hand bieden. 

Mijn volgende woorden waren "dan moet er boter bij de vis". Dat was dus precies deze interruptie. We kunnen het niet alleen bij mooie woorden laten en die op papier schrijven, maar moeten ook echt streven naar concrete veranderingen. Er moeten maatwerkoplossingen komen die nodig zijn om het voor ouders met een kind met een beperking mogelijk te maken om onderwijs en zorg te combineren. Risicoselectie bij zorgverzekeraars moet worden uitgebannen. De toegankelijkheid van onderwijs moet worden verbeterd. Nu zitten te veel kinderen met een beperking thuis doordat er ofwel geen geschikte reguliere school is ofwel geen speciale onderwijsinstelling meer is. Het aanvragen van een pgb en de administratie eromheen moeten worden versimpeld. Het digitaliseren van de Belastingdienst moet worden teruggedraaid zolang er onvoldoende rekening wordt gehouden met mensen met een beperking. Er moet worden voorkomen dat screeningsprogramma's die zich op beperkingen richten die met het leven verenigbaar zijn, zoals down, zoals mijn nichtje Hannah heeft, het signaal afgeven dat mensen met die beperking er net zo goed niet hadden kunnen zijn. 

Er moet mij wat van hart. Dit kabinet spreekt toch met twee monden wanneer zij aan de ene kant streeft naar inclusie, naar een inclusieve samenleving waarin iedereen er helemaal bij hoort, en aan de andere kant het zwangere vrouwen makkelijk wil maken om toegang te krijgen tot de NIPT (Niet Invasieve Prenatale Test), tot een test die specifiek kijkt naar bijvoorbeeld het downsyndroom. In het licht van dit verdrag dient de bewustwordingsstrategie zich dus niet te beperken tot uitgangspunten van dit verdrag, maar moet die hand in hand gaan met goede voorlichting aan zwangere stellen over wat het inhoudt om in Nederland een kindje met een beperking te krijgen. De Stichting Downsyndroom verwoordde het zo: doet de overheid voldoende om de maatschappelijke positie van mensen met het downsyndroom zodanig te verbeteren dat zwangere vrouwen niet uit angst voor discriminatie of achterstelling kiezen voor abortus bij downsyndroom? 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik probeer het standpunt van de ChristenUnie te begrijpen. Zegt de ChristenUnie — dat zou ik helemaal delen — dat goede voorlichting van belang is? Ik denk dat dat heel essentieel is. Of zegt zij ook dat de NIPT eigenlijk verboden moet worden? Is dat wat de ChristenUnie wil? 

De heer Segers (ChristenUnie):

Wat de ChristenUnie wil, is goede voorlichting zodat ouders die voor een keuze staan alle informatie hebben, niet onder druk staan en niet uit angst voor discriminatie of vanuit signalen van een samenleving die zegt "down, dat zou toch niet meer hoeven" een keuze maken. Er zijn samenlevingen in onze regio die zelfs streven naar een downvrije samenleving. Als dat het signaal is, is de keuze die ouders maken geen eerlijke en vrije. Ik refereerde aan mijn nichtje Hannah. Laat ik maar zeggen wat de arts zei toen zij was geboren. Die zei: volgende keer vruchtwaterpunctie, jullie hebben pech gehad. Hannah was dus door de mazen van de testen heen geglipt. Als dat het signaal is in onze samenleving, is dat een samenleving waarin ik mezelf ook niet welkom voel. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik deel de opmerking dat voorlichting belangrijk is bij heel veel onderwerpen, zodat mensen zelf een goed afgewogen besluit kunnen nemen. Ik snap echter niet zozeer de zeer kritische opmerking aan het adres van het kabinet dat de huidige situatie haaks zou staan op een inclusieve samenleving. Wat het kabinet op dit vlak doet, is mensen keuzevrijheden bieden en mogelijkheden creëren. Volgens mij wordt ook voorlichting gegeven. Ik ken minister Schippers niet als iemand die voorlichting niet belangrijk vindt. Ik snap dus niet zozeer de zeer kritische houding van de ChristenUnie waar het gaat om de inclusieve samenleving versus voorlichting en de NIPT. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter, misschien moet ik een wedervraag stellen. 

De voorzitter:

Dat heb ik liever niet, als voorzitter. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Dan ga ik misschien een retorische vraag stellen. 

De voorzitter:

Dat kan weer wel. 

De heer Segers (ChristenUnie):

En dan zou het kunnen zijn dat mevrouw Bergkamp zich uitgedaagd voelt om daar iets over te zeggen. 

De voorzitter:

Nee. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Als wij het erover eens zijn dat de gelijkwaardigheid van man en vrouw het uitgangspunt is dat ertoe leidt dat selectie en abortus op grond van sekse niet mogelijk is, als wij dat niet gerechtvaardigd vinden omdat dat afbreuk zou doen aan de waarde van de gelijkwaardigheid van man en vrouw, als er uiteindelijk wel een aanbod is om op down te selecteren en als dat een goede reden zou zijn om de zwangerschap af te breken, wat zegt dat dan over de gelijkwaardigheid van mensen met en zonder downsyndroom? Dat zegt iets over die waarden. Dat is een gevoelige ethische discussie, maar dat raakt wel de inclusieve samenleving. Zijn kinderen met downsyndroom welkom, ja of nee? 

De voorzitter:

Helder. Ik wijs er even op dat u volgende week een AO hebt over afbreking zwangerschap. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het is veel complexer. Dat begrijpt de heer Segers ook wel. Er zitten veel verschillen tussen mensen met down. Het kan dus wel degelijk moeilijker zijn om een kind met down groot te brengen. Dat mag geen reden zijn om te zeggen: dit kind mag er niet zijn. Maar ik vind dat de keuze uiteindelijk wel bij ouders ligt. Zij hebben de verantwoordelijkheid om hun kind groot te brengen. Daar gaat het toch om? Die keuzevrijheid is toch heel belangrijk? 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik denk dat wij elkaar kunnen vinden in het streven naar goede voorlichting. Wij moeten de verhalen vertellen over de mooie en de soms lastige kanten van het leven met iemand met downsyndroom. Het is niet alleen maar rozengeur en maneschijn, maar ook niet alleen maar zwaar en moeilijk: de eerlijke verhalen. Als wij ervoor zorgen dat die informatie beschikbaar is op het cruciale moment dat ouders voor die keuze staan, dan kunnen wij elkaar vinden. Wij zouden moeten zeggen: ook een kind met downsyndroom is van harte welkom en wij zullen in die inclusieve samenleving doen wat nodig is om zo iemand een volwaardige plek in de samenleving te geven. Ik hoop dat wij elkaar vinden in dat uitgangspunt en dat streven kunnen. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als de heer Segers daaraan toevoegt dat wij er ook heel goed voor moeten zorgen dat mensen weten wat het betekent om een kind met een beperking te hebben en wat voor een bijzondere verantwoordelijkheid dat is, en dat wij daar ook eerlijk over moeten zijn, dan kunnen wij elkaar daar inderdaad in vinden. Maar daar moeten wij dan ook eerlijk over zijn tegen iedereen. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Jazeker, als je de eerlijke verhalen vertelt, moet je inderdaad eerlijke verhalen vertellen. Maar het zou heel spijtig en kwalijk zijn als op grond van tijdsdruk in een context van een cultuur die het signaal uitzendt "die mensen zouden er maar beter niet kunnen zijn" de keuze wordt gemaakt om een kind maar niet geboren te laten worden. Dat zou uiterst pijnlijk zijn. Het tegenovergestelde daarvan is het streven naar een inclusieve samenleving waarin wij het heldere signaal afgeven: iedereen heeft een volwaardige plek en is welkom. Daarin kunnen wij elkaar vinden. 

Het plan van aanpak dat wij nu hebben ontvangen, is een eerste aanzet maar nog niet voldoende. Het mist concretisering en inhoudelijke uitwerking. Om te voorkomen dat ratificatie louter symbolisch is, wil mijn fractie dat de regering snel met de alliantie om de tafel gaat zitten om het plan van aanpak te concretiseren. Het systeem van pledges werkt alleen als er concrete doelen aan verbonden worden die worden gemonitord en helder worden vertaald naar de doelgroep. Dit draagt wat ons betreft bij aan de bewustwording. 

Geluk bij een ongeluk: doordat wij dit verdrag laat implementeren, kunnen wij in landen om ons heen zien hoe je het goed implementeert. Daar kunnen wij van leren. Daar kunnen wij ons voordeel mee doen. Zo moet in Duitsland iedere deelstaat een implementatieplan maken. In Nederland kan dat per gemeente. Je zou een lokale agenda voor inclusie kunnen opnemen in het plan van aanpak. Welke afspraken worden hierover met de VNG gemaakt? De SGP is met een interessant amendement over lokale inclusie gekomen. Ik kijk met interesse uit naar de reactie van de staatssecretaris daarop. Ik geef het kabinet vandaag de kans om het gebrek aan ambitie bij de implementatie in dit debat goed te maken door concrete toezeggingen. Ik zie daar zeer naar uit. 

Ik denk dat het volgende de staatssecretaris een zetje in de goede richting geeft. Ik wil hem namelijk een boek aanbieden. Ik heb net een pamflet aangeboden. Ik heb hier nog een boek. Het kan allemaal niet op. Dit boek gaat over Jens. Het is geschreven door zijn moeder, Odet Stabel, die hier op de tribune heeft plaatsgenomen en meekijkt. Ze schreef een boek over haar strijd tegen systemen en voor een, wat zij noemt, "Jens-waardig" leven voor haar zoon. Ik wil dit boek graag aanbieden aan de staatssecretaris. De staatssecretaris van Onderwijs kreeg dit boek ook aangeboden. Dus de informatie zou kunnen worden uitgewisseld. Ik zou zeggen: lees dit, bespreek dit met elkaar en, vooral, doe er iets mee, voor Jens en voor die paar duizend kinderen in een vergelijkbare complexe situatie. Dit wil ik aan de voorzitter aanbieden. 

De voorzitter:

Dat wordt in ontvangst genomen en wij geven het door aan de staatssecretaris. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Het boek heet: Een kind met kansen, de zoektocht van een moeder met haar meervoudig gehandicapte zoon. 

De voorzitter:

Dank u, het is een beetje pakjesavond voor de staatssecretaris. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik zei al: het kan niet op. 

Ieder kind dat zorg nodig heeft, verdient onze aandacht. In de afgelopen jaren heeft de ChristenUnie-fractie zich in het bijzonder ingezet voor de groep meervoudig complex gehandicapte kinderen. Dit zijn kinderen die de moeite waard zijn en die, ondanks hun zware zorgvraag, willen opgroeien in een gezin. Toch lukt het maar niet om deze kinderen een goede plek te geven in wet- en regelgeving. Ze vallen eigenlijk buiten ieder hokje. Het is vaak niet dankzij, maar ondanks systemen dat zorgkinderen de juiste zorg en ontwikkelingsmogelijkheden op hun niveau krijgen. Leven en leren geldt ook voor deze kinderen. Ieder kind verdient een kans, ook Jens. 

Dit verdrag reikt veel verder dan het ministerie van VWS. Daarom is op hoog niveau afstemming nodig tussen de verschillende ministeries. Volgend op dit punt kreeg ik iets aangereikt door collega Dik. Toen er afgelopen jaar werd gesproken over de Omgevingswet was deze nog niet naast het verdrag gelegd, terwijl dat wel heel relevant zou zijn. Is het mogelijk dat vanuit de ministeries van Sociale Zaken, Onderwijs, Cultuur en Welzijn, VWS, Binnenlandse Zaken, I en M, en Buitenlandse Zaken de koppen bij elkaar worden gestoken om de implementatie van het VN-verdrag verder vorm te geven? Het is evident dat zich hierbij ook mensen met een beperking aansluiten. Wat mijn fractie betreft wordt er tweemaandelijks overlegd en komen er duidelijke rapportages uit voort. 

Mijn fractie denkt dat de staatssecretaris kansen laat liggen bij de Kieswet. De Kieswet wordt minimaal aangepast en alleen ten gunste van mensen met een fysieke beperking. Hoe wordt het stemmen vergemakkelijkt voor mensen met een visuele of een verstandelijke beperking? Wij snappen dat dit een lastige discussie is, maar toch dient deze gevoerd te worden. Zou het niet goed zijn om een commissie van wijzen in te stellen die voor de verkiezing van 2017 met concrete voorstellen komt? 

Ik kom op een voor mijn fractie belangrijk punt: het afleggen van een interpretatieve verklaring. Het kabinet is voornemens om acht interpretatieve verklaringen af te leggen. Het vindt deze noodzakelijk. Het is de vraag of deze verklaringen nodig en wenselijk zijn. Het zijn onder andere de Raad van State en het College voor de Rechten van de Mens die ons hierop wijzen. Artikel 10 ligt voor mijn fractie gevoelig. In dit artikel staat het recht op leven vermeld. Wij denken dat artikel 10 juist aanknopingspunten bevat om de bescherming van ongeboren leven te verbeteren. Met het afgeven van een interpretatieve verklaring zal er niets veranderen aan de staande praktijk. Het volgende voorbeeld noemde ik net al. Waarom keuren we het af als een vrouw in Nederland haar zwangerschap omwille van seks afbreekt, maar accepteren we het wel als het een beperking betreft? Kan de staatssecretaris hierop een reflectie geven? Is het recht op leven niet van dusdanig belang dat ook dit in de Grondwet verankerd dient te worden? Het College voor de Rechten van de Mens heeft de taak om de implementatie van het verdrag na ratificatie te monitoren. Er zijn middelen toegezegd om het monitoren voor te bereiden. Er zijn echter geen concrete afspraken gemaakt over structurele middelen die nodig zijn bij het monitoren. Afspraken over structurele middelen zijn van groot belang. Ik roep de staatssecretaris op om hierover voor de Voorjaarsnota afspraken te maken. Ik hoor graag een reactie op dit punt. 

In een interruptie heb ik al iets gezegd over de BES-eilanden. We spreken in deze Kamer vaker over de verschillen tussen Bonaire, Sint-Eustatius, Saba en Nederland en die verschillen zijn er. Is de staatssecretaris het met mij eens dat als het gaat om de positie van mensen met een beperking, er geen verschillen zouden mogen zijn? Dat is principieel onjuist. Het stelt mij teleur dat er niet één woord in het plan van aanpak aan Caribisch Nederland wordt gewijd. Mijn fractie pleit daarom voor het opstellen van een plan van aanpak voor het Caribisch deel van ons koninkrijk. Is het onderzoek al gereed dat zou worden gedaan naar de uitvoering van bestaande regelgeving en gevoerd beleid in het licht van verdragverplichtingen? Ik hoor graag een reactie. 

Dit verdrag reikt verder dan binnenlandse verplichtingen. Er zit ook een buitenlandse component in. In lage- en middeninkomenslanden zijn er in verhouding meer mensen met een beperking dan in rijke landen. Zij hebben vaak te maken met uitsluiting in de samenleving. Bovendien worden zij niet altijd bereikt door ontwikkelingsprogramma's, zoals onderwijs, werkgelegenheid en gezondheidszorg. Onze fractie vindt dat de inclusieboodschap integraal onderdeel moet worden van het gehele beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Ook op dat punt graag een reactie. 

Verschillende partijen in de Tweede Kamer hebben voorstellen gedaan om artikel 1 van de Grondwet uit te breiden. Dat heeft het tot nu toe niet gehaald. Waarom slaan we na vandaag niet de handen ineen om daar voortvarend mee verder te gaan? 

Ik sluit af met de oprechte wens dat dit verdrag en de spoedige ratificatie daarvan zullen bijdragen aan een inclusieve samenleving, waarbinnen plek is voor iedereen en iedereen even welkom is, met een beperking of zonder een beperking. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

De heer Segers heeft het over artikel 1 van de Grondwet. Ik ben samen met de PvdA en GroenLinks bezig met de voorbereiding daarvan. We zijn ons eerst even breed aan het oriënteren op wat er allemaal mogelijk is. Zegt de heer Segers hier dat hij voor uitbreiding van artikel 1 is voor wat betreft de grond "seksuele gerichtheid" en mensen met een handicap, dus beide? 

De heer Segers (ChristenUnie):

Het antwoord daarop is: ja. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dank u wel. 

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Voortman naar voren lopen. U bent van harte welkom, maar volgens mijn lijstje is mevrouw Agema aan de beurt. Maar gaat uw gang. Het mag van mevrouw Agema. U bent zo eager. Dat enthousiasme moeten we ook niet afremmen. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik dank mevrouw Agema hartelijk voor haar coulance. Ik dacht inderdaad dat ik aan de beurt was. 

Voorzitter. Ik begin met een compliment. Ik heb vanmiddag af en toe vol bewondering achterom zitten kijken naar het werk van de doventolken op de publieke tribune, die steeds druk aan het vertalen zijn geweest. Dat lijkt me behoorlijk inspannend. Ik dank in ieder geval de doventolken ervoor dat zij er, in ieder geval tot 18.00 uur, voor hebben gezorgd dat mensen het debat hebben kunnen volgen. Dit laat meteen ook zien hoezeer het ook nog niet bij onszelf tussen de oren zit dat debatten in de Kamer ook toegankelijk zouden moeten zijn voor mensen met een auditieve beperking. Ik hoorde trouwens net dat er aan het begin van de vergadering wat gedoe was, dat de doventolk aanvankelijk niet mocht staan, maar dat dankzij een van onze geweldige bodes gezegd is dat het wel mag. Dat is volgens mij hoe het moet. Soms is het zo dat bepaalde regels gewoon moeten, maar in zo'n geval als dit kijk je hoe iets wél kan. Complimenten dus aan de tolk en aan de bode die dit heeft geregeld. 

De kwaliteit van de samenleving kun je afleiden uit de manier waarop iedereen gelijk wordt behandeld of in staat wordt gesteld om gelijke toegang te hebben tot voorzieningen. Ik was een paar jaar geleden op vakantie in Spanje. Daar viel het me meteen op dat zelfs het kleinste cafeetje een gehandicaptentoilet had. Vorig jaar was ik met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie in Bulgarije, een van de armste landen van de Europese Unie. Er was daar een behoorlijk oud stadhuis, maar dat was helemaal toegankelijk voor mensen met een beperking. Ook waren er parkeerplaatsen op belangrijke plekken voor mensen met een beperking. Dat was daar volstrekt logisch. Ik werd er echt door getroffen dat landen die het materieel gezien minder goed hebben, het juist op dit punt beter hebben geregeld dan Nederland. 

In Nederland schort het er nog weleens aan wat betreft voorzieningen voor mensen met een beperking. Het schort ook nog weleens aan de toegankelijkheid van gewone voorzieningen voor mensen met een beperking. We moeten toe naar een inclusieve samenleving, waarin eenieder zelf kan bepalen hoe hij of zij zijn of haar leven wil leiden, waarbij eventuele lichamelijke, mentale of verstandelijke beperkingen zo min mogelijk een rol spelen. Internationaal gezien is Nederland pleitbezorger van mensenrechten. De vestiging van het Internationaal Strafhof in Nederland is daarvoor belangrijk. 

Er is echter nog een wereld te winnen wat betreft de mensenrechten in Nederland. Dat geldt onder andere voor de positie van mensen met een chronische ziekte of een beperking. Daarom zet GroenLinks zich, samen met een flink aantal andere partijen, al lange tijd in voor het ratificeren van het in 2006 ondertekende VN-verdrag voor de rechten van mensen met een chronische ziekte of een beperking. Een inclusieve samenleving, met gelijke kansen en een gelijke positie voor mensen met een beperking of een chronische ziekte, een samenleving waarin eenieder zelf kan bepalen hoe hij of zij zijn of haar leven wil leiden, is helaas nog ver weg. Ik noem een aantal voorbeelden. Reizen met het openbaar vervoer is voor veel mensen met een beperking niet mogelijk. Veel bus- en tramhaltes zijn niet bereikbaar, waardoor mensen soms tijdens de reis niet blijken te kunnen uitstappen of verder te reizen. Op drie van de vier stations ontbreekt assistentie. Ook hoor ik over studenten die niet de studie van hun keuze konden volgen vanwege een ontoegankelijk gebouw. In veel bioscoopzalen is het voor mensen met een rolstoel niet mogelijk om samen met een niet-rolstoelgebonden persoon naar de film te kijken. Maar het speelt ook dichterbij. Wij hadden het er zonet al even over in een interruptiedebatje met de heer Van Dijk. Het gehele Binnenhof, inclusief de Eerste Kamer en de Ridderzaal, zijn niet zelfstandig toegankelijk. In de Eerste Kamer kan een journalist met een beperking bijvoorbeeld niet op de publieke tribune komen. In de Tweede Kamer had ik vorige week nog een overleg in een zaal die alleen via een wenteltrap bereikbaar is. En zojuist zei ik al dat de debatten niet te volgen zijn voor mensen met een auditieve beperking. 

Nog niet eens 25% van de stemlokalen is toegankelijk. Iedereen kent de voorbeelden van taxichauffeurs die mensen met een hulphond weigeren en iedereen kent ook het voorbeeld van afgelopen zomer, toen iemand met ALS van een terras werd gestuurd. Nederland is nog allesbehalve een inclusieve samenleving. Wij zijn onvoldoende ingericht op mensen met een beperking. Ratificeren zou geen handeling op zich moeten zijn, maar een flinke stap richting de inclusieve samenleving. 

De Nederlandse regering heeft voor het verdrag lang de tijd genomen, waardoor wij met het tijdstip van ratificatie helaas bijna hekkensluiter zijn. In het regeerakkoord staat dat Nederland het verdrag van de Verenigde Naties voor de rechten van gehandicapten ratificeert onder de voorwaarde dat de hieruit volgende verplichtingen geleidelijk ten uitvoer kunnen worden gebracht. Nu ligt dan eindelijk het wetsvoorstel voor. Helaas heeft de vele tijd die het kabinet hiervoor genomen heeft, niet geleid tot een ambitieuze ratificatie van het VN-verdrag. Het signaal van de overheid zou moeten zijn dat wij er alles aan doen om gelijke kansen en mogelijkheden voor mensen in de samenleving te borgen en dat wij de ratificatie van het VN-verdrag aangrijpen voor een flinke stap in de goede richting. Ik constateer echter dat er in het wetsvoorstel nog maar weinig verandering in wetgeving wordt voorgesteld en dat het plan van aanpak weinig meer inhoudt dan dat er overlegd gaat worden. 

Is bijvoorbeeld de Participatiewet wel in lijn met het VN-verdrag? Ik vraag het mij af. In het regeerakkoord stond dat het VN-verdrag eindelijk geratificeerd zou worden, maar nu blijkt dat het niet meer is dan dat. Ik zie eigenlijk te weinig ambitie. Ik vind het te laat en ook nog te mager. Het kabinet moet juist het goede voorbeeld geven, ambitie tonen en de juiste richting geven. Het kabinet zou met de ratificatie van het verdrag juist een impuls moeten geven. Inderdaad gaat het voor een groot deel om een cultuurverandering en een verandering van mindset. Er is echter genoeg wat je als overheid kunt doen om die cultuurverandering een flinke duw te geven. Tegen het rookverbod was ook veel weerstand, maar het heeft wel bewezen een game changer te zijn. Dat zou dit wetsvoorstel toch ook moeten zijn? Vandaar mijn vraag waarom er niet meer ambitie en daadkracht worden getoond. 

Is het wel genoeg om aan de Kieswet een paar woorden toe te voegen en de Wet gelijke behandeling uit te breiden met goederen en diensten? Gaat de situatie in Nederland daar nu echt door veranderen? Gaat het wetsvoorstel ervoor zorgen dat de uitval onder studenten met een beperking vermindert en dat zij verhoudingsgewijs even vaak met een diploma of bul hun opleiding kunnen verlaten? Gaat het wetsvoorstel ervoor zorgen dat mensen met een chronische ziekte of beperking gemakkelijker kunnen reizen, niet meer geweigerd worden omdat zij een hulphond hebben en niet meer dagen van tevoren hun reis hoeven te plannen, maar ook spontaan op pad kunnen gaan? Gaat het wetsvoorstel ervoor zorgen dat mensen met een chronische ziekte of beperking evenveel kans maken op een mooie baan, dat zij zich in gelijke mate bij een sportvereniging of culturele vereniging zullen aansluiten en dat zij in gelijke mate zullen kunnen uitgaan en kunnen participeren? En gaat het wetsvoorstel ervoor zorgen dat onze democratie ook toegankelijker wordt voor mensen met een beperking? Kortom, gaat het wetsvoorstel ervoor zorgen dat mensen met een beperking zelf de regie over hun leven kunnen voeren? Zelfs als het over de overheid zelf gaat, is dat onduidelijk. 

De minimale inzet moet wat mij betreft zijn dat het Rijk binnen zeer korte tijd zelf ook aan de doelstelling inzake het quotum van arbeidsgehandicapten in overheidsdienst voldoet. Ook moet alles op alles gezet worden om alle rijksgebouwen en websites 100% toegankelijk te maken voor mensen met welke beperking dan ook. Daarnaast moet ervoor gezorgd worden dat de debatten en de vergaderingen van de Tweede Kamer ook te volgen zijn voor mensen met een auditieve beperking. Verder moet ervoor gezorgd worden dat mensen met een chronische ziekte gelijke kansen hebben om hun democratisch recht te voldoen en dus moeten er voor 100% toegankelijke stemlokalen en ondersteuning in het stemhokje komen. Voor zover het gaat om onze democratie, lijkt het mij ook nodig dat onderzocht wordt in hoeverre vertegenwoordigende en bestuurlijke functies een echte afspiegeling zijn van de samenleving en dat belemmeringen om een vertegenwoordigende of een bestuurlijke rol te krijgen, worden opgezocht en weggenomen. Graag een reactie hierop van het kabinet. 

Helaas ontbreken de doelen. Het kabinet zegt er ook weinig over. Er komt een bewustwordingscampagne, tezamen met de campagne tegen discriminatie, en er komt een platform. Maar dat concrete plan van aanpak, met de doelen die ik zonet noemde, ontbreekt. Waar wil het kabinet nou naartoe? Wat is de visie van het kabinet op de inclusieve samenleving? Houdt die in dat Nederland eindelijk de mensenrechten voor mensen met een beperking hoog in het vaandel zet en die ook echt uitgangspunt maakt van beleid? 

Het ministerie van VWS krijgt de regie over de uitvoering van het verdrag, maar hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat ook andere ministeries aansluiten en aangehaakt en aangesproken worden? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de inclusieve samenleving een kabinetsbrede prioriteit wordt? Waarom is de uitvoering van dit verdrag de verantwoordelijkheid van de minister van VWS en niet die van de minister van Binnenlandse Zaken, die toch de minister van mensenrechten is? Met deze keuze zet het kabinet mensen met een beperking juist apart. Daarmee bevestig je dat beleid voor chronisch zieken en gehandicapten alleen door VWS gemaakt wordt en dat staat juist haaks op de gedachte van de inclusieve samenleving. Daarin zou juist niet vanuit het zorghokje gedacht moeten worden. Wat mij betreft moet er dus een duidelijk, kabinetsbreed plan van aanpak komen voor een ambitieuze invoering van het VN-verdrag, met doelstellingen en streefcijfers en voorzien van een tijdslijn, waarop bewindslieden echt afrekenbaar zijn. Dat plan had er al moeten liggen bij de behandeling van dit wetsvoorstel en het moet er nu zo snel mogelijk komen. Dat kan los van het overleg dat het kabinet nog wil gaan voeren, want het gaat om de eigen ambities van het kabinet. 

Zoals ik al zei, heeft het kabinet hierin een voorbeeldfunctie, door zelf rijksbreed op alle niveaus een afspiegeling te zijn van de samenleving. Dat is niet alleen belangrijk voor die voorbeeldfunctie, maar ook om ervoor te zorgen dat het kabinetsbeleid echt inclusief wordt. Want dat moet gemaakt worden mét mensen met een chronische ziekte of beperking, in plaats van vóór hen. Mijn fractie steunt daarom het amendement van de SGP waarin staat dat er ook lokaal een inclusieagenda moet worden opgesteld. Die moet er natuurlijk ook rijksbreed komen. 

In de wetsvoorstellen is helaas geen ambitieus en baanbrekend voorstel van het kabinet te vinden. Ik vond het zelfs schokkend om te lezen dat nog geen 25% van de stemlokalen toegankelijk is. Een tijd geleden had ik het erover met mijn medewerker. Zij bereidt vaak de stukken voor mij voor. Ik las het en zei: nee, je bedoelt 75%! Maar ze zei: nee, 25%. Terwijl het juist gaat om het uitoefenen van een belangrijk democratisch recht. De aanpassing van het kabinet is dat eraan toegevoegd wordt dat zo veel mogelijk maar ten minste 25% van de stemlokalen toegankelijk moet zijn. Ofwel: het mag in elk geval niet slechter worden dan het nu is. Nee, dat zou er ook nog eens bij moeten komen. Ik vind een ambitie van ten minste 25% bedroevend. Op deze manier verwacht ik ook niet dat gemeenten zich aangesproken zullen voelen om hier werk van te gaan maken. En de redenatie dat inzetten op een hoger percentage ervoor zou kunnen zorgen dat er minder locaties worden aangewezen, vind ik eerlijk gezegd nogal defensief. Bij een inclusieve samenleving hoort ook dat je niet van tevoren hoeft uit te zoeken waar je je stem kunt uitbrengen. Daarom wil ik toe naar 100% toegankelijke stemlokalen. Dat dit niet voor alle gemeenten direct te regelen is, snap ik natuurlijk. Daarom zit in het amendement van GroenLinks en Partij van de Arbeid een "comply or explain"-bepaling. Pas het toe, of leg uit waarom het nu nog niet kan. Dan worden gemeenten ook meer aanspreekbaar en zien zij dit ook als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. 

Voor een inclusieve samenleving is het belangrijk dat mensen zich zo veel mogelijk zelfstandig kunnen redden en niet afhankelijk zijn van anderen om naar een afspraak te gaan, om een dag uit te gaan of om te werken. Voor GroenLinks is een belangrijke vereiste daarvoor dat mensen ook met een beperking met het openbaar vervoer kunnen reizen. Dat moet het uitgangspunt zijn: mensen kunnen met het openbaar vervoer zelfstandig hun reis maken, tenzij er echt zwaarwegende omstandigheden zijn. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Ik ben gevoelig voor het argument bij de stemlokalen. Ik vind de discussie over randvoorwaarden in het publieke domein ook een andere dan de discussie over randvoorwaarden in het private domein. Dat is vandaag ook gebleken bij de discussie over het andere amendement. Daar komen we misschien straks nog op. Maar goed, uiteindelijk gaan we de amendementen wegen. De regering schrijft in de toelichting op het "in ieder geval 25%" dat het effect van dit amendement weleens zou kunnen zijn dat juist mensen die slecht ter been zijn, verder moeten lopen, omdat er nog niet voldoende gebouwen zijn. Ik ben ook gevoelig voor dat argument. Ik zeg het maar gewoon heel eerlijk. Hoe weegt mevrouw Voortman deze argumenten ten opzichte van elkaar? En is de geleidelijkheid waarover wordt gesproken, daarvoor misschien een oplossing? 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb net al gezegd dat ik de redenatie dat het ertoe leidt dat er minder stemlokalen komen heel erg defensief vind. Ik wil juist dat de overheid zich offensief opstelt en dat er gekeken wordt hoe wij dit gaan regelen. Ik snap dat het niet direct te regelen is. Ik ben het ermee eens dat het niet morgen geregeld hoeft te zijn, maar ik vind wel dat je moet uitleggen waarom dat niet kan. Er zijn zo veel gebouwen die wel toegankelijk zijn dat ik niet geloof dat het effect van wat meer ambitie zou zijn dat mensen verder zouden moeten lopen naar een stemlokaal. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Dat begrijp ik. Het gaat mij niet zozeer om de stemlokalen. Het gaat mij om de mensen die slecht ter been zijn en verder zouden moeten lopen. Soms is een stemlokaal in een woning om de hoek, dus dan kun je gemakkelijk terecht. Ik snap de ambitie. Ik hoor ook de drive. Het kan echter zo zijn dat vanwege de hoge ambitie andere mensen in het gewoel achterblijven, in dit geval bijvoorbeeld mensen die slecht ter been zijn. Ik moet straks die twee tegen elkaar afwegen. Los van de stemlokalen vraag ik of mevrouw Voortman het feit dat de ambitie betekent dat een aantal andere mensen die slecht ter been zijn, langer moet lopen, heeft meegewogen bij haar amendement. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het lijkt erop dat de VVD, met het kabinet, vreest dat dit misschien leidt tot minder stemlokalen. Mevrouw Van Ark zegt dat mensen dan verder moeten lopen, maar dat zou alleen zo zijn als er minder stemlokalen komen. Ik probeer goed te begrijpen wat de zorg is van de VVD. Dat is toch dat mensen verder moeten lopen omdat er minder lokalen komen? 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Het was een oprechte vraag. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ja, ik wil die ook heel graag begrijpen. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Ik vind het een sympathiek amendement. Als wij het amendement aannemen, komen er minder stemlokalen, waardoor per saldo mensen die slecht ter been zijn, verder moeten lopen. Schieten wij dan niet — dit is misschien een beetje een bizarre vergelijking — in onze eigen voet? Dat is de weging die ik wil horen van de indieners van het amendement. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik geloof niet dat dit ertoe gaat leiden dat er minder stemlokalen komen. Ik denk dat wij in het amendement duidelijk hebben gesteld dat moet worden aangegeven waarom het niet kan. Er zijn zo veel gebouwen die wel toegankelijk zijn, waarom zou dit dan een probleem moeten zijn? Ik vind het een beetje defensief. Ik zou willen dat er gekeken wordt hoe wij dat mogelijk gaan maken. Als je al bij voorbaat denkt dat dit er misschien wel toe leidt dat er minder stemlokalen komen, wordt het nooit wat met die inclusieve samenleving. 

Toegankelijkheid van het openbaar vervoer staat al lang op de agenda. Ik hoor dat er stappen worden gezet, dat de NS met nieuwe stations echt op de toegankelijkheid voor mensen met een beperking let. Maar het gaat allemaal wel erg langzaam. Ik vind dat wij niet moeten accepteren dat mensen met een beperking hun reis lang van tevoren moeten plannen en niet spontaan op pad kunnen gaan. Dat kan nu niet, omdat maar op één van de vier stations assistentie aanwezig is, omdat veel treinen nog niet zelfstandig toegankelijk zijn en omdat zelfs nieuwe busperrons door een hoge stoeprand niet toegankelijk zijn met een rolstoel. Het komt nog veel te vaak voor dat trams en bussen niet toegankelijk zijn, dat mensen met een elektrische rolstoel geweigerd worden of dat duidelijk gemaakt wordt dat hun een gunst wordt verleend door hen in de bus te helpen. Dat geldt zelfs voor lijnen waar nieuwe trams en bussen worden ingezet. Ik vind dat niet acceptabel. Ik hoop dan ook dat het kabinet er qua mobiliteit en toegankelijkheid van het openbaar vervoer beter op gaat letten dat mensen met een beperking hiervan in gelijke mate gebruik kunnen maken en in het beleid en de afspraken met vervoerders meer en ambitieuzer gaat inzetten op 100% toegankelijk openbaar vervoer, zo snel mogelijk. 

Ik hoor ook graag hoe het kabinet gaat afdwingen dat het beleid lokaal en landelijk niet alleen voor maar ook met ervaringsdeskundigen tot stand gaat komen. Bij het beleid voor de Participatiewet en de Wmo hoort dit al zo te zijn, maar is dit ook echt zo? 

Ik begrijp dat het kabinet ervoor kiest om het facultatief protocol bij het verdrag nog niet te ondertekenen. Met dit protocol krijgen mensen een individuele klachtenmogelijkheid bij het comité. Voor GroenLinks een belangrijke aanvulling en mogelijkheid. Wij vinden dat dit protocol ondertekend moet worden. Daarover is een motie van mij aangenomen. Ik heb aan de minister van BZK, de minister van de mensenrechten, gevraagd ons te laten weten wat nu die belemmeringen zijn om te komen tot ondertekening. Er is toch werkelijk niets dat ondertekening in de weg staat? Waarom gebeurt dat dan niet? 

Het kabinet wil bij het verdrag verschillende interpretatieve verklaringen afleggen. Ik vraag mij af of het dat wel moet doen, als het kabinet het verdrag op een ambitieuze manier ter hand wil nemen. Ieder(in) geeft in de visie aan dat dit afbreuk doet aan de kracht en de inhoud van het verdrag. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Kan het kabinet onderbouwen waarom het naar zijn mening toch nodig is? Of is het kabinet bereid om te bekijken van welke verklaringen kan worden afgezien? Kan het kabinet dus per verklaring aangeven waarom deze nodig zou zijn? 

Ik rond af. Voor de laatste keer roep ik de regering op om deze kans op een goede zet richting een inclusieve samenleving niet te laten lopen. De slogan van het kabinet zou moeten zijn dat de intensieve samenleving bij het kabinet zelf begint. Wat GroenLinks betreft moet 2016 in het teken staan van een ambitieuze en doelgerichte implementatie van het verdrag. Er moeten echt stappen gezet worden en doelen gesteld worden die een gamechanger blijken te zijn voor mensen met een chronische ziekte of beperking. Daarvoor moet er meer gebeuren dan nu het geval is. 

De voorzitter:

Nu gaan wij luisteren naar mevrouw Bergkamp. Zij heeft gevraagd om iets eerder te mogen spreken. Opnieuw was mevrouw Agema zo aardig om een collega voor te laten gaan. Na de inbreng van mevrouw Bergkamp schors ik voor het diner. Ik vertel hier ook nog even bij dat wij ons vandaag beperken tot de termijn van de Kamer. Morgen zullen wij luisteren naar het antwoord van de staatssecretaris. Hij liet mij zojuist weten dat hij zo veel mogelijk vragen schriftelijk zal beantwoorden. De service van iedereen aan iedereen is vandaag echt enorm. Morgen heeft iedereen de antwoorden dus in de inbox en zal het een en ander ook al schriftelijk duidelijk worden. 

Wij gaan nu dus luisteren naar mevrouw Bergkamp. Daarna schors ik voor het diner en dan volgt de inbreng van de rest van de Kamer. Vervolgens stoppen wij ermee voor vandaag. Morgen zullen wij luisteren naar de antwoorden van het kabinet. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik dank mijn collega mevrouw Agema voor het feit dat ik eerst mag spreken. Het is zeer sympathiek dat zij mij voor laat gaan. De reden voor mijn verzoek is dat er iemand op de tribune zit voor wie het een heel lange zit is; vandaar dus. Nogmaals dank aan mevrouw Agema. Dit is zeer collegiaal. 

De voorzitter:

Ook dank aan de heer Van der Staaij, want die hebt u ook links of rechts gepasseerd, in ieder geval op de sprekerslijst. Laten wij hem niet vergeten in het dankfestival. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik dank ook de heer Van der Staaij. 

Voorzitter. Veel mensen hebben uitgekeken naar vandaag, naar het debat over het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap dat is opgesteld in 2006. Al in 2007 ondertekende Nederland het verdrag, maar van daadwerkelijke ratificatie is het tot op heden niet gekomen. De laatste kabinetten, de kabinetten-Balkenende III en IV en het kabinet-Rutte I, hebben dit dus laten liggen. Veel landen zijn ons inmiddels voorgegaan, van Zweden tot Zuid-Korea, van het Verenigd Koninkrijk tot de Verenigde Arabische Emiraten en zelfs Nieuw-Zeeland en Nepal. 

Nu, bijna tien jaar later, ben ik verheugd dat het toch staat te gebeuren. Want met ratificeren geef je een belangrijk signaal af. Door te ratificeren laat je als land zien dat je de mensenrechten van mensen met een beperking wilt bevorderen, beschermen en waarborgen. Ratificatie alleen is overigens zeker niet voldoende. Om daadwerkelijk verandering teweeg te brengen, moet ratificatie gepaard gaan met een helder en concreet plan van aanpak. Op dit punt mis ik de ambitie. Daar kom ik straks nog uitgebreid op terug. 

Het gaat ook om een houding van de samenleving die niet in regels is te vatten. Het gaat om die manier waarop wij omgaan met mensen met een beperking. Toen de wet ter consultatie voorlag, reageerde iemand als volgt: een beperking wordt voor mensen pas een belemmering op het moment dat er geen rekening met hen gehouden wordt of omdat ze geweerd worden. Ik vond dat die persoon het heel mooi verwoordde. Een beperking hoeft dus geen belemmering te betekenen als de maatschappij daar goed mee omgaat. 

Het doel van het VN-verdrag is om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking, aandoening of chronische ziekte kunnen meedoen en de eigen regie kunnen voeren. Daarom begin ik graag met een concreet voorbeeld, namelijk de assistentiehonden, zoals blindengeleidehonden en andere hulphonden die de zelfredzaamheid van mensen vergroten. Ze zorgen ervoor dat mensen de regie over het eigen leven kunnen houden. De honden kunnen assisteren bij dagelijkse bezigheden, door bijvoorbeeld te helpen bij aan- en uitkleden, door deuren te openen of dingen op te rapen die gevallen zijn. Maar ze kunnen ook mensen met een posttraumatische stressstoornis of kinderen met autisme helpen. Er zijn eigenlijk steeds meer ontwikkelingen op dit gebied. Ze zorgen dus dat mensen hun leven kunnen behouden. Het belang van deze honden kan dan ook niet worden onderschat. Daarom wil ik graag aandacht vragen voor de tocht van 250 kilometer die Helma Verhoeven, ondanks haar ziekte, samen met haar hulphond Banios heeft afgelegd. Laat ik eerlijk zeggen: zij is voor mij de inspiratie geweest om het amendement in te dienen. Toen ik haar verhaal hoorde, dacht ik: dit moeten we met elkaar regelen. Bij aankomst in Den Haag, alweer een hele tijd geleden, bood ze diverse collega's een petitie aan. Het verzoek was vrij simpel: zorg dat mensen met een hulp- of geleidehond niet meer geweigerd worden in openbare ruimtes. Helma en andere mensen die een hulphond nodig hebben maken nog regelmatig mee dat ze in winkels, restaurants of hotels geen toegang krijgen. Daarom heb ik dit amendement ingediend, dat expliciet maakt dat assistentiehonden en hun baasjes niet meer geweigerd moeten worden. Want als je een assistentiehond weigert, weiger je ook het baasje. Ik hoop dan ook op een grote meerderheid die dit wil ondersteunen, zoals we als Kamer zeer eensgezind waren toen de petitie hierover in ontvangst werd genomen. 

Ik hoop natuurlijk ook dat we ook over andere punten overeenstemming bereiken. De nieuwe wet gaat wat mij betreft nu te veel uit van individuele gevallen. Ik schenk even aandacht aan de heer Van Dijk. Als iemand ergens tegenaan loopt, dan moet die persoon dat melden. Dan pas kan er gekeken worden of dit kan worden aangepast. Maar wat mij betreft zou er voor altijd zo veel mogelijk van tevoren rekening gehouden moeten worden met mensen met een beperking, juist om te voorkomen dat ze ergens tegenaan lopen, niet meer verder komen en ook niet het heft in eigen handen kunnen nemen. Dat is ook de achterliggende gedachte van de visie van mijn collega, de heer Otwin van Dijk: de verplichting om algemene toegankelijkheid te realiseren zodat we tot een inclusieve samenleving kunnen komen. Ook D66 streeft naar een inclusieve samenleving. Ik vind de doelstelling van het amendement dan ook goed. 

Ik heb op basis van het debat en de interrupties de volgende afwegingen gemaakt. De norm in de samenleving moet anders worden. De samenleving moet voor iedereen toegankelijk zijn, niet pas wanneer je zelf aan de bel trekt. Er ligt nu, tien jaar na het opstellen van het verdrag, een weinig ambitieus plan van het kabinet. Ik heb thuis het plan van aanpak geprint met mijn kleurenprinter en daar kreeg ik spijt van. Mijn kleurencartridge was leeg en dat geldt eerlijk gezegd ook voor het plan. Dit amendement geeft het de impuls die het zo hard nodig heeft, een impuls die de samenleving daadwerkelijk inclusief maakt. De afgelopen weken heb ik veel met de heer Van Dijk gesproken. Ook in dit debat is het nodige uitgewisseld: of dit amendement wel uitvoerbaar is en of er niet al te grote negatieve onnodige consequenties aan zitten. Ik moet concluderen dat de indiener heeft geluisterd, niet alleen naar mij, maar ook naar anderen, en het amendement heeft aangepast. 

Samenvattend gaat het om eenvoudige algemene aanpassingen waardoor de toegankelijkheid breed wordt vergroot, om algemene toegankelijkheid met een basaal karakter. Het kan gefaseerd worden ingevoerd. Het mag geen onevenredige belasting betekenen en de individuele doeltreffende aanpassingen zijn aanvullend. Bovendien, als de algemene toegankelijkheid goed is, zijn dure specifieke aanpassingen niet meer nodig. Daarnaast heb ik zelf ook naar de heer Van Dijk als ervaringsdeskundige geluisterd. Hij weet hoe het is om tegen allerlei fysieke barrières en gedragsbarrières aan te lopen. Zijn overtuigingskracht over de noodzaak en haalbaarheid hiervan maakt dat zijn strijd ook mijn strijd is geworden. Graag hoor ik ook van de staatssecretaris of hij mijn interpretatie van het amendement deelt en of hij nog dingen ziet die wij over het hoofd hebben gezien. Mijn vraag is ook of het College voor de Rechten van de Mens niet meer menskracht of middelen nodig heeft. 

Ik ga over tot een ander onderwerp. De landelijke overheid heeft een heel belangrijke rol in het opstellen van de plannen. Ook de rijksoverheid heeft een voorbeeld. Ik vond dat mevrouw Voortman van GroenLinks ook heel mooi zei dat de Tweede en Eerste Kamer een voorbeeldfunctie hebben. Mijn vraag is: werkt het Rijk nu al VN-proof? Zijn bijvoorbeeld de departementen goed toegankelijk? Graag een reactie. 

De regie moet in handen van de rijksoverheid, bij het ministerie van VWS, bij deze staatssecretaris liggen. Hoe gaat hij deze rol invullen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat andere ministeries aangesloten blijven? VWS is coördinerend, maar er zijn natuurlijk heel veel andere ministeries die ook een rol spelen als wij echt een succes willen maken van de ratificatie. Hoe wordt gezorgd voor een goede coördinatie en een duidelijke taakverdeling? 

De gemeenten spelen een essentiële rol als het gaat om het VN-verdrag. Zoals Eleanor Roosevelt zei: "Waar beginnen de universele mensenrechten? Op kleine plaatsen, dicht bij huis, zo dichtbij en zo klein dat ze op geen enkele kaart van de wereld gezien kunnen worden." Ik vind dat treffend geformuleerd. Gemeentes hebben op dit vlak dus een heel grote verantwoordelijkheid, die nauw aansluit op de taken die zij er als gevolg van de decentralisaties inmiddels bij hebben gekregen. Vele gemeentes hebben dan ook al een inclusie-agenda gemaakt. De gemeente Amsterdam en stadsdeel Zuidoost zijn bijvoorbeeld al heel lang bezig met zo'n inclusie-agenda. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het met die gemeentes zit? Hoeveel hebben er al een inclusie-agenda of een implementatieplan? D66 vindt dat hierover bestuurlijke afspraken gemaakt moeten worden. Samen met de SGP heb ik er een amendement over ingediend, opdat het ook wettelijk wordt verankerd. Zo belangrijk vinden wij het namelijk. 

Naast de overheid en de gemeente is er eigenlijk voor iedereen een belangrijke rol weggelegd om de samenleving inclusief te maken, om ervoor te zorgen dat iedereen meedoet. Daarbij is iedereen nodig. Waar veel mensen met een beperking lang naar dit verdrag hebben uitgekeken en waar de ratificatie wordt ontvangen met "vol verwachting klopt ons hart" en met "hoera", zijn er ook nog heel veel mensen die nog nooit van dit verdrag gehoord hebben. Daar zouden wij wat aan moeten doen. Om een samenleving te veranderen, om een inclusieve samenleving te krijgen, is de samenleving zelf nodig, is iedereen aan zet. Daarom zou ik graag willen dat een bewustwordingscampagne wordt gevoerd, zoals bij het Deltaplan Dementie. Dat plan heeft niet alleen het voorkomen en genezen van dementie en een betere dementiezorg als doelstelling, maar ook een dementievriendelijke samenleving. Kan de staatssecretaris onderzoeken hoe wij zo'n bewustwordingscampagne kunnen organiseren, zodat duidelijk wordt gemaakt welke hindernissen je in het dagelijks leven kunt tegenkomen en wat anderen kunnen doen om behulpzaam te zijn? Ik overweeg hierover samen met de heer Van Dijk een motie in te dienen. 

Wij zijn laat met het ratificeren van het verdrag. Daar valt helemaal niets meer aan te doen, maar laten wij ons voordeel ermee doen. Vele landen zijn ons inmiddels voorgegaan. Daar kunnen wij van leren. Met behulp van best practices, van goede voorbeelden uit andere landen kunnen wij een vliegende start maken. Gold voor hen wellicht nog de wet van de remmende voorsprong, wij hebben de kans de wet van de stimulerende achterstand te laten gelden. Ik zie dat de staatssecretaris de vergelijking herkent. Ik ben benieuwd naar zijn reactie. Ik ben ook heel erg benieuwd naar wat de staatssecretaris vindt van de ervaringen in het buitenland. Wat heeft hij daarvan geleerd? Wat vindt hij bijvoorbeeld van het Duitse plan van aanpak met twaalf themagebieden, waarin in een periode van tien jaar stap voor stap wordt gewerkt aan de realisatie? Is dat iets wat voor Nederland interessant kan zijn? Wat neemt hij over van de buitenlandse voorbeelden en wat juist niet? Dat laatste is natuurlijk ook wel interessant om te weten. 

Ratificeren moet ook implementeren betekenen. De regering doet eigenlijk alsof het in Nederland allemaal wel goed geregeld is en er weinig meer nodig is. Ik herinner hem maar aan de interruptie met de heer Van Dijk over onze ervaring met uit eten gaan: nou, nou, nou, als je het hebt over toegankelijkheid … Er zijn echt nog heel veel fysieke barrières. Het is echt nog niet goed geregeld. Er zijn veel vooroordelen, bijvoorbeeld over mensen met een licht verstandelijke beperking. Er is dus nog heel veel werk aan de winkel. Ik hoor graag een reactie op dat punt van ambitie. 

De staatssecretaris meent dat een zeer uitgewerkt plan tot een top-downbenadering leidt, dus van boven af. Maar dat dat niet hoeft, laat bijvoorbeeld Finland zien. Daar is het verdrag weliswaar niet geratificeerd, maar dit land heeft wel een heel mooi plan van aanpak, een plan dat van onderop is opgebouwd en waar veel contacten zijn met ervaringsdeskundigen. En dat is juist zo belangrijk, want je moet niet over maar met mensen praten, omdat zij weten waar ze tegen aanlopen. 

De monitoring van het VN-verdrag komt bij verschillende instanties te liggen. Je hebt belangenorganisaties, het VN-comité, het College voor de Rechten van de Mens, maar ook diverse toezichthouders, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Nederlandse Zorgautoriteit en de onderwijsinspectie. Verschillende partijen hebben een rol, maar hoe zorgen we er dan voor dat al die partijen weten wat ze moeten doen wanneer wij het verdrag hopelijk hebben geratificeerd? Hoe gaan wij ervoor zorgen dat zij weten wat de implicaties van het verdrag zijn? 

De regering is er verantwoordelijk voor dat het VN-verdrag goed wordt geïmplementeerd. Ze moet daarover ook verantwoording afleggen. Over twee jaar moeten we rapporteren over hoe het ervoor staat. Dan zal er ook een speciaal comité voor de rechten van de mensen met een handicap suggesties en aanbevelingen doen. Verwacht de staatssecretaris dat het huidige plan van aanpak tot goede scores zal leiden of gaat hij het ambitieniveau verhogen? Is de staatssecretaris bereid om te komen met een lijst met meetbare ijkpunten zodat ook de Kamer de voortgang kan volgen? 

Ik kom nu toe aan een heel ander onderwerp, namelijk seksualiteit. Het uitgangspunt van het VN-verdrag is dat mensen met een beperking gelijke rechten hebben, ook op het gebied van seksuele gezondheid. Het doet mij deugd te zien dat een aantal mensen wakker schiet als ik over dit onderwerp begin! Op de maatschappelijke erkenning van het recht op seksualiteit van personen met een beperking, maar vooral ook op het erkennen van de specifieke en noodzakelijke hulp rust nog een heel groot taboe. Het fotoboek "Een stukje liefde" laat het vaak dankbare werk zien van de seksueel verzorgende Tika Stardust. Het geeft een inkijk in een wereld die eigenlijk omgeven is met taboes. Waar Stardust in sommige instellingen met koffie wordt ontvangen, wordt ze in andere instellingen oogluikend toegelaten: via de achterdeur naar binnen en naar buiten, zonder contact met de begeleiding. 

In veel instellingen worden de seksuele behoeften van mensen met een beperking ontkend en soms zelfs eng gevonden. Er wordt soms zelfs gedacht dat het werk dat Stardust doet, strafbaar is. In de schriftelijke vragenronde heb ik ook aandacht gevraagd voor dit onderwerp, de terughoudendheid rondom seksualiteit. De staatssecretaris erkent deze terughoudendheid onder verzorgenden en ouders. Hij verwees in de beantwoording naar de "Wegwijzer omgaan met seksualiteit", gericht op mensen met een verstandelijke beperking, die op dat moment in de maak was. Inmiddels is die notitie er en daarin komt naar voren dat er weinig gebruik wordt gemaakt van bestaande wetenschappelijke kennis en theorieën bij het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal. Ook worden er geen specifieke interventiedoelen gesteld in de ontwikkelde programma's. Het klinkt heel erg technisch, maar de boodschap is eigenlijk: heel veel programma's zijn niet effectief bewezen en meer is nodig. Graag een reactie hierop van de staatssecretaris. Ik zie de staatssecretaris altijd ferm optreden in het nieuws als het om drugs gaat. Dan staat hij weer in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis over xtc te praten. Ik zou deze staatssecretaris ook zo willen zien optreden als het gaat over dit taboeonderwerp, om dat taboe af te halen van seksuele voorlichting en verzorging. Ik denk dat hij daarin een heel belangrijke rol kan spelen. Hij kan ook op dat vlak een voorbeeldfunctie vervullen. Ik hoor in zijn reactie graag hoe hij misschien het boegbeeld kan worden van dit onderwerp. 

Op een aantal punten zijn door de regering interpretatieve verklaringen afgegeven. Deze verklaringen zijn interpretaties en mogen geen voorbehouden zijn, waardoor wij ons niet aan het verdrag houden. In de verklaring die is afgegeven bij artikel 23 wordt gesteld dat bij de belangenafweging het belang van het kind vooropstaat. Daar staan wij helemaal achter. De Raad van State noemt de interpretatieve verklaring echter een verkapt voorbehoud. Kan de staatssecretaris toelichten hoe deze verklaring in overeenstemming is met het recht om ook een gezin te vormen of te stichten? Op welke manier kan de belangenbehartiging, waarbij het belang van het kind vooropstaat, ervoor zorgen dat mensen met een verstandelijke beperking geen gezin kunnen stichten? Ik vind dat in de beantwoording onduidelijk en hoor graag een reactie daarop. 

Ik sluit mij aan, ook gezien de tijd, bij de vragen van de SP over het openbaar vervoer. Daar zijn veel hobbels. 

Ik wil graag nog aandacht besteden aan de Kieswet. Bij artikel 29 wijkt mijn interpretatie van het verdrag af van die van de staatssecretaris. De doelstelling van het VN-Verdrag is om de politieke rechten van mensen met een beperking te waarborgen. Gebruikmaken van het stemrecht is voor mensen met een beperking echter niet altijd vanzelfsprekend. In het onderzoek van Nivel onder familieleden van mensen met een verstandelijke beperking geeft 7% aan, niet te kunnen stemmen, omdat ze niet gefaciliteerd, niet geholpen worden. Voor mensen met een lichamelijke beperking is hulp bij het stemmen toegestaan, maar iemand die wegens zijn geestelijke gesteldheid hulp zou kunnen gebruiken, staat er alleen voor. 

Ik zou graag willen faciliteren dat ook mensen met een verstandelijke beperking of psychische aandoening uitdrukkelijk op eigen verzoek hulp kunnen krijgen bij het stemmen. Daartoe heb ik een amendement ingediend. Natuurlijk maakten ook wij de afweging in hoeverre er sprake kan zijn van intimidatie en beïnvloeding. Daarom hebben wij in het amendement opgenomen dat er ondersteuning zou kunnen zijn van een lid van het stembureau. Iemand moet zelf aangeven dat die hulp wil, en dan kan een lid van het stembureau ondersteuning bieden, waardoor ook deze groep mensen kan stemmen. Graag hoor ik daarop een reactie. 

Ik ga nog in op de bureaucratie. Het VN-Verdrag moet participatie vergemakkelijken en ervoor zorgen dat mensen kunnen meedoen. Wanneer echter regels, procedures en weer nieuwe regels alle tijd van ouders opeisen, om de zorg voor hun zieke of gehandicapte kind goed te regelen, dan blijft er weinig tijd over voor de participatie. Ik citeer uit een brief daarover van de heer Rob Schepers op Facebook: Iedere keer weer anticiperen op wijzigingen en ondertussen bewaken dat de zorg, die zo hard nodig is, geen moment in gevaar komt. Hij gaf in zijn brief het dilemma aan en benoemde hoeveel tijd zijn vrienden, contacten kwijt zijn met de bureaucratie en met regels. Dit geldt niet alleen voor ouders, maar ook voor partners en mantelzorgers, mensen die soms echt door de bomen het bos niet meer zien. 

Nog een voorbeeld uit Wij Staan Op! — volgens mij hebben alle woordvoerders dat genoemd — is de studente film- en literatuurwetenschap aan de Universiteit Leiden, Pauline Gransier. In haar notitie, pamflet, petitie schrijft zij dat ze twee dagen in de week bezig is met het regelen van haar dagelijkse leven, omdat de bureaucratie zo groot is. Twee dagen per week, waarin zij niet toekomt aan haar hobby's, concerten, reizen, lezen, filosofie en films. Dat is ook tijd die ten koste gaat van het studeren. Bureaucratie zorgt er dus voor dat zij minder kan participeren en dat druist in tegen de doelstelling van het VN-Verdrag. 

Deze staatssecretaris heeft hervormd. Wij staan achter de doelstellingen van de hervorming. Hij heeft echter ook iets anders geregeld: te veel regeldruk en bureaucratie voor mensen die te maken hebben met de zorg. De staatssecretaris steekt veel tijd in overleggen met ketenpartners en bestuurlijke partijen. Wij vinden het belangrijk dat de staatssecretaris zich nu ook richt op de individuen, mensen die in hun dagelijkse leven te maken krijgen met veel regeldruk en veel bureaucratie. Ik doe dan ook echt een dringend beroep op deze staatssecretaris om dit nogmaals ter harte te nemen en het echt aan te pakken. Dit zou een van mijn grote wensen zijn voor het VN-verdrag. 

Er is al iets gezegd over het facultatief en het optioneel protocol. Ik sluit me aan bij de gestelde vragen. Waarom kunnen wij dat protocol niet gelijk ondertekenen? Ik vond dat in de beantwoording eerlijk gezegd ook niet duidelijk worden. Graag krijg ik daar dus een reactie op. 

Vervolgens kom ik op Caribisch Nederland. Ik moet zeggen dat ik de verwachting had dat wij in deze zaal wat meer zouden zien van Caribisch Nederland, of de vertegenwoordigers van het Koninkrijk, zoals ik netjes moet zeggen. Mijn vragen stel ik dus direct aan de staatssecretaris. De goedkeuring van het verdrag wordt per rijkswet geregeld. Daarmee geldt het voor het gehele Koninkrijk, dus ook voor Caribisch Nederland. De regering heeft echter aangegeven dat het verdrag vooralsnog niet zal gelden voor het Caribisch deel van Nederland en dat eerst een inventarisatie uitgevoerd wordt naar bestaande regelgeving en gevoerd beleid in het kader van de gedragsverplichtingen. Wanneer is dat gereed, zo vraag ik de staatssecretaris, en op welke termijn mogen wij de implementatie verwachten? Ik realiseer me dat wij misschien ook niet al te kritisch moeten doen, omdat wij er zelf tien jaar over hebben gedaan, maar Caribisch Nederland is onderdeel van het Rijk, en daarmee is het naar mijn mening echt belangrijk dat die voortgang daar ook komt. Wat is de ambitie van de staatssecretaris op dit punt? 

Ik kom aan bij mijn bijna laatste onderwerp, het onderwijs. Als D66 kunnen wij daar natuurlijk niet aan voorbijgaan. Goed onderwijs is het beste instrument voor mensen om een eerlijke start en gelijke kansen te krijgen. Het is noodzakelijk dat ook kinderen met een handicap die kansen krijgen. Wij hebben bij de decentralisaties en transities gezien dat er in de overgang regelmatig dingen misgaan, dat kinderen tussen de wal en het schip vallen. Ik vind het wel heel goed dat de staatssecretarissen van OCW en van VWS met elkaar kijken naar die situaties en ook echt proberen om het op te lossen. De commissie voor Onderwijs zal volgende week in een AO uitgebreid spreken over deze onderwerpen. De staatssecretaris heeft eerder laten weten dat met de komst van het passend onderwijs kinderen met een beperking goed en adequaat onderwijs krijgen, maar daar valt echt nog wel wat op af te dingen. Er zijn bijvoorbeeld duizenden thuiszitters, die geen passende onderwijsplek krijgen. Hoe kunnen wij dit met elkaar oplossen? 

Ik kom tot een afronding. In het begin van mijn inbreng gaf ik aan dat ik hoopte dat wij vandaag overeenstemming zouden bereiken. Volgens mij is iedereen overtuigd van het nut en de noodzaak van een inclusieve samenleving. Laten wij ook met elkaar de ratificatie vieren, want dit betekent zo veel voor zo veel mensen. Maar laten wij het ook zien als vertrekpunt, want wij, de overheid, het bedrijfsleven en de samenleving, moeten nog zo veel met elkaar regelen. Het streven moet een samenleving zijn waarin iedereen wordt beoordeeld op wat hij of zij wél kan, en waarin de bijdrage die iedereen kan leveren wordt gewaardeerd. Ik ga ervan uit dat iedereen het beste van zijn of haar leven wil maken. Laten wij er dan ook voor zorgen dat iedereen daar de kans toe krijgt, zodat een beperking geen belemmering wordt om mee te kunnen doen. 

De voorzitter:

Er is nog een vraag van mevrouw Van Ark. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Terecht is in een aantal interruptiedebatten vandaag aan de orde geweest dat wij niet in de valkuil moeten trappen dat steun voor het streven naar een inclusieve samenleving betekent dat wij niet ook een aantal kritische kanttekeningen kunnen plaatsen bij voorstellen om daar te komen. Dit werd ook gedeeld door mevrouw Bergkamp, zo heb ik begrepen. Wij hebben zojuist gezien dat zij ook een bijdrage had over het amendement van de heer Van Dijk en een aantal collega's. Nu hebben daarover debatten plaatsgevonden waarin een aantal partijen, ook mevrouw Bergkamp zelf, een aantal kanttekeningen hebben geplaatst. Hoe relateert zij die interruptiedebatten aan haar bijdrage zojuist, waarin zij zei dat zij het amendement positief beschouwde? 

Mevrouw Bergkamp (D66):

De afgelopen week heb ik met de heer Van Dijk veel contact gehad over het eerste amendement. Er ligt nu een gewijzigde versie, en ik ben heel erg blij dat de heer Van Dijk vandaag heeft aangegeven dat de algemene toegankelijkheid een basaal uitgangspunt is, en dat wij het door dat als norm in de wet te benoemen met elkaar niet complexer maken. Daarnaast heeft hij nog een keer onderstreept dat het niet mag leiden tot een onevenredige belasting. Ook ik was bezorgd over het midden- en kleinbedrijf. Er staat echter duidelijk in dat het niet mag leiden tot een onevenredige belasting. Ook de gefaseerdheid staat erin. Ik deel het uitgangspunt dat er wel iets moet veranderen. Als het kabinet een ambitieuzer plan zou hebben gemaakt, had ik misschien een andere afweging gemaakt. Maar ik vind dit een extra duwtje in de rug. Bovendien heb ik ook gesteld dat ik wel vind dat het college misschien meer middelen nodig heeft. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Ik ken D66 als een partij die zich altijd voor laat staan op haar staatsrechtelijk profiel. Ik hoor hier echter een aantal begrippen voorbijkomen die weliswaar heel mooi klinken, zoals "basaal", "redelijkheid", "billijkheid" en "geleidelijkheid", maar die in de praktijk nog moeten worden uitgezocht. Ik kan mij voorstellen dat we de volgorde dus ook omdraaien. Het plan van aanpak is gemaakt met onder andere de ondernemers aan tafel. Zij hebben een brief gestuurd naar een aantal woordvoerders in de Kamer waarin zij zeggen graag te laten zien dat zij de wetten niet nodig hebben. Zij vragen om hen niet meteen een dwangmiddel op te leggen, maar om hen te laten zien wat zij waard zijn. Die oproep van de ondernemers moet toch ook D66 goed in de oren klinken? 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Wij hebben die boodschap ontvangen. Wij hebben zeker ook met een juridisch oog naar het voorstel gekeken. Billijkheid en redelijkheid moeten zich in de praktijk uitwijzen, dat weet mevrouw Van Ark, denk ik, als geen ander. Dat geldt voor alle nieuwe wetten. Je krijgt jurisprudentie en de casuïstiek bij het college. Mocht daarnaast de Kamer vinden dat het te ver gaat en een en ander de verkeerde kant opgaat, dan zit er in het amendement van de heer Van Dijk ook nog de mogelijkheid van een Algemene Maatregel van Bestuur. Op dat vlak ben ik dus gerustgesteld. Maar natuurlijk weet je niet alles van tevoren. Daarom vind ik de toelichting en de reactie van de staatssecretaris straks ook van belang. Die ga ik zeker meewegen. Mijn vraag is dan ook of wij dingen over het hoofd hebben gezien, dingen die in dit debat niet aan de orde zijn gekomen. De afweging en de reactie van de staatssecretaris zijn voor mijn partij ook van belang. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Misschien mag ik dan mevrouw Bergkamp het volgende meegeven. D66 zegt altijd een liberale partij te zijn, die eigen initiatieven vanuit de samenleving boven wetgeving beloont; wetgeving moet eigenlijk een ultimum remedium zijn. Hier is een groep ondernemers die zegt klaar te staan om aan de slag te gaan met het maken van die inclusieve samenleving en die niet meteen het zwaarste middel, wetgeving, opgelegd wil krijgen. Ik denk dat het een liberale partij zou sieren als ze die oproep uit de samenleving eerst gehoor zou laten vinden. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Wat is er liberaler dan gelijke kansen en gelijke rechten voor mensen? Als lid van een liberale partij is dat voor mij een heel belangrijk uitgangspunt. 

De heer Van Gerven (SP):

Laat dit nou een geweldig bruggetje zijn naar mijn interruptie. 

De voorzitter:

Er is op geoefend! 

De heer Van Gerven (SP):

Kennelijk ja. 

Mevrouw Bergkamp spreekt over gelijke kansen en gelijke rechten. Maar D66 is in hoge mate verantwoordelijk voor de huidige situatie met de hoge eigen bijdragen voor veel voorzieningen waarin heel veel mensen met beperkingen zich bevinden. Ik heb daar ook al een interruptiedebatje over gevoerd met de heer Van Dijk van de PvdA. Ik kom weer uit op stelling 8 van Wij staan op!. Die stelling luidt: wij zouden niet méér moeten betalen voor onze gezondheid ten gevolge van onze handicap dan iemand zonder handicap. Onderschrijft D66 deze stelling? 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik vind het belangrijk dat mensen kansen krijgen om te participeren. Dat is ook de reden dat D66 een aantal wetten heeft gesteund, waaronder de Participatiewet. Wij vinden het belangrijk dat je kijkt naar wat mensen kunnen en dat ze volwaardige banen krijgen. Net als de heer Van Gerven hebben wij vragen gesteld over de eigen bijdrage. We hebben ons bijvoorbeeld heel erg ingespannen voor het afschaffen van de ouderbijdrage in de jeugdzorg. Met een aantal andere partijen hebben we ook een aantal akkoorden gesloten, bijvoorbeeld voor extra budget naar de zorg. We zullen de processen betreffende de eigen bijdrage goed in de gaten houden, maar ik moet zeggen dat de beeldvorming erover wel heel verschillend is. Wat betreft de Wmo hebben we tegen de gemeentes gezegd dat er een mogelijkheid voor bijstand is. We hebben ook gezorgd dat zij daar budget voor krijgen. Wij willen graag weten of mensen daar gebruik van maken op het moment dat zij te veel eigen bijdrages krijgen en die niet meer kunnen betalen. Ik vind namelijk ook dat er wel een grens aan zit. We hebben echter ook gefaciliteerd dat gemeentes daar een belangrijke rol in hebben. Ze krijgen daar ook budget voor. 

De heer Van Gerven (SP):

In Wij Staan Op! staan voorbeelden van in dit geval jongvolwassenen met beperkingen die €2.000 tot €3.000 extra kwijt zijn aan allerlei eigen bijdragen. Wij lezen in de media dat de eigen bijdrage in de Wet maatschappelijke ondersteuning door gemeenten gebruikt wordt als melkkoe. Laat ons niet betalen voor het feit dat we een blijvende beperking hebben. Als we dat uitgangspunt ter harte nemen, zouden we dan niet een einde moeten maken aan al die eigen bijdragen voor een groep mensen van wie we weten dat zij aangewezen zijn op die voorzieningen en dat ze sowieso die eigen bijdrage kwijt zijn? Ik heb daarover een amendement in voorbereiding. Zou D66, uitgaande van gelijke kansen voor iedereen en zeker ook voor mensen met beperkingen, dat amendement welwillend willen bekijken en wellicht willen ondersteunen? 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik kijk natuurlijk altijd heel welwillend naar het werk van collega's en dus ga ik ook serieus kijken naar het amendement. Wij zijn niet tegen eigen bijdragen, maar wij vinden wel dat die betaalbaar moeten zijn. Daar spelen gemeenten een rol in. Ik ben het eens met de heer Van Gerven dat mensen die mogelijkheid natuurlijk ook wel moeten weten te vinden. Gemeenten moeten de mensen daarin ook faciliteren. Het is een terechte vraag die ik ook indirect aan de staatssecretaris stel. Hoe zit het nu met die eigen bijdrage en de mogelijkheden van gemeenten om mensen daarin te faciliteren? Het moet allemaal wel betaalbaar blijven. 

De voorzitter:

Heel handig doorgekopt, zeg ik dan. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dank u wel. 

De voorzitter:

Om 19.45 uur gaan we luisteren naar mevrouw Agema. Tot die tijd gaan wij dineren. 

De vergadering wordt van 18.42 uur tot 19.45 uur geschorst. 

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Wij hebben nog drie sprekers te gaan. De eerste is mevrouw Agema van de fractie van de Partij voor de Vrijheid. Het woord is aan haar. 

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Enthousiasme alom bij de presentatie van het regeerakkoord "Bruggen slaan", want wat stond daarin? Na zoveel jaren zou Nederland dan eindelijk overgaan tot het ratificeren van het VN-verdrag voor de rechten van de mens. Wie kan daar nu tegen zijn? Nou, wij zijn niet tegen de inhoud van het verdrag. Integendeel, ik zou zeggen: kom maar op. Maar wat een stelletje hypocrieten daar in vak-K en ook in de zaal. Sinds het Kunduzakkoord zijn er steeds weer met een andere meerderheid maatregelen getroffen om de zorg af te fakkelen. 105 bezuinigingsmaatregelen werden de afgelopen drie jaar hier in dit huis, in deze zaal van een akkoord voorzien, waaronder bijvoorbeeld het schrappen van de Agemagelden, het extra geld voor personeel voor de gehandicapteninstellingen, het stoppen van de financiering en dus het sluiten van het beschermd wonen, het schrappen van 90% van het budget voor dagbesteding, het halveren van de huishoudelijke hulp, het schrappen van de compensatie voor het eigen risico, het halveren van de inkomenscompensatie van de WTCG (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten), het schrappen van de logeervoorzieningen, de beperkingen van het bovenregionaal vervoer en zelfs het schrappen van de rollator, het basale loophulpmiddel voor met name de oudere medemens met beperkingen. Allemaal met dank aan de Partij van de Arbeid! 

We hadden de meeste zaken uit het verdrag drie jaar geleden beter geregeld dan nu, beter dan bij de presentatie van het regeerakkoord. Toch schrijft het kabinet dat het hoog tijd wordt het VN-verdrag te ratificeren, want wij zijn tenslotte voorgegaan door wel 127 landen die dat wel al gedaan hebben en wij kunnen natuurlijk niet achterblijven. Wat een kulargument. Nu moeten wij ratificeren omdat we niet achter kunnen blijven bij landen als Afghanistan, Congo, Ethiopië, Mali, Marokko, Mozambique, Rwanda, Saudi-Arabië, Zuid-Afrika, Sudan, Turkije en zelfs Syrië. Is het wachten op ratificering tot de Islamitische Staat? Welja joh, laten we een voorbeeld nemen aan landen die niet eens basale mensenrechten kennen, waar gelijkheid tussen man en vrouw niet bestaat, waar niet eens een stoep is of bussen zijn met een lage instap en waar je om niks gestenigd of vermoord wordt, laat staan dat je als gehandicapte in die landen ook maar iets van een levensstandaard kunt hebben. 

Dus wat is dit VN-verdrag nu helemaal waard? Door de megabezuinigingen in de zorg, in het onderwijs en op de sociale werkvoorziening voldoen we nu juist eerder veel minder dan meer aan de eisen. En dan legt deze staatssecretaris nu de ratificatie voor. Als het kalf verdronken is, bedoel ik. 

Ik vraag mij overigens af hoe de vlag er nu eigenlijk precies bijhangt, als het gaat om de punten uit het verdrag. Is gemeten hoe wij er nu voorstaan? Hoe wordt gemeten of we de goede dan wel de minder goede kant vanaf nu opgaan? Wat gaat de staatssecretaris concreet regelen ten opzichte van nu? Wat is nu niet goed en wordt binnenkort aangepakt? Op welke termijn kunnen mensen met een handicap waarop precies rekenen? Ik vind het eigenlijk best waardeloos dat wij dat nu niet concreet voor ons hebben liggen. Niemand weet waar wij het nu eigenlijk precies over hebben, wat beter moet en wat op welke termijn geregeld moet worden. 

Dat brengt mij terug bij de passage uit het regeerakkoord. Daarin staat namelijk: "Nederland zal het verdrag van de Verenigde Naties voor de rechten van gehandicapten ratificeren, onder de voorwaarde dat hieruit volgende verplichtingen geleidelijk ten uitvoer kunnen worden gebracht." Maar wat is dat nou eigenlijk voor een rare zin? Het zegt helemaal niks of het zegt juist heel veel. Het heeft, tegengesteld aan wat je zou verwachten, de deur opengezet naar de bezuinigingen die dit kabinet de afgelopen jaren heeft doorgevoerd. Dus je doet in een en dezelfde zin alsof je iets regelt en je doet tegelijkertijd het tegenovergestelde. Zo kennen wij het kabinet weer, want wat is een geleidelijke invoering als in de tussentijd het voorzieningenniveau finaal afgebroken is? 

Het verdrag vereist dat mensen met een beperking in staat worden gesteld zelf de regie te voeren over hun eigen leven en daarbij eigen keuzes te maken. Zij moeten bovendien waar nodig kunnen rekenen op ondersteuning om op voet van gelijkheid mee te doen aan de samenleving. Daar zijn wij natuurlijk voor. Ook moet de overheid zorgdragen voor passende gezondheidszorg voor mensen met een handicap. De persoon of patiënt moet de autonomie hebben om zelf te bepalen wat hij of zij doet om richting aan het leven te geven, om vanuit zelfstandigheid vrije keuzes te maken over de eigen afhankelijkheid. Helemaal mee eens. Of deze: het gelijke recht van mensen met een handicap om in de maatschappij te wonen met de dezelfde keuzemogelijkheden als anderen en de verplichting om doeltreffende en passende maatregelen te nemen om het personen met een handicap gemakkelijker te maken dit recht ten volle te genieten en volledig deel uit te maken van en te participeren in de maatschappij. Prachtig verwoord, zou ik zou zeggen. 

Het is allemaal wat wollig omschreven, maar volgens mij hadden we dit allemaal al aardig geregeld in ons land. Met het halveren van de thuishulp en afschaffen van de AWBZ zijn we echter verder weg van huis dan ooit, letterlijk. Als je heden ten dage als hulpbehoevende zorg weigert door iemand die jou niet goed behandelt of bejegent of die je zelfs mishandelt, kun je de rambam krijgen. Eenzijdig wordt je contract opgezegd en je staat op straat. Je kunt ook de rechter opzoeken of — dat gebeurt meestal — je mond houden. We hebben dat zo vaak gezien. Wil je in je eigen huis blijven wonen en heb je aanpassingen nodig, kan een gemeente deze te allen tijde weigeren. En waarom? Omdat deze Kamer afgelopen jaar regelde dat een eigen bijdrage op kan lopen tot 100% van de kostprijs. Dus dan toch gedwongen verhuizen? Maar naar welk huis? Wat zeggen de cijfers? Er is een tekort van zo'n half miljoen levensloopgeschikte woningen. Het kabinet vernietigde in drie jaar tijd 60.500 verzorgingshuisplekken. 

Van het wettelijk recht op zorg voor 600.000 hulpbehoevenden is afgelopen jaar ons land afgezakt naar een situatie waarin gemeenten beleidsvrijheid hebben. Hulp bij het voeren van het huishouding, begeleiding en woningaanpassingen zijn allemaal afhankelijk van de grillen van de gemeente waarin iemand woont en door de bezuinigingen tegenwoordig dus helemaal niet meer vanzelfsprekend. Minder van zelfsprekend dus dan drie jaar geleden. De vrijheid in het maken van keuzes voor de eigen afhankelijkheid bestaat ook niet meer. Heb je dagbesteding nodig voor een zinvolle invulling van de dag? Die is ook voor 90% geschrapt en het verzorgingshuis waarin die plaatsvond, is dicht. Wat rest is het buurthuis, als dat niet ook wegbezuinigd is. Dat is een veel slechtere situatie dan drie jaar geleden, toen het regeerakkoord werd gesloten. Zo kan ik nog wel even doorgaan, en dat gaan we dus ook doen. 

De overheid moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat mensen met een handicap zo nodig worden ondersteund bij het vinden en houden van werk. De overheid wordt geacht om zelf mensen met een handicap in dienst te nemen en moedigt het bedrijfsleven aan om dit ook te doen. Nobel, maar hoeveel mensen met een handicap heeft de overheid de afgelopen drie jaar dan zelf in dienst genomen? Hoe gaat zij het aanmoedigen van het bedrijfsleven bewerkstelligen? Met dwang? Wat deed het kabinet nog meer? Oh, het bezuinigde de sociale werkplaatsen weg en kortte de uitkeringen. Alweer een minnetje, en alweer een grote verslechtering ten opzichte van drie jaar geleden. 

De overheid moet ook zorg dragen voor de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, vliegtuigen en de regiotaxi. Natuurlijk doet de overheid haar stinkende best. Ik geloof er heilig in dat er geen land is met zoveel aangepaste stoepen, perrons, bussen en overheidsgebouwen. We hebben echter ook kunnen zien dat toen de heer Otwin van Dijk in de Kamer kwam, er toch heel wat versleuteld moest worden. Ik keek mijn ogen uit. Ik ben nota bene zelf ontwerper, heb een master degree op zak. Ik denk dat ik me, met mijn interesse, redelijk heb verdiept in toegankelijkheid en aanpassingen van gebouwen en woningen. Dat het allemaal zo vergaand was, daar was ik me niet van bewust. Ik denk dat dat voor veel mensen geldt. De vraag die nu voorligt is of nu iedereen overal elk gebouw moet Otwinniseren, ook als er nooit iemand met een rolstoel op bezoek komt of maar één keertje per jaar. Wat dan? Ik snap de wens van toegankelijkheid uit de grond van mijn hart, maar het moet allemaal wel haalbaar zijn. Ik ben daar eerlijk gezegd niet uit. 

Dan kom ik op iets heel anders, iets wat me werkelijk waar mateloos stoort. Een blindegeleidehond komt de taxi zo goed als nergens meer in, omdat de meeste chauffeurs tegenwoordig moslim zijn en zij honden haram vinden. Dat is de waarheid die hier niet gesproken wordt. Ook zijn taxichauffeurs dikwijls te lui om een rolstoel in de kofferbak te gooien. Een dikke vette min. Vroeger was een taxichauffeur iemand met een net pak en een das om die elke straat blind wist te vinden. Het was iemand die hoffelijk en behulpzaam was en ook nog eens een leuke mop wist te vertellen. Nu is het veelal gespuis en geteisem dat een rolstoeler of iemand met een hulphond gewoon laat staan, al dan niet in de kou en de regen, en niemand die iets doet. Het is diep, diep schandalig. Het is echt een heel grote min. 

Het doelgroepenvervoer wordt door de bezuinigingen op één hoop gegooid, bijvoorbeeld leerlingenvervoer samen met vervoer van kinderen met meervoudige handicaps naar de dagopvang. Het is niet handig voor beide groepen en weer een verslechtering ten opzichte van drie jaar geleden. 

Artikel 14 verplicht staten die partij zijn te waarborgen dat personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen het recht op vrijheid en veiligheid kunnen genieten en niet onrechtmatig of willekeurig van hun vrijheid worden beroofd, dat iedere vorm van vrijheidsontneming geschiedt in overeenstemming met de wet, en dat het bestaan van een handicap in geen geval vrijheidsontneming rechtvaardigt. Laten wij ook hier een reality check op doen. Isolatie en het gebruik van psychofarmaca zijn in ons land nog altijd de normaalste zaak van de wereld. Cijfers wijzen uit dat er geen sprake is van terugdringing. Met de extra bezuinigingen van een half miljard euro op de verpleeghuizen, die nog altijd ingeboekt staat, beste PvdA, kun je ervan uitgaan dat er nog minder personeel op de werkvloer overblijft en fixatie en het toedienen van psychofarmaca alleen maar erger worden, want "ze worden er zo lekker rustig van". Een heel, heel dikke min. 

Als laatste wil ik noemen het recht op een behoorlijke levensstandaard. Het mag duidelijk zijn dat ook hier geen sprake is van vooruitgang maar van een grote achteruitgang ten opzichte van de tijden dat het regeerakkoord gesloten werd. Het torenhoge eigen risico, het vervallen van de compensatie voor het eigen risico, het halveren van de WTCG, de steeds hogere eigen bijdrage tot wel 100% van de kostprijs, het uit het pakket verdwijnen van steeds meer medicijnen maar ook verbandmiddelen en bijvoorbeeld klysma's zijn er de oorzaak van dat mensen met een handicap steeds vaker onder het bestaansminimum uitkomen of zelfs helemaal door de bodem gaan. Weer een dikke vette min, beste PvdA. 

Zijn wij hier dan alleen maar negatief? Nee hoor, wij zijn in jubelstemming. Dat ga ik nu uitleggen. Juist die vreselijke Verenigde Naties, die onder andere met hun vreselijke Vluchtelingenverdrag en hun haatcampagne tegen onze Zwarte Piet, maken nu mogelijk wat ons na drie jaar oppositie voeren en vele moties en amendementen niet is gelukt. Want wij gaan ervan uit dat de regering na ratificatie dit verdrag tot op de letter gaat uitvoeren, net zoals zij dat bij het Vluchtelingenverdrag doet. Hé, dat betekent dat de bezuinigingen teruggedraaid moeten worden. Of niet? Of meet deze regering met twee maten en kiest zij zelf wel welk verdrag wel of niet handig is en waar wij ons wel of niet aan houden? Kiest zij wel voor vluchtelingen maar niet voor de twee miljoen mensen met een beperking? Staan wij over een paar jaar fier bovenaan de lijst met landen die niet alleen maar ratificeerden maar er ook wat mee deden? Of is het ratificeren en voor de rest "doei"? Ik hoop het eerste. Ik wacht de beantwoording van de staatssecretaris af. 

De voorzitter:

Dan is het woord aan de heer Van der Staaij van de fractie van de Staatkundig Gereformeerde Partij. O, er is nog een interruptie van de heer Otwin van Dijk. Mijnheer Van der Staaij, sorry. Ga nog even zitten en neemt u het ervan. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ik heb nog een korte vraag aan mevrouw Agema als het mag. Zij noemt een boel minnen op. Een aantal minnen werden overigens in het vorige kabinet … 

Mevrouw Agema (PVV):

Onzin. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

… in de Participatiewet of de Wet werken naar vermogen … 

Mevrouw Agema (PVV):

Onzin! 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

… zonder Quotumwet ook door de PVV gesteund. Maar daar gaat mijn vraag niet over. De PVV heeft nu de unieke mogelijkheid om naast minnen — althans zo ervaart de PVV dat — ook een plus te zetten, namelijk door iets te doen aan de algemene toegankelijkheid van dit land. Ik zou dus willen vragen aan mevrouw Agema: help toch mee met die plus en help al die mensen met een beperking die graag ergens naar binnen willen. 

Mevrouw Agema (PVV):

Dat vind ik hartstikke sympathiek, maar de heer Van Dijk is zelf hoogstpersoonlijk verantwoordelijk voor alle zaken die ik opnoemde: het sluiten van de verzorgingshuizen, het halveren van de huishoudelijke hulp, het halveren van de WTCG, het schrappen van de compensatie voor het eigen risico. En dan nu een beetje nobel gaan doen? Ik vind het werkelijk waar niet kunnen! Ik zal het amendement goed bekijken, maar ik heb er grote twijfels bij. Ik heb grote twijfels bij het rad dat deze mensen allicht voor ogen gedraaid wordt als het uiteindelijk allemaal niet uitgevoerd wordt of het toch niet aan de verwachtingen voldoet. Ik heb er ook grote moeite mee dat kleine ondernemers straks op hoge kosten worden gezet. Dus ik ben er gewoon nog niet uit, maar ik vind het wel enorm hypocriet dat je hier een beetje mooi gaat lopen doen als je eerst de boel afbreekt. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ik hoor de bekende riedel van mevrouw Agema, die ze goed ingestudeerd heeft. Maar ze heeft nu … 

Mevrouw Agema (PVV):

Het is de waarheid! 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

… de unieke kans om uiteindelijk al die mensen met een beperking te helpen. En het verdrag en het amendement gaan over meer dan alleen maar hoge kosten, want daar gaat het juist niet om. Het gaat er heel basaal om dat iedereen gewoon mee kan doen, dat je ergens naar binnen kunt, dat webrichtlijnen worden gevolgd als je een nieuwe website bouwt. Ik verwacht eigenlijk wat meer warme woorden van mevrouw Agema in plaats van de woorden "ik ga er nog eens naar kijken" of het standaardriedeltje. 

Mevrouw Agema (PVV):

Dat standaardriedeltje is toevallig heel erg waar. De heer Van Dijk van de Partij van de Arbeid is er hoogstpersoonlijk verantwoordelijk voor dat tussen december 2012 en december 2015 60.500 verzorgingshuisplekken verloren zijn gegaan. Ik heb daar grote moeite mee. Als we de situatie nu met de situatie drie jaar geleden vergelijken, is zij er heel veel slechter op geworden. Ik vind het mooi weer spelen met dit amendement. Ik zal er echter zeker naar kijken. Ik heb bijvoorbeeld grote moeite met de websites waarover de heer Van Dijk het heeft. Als iemand een bedrijfje begint, waarom moet zijn website dan toegankelijk zijn? Je bent een stommeling als je geen toegankelijke website hebt! We gaan het echter toch niet van overheidswege verplichten? Ik vind dat te zot voor woorden! 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

We zijn het soms met elkaar eens en soms niet. Het gaat hier niet alleen over de zorg, maar ook over wonen, openbaar vervoer en alle aspecten van het leven. Ik wil van mevrouw Agema graag één voorstel horen, afgezien van de zorg, waarvan ze zegt: ik wil graag dat dit gebeurt. 

Mevrouw Agema (PVV):

Volgens mij heb ik wel een stuk of tien punten opgenoemd die er drie jaar geleden beter uitzagen dan nu. Ik heb een stuk of tien punten uit het verdrag gehaald en geanalyseerd in de afgelopen 12 minuten en 46 seconden. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

In de visie van mevrouw Agema was de situatie op het gebied van de zorg drie jaar geleden beter dan nu. Ik gaf net aan dat het niet alleen over de zorg gaat, maar ook over wonen bijvoorbeeld. Op welk gebied zou het nu beter moeten worden? Laten we het thema wonen nemen. Wat moet er volgens mevrouw Agema met dit voorstel verbeteren? Ik hoor graag één voorstel op het gebied van wonen. 

Mevrouw Agema (PVV):

Ik heb het niet alleen over de zorg gehad. Mevrouw Voortman heeft echt niet geluisterd. Ik heb het ook over de sociale werkplaatsen gehad, de uitkeringen en de inkomenspositie. Ik heb het gehad over een heel breed palet aan onderwerpen. Ik ken het Bouwbesluit heel goed. Het is jarenlang mijn werk geweest. Ik heb die master degree op zak. Er zijn ontzettend veel mensen die, als ze een nieuw gebouw maken, het zo toegankelijk mogelijk willen maken. Ik stond er inderdaad van te kijken toen de heer Van Dijk hier kwam werken, hoeveel er nog aangepast moet worden. Dat is niet omdat mensen niet aardig zijn of het niet geregeld willen hebben, maar omdat er onwetendheid is. Moet je mensen dan gaan verplichten? 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ja! 

Mevrouw Agema (PVV):

Daar ben ik het volstrekt mee oneens. Er is geen architect op dit moment die nog een normaal gebouw in elkaar weet te zetten. En dan moeten er nog weer eisen bovenop komen? Ik heb een wedervraag voor mevrouw Voortman. Waar schiet het Bouwbesluit tekort? Ik vind het Bouwbesluit heel toegankelijk. Het spreekt over gangen die minimaal 110 centimeter breed moeten zijn en geen 85 centimeter zoals vroeger. Dat zijn allemaal verbeteringen. Je mag ook geen drempels meer leggen in nieuwbouwhuizen. Mevrouw Voortman is niet concreet geweest in het uitleggen waar het Bouwbesluit niet voldoet. Ze is niet concreet geweest in het vermelden van alle nieuwbouwwoningen die toegankelijk zijn voor mensen met een rolstoel. 

De voorzitter:

Dan nu de heer Van der Staaij, die even in de wachtkamer zat. Dank u wel, mevrouw Agema. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het is in dit debat veel gegaan over de inclusieve samenleving. Sinds wanneer hebben wij het op die manier over de rol van gehandicapten in onze samenleving? Ik heb teruggekeken en kwam uit op een debat uit 2004, toen het voor het eerst over de omgang met gehandicapten ging. Die term werd toen veelvuldig gebruikt. Natuurlijk kon ik niet nalaten in dat debat ook nog even na te lezen wat de SGP-voorman Van der Vlies naar voren had gebracht. Hij zei toen: het gehandicaptenbeleid kenmerkt zich al jarenlang door een nauwelijks in te tomen ongeduldigheid. De hamvraag is hoe de trein op snelheid kan worden gebracht. Hij riep de coördinerende staatssecretaris toen op om zijn collega-bewindslieden achter de vodden te zitten. Ik vond de toonzetting in dat debat opvallend. Tien jaar geleden was er al een beetje dat ongeduld, dat je nu ook terug hoort. Het gaat kennelijk allemaal akelig langzaam. Die emotie wil ik meenemen in dit debat. Ik wil niet te snel roepen dat iets beter kan of alle bezwaren weer opsommen. Ja, de SGP-fractie heeft ook ongeduld, zeker als ik alleen al kijk naar dit ratificatieproces. Het is alweer een hele tijd geleden dat de handtekeningen werden gezet onder dit VN-verdrag inzake mensen met een beperking. Het is geen overbodige luxe om niet alleen het verdrag te ratificeren, maar ook de belemmeringen die personen met een beperking ervaren, verder weg te nemen. Tegelijkertijd wijs ik op de juridische zorgvuldigheid. De jurist in mij kan niet nalaten om dit op te merken. Wij zeggen vaak enthousiast "ja" tegen verdragen. We doen daar dan het liefst ook nog een kopje bovenop. Dan denken we: wij doen het allemaal goed, maar het is goed dat al die andere, minder ontwikkelde landen ook bij de les worden gebracht. Daarna krijg je dan bij al die verdragen vaak wel weer de discussie over wat wel en wat niet een "een ieder verbindende verdragsbepaling" is, waaraan de rechter mag toetsen. Dan blijken er weer een hoop discussie en een hoop consequenties te zijn die we als wetgever nog niet zo bedacht hadden. Dus ook de juridische zorgvuldigheid vind ik een belangrijk aandachtspunt. 

Ook als we "ja" zeggen tegen dit verdrag — we willen dat met overtuiging doen — kunnen we bepaald niet achterover leunen. Sterker nog, dan staan we aan het begin van allerlei nieuwe veranderingen. Niet voor niets is "bewustwording" een sleutelwoord, in het verdrag zelf maar ook in de stukken, waar ik dat regelmatig tegenkom. Onbekend maakt onbemind en bekend maakt vaak bemind. Daarom vraag ik de staatssecretaris hoe hij zelf vanuit dit verdrag zelf nog verder zijn steentje wil bijdragen aan de zo broodnodige bewustwording. De heer Otwin van Dijk bracht het voorbeeld naar voren van de aanpassingen die voor hem nodig waren in deze Kamer. Dat bracht mij erop dat het niet de eerste keer is dat iemand met een rolstoel Kamerlid is. Kennelijk hebben we in het verleden dus ook al aanpassingen gepleegd, maar waren we ondertussen wel weer even vergeten hoe het ook alweer ging en wat er allemaal moest worden gedaan. Het is dus niet genoeg om bij de tijd te komen. Het is kennelijk ook een uitdaging om goed bij de les te blijven en om — en dat zelfs binnen dezelfde organisatie — niet opnieuw het wiel te moeten uitvinden. 

Gemeenten hebben ook een enorm belangrijke rol nu zij verantwoordelijkheid dragen voor de ondersteuning van volwassenen en jeugdigen met een beperking, aandoening of chronische ziekte. Uit het plan van aanpak wordt zelfs duidelijk dat cultuurverandering en -vernieuwing zeker ook op lokaal niveau tot stand moet komen. Ik heb daarom, samen met collega Bergkamp, een amendement ingediend om hieraan nog verder concreet handen en voeten te geven. De kern van het amendement is dat gemeenten de plicht krijgen om periodiek in de planverplichtingen die zij al hebben, aan te geven hoe zij werk willen maken van de implementatie van het verdrag en zo een bijdrage willen leveren aan een inclusieve samenleving. Het is de bedoeling dat de gemeenten daarbij een integraal plan ontwikkelen voor het hele sociale domein, dus voor de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet en de Participatiewet. Het zou mooi zijn als gemeenten dit uitwerken in een lokale inclusieagenda en als mensen met een beperking en de hen vertegenwoordigende organisaties bij het opstellen daarvan daadwerkelijk worden betrokken. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op dit amendement. 

Ik zei het al: bij wetgeving is het altijd goed om heel precies te bekijken wat de impact van bepaalde bepalingen is. In artikel 2 van het verdrag staat dat de verplichting bestaat om doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij die een onevenredige belasting vormen. Dat roept gelijk de vraag op tot hoever dat precies gaat. Collega Otwin van Dijk en anderen hebben een voorstel, een amendement ingediend. Overigens is dit amendement nog aangepast. In het interruptiedebat met hem refereerde ik namelijk aan een eerdere tekst van het amendement, waarin het ging over "algemene voorzieningen" en nog niet over het toch wat beperktere "algemene toegankelijkheid" voor personen met een handicap of chronische ziekte, zoals nu staat in het amendement op stuk nr. 17, dat dat amendement op stuk nr. 12 vervangt. Hoe gaat het als je ondernemer bent in een oud pand waar een zaal op de bovenverdieping is waar maar af en toe wordt vergaderd? Vormt het aanleggen van een lift of traplift dan een onevenredige belasting? Dat soort vragen komt dan natuurlijk in de praktijk naar boven. In een interruptiedebat heb ik al wat vragen gesteld, evenals collega's, over de reikwijdte, de impact van het amendement. Ik hoor daarop graag de reactie van de staatssecretaris. 

Ik zeg er nog iets bij. Als het een motie was, zou ik er onmiddellijk "ja" tegen zeggen, maar nu het een amendement is, heb ik er nog wel wat vraagtekens bij. Bij een amendement moet je namelijk aan hogere eisen van rechtszekerheid voldoen. De huidige formulering is wat beperkter dan de formulering in het amendement op stuk nr. 12. Verder gaat "algemene toegankelijkheid" niet alleen over de fysieke toegankelijkheid, zo begrijp ik het amendement, maar ook over goederen, diensten, arbeid, onderwijs en wonen. Hoe concreet, hoe duidelijk is nu voor iedereen wat in de praktijk op grond van zo'n bepaling, mocht die de eindstreep halen, wordt verwacht? En biedt dit voldoende rechtszekerheid? Deze vraag bij dit amendement leg ik graag nog op het bordje van de staatssecretaris. 

In artikel 4 van het verdrag wordt gewezen op een aantal directe verplichtingen: de training ten behoeve van de implementatie van het verdrag en het consulteren van personen met een handicap via belangenorganisaties die hen vertegenwoordigen op beleidsterreinen die gehandicapten raken. Hoe wordt dit vormgegeven binnen de verschillende betrokken ministeries en andere overheidsorganen? 

Collega's wezen er al op dat het VN-verdrag ook verplichtingen met zich brengt op het vlak van internationale samenwerking. Dat is hard nodig, want hoewel miljoenen mensen zich in de afgelopen jaren aan armoede konden ontworstelen, lukt dat mensen met een beperking vaak niet. De hulp van overheden en ontwikkelingsorganisaties is nodig om ervoor te zorgen dat programma's ook toegankelijk zijn voor mensen met een handicap. Hoe gaat het kabinet die verplichting vormgeven en hoe wordt hierbij de samenwerking tussen de verschillende ministeries geborgd? Hoe maakt het kabinet voor de implementatie van artikel 32 gebruik van de expertise die aanwezig is bij Nederlandse en internationale netwerken die mensen met een handicap in de landen waar Nederland ontwikkelingsprogramma's ondersteunt vertegenwoordigen? De Dutch Coalition on Disability and Development heeft die kennis op de plank liggen, dus ik adviseer het kabinet om daar gebruik van te maken. 

Ik vraag aandacht voor de acht interpretatieve verklaringen die de regering heeft afgelegd of wil afleggen. Collega's zeiden al dat er de nodige kritische kanttekeningen bij geplaatst zijn door diverse organisaties, maar ook de Raad van State heeft daar de vinger bij gelegd. Het lijkt erop dat sommige interpretatieve verklaringen verkapte voorbehouden zijn. Graag hoor ik de reactie van de staatssecretaris op de kritiek op de verschillende interpretatieve verklaringen. 

In het bijzonder wil ik de aandacht vestigen op de verklaring bij artikel 10, inzake het recht op leven. Waarom zou het nodig zijn om deze verklaring aan te vullen met de vaststelling dat daarmee gehandeld wordt in lijn met de bestaande rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake de uitleg van het eerste lid van artikel 2 van het EVRM? Welke praktische consequenties heeft dat voor de beschermwaardigheid van het ongeboren leven? Hoe wil de regering meer werk maken van het statement — dat de regering gelukkig nog wel maakt — dat ook gehandicapt ongeboren leven voluit beschermwaardig is? Hoe wil de regering aan die beschermwaardigheid meer dan nu vorm en inhoud geven? Welke mogelijkheden ziet de regering om door goede voorlichting over handicaps het aantal abortussen van gehandicapte kinderen omlaag te krijgen? Welke mogelijkheden ziet de regering om meer hulp te bieden aan vrouwen die een ongeboren kind met een handicap verwachten? 

Een van de eerste Kamervragen die ik heb gesteld, in 1999, ging over een uitlating van een natuurkundige. Die stelde dat voor onvolwaardig leven — zoals hij het noemde — eigenlijk geen plaats meer was in onze samenleving. Dat leven bracht te veel kosten en te veel moeite met zich, dus daarom moest het volgens hem mogelijk zijn om ook na de geboorte dat leven te doden. Gelukkig riep dat een storm van kritiek op, maar het tekent wel hoe het denken rond mensen met een beperking zich kan ontwikkelen als daartegen geen tegenwicht wordt geboden. In dat jaar kwam ook de Gehandicaptenraad met een indrukwekkend statement, dat ik hier graag herhaal: don't prevent us, include us. 

Vanuit de patiënten- en cliëntenbeweging klinkt de kritiek dat het huidige voorstel voor aanpassing van de Kieswet mensen met een beperking, aandoening of chronische ziekte onvoldoende in staat stelt om volwaardig deel te nemen aan de verkiezingen. Ik herken dat punt en ik deel dat. Om die reden heb ik het amendement van collega Bergkamp mee ondersteund. Zij heeft dit amendement zo-even al toegelicht. 

Tot slot. Ik moest wel even glimlachen toen ik in de overwegingen in de preambule bij het VN-verdrag woorden tegenkwam die mij bekend in de oren klonken, namelijk dat het gezin de hoeksteen van de samenleving is en recht heeft op de bescherming van de staat en de samenleving. Dat zijn woorden die wij hier niet meer elke week horen. Dat het gezin als hoeksteen van de samenleving gezien wordt en dat daar in de Kamer brede bijval voor is — ik heb vandaag begrepen dat het verdrag zeer omarmd wordt — doet mij goed. Dit betekent dat wij behalve voor de individuele rechten ook oog moeten hebben voor de ondersteuning van de eenheid waarvan de gehandicapte deel kan uitmaken en dat wij de ondersteuning van het gezin — ik denk ook aan de manier waarop wij het fiscale stelsel, de belastingplannen en dergelijke vormgeven — nadrukkelijk in het vizier moeten blijven houden. Met deze vreugdevolle woorden sluit ik graag af. 

De voorzitter:

Die vreugde wordt door ons gedeeld. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Voorzitter. Een paar jaar geleden, in mijn tijd als woordvoerder zorg — ik was even vergeten hoe dat was, maar inmiddels weet ik het weer — was ik aanwezig bij een concert van United by Music in Sliedrecht. Op het podium stonden alleen mensen met een beperking. Er waren mensen overgevlogen uit de Verenigde Staten en andere delen van de wereld, die samen met de Nederlandse muzikanten de sterren van de hemel speelden. Ik zat in de zaal en ik wist echt niet wat ik hoorde. Aan het eind van de avond betrad een van de artiesten het podium en sprak de zaal toe. Hij zei: "Voor jullie ben ik iemand met een beperking, maar ik zou zo graag willen dat jullie het woord "beperking" zouden vervangen door het woord "eigenschap". Mijn beperking is dat ik autistisch ben, maar als mijn eigenschap is dat ik autistisch ben, ga je op een andere manier naar me kijken". Het maakte diepe indruk op de zaal en het raakte mij ook echt. Maar toen ik er later met anderen over sprak, hoorde ik ook een andere kant: noem wat ik heb gewoon bij de naam; dan weet je ook dat ik extra moeite moet doen. En dat begrijp ik ook. 

Hoe je mensen ook noemt, mensen met een beperking zijn mensen die volwaardig deel willen uitmaken en uitmaken van onze samenleving, net als alle andere mensen die restaurants en musea bezoeken, werken, boodschappen doen en uitgaan. Ook vandaag de dag, en ook in Nederland, lopen zij tegen obstakels aan, figuurlijk maar soms ook letterlijk. Het is daarom goed dat we vandaag stilstaan bij het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking. Ik denk dat dat een belangrijke stap is in de emancipatie van mensen met een beperking. Emancipatie is een kernwaarde van de VVD. De VVD deelt dan ook het streven naar die inclusieve samenleving, een samenleving waarin iedereen mee kan doen. Wij nemen daarin graag onze verantwoordelijkheid. Dat mensen belangrijker zijn dan systemen en dat het systeem er is voor de mensen en niet andersom, is een heel belangrijke drijfveer bij een aantal belangrijke hervormingen die de afgelopen jaren zijn gerealiseerd. Ik doel op de decentralisaties. Alle randvoorwaarden zijn aanwezig om mensen niet meer te reduceren tot een afvinklijstje maar ze volwaardig van dienst te kunnen zijn. Immers: zo veel mensen, zo veel wensen. En in het geval van mensen met een beperking: zo veel mogelijkheden, maar helaas ook zo veel onmogelijkheden. 

Bij de Algemene Politieke Beschouwingen van 2014 heeft de VVD aandacht gevraagd voor het verhaal van Tim, die opliep tegen de muren van organisaties als hij met zijn specifieke zorgvraag bij de gemeente, het UWV of zijn werkgever kwam. Ook afgelopen donderdag, op Wereld Gehandicapten Dag, hoorden we van mensen die zelf heel veel praktijkervaring hebben hoe vervelend het is als je zo veel tijd kwijt bent aan het organiseren van dingen die voor anderen binnen handbereik liggen. Soms gaat het om materiële zaken, zoals de lange tijd die het kan duren om een rolstoel aan te vragen of de extra reistijd die je hebt als je niet op het station in je woonplaats kunt opstappen maar naar een naastgelegen plaats moet omdat daar wel assistentie verleend wordt. Maar door alle verhalen heen is ook het pleidooi voor erkenning te beluisteren. Praat niet over mijn hoofd heen met degene die mijn rolstoel duwt. Ga niet lachen als ik anders praat dan jij. Sla me niet over als je enquêteert op straat. Dit vind ik heel terechte pleidooien waarvoor we allemaal, binnen en buiten de politiek, verantwoordelijkheid hebben. Een deel van die verantwoordelijkheid beleggen we ook in wetgeving. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het is altijd heel vervelend om een mooi pleidooi te onderbreken en in te schatten op welk moment dat kan. De VVD sprak zonet over de decentralisatie en het werk dat iemand soms moet uitvoeren om dingen te organiseren. Ik noem het aanvragen van een nieuwe rolstoel. Ik heb in mijn betoog tegen de staatssecretaris gezegd dat mensen op dit moment echt gek worden van de regels en de administratie. Als tegenhanger van de decentralisatie zien we nu dat mensen een groot gedeelte van de tijd daarmee bezig zijn. Is de VVD dat met mij eens? Wil zij ook aan de staatssecretaris vragen om dit echt te zien als een prioriteit, zodat mensen kunnen participeren in plaats van heel veel tijd te besteden aan hun administratie? 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Dit is inderdaad een probleem. Het is helaas een probleem dat al enkele jaren bestaat; dat deel ik met degenen die dat gezegd hebben. Een aantal jaren geleden, toen we nog de AWBZ en de Wmo oude stijl hadden, kreeg ik dagelijks mails van mensen die achter 0900-nummers en formulieren zaten en zeiden: ik wil zo graag eens een keer een mens tegenover me zien. Ik denk dat het een van de belangrijke drijfveren is geweest bij de decentralisaties dat je op een plek kunt komen waar je lokale vertegenwoordiger zit, je lokale democratie, en waar je iemand tegenover je krijgt bij wie je met je vragen terechtkunt en door wie je als mens bekeken wordt. Dat is de doelstelling. Wij zien dat het op een aantal plekken nog niet zo werkt, maar dat is wel waar wij naartoe gaan. Er zijn gelukkig ook heel goede voorbeelden. Ik denk dat het goed is dat het kabinet en de gemeenten die voorbeelden bundelen en laten zien hoe het wel moet. Uiteindelijk is het doel dat je een mens tegenover je hebt en niet een 0900-nummer of een formulier. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dat deel ik met mevrouw Van Ark. Ik heb de afgelopen tijd met heel veel mensen gesproken die het prima vinden dat de gemeenten nu die verantwoordelijkheid hebben, maar zij zeggen wel dat het echt is toegenomen. Dat komt natuurlijk voor een deel door de transitie. Er zijn veel veranderingen en wijzigingen qua regelgeving. Het is echt zo dat de regeldruk is toegenomen in plaats van afgenomen. Ik hoop dat de VVD mijn pleidooi ondersteunt om de staatssecretaris te vragen daaraan volgend jaar prioriteit te geven. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Ik zal altijd pleidooien steunen voor minder bureaucratie. Ik zou het pleidooi willen aanvullen en zeggen dat wij ook in deze Kamer terughoudend zijn om allerlei regels tussentijds door te voeren. Het komt wel eens voor dat ik op een dinsdag naar de stemmingslijst kijk en naar het resultaat van de stemmingslijst en mij afvraag of wij nu meer of minder bureaucratie hebben gerealiseerd in Nederland. De Kamer mag dus ook naar zichzelf kijken. 

Het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking is een programmatisch verdrag. Staten kunnen elkaar aanspreken over de uitvoering van wat zij beloofd hebben. Dat dit verdrag door zo veel landen is ondertekend, is van belang voor mensen met een beperking, die nog niet overal ter wereld een volwaardige positie hebben. Heel vaak hoor je dat in Nederland alles goed is geregeld en voor een groot deel is dat ook zo. Toch zijn er ook in Nederland nog zaken voor verbetering vatbaar. In hoeverre moeten die verbeteringen leiden tot wetswijzigingen? Of zijn het vragen die in de samenleving beantwoord moeten worden? 

Wij vinden dat de regering met een afgewogen voorstel naar de Tweede Kamer is gekomen. Men is met een stofkam door de Nederlandse wetgeving gegaan met het VN-verdrag in de hand. Er is gekeken waar aanpassingen nodig zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving. Op een aantal vlakken stelt de regering wijzigingen voor. De VVD is akkoord met deze wijzigingen en de wijze waarop de regering uitvoering heeft gegeven aan de aanpassingen. Ik vraag wel aandacht voor het samenspel tussen internationale regelgeving en onze eigen nationale wetgeving. Het moge duidelijk zijn dat internationale verdragen gevolgen hebben voor wat wij in Nederland doen. De VVD is ervan overtuigd dat wij hier zelf het primaat moeten houden over welke wetten wij mensen voorschrijven. 

Terecht heeft de regering aangegeven dat het verdrag geen rechtstreekse werking heeft en dat de artikelen niet voor een ieder verbindend zijn, met uitzondering van die zaken die reeds in een ander verdrag zijn aangegeven. Immers, met de decentralisaties en de wetgeving waarmee mensen met levenslange en levensbrede zorg te maken hebben, is vormgegeven aan de visie dat vragen en oplossingen voor mensen die langdurig met zorg te maken hebben, in de buurt van mensen beantwoord en gevonden moeten worden. 

Met het aanpassen van de Kieswet en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte als het gaat om het verstrekken van goederen en diensten heeft de regering de Nederlandse wet- en regelgeving in lijn gebracht met het VN-verdrag. Daarnaast heeft de regering verantwoordelijkheid genomen voor die zaken die niet bij wet geregeld hoeven te worden, maar die wel ongelooflijk belangrijk zijn bij de erkenning en acceptatie van mensen met een beperking. Het gemeenschappelijk doel om iedereen de kans te geven om mee te doen, vindt breed draagvlak bij vertegenwoordigers van lokale overheden, ondernemers, zorgaanbieders en zorgvragers. Kortom: iedereen heeft de handen ineengeslagen om van dit project een succes te maken. Het plan van aanpak dat hiertoe gemaakt is, biedt tal van richtlijnen. Het plan van aanpak moet inspireren en geen blauwdruk leveren. Elke situatie is immers uniek. De inclusieve samenleving moet uiteindelijk in de hoofden en harten van mensen vormkrijgen. 

Toen ik wethouder was, heb ik aan de adviesraad voor gehandicapten bij ons in het dorp gevraagd om een dag te organiseren om bij benadering te ondervinden wat het is om een beperking te hebben. Met diverse medewerkers van de gemeente, mensen die de openbare ruimte inrichtten, mensen die bestemmingsplannen maakten, mensen die contact hadden met de ondernemers in het dorp, gingen we op pad. Dat was niet gemakkelijk. In een rolstoel moest je je weg proberen te vinden over gangpaden, waar niet zelden onuitgepakte dozen de toch al slechte doorgang belemmerden. Probeer maar eens te pinnen als de pinautomaat boven je hoofd staat. Met een bril die een visuele beperking nabootst, werd je de Albert Heijn ingestuurd om te proberen de weekaanbieding van de groente te krijgen. Buiten kon je ervaren dat niet elk trottoirhelling goed te nemen is op wielen. De tekentafel is nooit meer hetzelfde als je iets aan den lijve hebt ervaren. Hoeveel wetten we ook maken in dit land, uiteindelijk gaat het erom dat de mensen die hier in de praktijk vorm aan geven, zich realiseren voor wie zij dit doen. Praten met mensen, niet over mensen, is het devies. Dat is hier vanavond al vaker gezegd. 

De mensen met een beperking hebben veel bereidheid getoond om mee te denken met de overheid en met de ondernemers. Die groep mensen varieert van lokale adviesraden, de Coalitie voor Inclusie tot ervaringsdeskundigen die hun adviezen graag willen delen. In aansluiting op mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer doel ik daarbij zeker ook op mevrouw Verhoeven die met haar assistentiehond zelfs de route van Cuijk naar Den Haag heeft gelopen om aandacht te vragen voor het belang van deze honden. Helaas is het nog geen automatisme dat zij overal naar binnen kan met haar assistentiehond terwijl, zo zegt zij, je een auto van €40.000 ook niet met het sleuteltje in het contact buiten laat staan. Het komt zelfs regelmatig voor dat mensen denken dat ze het dekje van de hond, waar het woord "assistentiehond" op staat, illegaal op Marktplaats heeft gescoord. Ik heb de Uitvoeringswet van het verdrag zo gelezen dat de uitbreiding van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en het aanbod van goederen en diensten deze situatie tot het verleden laat behoren. Ik hoor graag van de staatssecretaris of dit inderdaad de reikwijdte is van deze wetgeving. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik hoorde dat mevrouw Van Ark zei dat een plan van aanpak er is om te inspireren. Ik mag toch hopen dat een plan van aanpak er is om aan te pakken, om concrete doelen te bereiken en om middelen aan te geven waarmee je die doelen bereikt. Het is toch niet alleen maar ter inspiratie? 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Ik heb aangegeven dat het wat mij betreft een succes is als het in de hoofden en de harten van mensen zit en als het ook dichtbij mensen is. Ter illustratie heb ik een voorbeeld gegeven van wat een gemeente kan doen met samenwerking. Daarom heb ik ook gezegd dat je nooit meer op dezelfde manier achter de tekentafel zult zitten, als je iets aan den lijve hebt ondervonden. Dat willen wij uiteindelijk bereiken. Het is daarom heel goed dat wij deze wet vandaag bespreken, maar uiteindelijk gaat het erom wat mensen daarmee doen. Dat is voor mij de functie van het plan van aanpak. Als dat plan gesprek en ontmoetingen op gang brengt, verandert er daadwerkelijk iets. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Het is toch geen plan van aanpak van een lokale wethouder, van een burger of van een architect om leuke dingen mee te doen? Dit is toch een plan van aanpak van het kabinet? Daar moeten toch heldere doelen in staan? Veel fracties geven aan dat het iets ambitieuzer kan, dat er meer kan en dat het concreter moet. Schaart de VVD-fractie zich hier en nu niet achter die aanmoediging? 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Ik ben heel enthousiast over het plan. Ik realiseer mij dat er andere geluiden te horen zijn in de Kamer. Als je je realiseert dat je in Nederland met 17 miljoen mensen bent die heel verschillend zijn, is de ambitie juist om de durf te hebben om dit los te laten in de samenleving. Je moet dit durven doen, ook gezien hetgeen wij de afgelopen jaren hebben gedaan. Dat vind ik lef en ambitie. Ik vind het spannend. Wij zullen het ook moeten zien, want ik ben het met iedereen eens die zegt dat het de afgelopen jaren misschien hier en daar wat sneller had gekund. Maar ik ben hier enthousiast over. Ik wil graag zien hoe dat in de praktijk gaat. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Na de opmerking van de heer Segers ben ik ook geïnspireerd om een vraag te stellen. Ik heb in mijn termijn ook aangegeven dat ik het plan van aanpak een inspiratievol document vind als inleiding. Maar eigenlijk wordt het nergens concreet. Dat brengt mij bij mijn vragen aan de VVD. Welke concrete doelstellingen hanteert de VVD — welk instrument je daar ook voor inzet — om de samenleving toegankelijker en inclusiever te maken? 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Het gaat er uiteindelijk om dat mensen volwaardig mee kunnen doen, binnen de mogelijkheden en beperkingen die ze hebben. De samenleving moet de randvoorwaarden invullen. Ik kom straks in mijn betoog nog op een aantal andere zaken die buiten de decentralisaties liggen, zoals het Bouwbesluit en de Omgevingswet. Ik denk dat wij de tijd voorbij zijn waarin de overheid een blauwdruk kon opleggen. In mijn verhaal houd ik daarom ook een betoog over de rol van de overheid en de rol van de samenleving. Wellicht zie ik een iets grotere rol voor de samenleving dan voor de overheid dan andere fracties in deze Kamer. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Volgens mij hebben de meeste sprekers gezegd dat de overheid, de samenleving, het bedrijfsleven en de mensen met een beperking zelf een rol hierin spelen. Uiteindelijk zal er wel wat moeten gebeuren om een beweging in de samenleving op gang te brengen. Ik neem aan dat de VVD toch ook niet vindt dat het met vrijblijvendheid of afwachten vanzelf wel goed komt. In de afgelopen tien tot twintig jaar is er niet veel verbeterd. Aan welke slinger wil de VVD nu draaien om ervoor te zorgen dat we versnelling kunnen aanbrengen? 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Ik denk dat er nog wel een weg te gaan is, maar niet dat er "heel veel niet verbeterd is". Ik heb de laatste tijd veel mensen van organisaties gesproken die zeiden: wij zitten nu om de tafel in samenstellingen waarin we vroeger niet zaten. Ik noem bijvoorbeeld de Koninklijke Horeca Nederland of Detailhandel Nederland samen met vertegenwoordigers van cliënten- en patiëntenorganisaties. Ik geloof dat de heer Van Dijk daar zelf ook zo zijn ervaringen mee heeft. Er gebeurt wat als mensen om de tafel zitten en gezamenlijk kijken hoe ze het anders zouden willen. Dat is de olievlekwerking die we willen bereiken. Ik geloof inderdaad dat partijen een verantwoordelijkheid hebben, maar ik denk iets anders over de verhouding van die verantwoordelijkheden dan andere fracties in deze Kamer, heb ik gemerkt. Het pleidooi van bijvoorbeeld de ondernemers is: we hebben vanaf het begin om de tafel gezeten, we staan aan de start, ga ons nu niet vlak voor vertrek met wetgeving dwingen tot wat we zo graag zelf willen laten zien; we zijn ondernemers, we willen ons onderscheiden voor onze klanten. Ik ben heel gevoelig voor dat soort oproepen. 

Voor de overheid is, naast het maken van genoemde wetten, zeker een rol weggelegd in het toegankelijk maken van overheidsgebouwen en overheidsvoorzieningen. Anno 2015 kan het niet meer zo zijn dat iemand in een rolstoel niet bij de gemeente naar binnen zou kunnen om een paspoort op te halen. En iemand met een visuele handicap moet simpelweg een website van de overheid kunnen beluisteren in plaats van hem te lezen. Ook bij de samenleving wordt bij wet een aantal zaken neergelegd. Ik hoor graag van de staatssecretaris wat de concrete gevolgen van het verdrag zijn voor private partijen. Wat wordt er bijvoorbeeld bedoeld met de verplichting om redelijke aanpassingen te treffen als dat nodig is om te waarborgen dat personen met een handicap de rechten en vrijheden op voet van gelijkheid met anderen kunnen genieten? In de memorie van toelichting en in het nader verslag worden illustraties gegeven, bijvoorbeeld dat het redelijk is om in een horecagelegenheid de kaart voor te lezen aan een persoon met een visuele beperking. Dat lijkt ook mij heel redelijk. Alle menukaarten ook in braille voorhanden hebben zou, zeker met de sterk wisselende kaarten die een beetje restaurant tegenwoordig heeft, te ver voeren. Het zou te ver voeren als verplichting, want wij juichen ondernemers toe, en dat zijn er velen, die zelf verder willen gaan vanuit gastvrijheid of de behoefte in te spelen op groepen consumenten. 

Het verdrag en de wetgeving zoals die nu voorliggen wegen de belangen van mensen met een beperking en anderen in de samenleving wat ons betreft op een evenwichtige manier. Zeker met de recent hier aangenomen Omgevingswet, waarin ook een amendement over de toegankelijkheid van bouwwerken is opgenomen, en het recent aangepaste Bouwbesluit kunnen we zeggen dat er forse stappen worden gezet om de randvoorwaarden in te vullen van een samenleving waarin mensen mee kunnen doen, ook als ze een beperking hebben. Het zal niet verbazen dat de VVD van mening is dat wetgeving niet altijd het beste instrument is om je doel te bereiken. Vandaar mijn betoog dat verandering uit de samenleving zelf moet komen. Daarom steun ik de lijn van de regering. Het VN-verdrag is zoals gezegd een programmatisch verdrag dat we naar de mening van mijn partij dan ook niet als een kerstboom moeten optuigen. Om die reden zal de VVD terughoudend zijn met het voorstemmen bij amendementen op dit verdrag. Daar waar amendementen zorgen voor een onacceptabele regeldruk of financiële gevolgen voor ondernemers zal de VVD zich ook verzetten. 

In dat kader: de regering stelt dat algemene voorzieningen niet op grond van dit verdrag in het leven hoeven worden geroepen. Maar het amendement van de heer Van Dijk en andere collega's pleit voor algemene toegankelijkheid. Ik ben heel benieuwd naar de weging van de regering van dit amendement, temeer daar regeldruk en onvermoede financiële gevolgen zeer onwenselijk zijn, maar ook omdat het plan van aanpak juist spreekt over een aanpak mét ondernemers. 

Ik wil afsluiten met een voorval uit het leven van mijn persoonlijke voorbeeld. Dat is mijn opa. De laatste jaren is het zicht van mijn opa door een oogafwijking steeds slechter geworden. Terwijl dat gebeurde, merkte mijn opa dat dat leidde tot steeds meer ergernissen bij andere mensen. Hij liep in de supermarkt tegen mensen op en dan werden ze boos. Daar baalde hij van. Dat gebeurde ook steeds vaker. Op een gegeven moment ging ik koffie bij hem drinken en toen had hij zo'n heel grote gele button op zijn trui en op zijn jas met de tekst in grote letters "ik ben slechtziend". Ik vond het nogal een heftige button. Toen ik hem vroeg wat het was, zei hij: sinds ik deze button draag, zijn mensen niet meer boos op me, maar helpen ze me. En hoe klein het voorbeeld ook is, het staat symbool voor de manier waarop ik kijk naar begrip en hulp voor mensen met een beperking in onze samenleving. Dat leg je niet van bovenaf op met regeltjes en dingen, maar dat komt van onderop: kleinschalige maatschappelijke veranderingen gebaseerd op wederzijds begrip. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik merk weer hoe het is om in een debat met mevrouw Van Ark te zitten. Het is altijd heel mooi om haar te horen over haar visie. Daar zijn wij het altijd of eigenlijk heel vaak over eens, maar wanneer het concreter wordt, heb ik er wat meer moeite mee. Ik dacht: laat ik eens een voorbeeld nemen en bekijken of wij het daarover eens zijn. Ik neem aan dat ook mevrouw Van Ark vindt dat er bij het Rijk en bij de gemeenten verantwoordelijkheden liggen op het punt van de toegankelijkheid. De beschikbaarheid van gemeenteraadsstukken laat echter nog vaak te wensen over. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat mensen niet goed in staat zijn om kennis te nemen van besluiten van de gemeenteraad. Vindt mevrouw Van Ark dit een punt dat inderdaad zou moeten worden verbeterd? Het gaat om deelname aan de democratie. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Wat ik heb betoogd, is dat wij hier een verdrag hebben dat op onze samenleving van toepassing is en dat wij op een bepaalde manier in de samenleving willen neerzetten. Wat de VVD betreft leidt het niet tot een agenda met allerlei concrete puntjes. Wij moeten de punten neerleggen waar zij horen. In dit specifieke geval lijkt het mij heel erg belangrijk dat het in de gemeente goed besproken wordt. Als gemeente zou ik geen twee keer hoeven nadenken om dit aan te passen. Zaken die door het Rijk geregeld moeten worden, zoals de Kieswet of de Wet gelijke behandeling, moeten hier besproken worden. Dat is misschien lastiger dan in dit debat met een aantal heel concrete punten komen, maar ik denk dat het op de lange termijn van binnenuit komt, zeker als je kijkt naar de huidige netwerksamenleving anno 2015. Misschien is het net even wat lastiger vorm te geven, maar op de lange duur komt het dan van binnenuit en dat is veel effectiever. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik vat het antwoord even samen: het is aan de gemeentes. Maar dan neem ik een voorbeeld op rijksniveau: de toegankelijkheid van het Tweede Kamergebouw. Die laat ook te wensen over. Ook de voorstellen van het kabinet voor de renovatie laten nog steeds wat te wensen over. Vindt mevrouw Van Ark dat de Tweede Kamer volledig toegankelijk moet zijn? Het is ons eigen huis, onze eigen verantwoordelijkheid. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Natuurlijk vind ik dat we toegankelijk moeten zijn. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Maar dat zijn we dus niet! 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Dan moeten we dat regelen. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Ik hoorde in het betoog van mevrouw Van Ark dat ze vooral rekening houdt met argumenten en opmerkingen die door ondernemers naar voren zijn gebracht. Ik snap dat, want ik vind die ook belangrijk. Tegelijkertijd hebben de belangenorganisaties ook een aantal argumenten en wensen naar voren gebracht, bijvoorbeeld dat wij het moeten opnemen voor en dat wij moeten inzetten op die algemene toegankelijkheid. Omdat mevrouw Van Ark zo nadrukkelijk de ondernemersbelangen naar voren brengt, ben ik benieuwd te horen hoe zij in haar afweging heeft gekeken naar de verlangens van de belangen- en patiëntenorganisaties. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Het is zeer terecht dat er veel aandacht wordt gevraagd voor die inclusieve samenleving. Dat is inderdaad een verantwoordelijkheid van ons allemaal. Ik heb in mijn betoog wel aangegeven dat de rol van de overheid anders moet worden ingevuld in het publieke domein dan in het private domein. Dat heeft ook te maken met het aantal diensten in het publieke domein waarbij mensen geen andere keuze kunnen maken. Een ondernemer met zijn eigen bezit, zijn eigen winkelpand, zijn eigen website en zijn eigen middelen kan zich onderscheiden. Bij wijze van spreken zou die zich in de vorige eeuw kunnen verschansen. Dat is dan een keuze van de ondernemer en het is vervolgens aan de bezoeker of de klant om ervoor te kiezen om naar de concurrent te gaan als er geen mogelijkheid is om binnen te komen. Ik vind het lastig om daar als overheid in te treden. Dat heeft ook te maken met mijn visie op de samenleving. Het ligt net wat anders dan in het publieke domein, want daar hebben we als overheid een andere verantwoordelijkheid voor de randvoorwaarden. De algehele roep om met elkaar te streven naar een inclusieve samenleving, onderschrijf ik volledig. 

De heer Otwin van Dijk (PvdA):

Mensen met een beperking bewegen zich natuurlijk niet alleen in het publieke domein. Die bewegen zich ook in het private domein. Wij liberalen en sociaaldemocraten delen het beginsel dat mensen zich maximaal moeten kunnen ontplooien en dat betekent volgens mij dat wij beiden zouden moeten vinden dat mensen zich in al die domeinen moeten kunnen bewegen. En daarvoor moeten in de samenleving echt nog wel flink wat stappen worden gezet. Ik zou graag horen van mevrouw Van Ark hoe zij niet alleen het ondernemersbelang maar ook het gehandicaptenbelang weegt. 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Ik sluit mij daarvoor aan bij de woorden van de heer Van der Staaij dat we niet bij nul beginnen. We hebben de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. We hebben artikel 1 van de Grondwet dat gelijke behandeling vereist en discriminatie uitsluit. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we die zaken hebben. We hebben die beweging dus al ingezet en daarmee kunnen we natuurlijk verdergaan. 

Ik vind het amendement van de heer Van Dijk te ver gaan, met name omdat hij zich beweegt in het private domein. Daarbij komt dat ik ook de oproep van de ondernemers heel belangrijk vind. Zij zeggen: "Wij zitten aan tafel. Wij willen laten zien wat wij waard zijn en gooi nu niet gelijk de deur dicht in ons gezicht door gelijk naar het zwaarste middel te grijpen. Laat ons eerst laten zien wat we waard zijn." 

Mevrouw Agema (PVV):

Ik heb geen vraag voor mevrouw Van Ark, maar een verzoek aan de staatssecretaris over de schriftelijke beantwoording. Ik zie dat er een heleboel amendementen zijn ingediend en het is een goed gebruik dat die zijn voorzien van een prijskaartje en een dekking. Nou mis ik die bij alle amendementen en daarom is het mijn vraag aan de staatssecretaris of hij ons inzicht kan geven in de kostenplaatjes van de amendementen waarbij die ontbreken. 

De voorzitter:

Ik neem aan dat de staatssecretaris u gehoord heeft. 

De heer Van Gerven (SP):

Even voor de geschiedschrijving: de SP heeft een amendement ingediend en dat is wel voorzien van een dekking. Daar zit echt gewoon een dekking bij. 

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter, even de feiten. Er zit geen kostenplaatje en geen dekking bij het amendement op stuk nr. 21. 

De heer Van Gerven (SP):

Daar zit gewoon een dekking bij, maar u bent het daarmee niet eens. De PVV is het niet eens met inkomensafhankelijke premies. Zeg dat dan, want bij dit amendement zit wel degelijk een dekking. 

De voorzitter:

Hebt u verder nog iets? 

De heer Van Gerven (SP):

Jazeker. Ik heb een vraag voor mevrouw Van Ark. 

Zij zei in haar betoog dat ze heel goed gaat bekijken of de ondernemers niet overbelast worden door bijvoorbeeld het amendement van de heer Van Dijk voor algemene toegankelijkheid. Nu heeft er de afgelopen drie jaar een kaalslag plaatsgevonden in de sociale voorzieningen en heeft de VVD een enorm aantal eigen bijdragen opgelegd aan mensen met beperkingen of bestaande bijdragen verhoogd. Ik heb daarom een vraag aan mevrouw Van Ark. Onderschrijft de VVD stelling 8, die luidt: wij zouden ten gevolge van onze handicap niet meer moeten betalen voor onze gezondheidszorg dan iemand zonder handicap? 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Ik heb de bijdrage van de heer Van Gerven gehoord. Ik heb er in mijn bijdrage niets over gezegd, maar ik had wel het gevoel dat ik in een heel ander Nederland woon dan het Nederland uit het betoog van de SP, want dat was zo negatief vormgegeven dat ik mij daarin absoluut niet herkende. Over deze kwestie moeten wij niet te lichtzinnig zijn. Dankzij ons gezondheidszorgstelsel en de voorzieningen die wij hebben, heeft Nederland een positie bovenaan op de lijst van landen met goede voorzieningen. Wij willen die voorzieningen ook met zijn allen opbrengen. Dat is geen eenvoudige opgave. De afgelopen jaren hebben we een aantal hervormingen doorgevoerd om de kwaliteit van zorg hoog te houden en ook voor de langere termijn te waarborgen. Dat doen we in een stelsel waarin er solidariteit is tussen mensen die ziek zijn en gezond, jong en oud, arm en rijk. Dat is het antwoord dat ik geef aan de heer Van Gerven. Ik ben er trots op dat ik in dit land woon. 

De heer Van Gerven (SP):

Mevrouw Van Ark geeft geen antwoord op mijn vraag of zij het eens is met de stelling dat mensen met een beperking niet meer zouden moeten betalen voor hun zorgvoorzieningen en de toegankelijkheid daarvan dan mensen die gezond zijn. Laat ik het anders vragen. Er staat ook in het verdrag dat er in de positie van mensen met een beperking en de toegankelijkheid van voorzieningen in de toekomst geen verslechteringen mogen optreden, ook niet in bepaalde eigen bijdragen. Wij kijken even niet naar het verleden, waarin de VVD verantwoordelijk was voor een heel sterke afbraak van sociale voorzieningen. Als het verdrag geratificeerd is, is de VVD dan bereid om te stoppen met de verdere afbraak van de sociale voorzieningen op allerlei terreinen die juist mensen met beperkingen bijzonder hard treft? 

Mevrouw Van Ark (VVD):

Als ik nu antwoord geef, lijkt het net of ik iets zeg over die afbraak. Ik werp dat verre van mij. Wij hebben de afgelopen jaren een aantal hervormingen doorgevoerd die niet altijd makkelijk waren voor de mensen die ze betroffen. Veranderingen zijn altijd moeilijk en soms waren het veranderingen met een grote impact. Het waren echter wel veranderingen die onze solidariteit in de zorg en de kwaliteit van zorg ook op lange termijn overeind houden. Een verslechtering volgens de definitie van de SP is niet altijd een verslechtering volgens de definitie van de VVD. Wij kijken niet alleen naar vandaag, maar ook naar de dag van morgen. We zullen soms dingen van mensen vragen, maar wij willen ook de zorg voor mensen overeind houden. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De voorzitter:

Dank u wel. Morgen gaan wij verder. Dan gaat het kabinet antwoord geven. De staatssecretaris zal ook aanwezig zijn bij het algemeen overleg over de Indische kwestie en de backpay. Dat betekent waarschijnlijk dat wij niet eerder dan om 19.00 uur kunnen beginnen met het vervolg van dit debat. Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid hier. 

Naar boven