7 Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (XIII) voor het jaar 2012 (onderdeel Economische Zaken en Innovatie) (33000-XIII).

(Zie vergadering van 2 november 2011.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Ik begin met een inleiding. Daarna zal ik spreken over de schuldencrisis, de aanpak van het kabinet en de vragen die daarover zijn gesteld. Vervolgens het bedrijfslevenbeleid en de topsectoren met de vragen daarover, inclusief ruimte voor ondernemers, dus met name het fiscale pakket, het innovatiefonds en de kredietverlening. De grote blokken zijn dus de inleiding, de schuldencrisis, het bedrijfslevenbeleid met daarbij het topsectorenbeleid, de kredietverlening en het fiscale instrumentarium dat daaronder ligt. Ik zal aangeven wanneer ik een blok heb afgesloten.

De heer Verhoeven (D66):

Mag ik voor de orde een vraag stellen, voorzitter?

De voorzitter:

Heel kort en puntig

De heer Verhoeven (D66):

Er zijn heel veel vragen gesteld op het gebied van ondernemerschap.

Minister Verhagen:

Dat valt onder het bedrijfslevenbeleid. Daarop ga ik uiteraard in.

Deze begrotingsbehandeling vindt plaats in economisch zware tijden. De onzekerheid over onze economische toekomst groeit, de concurrentie op de wereldmarkt is groot, eurolanden hebben steun nodig van een noodfonds om hun uitgaven te kunnen financieren en het voortbestaan van de euro in deze vorm is geen zekerheid meer. Het vertrouwen van burgers en ondernemers wordt daarmee op de proef gesteld. Daarom moeten wij ook buitengewoon alert zijn om onze economie robuust te houden. Ik ervaar dit als een grote verantwoordelijkheid voor dit kabinet, maar zeker ook voor mijzelf.

Hoewel de onzekerheid over de wereldeconomie groot is, hebben wij uiteindelijk de toekomst van Nederland in eigen hand, door nu de goede dingen te doen. Daarom is het goed dat wij er juist nu over spreken hoe het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de economie van ons land sterker wil maken, om burgers en ondernemers vertrouwen te geven, om ervoor te zorgen dat zij durven te vernieuwen en te ondernemen.

De koers voor 2012 vindt u in de begroting van het nieuw gevormde ministerie, en voor het eerst ligt er nu ook een gezamenlijke begroting. Ik heb met veel interesse naar de inbreng in de eerste termijn van de Kamer geluisterd. Ik heb waardering gehoord voor de aanpak die dit kabinet voorstaat, waardering van de coalitiepartners, maar ook van de heer Verhoeven, dus dank daarvoor. Ik heb uiteraard ook kritiek gehoord. Ik ga daarover graag vandaag met u in debat. Ik zie dat de dames ter linkerzijde al weten over wie ik het heb. Die begroting bevat forse koerswijzigingen ten opzichte van het beleid van vorige kabinetten. Dat is maar goed ook, want dat is noodzakelijk: de uitdagingen zijn groot.

Ten eerste de problemen in Europa. De bankencrisis is uitgemond in een brede schuldencrisis, met steeds grotere gevolgen voor onze economie. Ten tweede maatschappelijke uitdagingen. De wereldbevolking groeit sterk, grondstoffen worden schaarser, de energievoorziening moet duurzamer en er is sprake van vergrijzing. Die uitdagingen worden steeds groter en indringender. Tegelijkertijd bieden terreinen als zorg, voedsel en duurzame energie echter volop kansen voor ondernemers. Dit zijn immers de groeimarkten van morgen. Eén ding is zeker: wij kunnen deze uitdagingen niet het hoofd bieden met de technologie van vandaag. Vernieuwing en innovatie zijn de sleutel tot de welvaart van morgen.

Ten derde. Om internationaal aan de top te blijven moeten wij het vestigingsklimaat versterken. In de mondiale top van kenniseconomieën staan wij nu op plaats zeven. Dat is een uitstekende prestatie, maar wij willen naar plaats vijf. Om daar te komen, zijn betere prestaties op het terrein van innovatie onmisbaar. Wij willen de totale uitgaven ten behoeve van research and development, privaat en publiek, dan ook laten stijgen tot 2,5% in 2020. Daarbij moeten wij vervolgens die kennis ook beter omzetten in kunde en kassa. Ons hoger onderwijs en ons wetenschappelijk onderzoek zijn uitstekend, maar het lukt ons onvoldoende om die kennis om te zetten in vernieuwende producten. Dit kabinet is van mening dat wij deze uitdagingen in Europa en in Nederland aankunnen. Maar meer dan ooit is alertheid geboden. De stabiliteit van de euro staat op het spel. Daarom zet het kabinet volop in op goede afspraken die een sterke en stabiele munt voor de toekomst veiligstellen. In Nederland gaat het om banen en werkgelegenheid. Ik houd deze ontwikkelingen nauwgezet in de gaten. Dat is ook exact de reden waarom ik afgelopen zomer al de kredietregeling voor het midden- en kleinbedrijf heb verruimd van 700 mln. naar 1 mld.

Ook op andere gebieden, zoals dat van de kenniswerkers, houd ik deze ontwikkelingen in de gaten. Ik kijk waar het kabinet kan bijspringen. Maar ik wil geen illusiepolitiek bedrijven. Nederland zal zich niet kunnen onttrekken aan de ontwikkelingen in de wereldeconomie. Dit alles zullen wij moeten doen met een open blik. Nederland is namelijk een open economie, daar liggen onze kansen. Wij moeten ons dus niet terugtrekken achter de dijken. Tegelijkertijd hebben wij een echte koerswijziging nodig, in Europa en in Nederland. Immers, alleen dan hebben wij onze toekomstige welvaart in eigen hand.

Die bouwstenen hiervoor liggen in een effectiever innovatiebeleid; vandaar dat het woord "innovatie" nu in de naam van het ministerie staat. In het regeerakkoord is stevig verankerd dat de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de coördinatie heeft over het innovatiebeleid. Om nu eens echt de resultaten te bereiken, is het noodzaak dat innovatiebeleid kabinetsbreed beleid is. Er moet dus inderdaad een koppeling zijn met onderwijs, wetenschap en de arbeidsmarkt, zeg ik tegen mevrouw Dijksma. De regie hierover moet in één hand liggen. Tevens moet er meer ruimte zijn voor het midden- en kleinbedrijf. Jonge, innovatieve bedrijven moeten de ruimte hebben om te ondernemen door te groeien en te innoveren.

Ik ga nu vertellen hoe ik dit ga aanpakken. Daarna zal de staatssecretaris ingaan op zijn onderwerpen. De Europese crisis, waar veel leden terecht bij stilstonden, bewijst hoe sterk onze economieën en financiële systemen met elkaar zijn verweven. Europa heeft ons tientallen jaren van vrede, welvaart, groei en banen opgeleverd. De verwevenheid van internationale handels- en kapitaalstromen en de verwevenheid van de financiële sector met de reële economie hebben ons per saldo veel gebracht. Nu zien wij echter ook de keerzijde. Immers, juist de verwevenheid van de reële economie tussen landen en de verwevenheid met de financiële sector hebben ons kwetsbaar gemaakt. Een crisis in het ene land slaat gemakkelijk over naar het andere. De schuldenproblematiek is het pregnantst in Zuid-Europa, maar door deze verwevenheid blijft ook de Nederlandse economie niet buiten schot. Hadden wij dan nooit aan die Economische en Monetaire Unie moeten beginnen? Natuurlijk wel. Dankzij Europa zijn wij immers zesde exporteur van de wereld. Dankzij Europa zijn wij vijfde investeerder. En dankzij Europa hebben wij nog steeds een stabiele handelsmarkt. Dit alles danken wij aan Europa en aan de euro. Daar heeft Nederland sterk van geprofiteerd. De bescherming van dit sterk geïntegreerde Europa is echter niet voldoende gebleken en daarom hebben wij spelregels nodig. Spelregels die wij kunnen en moeten handhaven, want alleen dan kunnen wij deze crisis de baas worden, alleen dan kunnen wij profiteren, ook in de toekomst, van die Europese eenwording.

Voorzitter. Vorige week zijn stappen gezet om de schuldencrisis te beteugelen, om de Griekse schuld weer beheersbaar te maken, om het noodfonds op te hogen en om de banken te versterken. We kunnen deze stappen echter alleen zetten als iedereen zich aan zijn afspraken houdt. Dat geldt in de eerste plaats voor Griekenland zelf. Mocht Griekenland niet akkoord gaan met de afspraken, dan is er geen deal en dus geen geld voor de Grieken. Tegelijkertijd moeten we de problemen voor de toekomst voorkomen. Daarom hebben we afgesproken dat er straks een economisch en budgettair toezicht komt. Ook hiervoor geldt: afspraak is afspraak. Dat betekent dus dat landen als Griekenland en Italië moeten leveren.

Daarbij moeten we de E van de EMU niet vergeten. We zijn immers niet alleen een monetaire, maar ook een economische unie. Dat is niet voor niets. Want om meer te gaan groeien, moeten we ook een goed economisch beleid hebben. Kijk maar naar landen als Spanje en Ierland. Voor de crisis hadden die een schuld ver beneden de 60%. Ze produceerden zelfs overschotten. Toch zaten ze opeens tot hun nek in de financiële problemen. Dat kwam doordat ze hun eigen economie niet op orde hadden. Hun arbeidsmarkt was rigide, er was onvoldoende concurrentie tussen bedrijven en hun huizenmarkten bleken zeepbellen.

Vorige week hebben we afgesproken hoe we gaan zorgen voor dat sterkere economische Europa. We doen dat op twee manieren. Ten eerste moeten we het groei- en verdienvermogen in de Europese Unie versterken. Dat betekent dus nu werk maken van de Europese groeiagenda, zorgen voor open en competitieve markten, innoveren, optimale toegang bieden tot kapitaal, slim reguleren en onze interne markt versterken. Ten tweede moeten we macro-economische onevenwichtigheden in de Europese lidstaten voorkomen. Dat betekent strakker toezien op zwakheden in je economie. Dat is altijd te vrijblijvend geweest. De rol van de Commissie was te zwak. Jarenlang verslechterende concurrentieposities, hogere tekorten op de lopende rekening, excessieve private schulden, een structurele hoge werkloosheid; dat is allemaal niet echt houdbaar. Dit soort problemen slaat ook gemakkelijk over naar je buurlanden. Daarom zijn ze onacceptabel.

Landen moeten in plaats daarvan hun economieën gezond maken en gezond houden. Daar moeten we binnen Europa strenge afspraken over kunnen maken. We moeten de procedures strikt naleven en afspraken kunnen afdwingen. Dat laatste moet gebeuren door een strenge en onafhankelijke Europese Commissie, een Commissie die tanden krijgt. Van lidstaten die achterop raken, verwacht ik dus maximale inspanningen om hun economie er weer bovenop te krijgen. Welke maatregelen ze nemen, is hun nationale bevoegdheid, als het maar maatregelen zijn die tot de gewenste economische resultaten leiden. Als landen toch verzuimen, hun economieën gezond te maken, moeten we ze daar toe kunnen dwingen. Uiteindelijk ook met sancties, bijvoorbeeld door te korten op uitkeringen uit de Europese structuur- en cohesiefondsen. We hebben immers kunnen zien hoe gemakkelijk een Griekse griep zich kon ontwikkelen tot een economische longontsteking. Dat is levensgevaarlijk, ook voor de rest van Europa. Europa moet die problemen dus bij de kern aanpakken. Dat betekent zorg dragen voor het economische gezond maken en houden van Europa.

Mevrouw Schouten vraagt of ik, gelet op de huidige economische ontwikkeling, een inschatting kan maken over de gevolgen van de crisis voor de reële economie. Het is nog te vroeg om te zeggen hoe die ontwikkelingen precies gaan doorwerken in de reële economie. De Prinsjesdagraming van het Centraal Planbureau voor de economische groei van de Nederlandse economie in 2012 bedraagt 1%. De volgende raming van het CPB komt in december. Daarbij moeten we ons wel realiseren dat lager consumenten- en producentenvertrouwen en turbulentie op de financiële markten de economie meestal geen goed doen.

Dat blijkt ook uit de inschatting die de OESO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, recentelijk voor het eurogebied heeft gemaakt. Zij stelde de afgelopen week haar raming van de economische groei bij. De vorige raming dateerde van mei van dit jaar. Daarin werd nog uitgegaan van 2%. Die raming is nu voor de hele eurogroep bijgesteld tot een groei van 0,3%. De meest recente raming van het Centraal Planbureau was optimistischer, want daarin werd nog uitgegaan van een groei van 1% voor het gehele eurogebied.

Het is dus niet uitgesloten dat de Nederlandse economie het in 2012 moet doen met minder dan 1% groei. Uit de macro-economische verkenningen van het CPB valt op te maken dat er een aantal neerwaartse risico's zijn. Volgens de meest risicovolle inschatting van het CPB, dus in de zogenaamde crisisvariant, komt de voor Nederland relevante wereldhandel in 2011 en 2012 gemiddeld genomen tot stilstand. Dan zou ook de Nederlandse economie met 1,4% krimpen. Die situatie willen wij uiteraard vermijden.

Het kabinet vindt het daarom van groot belang om constructief bij te dragen aan de bezwering van de schuldencrisis. Daarvoor is de afgelopen week weer een stap gezet. De Kamer kent de inzet van het kabinet om er ook voor te zorgen dat er echt uitvoering wordt gegeven aan de gemaakte afspraken. Vandaag spreken wij over de voorstellen voor ondernemers in Nederland die ervoor moeten zorgen dat wij sterk door de crisis heen kunnen komen en die de economie ook bij eventuele extra tegenslag weerbaar maken. Tot zover het blokje Europa.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik heb begrepen dat het ook een algemene inleiding was. Vandaag heeft ING het massaontslag van 2000 werknemers bekendgemaakt, alleen al bij het bedrijf zelf. Dit, terwijl 1,7 mld. winst is gemaakt in het afgelopen kwartaal. Hoe beoordeelt de minister dit massaontslag en is hij met de Partij van de Arbeid van mening dat het voor heel veel gewone mensen zeer onbegrijpelijk is dat een bedrijf op zulke winstcijfers zo'n ontslaggolf laat volgen?

Minister Verhagen:

Het nieuws dat wij vanochtend hoorden over de plannen van ING is inderdaad buitengewoon slecht. Het is buitengewoon slecht nieuws voor die 2000 mensen en voor de 700 mensen van buiten het directe bedrijf die op straat komen te staan. Dat geeft aan dat ontwikkelingen heel snel kunnen leiden tot een positie waarin het voor de toekomst en de levensvatbaarheid van bedrijven noodzakelijk is om ingrijpende maatregelen te nemen en reorganisaties door te voeren. Dat is heel pijnlijk. Dat is exact de reden waarom ik zeg dat het vertrouwen van burgers en ondernemers op de proef wordt gesteld en we er alles aan moeten doen om onze economie robuust te houden.

Mevrouw Dijksma weet dat ING eerder, door de maatregelen die men daar genomen had, in staat is geweest om de verkregen staatssteun versneld af te lossen. Zij weet ook dat ING, gelet op de ontwikkelingen en het feit dat er staatssteun is verleend, afgezien heeft van bonussen. Dat is ook de reden waarom wij er met de Kamer op hebben aangedrongen om in deze tijd waarin een beroep wordt gedaan op iedere burger van Nederlander voor het verlenen van steun, geen bonussen aan bestuurders uit te keren. We behandelen de begroting niet om over de exacte businesscase van ING te praten, maar dit geeft wel aan dat zeer pijnlijke besluiten genomen moeten worden om het voortbestaan van bedrijven veilig te stellen. Dat is pijnlijk en vreselijk, maar tegelijk is er maar één remedie, namelijk samen werken aan het versterken van de economie, zodat het bedrijfsleven voldoende ruimte krijgt voor de toekomst.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Mijn tweede en laatste vraag aan de minister luidt dan toch als volgt. Kan hij zich voorstellen dat heel veel gewone mensen zich na het nieuws over een massaontslag, volgend op een kwartaalwinst van 1,7 mld., afvragen welke bijdrage het beleid van de minister en dat van de Europese Gemeenschap überhaupt nog kan leveren om dit soort gedrag tegen te gaan? Want, voorzitter, hiermee slaat ING ook het vertrouwen weg bij alle burgers die denken: ze maken nog heel veel winst, maar kennelijk maakt het allemaal geen snars uit.

Minister Verhagen:

Het maakt heel veel uit. Als een bedrijf uiteindelijk geen winst maakt, komt iedereen op straat te staan. Vervolgens heeft het bedrijf winst nodig om de steun die het heeft ontvangen, te kunnen aflossen. U weet dat wij, ieder en ook uw fractie, erop hebben aangedrongen dat de steun die aan de banken is gegeven, ook wordt terugbetaald. Men heeft nog steeds niet het gehele bedrag betaald. Men heeft wel afgelost, maar dat kan alleen als er winst wordt gemaakt. Ik kan mij net als u heel goed voorstellen dat iemand zich afvraagt hoe het kan. Ik ben ervan overtuigd dat wij zonder die winstcijfers in nog veel grotere problemen hadden gezeten. Ook de mensen die bij ING werken, hadden dan in nog veel grotere problemen gezeten.

De voorzitter:

De Kamerleden doen vandaag hun best om korte en puntige interrupties te plegen. Ik spreek de hoop uit dat de minister op een soortgelijke manier antwoordt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De minister heeft zijn spreektijd voor een deel gebruikt om de Kamer nog eens te laten weten hoe belangrijk het is dat het Europese noodfonds er komt. Daar had ik eerlijk gezegd niet zo'n behoefte aan. Nu de minister er zelf over is begonnen, wil ik nog wel graag iets weten. Wij moeten altijd horen dat wij voor onze welvaart afhankelijk zijn van de euro. Ik ben benieuwd of de minister eerlijk durft te zeggen wat het ondernemers en Nederlandse burgers kost dat de eurofiele partijen indertijd in hun blinde jacht naar dat ene Europa de financiële markten in Europa zo met elkaar hebben verknoopt dat wij met z'n allen dreigen om te vallen, nu het misgaat en wij een lidstaat niet bij de lurven kunnen grijpen en laten luisteren.

Minister Verhagen:

Het Nederlandse kabinet heeft vorige week voorstellen gedaan, die ook zijn overgenomen in de afspraken in Brussel, om juist wel landen die er een potje van maken, bij hun lurven te grijpen en onder curatele te stellen.

Mevrouw Ouwehand vraagt wat het ons gekost heeft. Daaruit blijkt dat zij de antwoorden die wij meerdere malen gegeven hebben, niet heeft gehoord. Ik herhaal het met alle plezier: die Europese eenwording en samenwerking levert iedere burger in Nederland € 2000 extra op. Het kost ons dus geen geld, het levert ons € 2000 op. Iedere Nederlander had € 2000 minder in zijn portemonnee gehad als die Europese eenwording niet tot stand was gekomen. Ik kan u de cijfers toesturen, maar wij hebben ze u al meerdere malen toegestuurd.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat was mijn vraag niet, want het bedrag heb ik natuurlijk al veel vaker gehoord. Ik vraag nu aan de minister of hij zo eerlijk is om te zeggen wat het ons kost. Dat bedrag van € 2000 kennen we wel, maar we kennen ook het potje van 2000 mld., waarover nu wordt gesproken in het kader van het noodfonds. Wij zien dat Nederland meegezogen wordt in de recessie van de andere landen. Wij gaan natuurlijk niet via een omweg eerst de euro invoeren en dan alle Europese lidstaten bang maken dat wij met z'n allen heel slecht af zijn als wij niet al onze bevoegdheden overdragen aan Europa. Dat hoor ik de minister hier zeggen. Ik heb dat debat gevoerd. Ik ken de voorstellen van de Nederlandse regering. Ik denk dat het een kapitale fout is geweest om de euro in te voeren. Ik wil graag weten wat het heeft gekost.

Minister Verhagen:

Voorzitter, elke euro die erin gaat, moet terug. Juist om ervoor te zorgen dat landen in staat zijn om hun schulden af te betalen, ook voor de ondersteuning die uit het noodfonds komt, moeten zij niet alleen hun begroting op orde hebben maar uiteindelijk ook weer geld verdienen. Daarom heb ik hier gezegd dat wij de E van de EMU, oftewel het economische deel, naast het monetaire deel niet moeten vergeten. Integendeel, wij moeten juist ook maatregelen nemen opdat die landen hervormingen doorvoeren waardoor zij voldoende groeivermogen krijgen en in staat zijn om in de toekomst dat geld terug te betalen. Dat doen we.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik vind het jammer dat er naar aanleiding van een vraag van mevrouw Dijksma niet een heel helder antwoord is gekomen van de minister waaruit blijkt wat precies zijn rol is geweest of wat zijn rol zou kunnen zijn bij een ontslaggolf zoals die nu bij ING plaatsheeft, maar dat terzijde. Uit welk onderzoek citeert de minister, wanneer hij zegt dat zo veel groei van welvaart, zo veel economische groei, zo veel groei van handel en zo veel groei van export in Nederland te danken is aan de Europese Unie?

Minister Verhagen:

Ik noem de statistieken van Eurostat; u kunt er nog een aantal krijgen. Het Centraal Planbureau heeft een rapport uitgebracht waarin haarscherp is aangetoond dat het ons netto € 2000 per inwoner per jaar oplevert.

Wat de vraag van mevrouw Dijksma betreft, heb ik gezegd dat wij met de maatregelen van het kabinet ervoor zorgen dat een gezonde en weerbare economie ontstaat. Daarbij hoort een gezonde financiële sector, want die is essentieel voor onze economie. Met de maatregelen die wij nemen en destijds ook de ondersteuning die aan de bankensector is gegeven, kunnen zij voldoende buffers opbouwen en voldoende winst maken om het personeel niet alleen vandaag in dienst te houden, maar ook in de toekomst. Als wij die maatregelen niet nemen, als wij het beleid niet voeren, leidt dat er bijvoorbeeld toe dat zo'n bank uiteindelijk omvalt. Dan staan er heel wat mensen meer op straat. Zij nemen natuurlijk ook maatregelen om ervoor te zorgen dat er volgend jaar, het jaar daarna en het jaar daarna nog een bank bestaat. Je kunt en moet een kabinet aanspreken op de maatregelen die het neemt om te zorgen voor een weerbare economie, zodat bedrijven duurzaam kunnen ondernemen en duurzaam winst kunnen maken. Daarmee staat of valt uiteindelijk het behoud van je werkgelegenheid. Daarop kunt u het kabinet aanspreken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik begrijp wat de minister zegt. Over zijn meer specifieke rol in het reilen en zeilen, of het nu banken of andere bedrijven zijn, komen wij waarschijnlijk straks nog te spreken. Ik wil even terug naar het punt van de Europese Unie. De minister brengt conclusies naar voren die hij helemaal niet kan trekken uit het cijfermateriaal over wat de EU ons heeft opgeleverd. Ik durf wel te constateren dat de concurrentiepositie van landen zoals Nederland en Duitsland door de euro veel sterker is geworden, onder andere ten opzichte van landen die nu in grote economische problemen zijn zoals Griekenland. Maar dan moeten wij tegelijkertijd erkennen dat misschien onze concurrentiepositie is verbeterd, maar dat wij daardoor met een aantal landen zitten die ons nu drie keer zo hard naar beneden sleuren zoals Griekenland. Het is van hetzelfde laken een pak.

Minister Verhagen:

Dat ben ik niet met mevrouw Gesthuizen eens. Ik zal de Kamer nogmaals de rapporten toesturen van het CPB en Eurostat. Vraag maar eens aan VNO-NCW en MKB Nederland of zij de Europese eenwording steunen. Dat is niet om, zoals mevrouw Gesthuizen suggereert, hun zakken te vullen. Nee, dat is om voor de toekomst hier werkgelegenheid en inkomen voor talloze Nederlanders veilig te stellen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De minister zegt dat ik suggereer dat zij hun zakken hebben gevuld. Dat heb ik natuurlijk niet gezegd.

Minister Verhagen:

Daar ben ik heel blij om. Op dat punt zijn wij het in ieder geval eens. Dat is heel goed.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De minister stelt terecht dat de vooruitzichten voor de economische groei in Europa niet florissant zijn. Dit kan inderdaad ertoe leiden dat de economische groei in Nederland zelfs zal krimpen. Tegelijkertijd geeft hij de remedie aan: wij gaan ervoor zorgen dat de schuldenproblematiek in Europa wordt opgelost.

Minister Verhagen:

En wij gaan het verdienvermogen in Nederland verbeteren. Dat doen wij met voorstellen die onder andere in de begroting naar voren zijn gebracht.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dank voor deze aanvulling. De minister bouwt op dit moment een aantal crisismaatregelen af, terwijl wij naar een situatie toegaan van waarschijnlijk nulgroei of zelfs krimp. Acht de minister het moment voor de afbouw van die regelingen nu opportuun?

Minister Verhagen:

In de begroting is te zien dat wij een aantal van de tijdelijke maatregelen continueren die wij eerder ten tijde van de Amerikaanse hypotheekmarktcrisis getroffen hebben, ondanks het feit dat ze tijdelijk waren. Andere maatregelen bouwen wij af. Ik hoor sommige mensen zeggen dat het hele pakket van deeltijd-WW etc. etc. weer uit de kast moet worden gehaald. Wij hebben nog steeds de laagste werkloosheid in Europa. Bovendien staan in tal van sectoren bedrijven om arbeidskrachten te springen. Zij hebben juist behoefte aan meer dan minder werknemers. Je moet pas maatregelen nemen als het moment daar is. Er is onzekerheid over de wereldeconomie en wij moeten dus zeer alert zijn. Wij moeten dat nauwlettend in de gaten houden om te kijken of wij geen extra maatregelen moeten treffen, maar alles op zijn tijd.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik concludeer dat de minister de mogelijkheid openhoudt dat hij, mocht volgend jaar een krimpsituatie ontstaan, weer met een crisismaatregelenpakket komt.

Minister Verhagen:

Als wij met krimp te maken zouden krijgen, moeten wij bekijken hoe wij daarop moeten inspelen. Het zou vreemd zijn als wij dan zouden doen alsof er niets aan de hand is. Wij maken nu afspraken. In de huidige situatie zien wij geen aanleiding om extra te bezuinigen. Wel hebben wij aanleiding gezien om extra maatregelen te nemen voor de koopkracht van individuele burgers, maar dat is uit-en-ter-na besproken bij de financiële beschouwingen. Je kunt natuurlijk niet zeggen dat je blijft vasthouden aan je beleid, ook al stort de hele wereld om je heen in. Wát je op dat moment doet, moet je op basis van goed overleg bepalen, normaliter met coalitiepartner, gedoogpartner en anderen. Je moet dan meerderheden proberen te vinden. Dan wil ik ook met mevrouw Schouten gaan praten.

De heer Van Vliet (PVV):

De minister zei daarnet iets als "dat was Europa" en ik hoopte dat hij dat letterlijk bedoelde, maar helaas niet. Voor mij heb ik de brief van 17 oktober 2011 van minister Verhagen en minister De Jager. Economische samenwerking is uitstekend – daar zijn wij ook voor – maar economische dictatuur niet. Ik citeer uit de brief: "Lidstaten kunnen een sanctie krijgen als zij óf geen actieplan hebben óf als het actieplan daarna niet deugt." Het gaat dan onder andere over private kredietverlening, eenheid prijs-product, enz. in de eigen lidstaat. Vervolgens wordt daarover gestemd. De Commissie komt daarna met een voorstel voor het opleggen van een sanctie. De Commissie is een niet-democratisch instituut, zo stel ik feitelijk vast. Zijn hier nu wel of niet bevoegdheden aan Brussel overgedragen? Zijn wij nog steeds baas in eigen huis over onze eigen economie en krijgen wij geen sanctie van honderden miljoenen die wij niet kunnen dekken?

Minister Verhagen:

De Commissie is geen democratisch instituut. De Commissie is benoemd, net als het kabinet. Als dat de redenering is, is het kabinet ook geen democratisch instituut. Maar het kabinet is wél een democratisch instituut, want wij worden door u gecontroleerd.

De heer Van Vliet (PVV):

Wij doen ons best.

Minister Verhagen:

De Europese Commissie wordt gecontroleerd door het Europees Parlement. De heer Van Vliet kan dat allemaal niks vinden, maar dat is zoals wij het geregeld hebben. Dit kabinet is in deze zin net zo democratisch als de Europese Commissie, althans het instituut. De heer Van Vliet vraagt of sprake is van het overdragen van bevoegdheden. Het zijn nationale maatregelen, het is de nationale bevoegdheid van een regering van land x of y om maatregel a of b voor te stellen. Maar als het resultaat is dat daarmee onvoldoende economische groei wordt gegenereerd en men zijn hand komt ophouden bij het parlement voor extra steun, dan geven wij niet thuis. Als men onvoldoende maatregelen neemt, moet men met een nieuw plan komen.

Hoe dat plan wordt gerealiseerd, dat is een tweede. Als je aanklopt voor steun, geven we deze alleen als bepaalde maatregelen worden genomen. Dat doen we nu met Griekenland overigens ook, met instemming van een breed deel van de Kamer, althans breed genoeg.

De heer Van Vliet (PVV):

Dan gaan we eerst eens een boete opleggen aan Griekenland, zou ik zeggen! Kan de minister garanderen dat wij, gelet op het feit dat in Nederland de arbeidskosten per eenheid product in onze eigen cao's mede bepaald worden – dat is private kredietverlening, waarover wij zelf gaan – geen boete krijgen uit Brussel?

Minister Verhagen:

Het is in het belang van iedere Nederlander dat regels worden gehandhaafd. Grenzen stellen, grenzen handhaven, is ook een motto at u aanspreekt als we het hier over onze eigen regels hebben. Dat geldt ook voor Europa. Dat doen we. Verder stelt u dat, als het onze eigen zaak is, wij toch een boete van Europa kunnen krijgen. Neen. Maar Nederland houdt zijn hand niet op bij al die andere lidstaten om zijn rekening te betalen, of haar ambtenarensalarissen. Op het moment dat wij zouden aankloppen bij die andere 26 lidstaten voor een voorschotje van een paar miljard euro, is het terecht dat die andere landen eisen stellen. Zij blijven onze ambtenaren niet betalen, no way.

Nederland profiteert dus van een sterker Europa. Maar het begint natuurlijk in ons eigen land, bij onze eigen economie. Dit kabinet wil de economie flink versterken via vier pijlers. De eerste pijler is ons verdienvermogen. De fundamenten van onze economie moeten worden versterkt door ervoor te zorgen dat jonge ondernemers ook sneller kunnen doorgroeien, dat de kapitaalmarkt goed functioneert, dat het mkb ruimte heeft om te ondernemen, dat bedrijven meer investeren in R&D, maar vooral dat R&D wordt omgezet in economische resultaten, in vernieuwende producten. De tweede pijler: je krachten niet alleen in Nederland inzetten, maar ook in het buitenland. Nederland is groot geworden door zijn open economie, dankzij onze topspelers op buitenlandse markten. Wij blijven ons daarom inzetten voor open markten. We doen daarom veel aan economische diplomatie, niet alleen voor onze topbedrijven, maar ook voor het mkb. De missie naar China, waar ik afgelopen jaar was, waaraan 45 bedrijven deelnamen, was een missie van vooral het midden- en kleinbedrijf. De steden Peking, Sjanghai en Nanking zijn bezocht, waarbij toen 21 contracten en MoU's zijn getekend, ter waarde van circa 0,5 mld. Die contracten gingen voor een belangrijk deel naar het midden- en kleinbedrijf. Tegelijkertijd is een sterk vestigingsklimaat voor buitenlandse bedrijven om zich hier te vestigen van groot belang, want dat zorgt voor banen en vernieuwing. Maar die moeten wel een goed fiscaal klimaat aantreffen, evenals een goede kennisinfrastructuur en goed opgeleide mensen. Daar zorgt dit kabinet voor. De derde pijler: het verbinden van innovatie en verduurzaming. Maatschappelijke uitdagingen als klimaatverandering en grondstoffenschaarste zijn voor ondernemers de groeimarkten van morgen. Door overheids- en ondernemersbelangen met elkaar te verbinden, kun je groen en groei met elkaar verbinden. Het kabinet heeft daarom 59 green deals gesloten met marktpartijen. Dat is het begin, het gaat door. Het zijn in wezen allemaal contracten om Nederland duurzamer te maken, want energie, ondernemen, natuur, regio en landbouw kunnen elkaar versterken. Dat draagt bij aan onze economie, en het helpt ons tegelijkertijd antwoorden te vinden op maatschappelijke vraagstukken als watertekorten, voedselvoorziening en de schaarser wordende grondstoffen.

De vierde pijler is minder Den Haag. Een grote overheid die alles regelt en zich overal verantwoordelijk voor maakt, werkt niet. Dat ben ik helemaal eens met mevrouw Schaart. Dat is funest voor ondernemers- en vernieuwingszin. De Rekenkamer concludeert niet voor niets dat het innovatiebeleid van vorige kabinetten niet succesvol is geweest, maar voor dit kabinet was dit niet nieuw. Dat was ook exact de reden dat we in het regeerakkoord al hebben afgesproken dat we het echt anders gaan doen. Het oude beleid kenmerkte zich door een veelheid aan versnipperde subsidies. Dat willen we niet meer. Wij kiezen daarentegen voor minder overheid, minder subsidies en minder regels. Dat is wat ondernemers willen, want het nieuwe beleid van het ministerie is niet voor niets zowel door VNO-NCW als door MKB-Nederland met heel veel instemming begroet.

De CDA-fractie vraagt mij welke rol ik zie voor het kabinet ten aanzien van de achterliggende morele oorzaken van de huidige crisis, met name in Nederland. Dat sluit aan bij mijn punt van minder overheid en minder regels. Vaak wordt de markt in abstracte zin namelijk als schuldige aangewezen voor de huidige problemen. Dat vind ik te makkelijk. De heer Koppejan stelt volgens mij terecht dat menselijk handelen mede de oorzaak is geweest van de huidige situatie. Een van de problemen is dat er de afgelopen tien jaar verkeerd is omgegaan met verantwoordelijkheden die de mensen, en niet de markt, hadden. Voorbeelden hiervan zijn de subprime crisis van een paar jaar geleden, de fraude met statistische gegevens van Griekenland, en banken en andere commerciële partijen die hoge bonussen uitdelen aan hun bestuurders en ondertussen grote risico's namen, waar de overheid, en dus iedere Nederlandse belastingbetaler, uiteindelijk de prijs voor betaalt. Verantwoordelijk en ook onverantwoordelijk gedrag komen zowel in de markt als bij de overheid voor. Dit geldt voor de zelfverrijking in sectoren waar de markt het geheel voor het zeggen heeft, maar ook voor de zelfverrijking bij de overheid in landen waar de checks-and-balances binnen die overheid niet goed zijn. We zien steeds weer dat de kern van een goed werkende maatschappij tegelijkertijd de kern is van een goed functionerende economie, en dat is verantwoordelijk handelen. Mensen in de markt moeten dat doen, maar ook mensen die voor overheden werken.

De crisis laat daarmee niet zien dat de markt gefaald heeft, maar wel dat mensen en partijen te veel risico's hebben kunnen nemen. Daarmee wordt de noodzaak onderstreept om ook in de toekomst na te blijven denken over de rolverdeling tussen markt en overheid. De financiële crisis heeft laten zien dat een gedrags- en cultuurverandering in die financiële sector noodzakelijk is. Ja, mevrouw Dijksma! Klanten en de maatschappij in brede zin dienen in de praktijk te merken dat de financiële sector verandert en onder meer de klant hierbij centraal stelt.

Voor het kabinet betekent moreel handelen daarnaast ook je eigen zaken op orde brengen. De staatssecretaris zal hierna ingaan op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Moreel handelen betekent ook je eigen zaken op orde brengen. Zo brengt het kabinet de begroting op orde. Daarmee geven we het signaal af dat het onverantwoord is om buitensporig schulden te maken. Binnen de Economische en Monetaire Unie hebben we gezien dat landen en financiële instellingen hun verantwoordelijkheid niet op de juiste manier hebben gedragen. Dan bestaat er de kans dat het stelsel ontspoort. Vandaar dat we daar willen ingrijpen. Wij vragen ondernemers dat zij zich gedragen als een goed huisvader. Ik heb dit onlangs ook gezegd op het symposium ter gelegenheid van de Beurstrommeldag bij de opening van de beurs. Dit is meer dan een moreel appel. Ik ben het van harte eens met de opmerkingen die de heer Koppejan hierover heeft gemaakt, dat dit noodzakelijk is voor een goed functionerende economie.

Ik ga vandaag in op drie kritiekpunten die de afgelopen maanden, en ook gisteren weer, zijn teruggekomen. Ik heb namelijk de indruk dat er nogal wat mythes rondwaren in de Kamer over het beleid dat het kabinet voorstaat. Vandaar dat ik deze kans uiteraard wil grijpen om de Kamer ervan te overtuigen dat die mythes niet kloppen.

De eerste mythe is dat het innovatiebeleid van dit kabinet alleen gericht is topsectoren en dat het midden- en kleinbedrijf er te weinig van profiteert. De tweede mythe is dat dit kabinet te weinig middelen beschikbaar stelt voor kennis en innovatie. De derde mythe is dat dit beleid ten koste gaat van de kwaliteit van fundamenteel onderzoek. Ik ga in het vervolg van mijn betoog op deze punten in en zal deze mythes aan de hand van feiten en cijfers weerleggen.

Het eerste anker van het bedrijfslevenbeleid is het topsectorenbeleid. Vorige kabinetten werkten vooral aan de randvoorwaarden voor ondernemerschap. Dat doen wij ook; dat moet ook, want goede randvoorwaarden zijn noodzakelijk. Ook andere landen werken hier hard aan. "Noodzakelijk" is echter niet hetzelfde als "voldoende". De kernpunten van het topsectorenbeleid zijn de volgende. Ten eerste is topsectorenbeleid kabinetsbreed beleid. Om de topsectoren te versterken, is op alle terreinen van het vestigingsklimaat versterking nodig: van economische diplomatie tot aan onderwijs, arbeidsmarkt en regeldruk. Dat vereist een stevige coördinatie. Die is in het regeerakkoord en in de praktijk verankerd bij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Het tweede kernpunt is dat wij niet in Den Haag bepalen wat er moet gebeuren om de topsectoren te vernieuwen en te versterken en wat er moet gebeuren om maatschappelijke uitdagingen effectief aan te gaan. Nee, we laten dit primair over aan onderzoekers en ondernemers. De Kamer heeft de plannen van de topteams gezien; die heb ik voor de zomer naar de Kamer gestuurd. De Kamer heeft ook gezien wat ik haar na de zomer heb toegestuurd, namelijk wat het kabinet in de Bedrijfslevenbrief als uitgangspunt overneemt van deze plannen.

Het derde kernpunt is samenwerking in de zogenoemde gouden driehoek van kennisinstellingen, ondernemers en overheid in die topsectoren van de Nederlandse economie. Dat is geen verzonnen experiment. Dit is juist gebaseerd op onze eigen succesmodellen. Die hebben we; kijk naar het Wageningen University & Research centre, waar overheden, bedrijven en wetenschappers nauw samenwerken. Kijk ook naar het life sciences-kenniscluster in Leiden, naar Twente, met alle spin-offs, of naar de High Tech Campus in Eindhoven. Dat zijn allemaal plekken waar ondernemers, onderzoekers en overheden goed met elkaar samenwerken in die gouden driehoek; daarbij gaat het niet alleen om grote ondernemers maar juist ook om kleine uit het mkb. Juist daar worden vernieuwende producten en diensten ontwikkeld. Dit soort samenwerking moeten wij uitbreiden en intensiveren, want wetenschappers en ondernemers kunnen veel meer gebruikmaken van elkaars kennis en kwaliteiten.

Bij de keuze van de topsectoren is met name gekozen voor kennisintensieve sectoren: hightech systemen, materialen, energie, creatieve industrie, logistiek, agrofood, tuinbouw, life sciences, health, water en chemie. De nadruk op die sectoren is een bewuste keuze geweest, want met deze kennisintensieve sectoren onderscheidt Nederland zich op de wereldmarkt. We behoren daar tot de top van de wereld. In die sectoren maken onze wetenschappers en onderzoekers het verschil en kan de overheid echt iets betekenen. We verwachten van deze sectoren bovendien zowel groei als oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Kortom: deze sectoren leveren vernieuwende producten en diensten en dragen dus bij aan de antwoorden op maatschappelijke vraagstukken. Dat past geheel in de filosofie van dit kabinet: de overheid moet niet alle problemen oplossen, maar juist de verbinding zoeken tussen ondernemers, kennisinstellingen en overheid. Als alleen de overheid maatschappelijke problemen moet oplossen, blijft het vaak bij idealen, maar met ondernemers en kennisinstellingen aan het stuur komt er daadwerkelijk zicht op resultaat.

Een goed voorbeeld van die beoogde samenwerking zijn de innovatiecontracten waar topinstituten, bedrijven, de NWO, de KNAW en onderzoekers afspraken maken over de inzet van onderzoeksgeld. In die contracten komt zwart op wit te staan waarop een topsector zich richt, wie daarvoor welk onderzoek gaat doen en wie wat betaalt. Het gaat dus om afspraken over de hele linie, van fundamenteel onderzoek tot valorisatie. Het startpunt wordt gevormd door de maatschappelijke en economische innovatiebehoeften van die sectoren. Daarbij staat vraagsturing centraal.

Dat stimuleert juist om extra onderzoeksbudget uit de markt te halen en om middelen voor kennisinstellingen te bundelen; niet iedereen dus zijn eigen agenda, we willen minder verkokering en versnippering. Neem Wageningen Universiteit, onze topinstelling op het gebied van land- en tuinbouw. Zij haalt de helft van haar onderzoeksbudget uit de markt en wetenschappelijke excellentie en onafhankelijkheid blijven daarbij overeind. Het mooie van die contracten is dus dat kennisinstellingen en bedrijven echt de mogelijkheid krijgen om hun behoeften en kennis op elkaar af te stemmen. Zo kunnen we dus beter gebruikmaken van kennis en zo draagt kennis direct bij aan de versterking van de internationale positie van ons bedrijfsleven.

Dit vraagt wel om een cultuurverandering. Een mooi voorbeeld in dat kader is het bedrijvendiner, waarin NWO met 40 bedrijven aan tafel ging zitten. Zoiets was tot kort geleden echt ondenkbaar, het waren allemaal eilandjes. Dit past prima in de filosofie achter onze koers. Een ander voorbeeld is het steviger verankeren van publiek-private kennisinstituten. Bij het opstellen van de innovatiecontracten zullen we ook moeten besluiten over het voortbestaan en de toekomst van de huidige technologische topinstituten. We willen af van pps-programma's, omdat deze een onzekere financieringsbasis hebben; dus geen financiering met tijdelijke opbrengsten uit het aardgas. Omdat dit natuurlijk nog moet worden ontwikkeld, hebben we in het afgelopen jaar en in de begroting voor 2012 geld vrijgemaakt om het voortbestaan van die TTI's in 2012 te garanderen. Ik ben ervan overtuigd dat de nieuwe topconsortia van kennis en innovatie zeker een deel van de bestaande programma's zullen blijven uitvoeren, maar ze moeten dus wel hun bestaansrecht bewijzen.

Mevrouw Dijksma ging specifiek in op Wetsus. Ik zie niet alleen met zeer veel vertrouwen, maar ook verwachtingsvol uit naar de innovatiecontracten in de topsector water, ook in relatie tot Wetsus. De sector werkt daarin namelijk zelf de wijze uit waarop hij dit topinstituut in de toekomst wil continueren, inclusief het commitment van de betrokken bedrijven en kennisinstellingen. Als ik de activiteiten van Wetsus zie, ben ik overtuigd van het welslagen daarvan. Als bedrijven behoefte hebben aan wat Wetsus levert, is de toekomst van Wetsus dus verzekerd. Maar als Wetsus met onderzoek of ideeën komt waaraan bedrijven geen behoefte hebben, dus waar uiteindelijk ook de consument geen behoefte aan heeft, is dat niet het geval. Een en ander nodigt juist uit tot goede programma's. Ik wil initiatieven dus bundelen en verankeren binnen het reguliere systeem. Daarbij hoort zeer expliciet ook een grotere bijdrage van private partijen, maar ook van NWO, TNO en de TTI's. Om de samenwerking te bevorderen, werken we aan de RDA+-regeling, een stimulans voor private financiers om deel te nemen aan R&D-activiteiten. Deze gaat naar investeringen in onderzoeks- en innovatieprojecten die bedrijven samen met andere bedrijven en instellingen uitvoeren via de publiek-private topconsortia. Een en ander moet ertoe leiden dat er in 2015 500 mln. omgaat in die topconsortia voor kennis en innovatie. Minstens 40% daarvan moet private financiering zijn.

De leden Schaart, Verhoeven en Van Vliet vroegen aandacht voor de positie van TNO. Het idee leeft dat TNO een oneerlijk concurrentievoordeel heeft ten opzichte van andere instellingen vanwege de rijksbijdrage die TNO ontvangt. Ik hoorde een dergelijke klacht niet over, bijvoorbeeld, de rijksbijdrage die Wetsus of andere instellingen ontvangen. De leden Schaart en Verhoeven deden het voorstel om het onderdeel van het TNO-budget dat is bestemd voor cofinancieringsprojecten met het bedrijfsleven, oplopend van 24 mln. in 2012 tot 40 mln. in 2015, weg te halen bij TNO en open te stellen voor andere kennisinstellingen. Ik zie dat als volgt. TNO vervult, net zoals andere publieke kennisinstellingen als universiteiten – ik begrijp toch goed dat de heer Verhoeven er niet voor pleit om geld weg te halen bij de universiteiten? – en de overige toegepastekennisinstituten GTI en DLO, een publieke functie binnen het kennissysteem.

Zij ontwikkelen en onderzoeken met publiek geld een kennisbasis die nodig is om maatschappelijke ontwikkelingen en economische kansen te benutten. Die instituten krijgen daarvoor jaarlijks financiering van het Rijk. Daar is niets geks aan. Gelet op de bedragen, loopt nota bene de financiering voor TNO in de komende jaren met 20% terug. We korten 20% op het budget van TNO. Zoals bekend, wil dit kabinet publieke kennisinstellingen beter laten inspelen op vragen uit de markt en meer laten samenwerken met het bedrijfsleven. TNO doet dit met diverse instrumenten zoals de SBIR, de cofinancieringsregeling. In relatie tot die cofinancieringsregeling vraag ik van TNO om publieke projecten uit te voeren met een cofinancieringsbijdrage van bedrijven. Dat is wat anders dan contract research waarbij TNO contracten uitvoert voor bedrijven en concurrerende partijen in de markt. Zij krijgen die cofinanciering, niet omdat wij geld geven, maar omdat die bedrijven behoefte hebben aan dat onderzoek. Die TNO-werkwijze is helemaal in de geest van het kabinetsbeleid. Ik ben eerlijk gezegd niet van plan om geld bij TNO weg te halen, juist omdat het altijd samen met bedrijven erop inzet. Ik vind verder korten, mede gelet op de reductie van 20% van het budget, eigenlijk onverantwoord. Ik vind het onverantwoord om bovenop de 20% korting die het dit jaar doorgevoerd krijgt nog meer geld weg te halen. Geef TNO een kans, juist om in te spelen op die gewijzigde ontwikkelingen. Anders draaien wij iets de nek om en zitten wij daarna met de brokken.

Ik ben het wel met mevrouw Schaart eens dat het creëren van een gelijk speelveld tussen kennisinstellingen belangrijk is. Daarom ook is de aansturing van alle toegepaste kennisinstituten, TNO, DLO, GTI, integraal gemaakt. Ik werk ook aan een integrale visie, juist voor het toegepast onderzoek, waarin ik aansturing en aanpak van dit stelsel zal presenteren. Een van de opties die ik zal verkennen, zo zeg ik mevrouw Schaart toe, is of aanpassing of uitbreiding van de cofinancieringsregeling van TNO naar andere kennisinstellingen wenselijk is. Ik wil daar in het eerste kwartaal van 2012 bij de Kamer op terugkomen. Geef het echter even de tijd. Gooi het kind niet met het badwater weg.

Tot slot: een gelijk speelveld tussen private en publieke kennisinstellingen. Het is een feit dat voor beiden verschillende voorwaarden gelden. Private partijen kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van de WBSO en de RDA terwijl publieke kennisinstellingen rijkssubsidie krijgen. Ik zal daarbij natuurlijk letten op ongewenste verdringingseffecten op de markt. Ook dat punt neem ik mee in de aangekondigde beleidsagenda.

De heer Verhoeven maakt zich zorgen over het vrije en fundamentele onderzoek. Ook anderen hebben daarover gesproken. Mij werd expliciet gevraagd naar mijn mening over de boodschap van de KNAW dat er maximaal 22 mln. voor de topgebieden mag worden ingezet. Mij werd niet alleen gevraagd wat ik daarvan vond, maar ook of ik dat wilde respecteren en daarvoor de ruimte wilde laten. Ik weet dat sommige leden van deze Kamer zich zorgen maken over de toekomst van de wetenschap in Nederland. De vraag is of er voldoende geld overblijft voor fundamenteel en ongebonden onderzoek. Mevrouw Dijksma wees daarop met name. Gaat de wetenschap aan de leiband lopen van het bedrijfsleven? Dat zou natuurlijk het meest vreselijke scenario zijn dat wij kunnen bedenken. Ik zal eerlijk zeggen: ik ben daar in het geheel niet bang voor. Alle deelnemers aan topsectoren benadrukken het belang van ongebonden fundamenteel onderzoek. Daarvoor blijft ook via de ongebonden middelen van Europa – NWO, KNAW, universiteiten – genoeg ruimte. De toets op wetenschappelijke kwaliteit blijft gewoon gehandhaafd. Ze gaan geen broddelwerk afleveren. Juist de universiteit van Wageningen laat als geen ander zien dat toegepast onderzoek en wetenschappelijk fundamenteel onderzoek, en dat is onderzoek van wereldkwaliteit, uitstekend hand in hand gaan. Ik vind juist dat er winst te boeken is door onderzoek in die gehele keten beter te verbinden aan de maatschappelijke en economische vragen. Daarom bepalen in onze visie de partijen in deze gouden driehoek, dus de ondernemers, de onderzoekers en de overheid, samen waar een groot deel van het onderzoek in Nederland zich op zal richten. In principe staan ook NWO en de KNAW hier positief tegenover. Zij zullen er ook positief aan bijdragen. De KNAW heeft aangegeven dat zij, daar waar raakvlakken liggen met de topsectoren, daarop beter wil aansluiten met de programmering van de instituten. Dat is slechts toe te juichen. De belangrijkste inzet ligt volgens haar bij de life sciences en de creatieve industrie. Daarbij zou het volgens haar inschatting gaan om zo'n 22 mln. Er liggen mogelijk ook raakvlakken op andere terreinen, bijvoorbeeld in de tuinbouw.

Onder het innovatiecontract moet uiteindelijk niet alleen de handtekening van het bedrijfsleven staan, maar ook die van de onderzoekers, oftewel KNAW en NWO. Als zij echt vinden dat de wetenschappelijke kwaliteit hier niet wordt gegarandeerd, dan tekenen zij gewoon niet. Voor NWO en KNAW samen gaat het om een totale bijdrage van 350 mln. in 2015. Laten wij dan ook gewoon reëel zijn. Het gaat hier om publiek geld dat door iedere belastingbetaler in Nederland wordt opgebracht. De KNAW heeft een heel fors budget. Niemand maakt mij wijs dat hierbinnen te weinig ruimte zou overblijven voor fundamenteel onderzoek als dat kleine deel van de totale pot meer wordt gericht op de topsectoren.

Voorzitter: Verbeet

Minister Verhagen:

Voorzitter. De heer Van Vliet heeft gevraagd wat ik ga doen om onderwijs af te stemmen op de behoefte van het bedrijfsleven, niet zozeer met betrekking tot het onderzoek maar breder, bijvoorbeeld met betrekking tot de arbeidsmarkt. Het kabinet wil stimuleren dat er systematischer wordt samengewerkt tussen onderwijsinstellingen en het regionale bedrijfsleven. Daarom heeft het kabinet zowel in het middelbaar beroepsonderwijs als in het hoger onderwijs al een aantal belangrijke ontwikkelingen in gang gezet die een impuls geven aan de kwaliteit van het onderwijs en die zouden moeten leiden tot een toekomstbestendig stelsel voor beroepsonderwijs. Voor het mbo is het doel dat het aanbod, dus de kwalificatiestructuur voor beroepsopleidingen, wordt afgestemd op de behoeften van het bedrijfsleven. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap wordt het beleid voor de komende jaren voor het hoger onderwijs geschetst. De lat gaat omhoog: intensiever onderwijs, een strenger studieklimaat en meer selectie. Het onderwijsaanbod wordt steeds meer geprofileerd en gedifferentieerd en opleidingen moeten meer zijn gericht op de behoeften van studenten en de arbeidsmarkt.

Voortbouwend op deze maatregelen presenteren de topsectoren nog dit jaar per sector een human capital agenda. Die agenda is wederom een product van het bedrijfsleven in samenspraak met de onderwijsinstellingen en de overheid, om op het fundament van een goede arbeidsmarktanalyse in deze sectoren keuzes te maken. Daarmee hebben ook die afspraken een tripartiet karakter. De kern is dat bedrijven en onderwijsinstellingen zelf met elkaar om tafel gaan en tot een gezamenlijke visie en afspraken komen. Ook worden afspraken gemaakt over het verbeteren van de aansluiting tussen het bedrijfsleven en het onderwijs en het verbeteren van de aantrekkelijkheid van de sector. Deze afspraken, zo zeg ik tot mevrouw Dijksma, kunnen inderdaad gaan over vakkrachten voor de klas, stages, het gebruikmaken van elkaars faciliteiten, het verbeteren van kwaliteit en inhoud van de opleidingen en ja, zelfs over verdergaande vormen van publiek-private samenwerking. Ook het aantrekkelijk maken van een studie door de kosten voor de student te verlagen zie ik als een kansrijke optie. In tegenstelling tot mevrouw Dijksma denk ik daarbij eerder aan een financiële bijdrage van het bedrijfsleven dan aan het weer aan de lat moeten staan van de overheid.

Ook in mijn gesprekken met bedrijven kwam dit naar voren: wij zijn best bereid om wat mee te betalen aan die opleidingen, maar dan moeten we wel iemand krijgen die is opgeleid voor de baan die we in de aanbieding hebben. Met andere woorden, bedrijven zijn best bereid om met een roc om de tafel te gaan zitten en afspraken te maken: voor iedere student die u zodanig opleidt dat wij hem of haar naadloos kunnen invoegen, zijn wij bereid € 5000 te betalen. Dan wordt het voor een roc aantrekkelijker om die opleiding aan te bieden en voor de student om die te volgen. Het idee is aardig, maar het is naar mijn mening niet aan de overheid om dan weer meer beurzen te geven. Er kan ook hier een beroep worden gedaan op het bedrijfsleven. Bedrijven vragen, maar kunnen ook boter bij de vis leveren.

Met mijn collega's Van Bijsterveldt van Onderwijs en Kamp van Sociale Zaken heb ik de handen ineengeslagen om te komen tot een offensief tegen die verwachte tekorten aan technici, vooral op mbo-niveau. Begin 2012 zullen wij in dat kader een masterplan techniek presenteren. In het licht van de contacten die ik heb, ligt in de komende periode de bal bij de topsectoren en de onderwijsinstellingen. Zij moeten met voorstellen komen. Onorthodoxe maatregelen moeten wij niet schuwen. Als blijkt dat de wijze van financieren of de regelgeving onnodig belemmerend werkt, dan moeten we een open mind hebben en de bereidheid tonen om maatregelen te nemen.

De heer Van Bemmel vraagt hoe het hooginnovatieve midden- en kleinbedrijf wordt betrokken bij de topsectoren: hoe wordt voorkomen dat grote bedrijven de agenda bepalen? Het kabinetsbeleid is grotendeels gericht op het midden- en kleinbedrijf. Ik kom straks op het bredere beleid gericht op innovatie en ondernemen, dat vrijwel geheel in het teken staat van maatregelen voor het midden- en kleinbedrijf. Van de topsectorenaanpak profiteert het hele bedrijfsleven, ook het midden- en kleinbedrijf. Alle elementen van het vestigingsklimaat zijn onderdeel van plannen voor de topsectoren. Of het nu gaat om de innovatiecontracten, de human capital agenda of de internationale agenda, alle onderdelen komen tot stand in een open proces, met nadrukkelijk aandacht voor en deelname van het midden- en kleinbedrijf. In de opzet van de topteams, die in eerste instantie de plannen ontwikkelden, is dit al vastgelegd: bij de uitwerking van alle regelingen is nadrukkelijk aandacht voor het midden- en kleinbedrijf. In alle topteams zat een vertegenwoordiger van het mkb. Een aantal teams – het gaat om chemie, agrofood en logistiek – heeft in de tweede fase, de follow-up waar we nu over praten, ervoor gekozen om meer dan één mkb'er op te nemen. Er zit dan maar één vertegenwoordiger in van de grote bedrijven, en twee van het mkb. Binnenkort organiseert MKB-Nederland samen met het ministerie een specifieke bijeenkomst gericht op het mkb, met als doel om de inzet van het midden- en kleinbedrijf bij de innovatiecontracten te optimaliseren.

Ik ben aan het einde van mijn blokje. Het volgende blokje is het bedrijfslevenbeleid, meer specifiek de ruimte voor ondernemers en alle ideeën over het verminderen van de administratievelastendruk en het wegnemen van overbodige bureaucratie.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Allereerst: het is fijn om te horen dat de minister en mijn fractie het vergaand eens zijn over het nemen van onorthodoxe maatregelen om ook mbo'ers te verleiden vaker technische opleidingen en beroepen te kiezen.

De minister sprak over het doorprikken van de mythe – die bij sommige Kamerleden zou leven – dat het fundamenteel onderzoek met zijn beleid in gevaar komt. Ik moet eerlijk zeggen dat de minister mij niet weggeblazen heeft met zijn argumentatie. Sterker nog, ik ben geenszins overtuigd. Kan de minister reageren op de berekeningen van onder andere de VSNU? Daaruit blijkt dat zijn beleid ervoor zal zorgen dat in de toekomst 3000 minder promovendi- en postdocplaatsen beschikbaar komen. Dit geldt overigens met name voor de alfawetenschap.

Minister Verhagen:

In de beantwoording van de schriftelijke vragen ben ik daarop ingegaan, met name in het antwoord op de zesde vraag van de PvdA. Ik heb aangegeven dat er meer geld beschikbaar komt voor onderzoek dan in het precrisisjaar. Dat leidt dus niet tot een structurele daling van de budgetten voor fundamenteel onderzoek, want dat beslaat niet direct de eerste en tweede geldstroom. Daar is mevrouw Dijksma als geen ander volledig van op de hoogte. De eerste geldstroom wordt grosso modo ongemoeid gelaten. Dat er misschien meer mensen, gelet op de toekomst en op aandacht voor ondernemen en bètatechniek, zullen kiezen voor een andere promotieplaats dan de alfaplaatsen, is een vrije keuze. Wij gaan toch niet zo ver dat wij gaan vastleggen dat er zoveel promotieplaatsen voor alfawetenschappen zijn en zoveel voor bètawetenschappen?

Mevrouw Dijksma (PvdA):

De minister probeert hier met een aardig balletje-balletje met cijfers te doen alsof er geen probleem is. Ik vraag hem toch te reageren op wat de VSNU heeft berekend.

Minister Verhagen:

Ik zeg dus dat er geen ...

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik was nog niet klaar met mijn vraag. Ik vraag de minister dus niet alleen om te komen met cijfers waarmee hij naar het precrisisjaar verwijst, maar om ook te laten zien, graag schriftelijk, waarom de VSNU ongelijk heeft.

Minister Verhagen:

Dat zal ik uiteraard doen. Ik zal een nadere uitwerking geven van de schriftelijke antwoorden. De stelling dat 3000 promotieplaatsen en postdocplaatsen komen te vervallen door dit beleid, werp ik echter verre van mij. Dat is niet mijn keuze. Er is qua geld voldoende behoefte. Dat er misschien meer promotieplaatsen en postdoctorale plaatsen voor bètatechniek zijn dan voor alfatechniek, is een ander verhaal. De stelling dat hierdoor 3000 plaatsen vervallen, werp ik echter verre van mij.

De heer Verhoeven (D66):

Na een uur en een kwartier debat is dit pas mijn eerste interruptie. Dat komt omdat de minister begon met een gloedvol betoog over Europa dat ik vol instemming heb beluisterd. Ik dank hem daarvoor.

Mijn eerste vraag gaat over de opmerking van de minister over de positie van TNO en het omgaan met het geoormerkte geld. Hij zegde toe te willen kijken naar een verruiming naar andere kennisinstellingen. Zitten daar wat hem betreft ook private kennisbedrijven bij, zoals – ik noem er nu maar een van de vele – NIZO food research?

Minister Verhagen:

Daar kom ik straks op terug.

De heer Verhoeven (D66):

Ik heb in mijn inbreng een vraag gesteld over de KNAW, namelijk of de minister bereid is om de positie van de KNAW met betrekking tot de 22 mln. te respecteren. De minister heeft daar net iets over gezegd, maar het is mij niet duidelijk of hij die positie nu daadwerkelijk zal respecteren en of hij, als hij meer wil dan 22 mln., met zijn vuist op tafel gaat slaan.

Minister Verhagen:

Ik draai het om. Het kan zijn dat de KNAW zegt dat zij maximaal 22 mln. gaat besteden aan de topsectoren, ondanks het feit dat er kansen zijn die volledig passen binnen de doelstellingen van de KNAW. Als zij besluit om die kansen niet te benutten omdat dit zou betekenen dat zij meer aan de samenwerking met de topsectoren of meer gericht op de topsectoren zou moeten doen, sla ik wel met de vuist op tafel. Het kan niet zo zijn dat er een claim wordt neergelegd van maximaal 22 mln. om hieraan te besteden. Ik heb gezegd dat het totaal van NWO en de KNAW 350 mln. is, zo zeg ik uit mijn hoofd.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb in mijn bijdrage aandacht gevraagd voor de positie van bètatechniek en het belang daarvan voor innovatie. Daar heb ik nog geen reactie op gehoord van de minister. In de schriftelijke beantwoording gaat hij alleen maar in op bètatechniek op middelbaar en voortgezet niveau, maar ik doel uiteraard op de onderzoeksgelden. De bètatechniek wordt hard geraakt doordat er 200 mln. afgaat van de tweede pijler en de FES-middelen eraf gaan. Daarnaast is de vraag of zij de RDA-middelen nog krijgen. Is de minister bereid om te kijken of er binnen de tweede pijler nog wat verschuivingen nodig zijn richting de bètatechniek?

Minister Verhagen:

Bij al deze berekeningen – dit is ook een nader antwoord op de hieraan gerelateerde vraag van mevrouw Dijksma – is geen rekening gehouden met het gehele pakket van fiscale ondersteuning en met name de bijdrage die vanuit het bedrijfsleven beschikbaar komt voor dat onderzoek. k heb u al gezegd dat het bij de TTI's gaat om bijdragen van 40%. Ik heb verwezen naar Wageningen, waar men de helft van het onderzoeksbudget uit de markt haalt. Men veronachtzaamt in deze berekeningen dus helemaal het idee dat er nu vanuit het bedrijfsleven ook nog extra geld beschikbaar komt voor R&D. Wij liggen in de private R&D-uitgaven achter ten opzichte van andere landen. Door de maatregelen die wij nemen, wordt het interessant om hierin vanuit het bedrijfsleven te investeren. Met andere woorden, dat geld komt dan ook beschikbaar voor onderzoek. Men gaat niet zelf helemaal het onderzoek doen, maar gebruikt daarvoor ook universiteiten et cetera, zoals wij dat ook bij Wageningen zien.

Als het gaat om de tweede geldstroom, heb ik over mbo en hbo het antwoord gegeven, ook samen met de initiatieven die ik samen met de collega's Van Bijsterveldt en Kamp neem. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap wordt aangegeven hoe wij naar onze mening juist het onderzoek hierop meer kunnen richten. Als u dan zegt dat u nu weer een knip wilt maken in de tweede geldstroom, vind ik dat vreemd, want ik heb samen met collega Zijlstra de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap opgesteld. U gaat daarover met hem verder in debat. Ik kan mij vinden in wat er in die strategische agenda staat, want anders zou mijn naam daar niet onder hebben gestaan en was deze niet namens het kabinet uitgegaan. Ik vraag u om deze discussie specifiek met collega Zijlstra bij de begroting van Onderwijs te voeren, omdat dan ook de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap in zijn totaliteit op de agenda staat.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik spreek deze minister hierop natuurlijk aan omdat bètatechniek wel degelijk van belang is voor innovatie, die van het grootste belang is voor het bedrijfsleven. Ik vraag niet om een tweede knip. Ik vraag of de minister met mij het belang onderkent dat er binnen NWO misschien wordt gekeken naar een verschuiving van middelen, iets meer richting de bètatechniek.

Minister Verhagen:

Ik heb de voorstellen die wij vanuit het kabinet wilden doen ook geformuleerd in de genoemde strategische agenda. Ik heb u de lijn geschetst in de Bedrijfslevenbrief. Als wij een nog specifieker onderscheid zouden willen maken, kan ik u dat nu niet toezeggen. Ik verzoek u toch om die discussie dan ook in het kader van de onderwijsbegroting en de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap met staatssecretaris Zijlstra te voeren. Wat ik u wel toezeg, is dat ik in de tussentijd met hem ook bekijk in hoeverre wij met problemen als die ontstaan ten aanzien van de bètatechniek, wat wij niet veronderstellen, zouden moeten omgaan. Want er vindt dus een verschuiving plaats binnen NWO. Dat was juist de zorg van mevrouw Dijksma.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

De minister gaat voorbij aan het essentiële punt wanneer het gaat om fundamenteel onderzoek. Wij kunnen het wel hebben over wat geld naar links of rechts schuiven, maar de essentie is dat juist veel fundamenteel onderzoek niet altijd, of zelfs vaak niet, zal leiden tot valorisatie. Er wordt een financieringssysteem opgetuigd waarbij de helft niet kan worden gegarandeerd, want niemand kan garanderen wat de bijdrage zal zijn van het bedrijfsleven. Natuurlijk is dat in Wageningen wat hoger dan elders. Dat geloof ik graag, want dat heeft inderdaad direct gevolgen voor bijvoorbeeld de land- en tuinbouw, maar dat geldt niet voor alle takken van sport. Dat geldt niet in de bèta en zeker niet in de alfa. Toch is dat fundamentele onderzoek van ontzettend groot belang voor het totale kennisniveau van Nederland. Met de verschuivingen die de minister voorstelt en de wijze van financiering komt hij dus aan de essentie van heel veel fundamenteel onderzoek in Nederland. Dat is waar de pijn zit, want de facto is de minister hierop aan het bezuinigen. Dan vraag ik hem hoe wij het kennisniveau in Nederland in stand willen houden als wij op die vormen van fundamenteel onderzoek zo veel geld besparen, terwijl het aan de andere kant, ook al leidt het niet tot valorisatie, toch heel wezenlijk is voor het kennisniveau van dit land.

Minister Verhagen:

Dit slaat, met alle respect, nergens op. Want er wordt hier nu gedaan alsof er geen geld beschikbaar wordt gesteld of een greep in de kas wordt gedaan van het fundamenteel onderzoek. Ik heb de Kamer al eerder aangegeven dat er meer geld beschikbaar is, juist voor R&D, dan in de periode voor de crisis.

Verder is het gros van het geld dat beschikbaar is voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, ongebonden; de eerste geldstroom helemaal en de tweede geldstoom voor de helft. Het is niet zo dat er dan geen fundamenteel onderzoek kan plaatsvinden. Helemaal niet, dat vindt wel degelijk plaats. Het zal echter meer rekening moeten houden met maatschappelijke uitdagingen, waar de heer Braakhuis naar ik aanneem ook grote behoefte aan heeft. Het onderzoek en de vernieuwende producten die eruit voortkomen moeten een antwoord bieden op zaken als klimaat, vergrijzing en het schaarser worden van grondstoffen en op de vraag hoe je zeven miljard mensen in de toekomst gaat voeden. Dat zijn de vragen die beantwoord moeten worden. Is het dan gek dat wij, als er publiek geld ter beschikking gesteld wordt, vragen om die grote problemen mee te nemen in het onderzoek?

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Daar komt de minister niet mee weg. Het is geen onzin, mevrouw Dijksma heeft niet voor niets gezegd hoeveel plekken er verdwijnen. Dat komt niet zomaar uit de lucht vallen. Ook dat wordt door de minister ontkend, maar dat is flauw. Dit is niet de manier waarop je je er vanaf kunt maken. Heel veel fundamenteel onderzoek zal gewoon actief gefinancierd moeten worden door de overheid, domweg omdat het niet te koppelen is aan valorisatie. Het bezuinigen aan die kant is niet gunstig voor het kennisniveau van Nederland. In zijn antwoord gaat de minister hieraan voorbij.

Minister Verhagen:

Ik ga daar helemaal niet aan voorbij. Als je kijkt naar de totale hoeveelheid geld die beschikbaar is voor NWO en de KNAW ten behoeve van fundamenteel onderzoek en je kijkt vervolgens naar het bedrag waarvoor wij vragen om in samenspraak met het bedrijfsleven het onderzoek te richten op de genoemde vraagstukken, hebben wij het over 350 mln. Dat moet bovendien allemaal wetenschappelijk verantwoord gedaan worden. Wij gaan niet zeggen: u moet dat doen, wij verwachten van u dat u sjoemelt met criteria waaraan wetenschappelijk onderzoek moet voldoen. Helemaal niet, het blijft wetenschappelijk onderzoek. Je vraagt alleen om het onderzoek voor een klein deel, voor 350 mln., specifiek te richten op wensen die in het bedrijfsleven leven. Dan moeten wij niet net doen alsof het kabinet fundamenteel onderzoek de nek omdraait; kom nou toch!

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Hiermee zegt de minister hetzelfde als wat ik zeg. Wat het bedrijfsleven niet ziet als een investering of iets wat tot toekomstige valorisatie kan leiden, is dus fundamenteel onderzoek, dat niet of te weinig gefinancierd dreigt te worden. Dat is de essentie van de kritiek.

Minister Verhagen:

Dat wordt wel gefinancierd. Weet u hoeveel geld er omgaat in het fundamenteel onderzoek? Meer dan 350 mln., zo kan ik u verzekeren. Zet er maar een factor x bij.

Mevrouw Schaart (VVD):

Wij willen graag een einde maken aan de gedwongen winkelnering bij TNO. Wij hebben gisteren ook een voorstel gedaan om de cofinancieringsregeling open te stellen voor andere instituten die vergelijkbaar zijn met TNO, bijvoorbeeld MARIN of MOR. Ik heb de minister waarschijnlijk niet goed begrepen. Ik weet nu niet of hij ons voorstel steunt of juist niet.

Minister Verhagen:

Ik heb gezegd: nu niet. Er wordt op dit moment immers 20% bezuinigd. Tegen mevrouw Schaart en de heer Verhoeven heb ik gezegd dat ik wel wil kijken hoe wij meer in het algemeen met dit soort vormen van cofinanciering moeten omgaan, bij TNO, maar ook bij andere publieke kennisinstellingen. Wij gaan er niet één instelling uithalen en ons alleen maar focussen op TNO. Ik wil kijken naar alle publieke kennisinstellingen. Ik zeg de Kamer toe dat ik dit nader ga bekijken. In het voorjaar kom ik met een visie. Vervolgens kunnen wij daar een debat over voeren. Naar aanleiding van de vraag van de heer Verhoeven en mevrouw Schaart zal ik dan ook ingaan op de vraag of private kennisinstellingen hier eveneens uit kunnen putten.

Ik heb daar een kanttekening bij geplaatst in reactie op de vraag van de heer Verhoeven. Wat ik voorstel is het volgende. Laten we de consequenties, de mogelijkheden en de wenselijkheid op een rij zetten en daar in het voorjaar verder over spreken. Laten we, mede gelet op het feit dat we nu al 20% weghalen van het budget van TNO, daar niet verder in gaan knippen. Wij kunnen er nader op terugkomen in het kader van de discussie over de nota die ik de Kamer in het voorjaar stuur over de vraag hoe we omgaan met cofinanciering.

Mevrouw Schaart (VVD):

TNO heeft, uit mijn hoofd, nog steeds een budget van 75 mln. Dat budget zou na een besparing van 20% nog steeds aanzienlijk zijn. We hebben het nu over de begroting voor 2012. Mijn voorstel is om meteen te hervormen en niet pas volgend jaar of het jaar daarop. Het gaat er ook niet om dat TNO niet mee kan doen. TNO kan net als andere kennisinstellingen gewoon meedoen.

Minister Verhagen:

Ik heb eerder gezegd dat ik dat een buitengewoon slecht pad zou vinden, mede gelet op het feit dat we nu al 20% bezuinigen en een reductie hebben doorgevoerd van hun beschikbare publieke middelen van 20%. Als we dit hier op een achternamiddag verder vergroten, zoals u voorstelt, gooien we het kind met het badwater weg en is de consequentie dat we uiteindelijk helemaal geen TNO hebben. Laten we het debat voeren op basis van feiten. Juist omdat ik u tegemoet wil komen, wil ik bekijken hoe we omgaan met dit soort vormen van cofinanciering bij TNO maar ook bij andere publieke kennisinstellingen. Ik kom in het voorjaar met een visie daarop. Dan kunnen we op basis van argumenten – wat zijn de consequenties en de mogelijkheden en onmogelijkheden? – een normale en gefundeerde beslissing nemen. Daarbovenop ga ik, met mijn aarzelingen, in de nota in op de vraag of daar ook private kennisinstellingen uit kunnen putten. Dan doe ik het maximale om de Kamer tegemoet te komen. Ik ga hier niet op een achternamiddag TNO de nek omdraaien.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De minister gaat in 2014, 2015 het innovatiebeleid doorlichten. Dan zitten we tegen een nieuw kabinet aan. Is het niet verstandig om nu een beleidsdoorlichting te doen? Omdat we dan een nulmeting hebben, maar ook omdat bepaalde vormen van beleid natuurlijk gewoon doorgaan. Er komen allerlei nieuwe dingen bij, maar een deel van het beleid gaat ook gewoon door.

Minister Verhagen:

Wil je kunnen zien wat het effect is van het beleid dat je kiest, dan ga je uit van de huidige situatie, want dan kun je zien of het gekozen beleid een positief of negatief effect heeft. Ik begrijp dat er een vorm van een nulmeting moet zijn, maar om die nu op dezelfde wijze vorm te geven als de beleidsdoorlichting die we in 2014, 2015 voor ogen hebben … Dat is ook niet nodig, denk ik, om uw vraag te beantwoorden.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Is de minister dan bereid om nog eens goed te kijken wat we nu aan kennis nodig hebben, als we straks dat hele programma gaan doen? Ik maak te vaak mee dat we, als we de evaluatie doen, erachter komen dat we de nulmeting niet goed voor elkaar hebben en dus ook niet goed het beleidseffect kunnen meten. Ik vraag nu ook niet om een complete doorlichting, zoals in 2014, 2015.

Minister Verhagen:

Het beleid dat doorgaat, wordt sowieso periodiek geëvalueerd. Dat hoeft dus niet te wachten tot 2015. Voordat wij onze eigen effecten in beeld krijgen, maak ik uiteraard een nulmeting. Als u zegt dat die niet op dezelfde vorm hoeft te krijgen als de doorrekening van 2014, denk ik dat we eruit moeten komen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik heb nog meer vragen, voorzitter. Dit is dus meer interruptie, wat mij betreft.

De voorzitter:

Wij gaan een speciale telling voor u aanleggen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik kom op het punt van valorisatie van kennis. Ik steun de minister in zijn algemene beleidslijnen. Sterker nog, dé topinstituten in de wereld scoren juist heel goed op het valoriseren. Gaat de minister erop toezien dat er zowel op instellingsniveau als op het niveau van individuele onderzoekers echt op wordt toegezien dat er effectief beleid komt? Ik weet wat collega Zijlstra aan het doen is, maar kan die valorisatiecheck ook daadwerkelijk ingebouwd worden?

Minister Verhagen:

De valorisatiecheck houdt in dat een bedrijf dat cofinanciering geeft, ook bereid is aan dat onderzoek bij te dragen omdat het verwacht dat er een vernieuwend product uit voortkomt dat het vervolgens kan vermarkten. Als het die opvatting niet heeft, zal het niet bijdragen aan dat onderzoek ten aanzien van R&D. Ik ga bekijken welke innovatiecontracten het grootste aandeel aan private euro's opleveren. De doelstelling is immers om uit te komen op 2,5% aan R&D-uitgaven als aandeel van het bruto nationaal product. Het probleem in Nederland is niet zozeer het publieke geld als wel de private bijdrage. Wij zitten op 0,8%, terwijl in andere Europese landen het percentage aan private bijdrage veel hoger is. Dat is ook de reden waarom wij in het totaal aan R&D-uitgaven achterblijven bij een land als Duitsland. De valorisatiecheck zit erin, omdat die ondernemer hiermee een vernieuwend product denkt te krijgen waarmee hij de markt bereikt. Anders stopt hij daar geen geld in en krijgt men geen innovatiecontract met een private bijdrage. Bij de beoordeling van de vraag waar wij het publieke geld naast gaan zetten, checken we hoeveel privaat erbij zit. Ik begrijp dat dit niet bij iedere sector met een schaartje te knippen is. In sectoren met veel midden- en kleinbedrijf zal die private bijdrage minder snel grote vormen aannemen dan in een topsector met grote bedrijven. Dat is een van de elementen die de heer Zijlstra en ik zullen wegen bij de uiteindelijke keuze welke innovatiecontracten wij financieren.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik doelde ook op de andere kant van het speelveld, de universiteiten en de individuele onderzoekers. Nu zie je dat onderzoekers vaak worden afgerekend op citaties en publicaties. Een aantal universiteiten is gelukkig al volop bezig om ze ook af te rekenen op valorisatie. Kijkt de minister ook naar het op een positieve wijze inbouwen van prikkels bij universiteiten en onderzoekers?

Minister Verhagen:

Nogmaals, een van grootste positieve prikkels is gelegen in de mate waarin je geld uit de markt weet te halen. Als ik echter op de stoel van NWO ga zitten om te beoordelen of een bepaald promotieonderzoek afdoende is, dan rek ik mijn bevoegdheden als coördinerend minister voor het innovatiebeleid toch wel erg op.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat vraag ik niet en dat moet vooral ook niet gebeuren; dat moet NWO doen. Aangezien de minister het innovatiebeleid coördineert, neem ik aan dat hij erop toeziet dat die taken serieus worden opgepakt. Dat kan ik ook concluderen uit de woorden van de minister.

Minister Verhagen:

Absoluut. Juist in die strategische agenda zullen universiteiten moeten aangeven hoe zij aansluiten bij die topsectoren.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Mijn volgende vraag gaat over de topinstituten. De financiering voor 2012 is gelukkig geregeld, net als die voor 2015 en verder. In 2013 en 2014 zit echter een dip. Is het de inzet van de minister om die dip op te vangen, als die middelen er in het kader van de nieuwe begroting zijn?

Minister Verhagen:

Ja en nee. Als wij geld zouden moeten vrijmaken voor de instandhouding van topinstituten waar geen behoefte aan is omdat er geen private bijdrage geleverd wordt, ga ik die pps-constructies niet financieren. Ik ben er echter van overtuigd dat door de grotere private bijdrage juist de instituten waar ook het bedrijfsleven behoefte aan heeft, in stand blijven, omdat daar dan voldoende financiële middelen voor ter beschikking staan. Het kan dus zijn dat bestaande instituten omvallen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Als zij onvoldoende financiering uit de private markt krijgen.

Minister Verhagen:

Klopt.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Maar niet omdat de minister de stekker eruit trekt terwijl zij wel voldoende geld krijgen uit de private sector.

Mijn laatste vraag betreft de ondergrens van het innovatiefonds. Ik vang signalen op dat de ondergrens drie ton zou zijn. Uit de schriftelijke beantwoording haal ik dat de minister nog steeds vindt dat het een ton moet zijn. Ik zou daar zeer aan hechten vanwege de rol van het mkb. Kan de minister bevestigen dat zijn uitgangspunt nog geldt?

Minister Verhagen:

Over het innovatiefonds kom ik nog te spreken. Dat valt in de meerruimte voor de onderneming.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan kom ik daar dan wel op terug.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ook de Partij voor de Dieren maakt zich grote zorgen over de toekomst van het onderzoek in Nederland. Wij delen in het geheel niet de visie van het kabinet over de gouden driehoek. Wij maken ons zorgen over fundamenteel onderzoek en zien vooral de inmenging van het bedrijfsleven. Is het toeval dat de best betaalde bestuursvoorzitter die van de universiteit van Wageningen is? Er zijn daar ook onderzoeksgroepen die onomstreden onafhankelijk onderzoek doen, maar juist Wageningen fungeert steeds vaker als een soort van beleidsadviseur en zegt van alles wat dit kabinet wel goed uitkomt. Er zijn ook verbanden. Deze bestuursvoorzitter heeft bijvoorbeeld ook aandelen bij een coatingbedrijf op gebied van bestrijdingsmiddelen, die nu juist omstreden zijn. Zijn universiteit ontkent echter de effecten daarvan op de bijensterfte. Is het dan toeval dat juist die bestuursvoorzitter meer dan € 350.000 per jaar verdient en nog steeds niet weg is?

Minister Verhagen:

Dat de Partij voor de Dieren het fundamenteel en ten principale oneens is met het kabinet was mij al eerder opgevallen. Ik kan dat geheel retourneren. De stelling echter dat een combinatie van kennis en bedrijfsleven, van onderzoekers en ondernemers, zou leiden tot onderzoek dat in de ogen van mevrouw Ouwehand geen waarde heeft, waag ik te betwijfelen. De TTI's, die een privaat-publieke samenwerking zijn, scoren ook op het punt van wetenschappelijk onderzoek excellent. Mevrouw Dijksma zal als eerste aan mevrouw Ouwehand kunnen uitleggen wat bijvoorbeeld Wetsus aan wetenschappelijk onderzoek op tafel legt. Daar is juist sprake van samenwerking. Zie welke briljante, vernieuwende producten waarmee ook haar kiezers blij zijn, in Eindhoven ontwikkeld worden, juist door de bevruchting en de samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen. Ik zie wel dat wij ten principale van mening verschillen, maar ik zou mevrouw Ouwehand toch een keer willen meenemen naar Wetsus. Ik ben ervan overtuigd dat mevrouw Dijksma ook zou willen meegaan. En aangezien ik de voorzitter aanspreek, wil de voorzitter wellicht ook meegaan.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Wij maken ons zorgen over de onafhankelijkheid van het onderzoek. Wij zien dat daar bij Wageningen, dat door dit kabinet de hemel in wordt geprezen, regelmatig twijfels over zijn. Laat ik het voorzichtig zeggen. Wij weten ook dat de bestuursvoorzitter daar regelmatig uitspraken doet, niet per se gestoeld op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek, die het kabinet gewoon goed uitkomen. Uitgerekend die bestuursvoorzitter verdient € 350.000 en een beetje per jaar, nog los van wat hij verdient met de patenten bij Incotec. Dat is twee keer de balkenendenorm, als ik mij niet vergis.

Minister Verhagen:

Op het gebied van salariëring heeft dit kabinet ook ten aanzien van de universitaire wereld stappen gezet om dit in de toekomst onmogelijk te maken, om ook daar de balkenendenorm in acht te nemen. Dit geldt ook voor de toekomst van de Universiteit van Wageningen.

Als geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraken gedaan kunnen worden als iemand een aandeel heeft in een bepaald bedrijf, zou ik wel eens willen weten wat al die bestuursvoorzitters van alle andere universiteiten aan aandelen in huis hebben en of zij toevallig vanuit de universiteit daarover wel eens een uitspraak hebben gedaan. Met alle respect, uw stelling dat als iemand in Nederland een aandeel heeft hij geen objectief oordeel meer zou kunnen hebben, slaat toch volledig een gat in de lucht. Mogen van u in Nederland mensen nog aandelen hebben als ze een functie uitoefenen?Wij mogen het niet, maar ik weet ook veel te veel.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Mijn vraag was heel bescheiden. Ik noem dat er twijfels zijn en ik vraag of het toeval is. Dat de minister zo veel woorden gebruikt om te reageren op een stelling die ik niet heb geponeerd, zegt genoeg.

Minister Verhagen:

Dat is flauw. De bestuursvoorzitter van een universiteit wordt hier niet expliciet, maar wel impliciet in de beklaagdenbank gezet. Ik reageer daarop, niet omdat ik dat met veel woorden doe, maar omdat ik het onterecht vind om iemand hier in de beklaagdenbank te zetten die zichzelf niet kan verdedigen.

Wij komen bij het volgende blokje. Naast het beleid dat gericht is op de topsectoren, kiest het kabinet in zijn bedrijfslevenbeleid voor een echt nieuwe koers. Die wordt gekenmerkt door een innovatiepakket dat niet meer bestaat uit een veelheid van subsidies, maar juist uit een paar zeer effectieve fiscale regelingen waardoor innovatie lonender wordt. Ik noem RDA, RDA+ en WBSO, goede toegang tot financiering van investeringen in innovatie door onder andere het Innovatiefonds MKB+, minder regels, eind volgend jaar minstens 10% minder administratieve lasten en aan het eind van deze kabinetsperiode 25%. En dat alles met meer geld voor kennis en innovatie dan voor de economische crisis. Voor kennisontwikkeling en innovatie is aan het eind van deze kabinetsperiode in totaal een kleine 4 mld. beschikbaar. Dat is zo'n 700 mln. meer dan in 2008.

Onderliggend is het vooral een schuif van subsidies naar een sterke uitbreiding van het fiscale pakket. Deze koers pakt juist voor het midden- en kleinbedrijf goed uit. Dit kabinet kiest voor het fiscale pakket van 2 mld. om R&D-uitgaven in Nederland op te stuwen en ons vestigingsklimaat te versterken. Op nadrukkelijk advies van de topteams, dus van mensen uit het bedrijfsleven en uit de kennisinstellingen zelf, biedt dit kabinet bedrijven de mogelijkheid om hun kosten en investeringen in eigen onderzoek en ontwikkeling af te trekken van de winstbelasting. Dat is de research and developmentaftrek oftewel de RDA. Voor 2012 is er een korting op de vennootschapsbelasting van 10% van de R&D-investeringen. Het kabinet heeft in 2012 voor de RDA 250 mln. beschikbaar gesteld, wat oploopt naar 500 mln. structureel vanaf 2014. Dat komt in de plaats van een groot aantal subsidies die weinig effectief zijn gebleken. Het kabinet kiest ervoor om naast de subsidietaakstelling van 50 mln. van het vorige kabinet 500 mln. extra om te buigen op subsidies die er eerder voor innovatie en het ondernemingsklimaat waren. Wij kiezen nu voor een koers die zich niet langer kenmerkt door een veelheid aan versnipperde subsidies, maar enkel door zeer effectieve regelingen met weinig administratieve lasten en weinig uitvoeringslasten.

Onder anderen de heer Koppejan, de heer Verhoeven en de heer Ziengs hebben gevraagd of het fiscale instrument wel voldoende aantrekkelijk is voor het mkb, met name voor jonge innovatieve ondernemers. De heer Koppejan vroeg naar de mogelijkheid om een heffingskorting in de RDA op te nemen voor innovatieve startende mkb-bedrijven teneinde de verzilvering van de RDA te kunnen garanderen. Op zichzelf is het een sympathieke gedachte om de RDA uit te keren, maar aan het opnemen van de RDA in een fiscale regeling is inherent dat de verrekening met de verschuldigde belastingen direct of door middel van het systeem van verliesrekening moet plaatsvinden. Het kabinet kiest er dus bewust voor om R&D-investeringen te bevorderen, gekoppeld aan bedrijven die in Nederland winstbelasting verschuldigd zijn. Ik weet dat niet alleen de heer Koppejan, maar ook de Kamer in het algemeen kritisch kijkt naar bedrijven die door fiscale optimalisering geen winst behalen in Nederland. Wij voeren er ook nog een aantal discussies over. Als je geen winst behaalt, profiteer je inderdaad niet van de RDA op langere termijn.

De keerzijde waarop de heer Koppejan doelt, is dat het onbedoeld ook gevolgen kan hebben voor jonge innovatieve bedrijven. Het zijn dus bedrijven die een heel ander probleem hebben. Zij hebben het probleem dat ze onvoldoende fondsen hebben om te kunnen beginnen. Het gaat om het financieren van RDA en niet om wat het uiteindelijk oplevert. Het gaat om de financiering van de inspanningen in zijn algemeenheid. Deze bedrijven gaan volop profiteren van de MKB+. Dat fonds heb ik naast de RDA gebruikt om aan het midden- en kleinbedrijf durfkapitaal ter beschikking te stellen, opdat de financiering niet langer een probleem is. Bedrijven die de RDA alsnog verzilveren, kunnen dat doen op een moment dat ze winst gaan maken. Ik begrijp de zorg en ik zal de werking van de RDA heel scherp in de gaten houden, juist in het belang van die jonge innovatieve ondernemers voor wie de heer Koppejan zo'n pleidooi houdt. Ik zal dan goed bekijken hoeveel mkb'ers en hoeveel startende bedrijven daadwerkelijk een aanvraag hebben ingediend. Als je in 2012 echt inzicht wilt hebben in de vraag of het wel verzilverd wordt, dan lukt dat niet. Dat zal op zijn vroegst in 2013 kunnen. Het punt van het borgen van de aantrekkelijkheid van de RDA voor jonge, startende innovatieve ondernemers zal ik met collega Weekers bespreken. In het kader van het Belastingplan is de Kamer met staatssecretaris Weekers hierover in discussie. Ik ga er nu op in, omdat wij dit deel van de RDA gezamenlijk naar de Kamer gestuurd hebben.

De heer Verhoeven vraagt mij om 230 mln. van de innovatiebox te verschuiven naar de WBSO, in het bijzonder voor mkb'ers als technostarters en uitvinders. Ik vind het heel positief dat hij zo veel waardering heeft voor een instrument als de WBSO, dat uit onze koker komt, maar hij maakt wel een foutje. Hij gaat er namelijk van uit dat er op de WBSO gekort wordt, maar wij trekken volgend jaar 149 mln. extra uit voor deze wet. Misschien heeft de heer Verhoeven de minnen en de plussen door elkaar gehaald. Een ondernemer doet dat niet zo snel. Die heeft het heel goed in de gaten als er geld bij komt of er geld afgaat. Het mkb is eigenlijk de grote gebruikmaker van die WBSO. 97% van de circa 18.000 deelnemers betreft het midden- en kleinbedrijf. In termen van budget neemt het mkb zo'n 70% voor zijn rekening. Dat zijn helemaal geen slechte resultaten. Met de WBSO, de RDA en de innovatiebox ontstaat in de gezamenlijkheid een stevig fiscaal pakket om innovatie te stimuleren. Het gaat niet via versnipperde subsidies, maar via generiek beleid, een hogere effectiviteit en minder uitvoeringslasten.

Ik zou het voorstel van de heer Verhoeven graag omarmen – intensivering van de WBSO als zodanig is natuurlijk prachtig – maar het moet wel passen binnen het totale lastenkader. De financiële middelen zijn schaars en ook een kleine aanpassing van de WBSO kost al snel heel veel geld en brengt het gevaar met zich mee dat de middelen niet meer effectief worden ingezet. Ergens anders zullen de lasten omhooggaan. Als je dit verhoogt, moet je op iets anders beknibbelen. Een verschuiving van 230 mln. binnen het fiscale pakket van innovatiebox en WBSO zou het evenwicht verstoren. Ik vind de voorgestelde verschuiving buitengewoon onverstandig.

Over het nieuwe Innovatiefonds MKB+ zijn meerdere vragen gesteld. Dat fonds gaat 0,5 mld. aan durfkapitaal bevatten. Een starter met een vernieuwend idee kan daar dus aankloppen. De hele Kamer vroeg aandacht voor het niet goed functioneren van de kapitaalmarkt en het niet krijgen van leningen, met name door het mkb. Juist private financiers vinden vernieuwende ideeën veel te riskant. Daar springen wij met dit fonds in. Het mooie is dat het geld ook terugkomt als het een succes wordt, waarmee een volgende starter aan kapitaal kan worden geholpen. Dit fonds bouwt voort op bestaande innovatie-instrumenten, zoals het innovatiekrediet en de Seed Capitalregeling. Het gaat daarbij zowel om kredietverlening, als om participaties via fondsen. Ik ben het geheel eens met mevrouw Schaart dat niet alleen Haagse insiders daarvan moeten profiteren. Het Innovatiefonds MKB+ is er voor alle innovatie midden- en kleinbedrijven. Het fonds bestaat uit drie elementen: het innovatiekrediet, de Seed Capital-regeling voor de financiering van technostarters en het fonds voor de financiering van snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Ik ga erop toezien dat vooral het midden- en kleinbedrijf daarvan profiteert. Dat heeft immers als geen ander betere toegang nodig tot excellent onderzoek.

Mevrouw Schaart stelde dat het in dit kader goed zou zijn om de ROM's te verkopen. De staatssecretaris zal daarop ingaan. Zij wilde dat geld in het innovatiefonds storten. De ROM's en het innovatiefonds zijn complementair aan elkaar, en niet substitutair. De ROM's richten zich op de early-stagefinanciering, en het innovatiefonds vooral op de financiering in middle en late stage. De ROM's concurreren in dit segment dus helemaal niet met de markt. Dat wordt bevestigd door de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen. Innovatiefonds en ROM's zijn complementair aan elkaar, en kunnen elkaars functies niet vervangen. Dat is precies de reden waarom in het beleid voor het bedrijfsleven zeer nadrukkelijk een rol voor de ROM's wordt gezien in het topsectorenbeleid. Dat is een versterking. Als je daar één pijler uithaalt, dan ben je naar mijn mening …

Mevrouw Gesthuizen (SP):

… dom bezig.

Minister Verhagen:

Mevrouw Gesthuizen zegt het. De staatssecretaris zal hierop specifiek ingaan. Het is een mythe dat dit kabinet alleen focust op topsectoren die alleen goed zijn voor grote bedrijven, en het mkb niet zou kunnen profiteren van het nieuwe bedrijfslevenbeleid.

De heer Dijkgraaf stelde in dit verband een vraag over de ondergrens. Wij gaan voor de bestaande ondergrens van één ton, en wel om drie redenen. De praktijk wijst uit dat er geen aanleiding is voor verlaging, het gemiddelde ligt al hoog, de ontwikkeling van nieuwe producten vergt altijd meer dan de nu gestelde ondergrens, en bij een zeer lage ondergrens komt ook de doelstelling van algemene lasten in het geding. In zijn algemeenheid heb ik daarop een schriftelijk antwoord gegeven, maar die ene ton is de bijdrage vanuit het innovatiekrediet.

Wij willen ambitieuze en innovatieve ondernemers de kans geven. Meer ruimte voor ondernemers, minder regels, minder subsidies in ruil voor lagere belastingen en meer financiering. In reactie op een vraag van de heer Van Vliet heb ik al aangegeven dat het hele bedrijfsleven, dus ook het mkb, profiteert van de topsectorenaanpak. Ons tweede spoor in het bedrijfslevenbeleid bevat heel veel maatregelen die juist gericht zijn op ruimte voor ondernemerschap, zoals de RDA.

Wij willen borgen dat het mkb hier goed van profiteert. Daarom is deze aftrek niet alleen van toepassing op de vennootschapsbelasting, maar juist ook op de inkomstenbelasting. Daarom hebben we ook een verliesrekening in de RDA, juist om het mkb hierin tegemoet te komen. Verder willen wij de WBSO versterken. Dat is een regeling waar het mkb al jaren van profiteert en waar het zeer positief over is. Dan is er nog het innovatiefonds alleen voor het mkb. Verder bestaan nog de IPC-regeling, Ondernemerspleinen et cetera.

Ik kom op de regeldruk. Wij schrappen onnodige regels en enquêtes. Ondernemen is al ingewikkeld genoeg, juist voor het mkb. De administratieve lasten gaan wij met een kwart verlagen. Komend jaar zitten wij op een reductie van 12%. Zoals de Kamer weet, was het doel 10%. Daar zitten we dus ruim boven. We vereenvoudigen winstaangiften voor ondernemers. We schaffen allerlei kleine belastingen af, zoals de afvalstoffenbelasting, de grondwaterbelasting, de verpakkingenbelasting en het Eurovignet. Op die manier werken wij ook aan het verlagen van de administratieve lasten. Verder schaffen we de ritregistratie af, zodat ondernemers niet meer van elke rit de bestemming, het aantal kilometers et cetera hoeven te registreren. We voeren daarnaast inspectievakanties in.

De heer Verhoeven haalde zijn eigen ondernemersenquête weer eens van stal, waarin de wensen van het midden- en kleinbedrijf zijn opgenomen. Het werd gepresenteerd als een onafhankelijke enquête, maar het bleek een enquête van D66 te zijn. Ik herinner me toch dat twee punten voor het mkb voorop stonden. Ten eerste was dat het afschaffen van de heffingen voor de Kamers van Koophandel. Ik zeg de heer Verhoeven dat ik dat al aan het regelen was. Hij weet dat ik het inmiddels geregeld heb. Ten tweede was dat het vergemakkelijken van de toegang van het mkb tot aanbestedingen. Dat was het andere in het oog springende punt. Het mkb dringt al heel lang aan op een snelle behandeling van het wetsvoorstel van het kabinet. De heer Verhoeven zegt dat ik moet stoppen met foppen, maar in dit geval kan ik beter aan hem vragen of hij wil stoppen met het foppen van ondernemers. Ik stond namelijk letterlijk in de Kamer om dit voor het mkb te regelen. De Kamer had op dat moment echter om haar moverende redenen niet de tijd om dit te behandelen. Daarom wachten we er nog op. De ondernemers wachten dus niet omdat ik geen voorstellen indien, maar omdat het wetsvoorstel nog niet is aangenomen. Als we woorden uitspreken, dan moeten we daar ook daden aan verbinden.

Veel van de fracties hebben aandacht gevraagd voor de kredietverlening voor het mkb. Tijdens de kredietcrisis is gebleken dat de financiering van het Nederlandse bedrijfsleven in het algemeen niet in gevaar gekomen is. Dat bleek uit de onderzoeken van commissie-De Swaan en KPMG. Ik deel echter absoluut de zorgen hierover die ook zijn geuit door de nieuwe voorzitter van MKB-Nederland, de heer Biesheuvel. Hij zei namelijk dat bepaalde segmenten van het bedrijfsleven – ook al staat dit in het algemeen niet onder druk – sinds de kredietcrisis moeilijker aan krediet kunnen komen. Het gaat daarbij juist om de startende, kleine, innovatieve en snelgroeiende bedrijven. Dit zijn bedrijven die de Kamer en het kabinet lief zijn. Om de financiering van deze kwetsbare segmenten van het bedrijfsleven overeind te houden is in de Bedrijfslevenbrief een pakket aan maatregelen aangekondigd. Dat is exact de reden dat wij de garanties binnen de borgstelling voor het mkb verhoogd hebben van 700 mln. naar 1 mld. Daarmee kunnen 2 mld. aan leningen uit de financiële instellingen, de bancaire sector, worden gehaald die anders niet zouden zijn verstrekt. Je krijgt daardoor extra leningen. Verder hebben we besloten om de garantieregeling voor het grotere mkb, de GO-regeling, te verlengen, terwijl die als crisismaatregel was bedoeld en eigenlijk zou stoppen. Dat zeg ik tegen mevrouw Schouten. We hebben dus de borgstelling verhoogd, de GO-regeling verlengd en we geven credits de mogelijkheid om € 50.000 aan microkredieten te verstrekken, opdat ook kleine ondernemers die broodnodige financiering kunnen krijgen om hun droom waar te maken. Er zijn echter meer alternatieve financieringsvormen mogelijk. De heer Koppejan sprak bijvoorbeeld uitvoerig over kredietunies.

Er loopt momenteel een onderzoek van professor Duffhues van de Universiteit van Tilburg. Dat onderzoek zal ook meer duidelijkheid verschaffen over de voorwaarden waaronder kredietunies een rol kunnen spelen. Ik zeg toe dat ik, als uit dat onderzoek blijkt dat de risicobeoordeling op orde is en dat de budgettaire risico's van de Staat niet noemenswaardig hoger zijn dan de huidige garantieregelingen, positief zal bekijken of wij op deze wijze een garantiestelling kunnen geven.

De heer Ziengs ging nog verder en vroeg naar uitbreiding van die garantieregelingen naar een aantal zeer uiteenlopende partijen, van leasebedrijven tot outsourcinginitiatieven. Op zich is dat sympathiek, want zoals de commissie-De Swaan al aangaf, zou het goed zijn als er meer nieuwe aanbieders van bedrijfsfinanciering van buiten de bancaire sectoren komen. Daarom hebben wij in de Bedrijfslevenbrief aangegeven dat wij bereid zijn om te onderzoeken of middels een garantieregeling initiatieven die zijn gericht op het verbreden en verdiepen van de mkb-financiering, gesteund kunnen worden. Daarvoor dient echter dus wel aan een aantal voorwaarden voldaan te worden. Ten eerste dient het toepassen van de bestaande maatregelen voor nieuwe toetreders minstens een even groot positief effect te hebben op de bedrijfsfinanciering als voor de bestaande gebruikers. Als ik dit nu ga doen en daarmee dus minder garantie krijg voor leningen die zijn verstrekt vanuit de banken, spannen wij het paard achter de wagen. Ten tweede dienen de kosten van het gebruik van de garantieregeling door nieuwe toetreders niet substantieel hoger te zijn dan de huidige praktijk, want ook dan zou je geld uitgeven dat je eigenlijk niet zou hoeven uit te geven. We kunnen ons garantiebudget immers maar één keer uitgeven.

Zoals ik al zei: ik kijk welwillend naar dit soort initiatieven. Er vindt ook regelmatig overleg plaats met banken en andere financiers, juist vanwege het belang van financiering van ondernemerschap en innovatie. Ik heb op 5 december a.s. weer alle CEO's uit de financiële sector bij mij om de tafel zitten. Dan zal ik de situatie ten aanzien van de kredietverlening en andere private initiatieven vanzelfsprekend met hen bespreken. Als daar nieuws over is, zal ik de Kamer daarover berichten. Mijn houding is dus welwillend, maar er zijn wel voorwaarden.

Ik ga nu verder alleen nog vragen beantwoorden.

De voorzitter:

Dan gaan we nu naar de heer Koppejan.

De heer Koppejan (CDA):

Minister, wanneer zou de Kamer kennis kunnen nemen van de uitkomsten van het onderzoek van professor Duffhues in Tilburg?

Minister Verhagen:

In het kader van de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke kwaliteit van dat onderzoek kan ik daar helaas geen uitspraak over doen.

De voorzitter:

En dat betreurt de minister, zo te zien.

Minister Verhagen:

Ja, ik betreur dat wel. Ik moest lachen omdat ik in het voorgaande werd aangesproken op het feit dat ik …

De voorzitter:

Te veel uitspraken deed.

Minister Verhagen:

Ja.

De voorzitter:

Het is ook nooit goed!

De heer Koppejan (CDA):

Daar komt de minister niet mee weg, want deze Kamer wil daadkracht. Wij verwachten gewoon dat wij binnen afzienbare tijd kennis kunnen nemen van de uitkomsten van dat onderzoek.

Minister Verhagen:

Wanneer dat onderzoek gereed is, stuur ik dat per kerende post naar de Kamer.

De heer Verhoeven (D66):

Eerst naar de krant!

Minister Verhagen:

Als de heer Verhoeven het eerst in de krant wil lezen, kan dat gebeuren. Ik sluit dat ook niet uit, want de professor zal ongetwijfeld ook zelf kond doen van zijn bevindingen. De achterliggende vraag betreft natuurlijk de verwachting; er wordt verwacht dat de geachte hoogleraar Duffhues eind november met zijn onderzoek gereed is.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

De minister zei dat hij op 5 december opnieuw met de CEO's van de financiële sector om de tafel zit. Kennelijk heeft het regelmatige overleg tot nu toe nog niet veel zoden aan de dijk gezet, want MKB-Nederland heeft vorige week bij ons min of meer de alarmklok geluid.

Ik heb twee vragen. Gaat de minister in dat gesprek op 5 december die zorgen neerleggen bij de financiële sector en maakt hij ze ook tot de zijne? En is hij bereid om de resultaten van dat gesprek schriftelijk aan de Kamer te doen toekomen?

Minister Verhagen:

Op beide vragen kan ik ja zeggen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat is mooi op 5 december. Dan komt het allemaal goed!

Minister Verhagen:

Op 5 december krijgt u dat, naast de chocoladeletters, in uw bakje.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik heb een serieuze vraag. Ik vind het allemaal natuurlijk hartstikke mooi, maar naast het innovatiekrediet hadden we nog microkredieten. Het microkrediet heeft vaak ook te maken met ondernemers die met een innovatief product bezig zijn en daarom op de overheid zijn aangewezen. Als ik het kabinet goed begrijp, hebben we daarvoor een nieuwe bovengrens van € 50.000 en gaat voor het innovatiekrediet een ondergrens van € 100.000 gelden. Hiertussen gaapt een gat. Waarom is er niet voor gekozen om dit op elkaar af te stemmen? Ik snap dat het twee verschillende kredieten zijn, maar je zou maar een innovatieve ondernemer zijn die € 75.000 nodig heeft.

Minister Verhagen:

Tja, die ene die dat heeft ... De microkredieten zijn juist voor kleinschalige initiatieven. Het probleem daarbij is vaak de coaching. We doen twee dingen: van € 35.000 verhogen naar € 50.000 en aandacht voor coaching. Als mensen een leuk idee hebben, wil dat namelijk niet meteen zeggen dat ze ook briljante ondernemers zijn. Enige hulp, coaching en ondersteuning is dus prima. Maar voor dat eventuele gat tussen € 50.000 en € 100.000 is er weer het borgstellingskrediet voor het mkb. Vanwege die borgstelling is een bank wel bereid om die lening te verstrekken, terwijl hij dat zonder die borgstelling niet zou doen. Je kunt alles wel helemaal dicht willen regelen zodat er geen enkel risico is, maar dat kan ik zelfs niet.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Hoe kan deze minister nou denken dat ik alles helemaal dicht zou willen regelen? Ik overweeg een motie hierover in tweede termijn. Het klopt dat we het over twee verschillende kredieten hebben, maar ik zou het zuur vinden als we een grote groep ondernemers tussen wal en schip zouden laten vallen, die juist behoefte hebben aan een krediet dat daar precies tussenin zit en niet aan een borgstellingsregeling.

Minister Verhagen:

Zij vallen juist niet tussen wal en schip, want doordat de overheid een borgstelling geeft, krijgen zij een lening van de bank. We hebben het over een borgstellingskrediet tot 1 mln., dus over dat soort bedragen. Het is geen ondergrens maar een bovengrens, maar door middel van het borgstellingskrediet kunnen leningen tot 1 mln. uit de bancaire sector worden getrokken.

Mevrouw Schaart (VVD):

Wij hebben aandacht gevraagd voor het betaalgedrag van overheden en lagere overheden. Ik weet niet of de minister dat zou willen behandelen in dit blokje.

Minister Verhagen:

Ik kom daar nog op.

De heer Verhoeven (D66):

Dit was een langgerekt blokje, met vele onderwerpen. De minister heeft een aantal twijfelachtige dingen gezegd. Ik zou echt meer interrupties nodig hebben om alles weer op zijn plek te kunnen zetten.

Ik begin met de opmerking van de minister over ons onderzoek, het online ondernemersonderzoek waarin dit kabinet een 5,8 kreeg. Wij hebben dat onderzoek gedaan omdat de vijf van Verhagen, waar ik in vorige begrotingsbehandelingen om heb gevraagd, er nog steeds niet zijn. Omdat de regering niet levert, ben ikzelf dus maar aan de slag gegaan en daar kwam uit dat ondernemers dit kabinet een 5,8 geven. Ik heb gezegd: stop met foppen. Wat is foppen? Foppen is het mkb via het Innovatiefonds MKB+ leengeld geven en het grootbedrijf krijggeld geven. En dat is precies wat er is gebeurd. Deelt de minister de analyse dat de grote bedrijven via fiscale aftrek geld krijgen en het mkb dat geld moet lenen?

Minister Verhagen:

Om te beginnen: dat "stoppen met foppen" moet erop zijn gericht om niet de minister ervan de schuld te geven dat de aanbestedingswet nog niet is veranderd, waarna het midden- en kleinbedrijf eindelijk in aanmerking zou kunnen komen voor overheidsopdrachten. De schuld daarvoor ligt namelijk niet bij de minister, maar bij de Kamer.

Het is niet "de schuld" maar wel een feit dat een wetsvoorstel pas in werking kan treden als de Kamer er ja tegen gezegd heeft. Dat is die parlementaire democratische controle, waaraan wij allemaal hechten. Dat is het stoppen met foppen, waartoe ik u oproep. Met "u" bedoel ik niet u, mevrouw de voorzitter, want u doet dat nooit, maar de heer Verhoeven. De vraag die de heer Verhoeven stelt, staat ook in de schriftelijke vragen en gaat over de vijf van Verhagen.

De heer Verhoeven (D66):

Voor de goede orde: mijn vraag was heel duidelijk. Die ging over het leengeld voor het mkb en het krijggeld voor het grootbedrijf. Die ging niet over de vijf van Verhagen want daarop kom ik straks nog. De minister kan misschien beter antwoord geven op de vraag die ik net heb gesteld.

Minister Verhagen:

De beschuldiging is dat de vijf van Verhagen niet geleverd zijn. Dat kan best een inleidende opmerking zijn geweest, maar dat was de beschuldiging. In de antwoorden op de schriftelijke vragen staat dat de organisatie die dit in samenspraak met het mkb zou ontwikkelen, dat nog niet gedaan heeft. Dat is wederom niet iets wat mij te verwijten is. De organisatie die deze opdracht zou uitvoeren in samenspraak met het mkb, EIM, is het nog niet gelukt om de opdracht tijdig uit te voeren, mede omdat het lastig is om de vergunningverlening van alle 418 gemeentes in Nederland goed te monitoren. Omdat ik met de heer Verhoeven vorig jaar heb afgesproken dat wij die monitoring gaan ontwikkelen en op basis daarvan kunnen bezien of de vijf van Verhagen geleverd kunnen worden, verwacht ik van hem dat hij het hele verhaal tot zich neemt en daar niet selectief in winkelt.

Dan de vraag; het fiscale instrumentarium is voor iedereen beschikbaar, dus ook voor het mkb. De kredietmaatregelen zijn niet beschikbaar voor het grootbedrijf maar alleen voor het mkb. Om die reden is niet gekozen voor vennootschapsbelasting maar ook voor inkomstenbelasting. Die is er niet alleen voor het grootbedrijf maar juist voor het mkb. Op het punt van het instrumentarium voor kredieten heb ik gezegd dat het grootbedrijf voor zichzelf kan zorgen. Het instrumentarium is voor het mkb. Als de heer Verhoeven suggereert dat wij alleen maar kredietmaatregelen treffen voor het mkb en fiscale maatregelen treffen voor het grootbedrijf, dan moet ik dat ontkennen. Bovenop de fiscale maatregelen die voor iedereen gelden, worden ook nog eens kredieten voor het mkb beschikbaar gesteld.

De heer Verhoeven (D66):

Ik ben blij dat de minister naar de suggestie van de heer Koppejan kijkt op het gebied van de RDA-verruiming voor andere partijen. Ik kom toch nog even te spreken over die vijf van Verhagen. Vorig jaar heeft de minister toegezegd een mkb-rapport te leveren op vijf onderdelen. Hij heeft dat in de schriftelijke beantwoording toegezegd, met welke toedracht dan ook. Als ik eerlijk ben, interesseert die toedracht mij niet. De minister heeft een toezegging gedaan, maar die maakt hij een jaar later gewoon niet waar. Zo kan het ook worden bekeken. In dat licht is het natuurlijk aardig dat de minister in relatie tot de aanbestedingswet met de vinger naar de Kamer wijst en zegt dat de Kamer die niet heeft willen behandelen, terwijl hij dondersgoed weet dat de partij die deze niet wilde behandelen, onder andere het CDA was. Wij gaan echter geen vliegen afvangen want daarmee komt niemand verder. De vijf van Verhagen zijn niet geleverd en de aanbestedingswet gaan wij snel behandelen. In die vijf van Verhagen zit één vraag, namelijk die van de lokale lasten. Het kabinet heeft daarop een hand shake gegeven: die gaan niet stijgen. Zal in de komende editie van de vijf van Verhagen staan dat de lokale lasten niet gaan stijgen?

Minister Verhagen:

Juist omdat het moeilijk is om alle gemeenten goed te monitoren, heeft EIM nog geen goede barometer weten te ontwikkelen. Dat is een. Verder heeft de heer Verhoeven gelijk dat ik de vijf van Verhagen nu niet heb geleverd. Dat klopt. Ik neem dat dan maar voor lief, want het gaat mij erom dat ik het midden- en kleinbedrijf tegemoetkom. Als ik zeg dat wij in overleg met het mkb gezamenlijk een barometer gaan ontwikkelen zodat het midden- en kleinbedrijf er iets aan heeft en niet de heer Verhagen of de heer Verhoeven, dan doe ik dat graag. Als daarvoor wat meer tijd nodig is, dan geef ik die graag. Ik neem het dan voor lief dat ik het verwijt krijg dat ik niet op tijd heb geleverd.

De voorzitter:

Ik tel wel door, mijnheer Verhoeven, het maakt mij niet uit.

De heer Verhoeven (D66):

De punten over de Kamers van Koophandel, Syntens en de Ondernemerspleinen vallen toch ook onder dit blokje?

Minister Verhagen:

Ik kom nu bij de resterende vragen, maar de punten die de heer Verhoeven noemt, vallen daar niet onder.

De heer Verhoeven (D66):

Wij hebben gevraagd naar een manier om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk iets gebeurt met klachten van ondernemers die bij de nieuwe digitale en fysieke Ondernemerspleinen terechtkomen. Ik heb gisteren gesuggereerd om dat via de Ombudsman te laten lopen. Wat vindt de minister van dat idee?

Minister Verhagen:

De klachten zullen zich wellicht op de lokale lasten richten. Op die lokale lasten zullen wij de provincies en gemeenten ook afrekenen. Zoals bekend hebben wij hierover bestuursafspraken gemaakt met de provincies en gemeenten. Wij houden hen daaraan. Mochten er toch klachten komen, moeten wij die dan doorgeleiden naar de Ombudsman? Op die vraag zeg ik nee, omdat wij in mijn ogen dan een heel andere positie voor de Ombudsman creëren. Het goede van de Ombudsman is juist dat iedere burger met een klacht daar terecht kan. Als je het instrumentarium zo gaat oprekken als de heer Verhoeven suggereert, vul je het instituut Ombudsman op een heel andere manier in dan is beoogd. Daarom ga ik hier niet op in.

De heer Verhoeven (D66):

Ten slotte doe ik de minister een handreiking in het kader van zijn teleurstelling dat het innovatiebeleid mislukt zou zijn. Een onderdeel daarvan is natuurlijk dat wij gewoon niet weten wat er met veel van dat geld is gebeurd de afgelopen jaren. Dat is een probleem dat door vele mensen wordt onderschreven. Nu leek het ons aardig om de suggestie waarop in de schriftelijke beantwoording zeker is ingegaan, maar op een niet heel ambitieuze wijze, nog even onder de aandacht te brengen. Wij willen graag een website, analoog aan de websites die in de Verenigde Staten bestaan, waar ondernemingen die gebruikmaken van overheidsgeld, kunnen neerzetten wat zij hebben gedaan met dat geld en waar ze eventuele successen en resultaten kunnen melden. Kan de minister op een iets ambitieuzere wijze dan in de schriftelijke beantwoording nog eens aangeven of het toch niet aardig is om zoiets in Nederland te proberen?

Minister Verhagen:

Ik koppel deze vraag aan de vraag van de heer Koppejan, die heeft verwezen naar het systeem in de Verenigde Staten waarmee deze transparantie kan worden verkregen. Ik onderschrijf wat de Kamer op dat punt zegt: het is belangrijk dat wij nog beter dan nu kunnen volgen waar subsidiegelden terechtkomen en met name of ze effectief zijn. Bij de begroting geven wij een volledig actueel en consistent subsidieoverzicht. Daarmee is in ieder geval een stap gezet in de richting van een betere informatievoorziening aan de Kamer, want die kan nu precies zien hoeveel subsidies er nog zijn en waar ze naartoe gaan. In mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer heb ik gezegd dat ik de effecten van het innovatiebeleid goed wil monitoren. Ik zal nog een extra stap zetten door te zorgen voor een monitoringssystematiek op basis waarvan de Kamer periodiek wordt geïnformeerd, zodat zij haar eigen oordeel over de voortgang kan geven. Dat moet vooral inzicht verschaffen in de voortgang ten aanzien van de doelen en streefwaarden die de topsectoren zelf benoemen, want dit is gekoppeld aan het topsectorenbeleid, aangevuld met een set indicatoren die elk jaar een beeld geven van de concurrentiekracht en het innovatievermogen van de sector. In mijn brief van 27 oktober heb ik geschreven dat ik zou onderzoeken op welke wijze de suggestie van de Algemene Rekenkamer kan worden opgevolgd om bijvoorbeeld via een website de informatie over de bestemming van innovatiemiddelen beter inzichtelijk te maken. Mijn ambitie is om hierin snel, in het voorjaar, de eerste stap te zetten.

De heer Verhoeven (D66):

Daar zal de minister de Kamer dan over informeren, neem ik aan.

Minister Verhagen:

Via die website wordt de Kamer daar meteen over geïnformeerd.

De heer Van Bemmel (PVV):

Minister, ik heb een punt van orde. Gaat u de vragen over de kredietverlening nog beantwoorden? Dan kan ik wachten met mijn interruptie daarover.

Minister Verhagen:

U kunt daar uiteraard een vraag over stellen.

De heer Van Bemmel (PVV):

Wij hebben het net al gehoord: volgens MKB-Nederland wordt er nul uitgeleend. En dat is dan nog naar boven afgerond. De banken zeggen: door de bank genomen is er niks aan de hand. Duidelijkheid is een vereiste. Kunnen we in dat licht de banken niet gewoon vragen om aan het einde van het jaar een duidelijk overzicht te geven van wat er exact aan het mkb is geleend?

Minister Verhagen:

De commissie-De Swaan heeft aangetoond – de resultaten zijn in samenspraak met MKB-Nederland gepresenteerd – dat de stelling dat het naar boven afgerond nul is, niet waar is. In het algemeen constateert de commissie-De Swaan dat er geen grote problemen zijn. Die zijn er wel in bepaalde sectoren. Dat is de reden dat ik het borgstellingkrediet voor het mkb heb verhoogd. Via het Innovatiefonds MKB+ komen leningen en durfkapitaal beschikbaar. Ten slotte heb ik toegezegd met de bancaire sector om de tafel te gaan zitten. Daarbij komt met name de financiering van het mkb aan de orde, om te bezien hoe we daarin verdere slagen kunnen maken. Dat is het pakket.

In de beantwoording van de schriftelijke vragen heb ik aangegeven dat een totaaloverzicht – hoeveel gaat er naar midden- en kleinbedrijf X en welke projecten zijn daarmee gefinancierd? – niet te geven is. Enerzijds heb ik die overzichten niet, anderzijds is het moeilijk om die overzichten van de banken te krijgen. Verder moet je rekening houden met bedrijfsgeheimen. Bepaalde bedrijven willen überhaupt niet dat bekend is hoeveel zij hebben geleend.

De heer Van Bemmel (PVV):

Bedrijven hoeven niet met naam en toenaam genoemd te worden. Het gaat me om de generieke kredietverlening aan het mkb. Met name bedrijven die minder dan € 100.000 lenen, zijn de klos. Ik hoor bovendien van MKB-Nederland dat er heel vaak niet wordt verwezen naar de BMKB, de borgstelling.

Minister Verhagen:

Dat is een heel ander probleem. Daar ben ik het mee eens.

De heer Van Bemmel (PVV):

Het is prima dat deze overleggen er zijn. Dan is het toch geen probleem om voor het eind van het jaar dit te verlangen, zodat we duidelijkheid krijgen? Het gaat mij er dan niet om of de bakker in Oosterhout zoveel krediet krijgt, maar om: hoeveel gaat er naar het mkb in Nederland? Er wordt nu generiek gezegd dat er nog leningen worden verstrekt, maar men kan de vinger er niet achter krijgen. Wordt het toch niet geleend aan de grote jongens? Het moet toch niet zo'n probleem zijn om die cijfers te geven.

Minister Verhagen:

Ik kan de heer Van Bemmel toezeggen dat wij in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken zullen bekijken hoe wij de statistieken over de kredietverlening kunnen verbeteren. Het gaat om een beter inzicht in het totaal aan gegevens.

De heer Van Bemmel (PVV):

Kunnen we daar dan ook een datum aan verbinden? Laten we gewoon zeggen: het einde van het jaar. Dan is er verder toch niks aan de hand?

Minister Verhagen:

Dat is te kort. We leven nu al in november.

De heer Van Bemmel (PVV):

Het is één druk op een knop.

Minister Verhagen:

Nee, dat is het niet.

De voorzitter:

Misschien kan de minister er in tweede termijn op terugkomen.

Minister Verhagen:

Voorzitter, het is dus niet één druk op de knop.

De voorzitter:

Ik bedoel dat u erover nadenkt en dan een termijn noemt.

De heer Ziengs (VVD):

In mijn eerste termijn heb gevraagd om een uitbreiding van de borgstellingsregeling middels andere vormen van krediet, zoals de kredietunies, factoring, crowdfunding en leasemaatschappijen die geen binding hebben met banken. In een eerder overleg heb ik er ook al eens naar gevraagd bij de minister. Zijn antwoord was dat het onderzocht zou worden. Nu krijg ik weer een toezegging. Ik begrijp dat de minister het omarmt, maar net als de heer Van Bemmel wil ik weten op welke termijn voorstellen het daglicht zullen zien.

Minister Verhagen:

Ik heb al iets gezegd, ook in reactie op de heer Koppejan, over het onderzoek. Wij hebben gezegd dat dit eind november komt en dat de Kamer het dan krijgt. Ik zal de Kamer hierover in het voorjaar informeren.

De heer Ziengs (VVD):

Het is misschien wat flauw, maar ik heb vorig jaar ook een vraag gesteld en toen werd ook gezegd dat het in het voorjaar zou komen. Ik heb er toen geen jaartal bij genoemd. Ik neem aan dat het er eind april 2012 kan zijn.

Minister Verhagen:

Ik zeg toe dat het er eind april 2012 zal zijn.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Dit kabinet zegt dat het heel veel opheeft met groen en duurzaam, maar ik constateer dat er juist veel gesneuveld is. Dat is voor mijn fractie een reden om dit een grijs kabinet te noemen. Wij hebben de RDA. Ik vraag de minister waarom hij geen gebruik maakt van dit soort regelingen en besluit om die helemaal toe te kennen aan groen en duurzaam of in elk geval deels. Daarmee kan het kabinet laten zien dat het meent wat het zegt. Dat is mijn vraag en oproep aan de minister.

Minister Verhagen:

Ik ben het niet eens met de fractie van GroenLinks dat dit een grijs kabinet is in plaats van een groen kabinet. Wij zetten enorme stappen ten aanzien van het realiseren van de doelstellingen voor duurzame energie. Dit zijn misschien niet de woorden die de heer Braakhuis zou willen horen: alle maatregelen van het voorgaande kabinet hebben tot 4% duurzame energie geleid en met de maatregelen die ik nu op tafel heb gelegd, zitten wij op 12%. Dat is dus aanmerkelijk groener dan het totaal van de voorgaande beleidsmaatregelen. Met de RDA worden juist vernieuwende producten gestimuleerd. Ik heb al eerder gezegd, ook in de Bedrijfslevenbrief, dat juist bij de maatschappelijke uitdagingen als het voeden van een stijgende wereldbevolking, de klimaatverandering en de stijging van de zeespiegel de groeimarkten zitten. Met name op dit punt boren wij nieuwe bronnen aan. Een deel van het geld zal daar dus absoluut naartoe gaan omdat daar de groeimarkten zitten. Ik vind het echter geen goed idee om te zeggen dat alleen dergelijk onderzoek hier nog uit kan worden gefinancierd. Eerst krijg ik het verwijt dat ik alfaonderzoek niet meer mogelijk maak. Dan krijg ik het verwijt dat ik te weinig doe op het gebied van bèta. En nu mag het onderzoek alleen nog groen zijn. Ik constateer dat wij met het gemiddelde toch aardig uitkomen.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Haha. Daar ben ik het helemaal niet mee eens. Ik ben het wel met de minister eens dat het alfa- en bètaonderzoek, vooral het fundamentele, zwaar onder druk komt te staan, maar daar hebben wij al het nodige over gezegd. Zij sluiten elkaar allemaal niet uit. Er had ook een deel geoormerkt kunnen worden. Dat kan niet geheel. Dat begrijp ik best. Zo lang er 5,8 mld. subsidie op fossiel zit – ik noem maar even een dwarsstraat – tegen 1,5 mld. op schoon, kan ik niet spreken van een level playing field en ook niet van een inzet van dit kabinet. Ik vraag de minister of hij bereid is om een deel te oormerken om te laten zien dat het kabinet het meent.

Minister Verhagen:

Nee. Al herhaalt de fractie van GroenLinks 100 keer dat er meer subsidie zit op fossiele energie dan op duurzame energie, daarmee wordt het niet waar.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Dit is gewoon uit onderzoek naar voren gekomen. Dat zijn onderzochte cijfers. Natuurlijk is dat een optelsom van allerlei vormen van subsidie, maar ik wil hier niet horen dat wij met verkeerde getallen aankomen. Het is 5,8 mld. voor fossiel en 1,5 mld. voor schoon.

Minister Verhagen:

Waarvan akte. Dat is wat de fractie van GroenLinks onder onderzoek verstaat. Als je kijkt in het woordenboek van de heer Van Dale, zijn er blijkbaar verschillende interpretaties mogelijk.

De woordvoerder van de SGP heeft gesproken over de nalevingskosten van Europa. Hij vroeg met name of ik ervoor kan zorgen dat er ook in Brussel wordt gesneden in allerlei regelgeving en dat de nalevingskosten worden gereduceerd. Hij vroeg ook of ik het advies van Actal overneem om kanbepalingen in principe niet meer te implementeren in Nederlandse wetgeving. Het kabinet neemt in Brussel zeker het voortouw bij de aanpak van bedrijfsvreemde nalevingskosten en andere lasten. Op het terrein van het terugdringen van de administratieve lasten en de druk van EU-regelgeving ambiëren wij om te beginnen een sterk vervolgprogramma voor na 2012. Dat programma moet merkbare en tastbare resultaten opleveren voor het bedrijfsleven. De heer Dijkgraaf weet dat de Europese Commissie tot 2012 ook al zo'n programma had lopen, maar dat zij het daarbij zou laten. Wij hebben gesteld dat wij vinden dat er een vervolgprogramma zou moeten komen voor na 2012. Dat programma moet gaan over de vraag hoe wij de administratievelastendruk en de nalevingskosten kunnen verminderen op Europees niveau. Onze inzet blijft er dus de komende jaren op gericht de Europese Commissie ertoe te bewegen om het ambitieniveau te verhogen en haar aanpak te verbreden naar alle belastende aspecten van de EU-regeldruk. Er moet dus ook worden gekeken naar de nalevingskosten en de lasten van het toezicht. Wij zetten ook in op het verhogen van het aantal domeinen van wetgeving dat onder het reductieprogramma, dat na 2012 doorloopt, zou moeten komen te vallen.

Daarbij hechten wij dus echt aan een nieuwe, percentuele reductiedoelstelling van administratieve lasten per domein, zodat ook de resultaten op nationaal niveau merkbaar zijn. Daarbij komt dat ik recentelijk vrij uitvoerig met Eurocommissaris Barnier en de Franse collega Lefebvre heb gesproken om van dit punt echt werk te maken. Ik ben het hartgrondig met de heer Dijkgraaf eens.

Ik ben het ook eens met de stelling van Actal dat regels uit Europa eigenlijk lastenluw moeten worden geïmplementeerd. Wij willen dus echt alleen in zwaarwegende gevallen gebruikmaken van de ruimte die Europese regelgeving met de zogenaamde kanbepalingen aan lidstaten biedt voor zwaardere implementatie. Het moet echt zwaarwegend zijn. Men moet echt heel duidelijke en moverende redenen hebben. Ik sta dus positief tegenover de aanbeveling om dit soort nationale koppen op Europese regelgeving verder te voorkomen. Ik zal dus ook een onderzoek starten naar de wijze waarop Europese regelgeving in Nederland is geïmplementeerd. Dat onderzoek wordt medio 2012 afgerond. Ik zal de Kamer daarover informeren via de voortgangsrapportage over de regeldruk. Deze rapportage stuur ik regelmatig naar de Kamer.

De CDA-fractie vraagt eigenlijk om het budget voor het bestaande onderzoeksprogramma van EIM te verruimen van 2,6 mln. naar 4 mln. Ik ben het op zich eens met de heer Koppejan dat een goede monitoring en effectmeting van het bedrijfslevenbeleid van belang is. Ik heb uitgelegd hoe we de monitoring en effectmeting vormgeven. We bekijken ook samen met bijvoorbeeld het CBS en de academische wereld hoe we dit het beste kunnen vormgeven. Dit hoeft niet per se door EIM te worden gedaan. Het CBS of andere instellingen kunnen dat ook doen. Het door de heer Koppejan genoemde Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap heeft hierin een rol. Het gaat dan met name om dataverzamelingen en modellen. Nogmaals, ik deel het belang van een goede monitoring, een effectmeting en het verzamelen van data. Ik heb echter ook gewoon te maken met forse bezuinigingen die in het regeerakkoord zijn opgenomen. Ik blijf dus wel zoeken naar efficiencyverbetering bij de besteding van middelen op dit terrein. Ik meen dat we met de beschikbare middelen exact kunnen doen wat de CDA-fractie inhoudelijk van het kabinet vraagt.

Elke additionele euro die naar een onderzoeksbureau gaat, is tegelijkertijd een euro die niet naar een ondernemer gaat, of het nu is voor innovatie of voor krediet. Dat is de consequentie.

De voorzitter:

Wij moeten echt naar een eind, minister.

Minister Verhagen:

Mij lijkt dus dat extra geld niet nodig is.

De heer Koppejan (CDA):

Ik ben zelf ondernemer geweest en ik gaf ook wel geld uit aan marktonderzoek, puur om meer te ondernemen en meer te verdienen. Het is dus heel gebruikelijk om ook te onderzoeken.

Minister Verhagen:

Absoluut. Wij hebben er dan ook nog steeds 2,6 mln. voor.

De voorzitter:

Mag ik de minister vragen om enig tempo te maken?

Minister Verhagen:

De D66-fractie stelt dat de lasten voor het bedrijfsleven met 5 mld. stijgen. Volgens de doorrekening van de begroting door het Centraal Planbureau is dat niet juist. De totale lasten voor bedrijven én burgers stijgen met 3,5 mld. Deze aanname klopt dus niet. Daarnaast heeft het kabinet afgesproken dat er tijdens deze kabinetsperiode ten opzichte van het regeerakkoord geen lastenverzwaringen zullen plaatsvinden. De extra lastenstijging in 2012 wordt nota bene grotendeels niet door het voorgestelde beleid veroorzaakt maar door hogere zorgpremies. Deze worden onder meer gecompenseerd door het afschaffen van kleine belastingen en het verlagen van de Aof-premie.

Er zijn wel twee redenen geweest om de lasten in 2012 meer te laten stijgen. Ten eerste wordt het spaarloon versneld afgeschaft. Hiermee wordt ook de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting gefinancierd. Dit betreft een schuif van 2012 naar 2011. Ten tweede kiezen wij ervoor om een deel van de lastenstijging van 2012 in latere jaren, maar wel binnen deze kabinetsperiode, te compenseren. Over de hele kabinetsperiode zal echter geen lastenverzwaring plaatsvinden.

D66 presenteert in zijn tegenbegroting volgens het Centraal Planbureau een lastenverzwaring van 0,2 mld. ten opzichte van het huidige kabinetsbeleid. D66 doet er dus nog iets bovenop. Dan heb ik het nog niet over de lastenstijging bij andere partijen: bij de Partij van de Arbeid is die 1,9 mld., bij de SP 1,1 mld. en bij GroenLinks 3,3 mld. Juist gelet op het belang voor banen en inkomens, moeten wij er alles aan doen om de lastenverzwaring te compenseren in latere jaren. Dat ben ik met de D66-fractie eens. Het kan niet zo zijn dat bedrijven omvallen doordat wij de lasten verhogen.

Mij resten nog drie vragen om te beantwoorden. Daarna komt ik op de amendementen. Dit zeg ik voor uw geruststelling, mevrouw de voorzitter. Zo hebt u een beetje een idee waar ik ongeveer zit in mijn betoog.

De heer Van Bemmel vindt dat de prijzen op de benzinemarkt transparanter moeten zijn. Hij reageert daarmee op mijn brief van 1 november aan de Kamer met de resultaten van het onderzoek naar de benzinemarkt. Samen met mevrouw Dijksma wil hij pomphouders wettelijk verplichten om de actuele benzineprijzen op internet te publiceren.

Voor de concurrentie op de benzinemarkt is een belangrijke rol weggelegd voor consumenten die zich bewust zijn van prijsverschillen en bereid zijn om daarvoor om te rijden. Dat moet ook weer niet te ver zijn, want dan gebruik je die benzine weer. Ik heb onderzoek laten verrichten naar prijstransparantie. Daaruit blijkt dat consumenten dankzij internet, navigatiesystemen, smartphones etc. elke dag in principe de juiste dagprijzen van meer dan 80% van alle Nederlandse tankstations kunnen vergelijken. Ik vertrouw dus juist op de marktontwikkelingen, zonder dat de overheid daarin meteen moet ingrijpen. De toegevoegde waarde van een publicatieplicht ten opzichte van het huidige systeem vind ik niet opwegen tegen de extra administratieve lasten, de rompslomp en de toezichtslasten die dit met zich meebrengt.

In reactie op wat de heer Van Bemmel zei, zou ik de heer Van Vliet willen opvoeren. Hij vroeg namelijk of ik voor vertrouwen of voor wantrouwen in de richting van ondernemers ben, of ik voor meer of voor minder regels ben, of ik het mkb met meer of met minder lasten wil opzadelen en of ik de overheid groter of kleiner wil maken. Het noodzakelijke toezicht zullen wij moeten optuigen, zo voegde hij eraan toe. Ik heb vertrouwen in ondernemers, en dat kan. Als iedereen kan zien dat aan de autobaan de benzineprijzen hoger zijn dan op de secundaire wegen, weet iedereen dat hij minder hoeft te betalen als hij naar de secundaire weg gaat dan als hij op de autobaan blijft. Daar hoef ik geen TomTom voor te raadplegen.

Als de Kamer zich onverhoopt toch achter deze samenwerking van PvdA en PVV wil scharen, moet er ook boter bij de vis worden geleverd. De Kamer zegt immers steeds dat de administratieve lasten omlaag moeten. Dit voorstel leidt tot een forse verhoging van die lasten. Daarom wil ik in dit wetsvoorstel ook graag zien waar de heer van Bemmel de administratieve lasten voor het midden- en kleinbedrijf verlaagt. De heer Van Vliet roept nu buiten de microfoon om dat ik dat zelf zou moeten doen, voorzitter. Dat ben ik niet met hem eens. De Kamer heeft in een debat met het kabinet gezegd dat in geval van maatregelen die leiden tot een stijging van de administratievelastendruk, zij zelf aangeeft waar een lastenvermindering kan plaatsvinden.

De heer Van Bemmel (PVV):

Ik heb met pomphouders gesproken. Zij waren inderdaad bezorgd. Een pomphouder die veel pompen onder zich had, zei tegen mij: u moet eens weten hoeveel prijzen ik aan het invoeren ben. Ik zei dat dit fantastisch was, want dan had hij het in ieder geval al gedaan. Het hoeft immers niet twee keer, er zijn manieren om het te centraliseren. Het is helemaal niet veel werk. In principe spreek je over een heel kleine werkzaamheid. Even na het tandenpoetsen wat prijsjes invoeren, zo heb ik het ooit omschreven. De pomphouders doen dit vaak al, dus er is eigenlijk helemaal niets aan de hand. De minister schiet altijd in de regeldrukreflex. Dat is soms terecht maar in dit geval niet. Ik wil nog één citaat geven en dan heb ik een vraag. U zegt …

De voorzitter:

Nee, nee. Ik schiet ook in een reflex. Via de voorzitter, graag.

De heer Van Bemmel (PVV):

Via de voorzitter, mevrouw Verbeet, zeg ik het volgende tegen de minister. In het onderzoek staat: "Als automobilisten alleen zouden tanken bij goedkope pompen aan andere wegen, dalen de prijzen langs de snelweg vanzelf, zeggen de onderzoekers". Perfect. Dus gaan we die automobilisten faciliteren met de juiste informatie. Uit de uitzending van Nieuwsuur afgelopen maand, waarin zowel de minister als ikzelf als mevrouw Dijksma excelleerden, bleek dat iemand helemaal naar Zuid-Limburg reed op basis van informatie op die prachtige websites. Het scheelde maar liefst € 0, 07 met wat er gepubliceerd werd. De informatie van de minister is niet juist. Wij vragen alleen maar om de innovatie een grote boost te geven. De app in de auto zegt gewoon: ga niet hier tanken, rijd twee kilometer verder en neem daar de afslag want daar is het € 0,07 goedkoper.

Minister Verhagen:

De heer Van Bemmel geeft exact aan wat het probleem is. De consequentie van zijn redenering is namelijk dat de overheid iedere dag moet controleren of de cijfers op de app of de website overeenkomen met de actuele prijs bij de pomp. De toezichtlasten zullen dus stijgen. Bovendien betekent dit voorstel dat we benzine voor niets verstoken om al die tankstations ter controle af te rijden. Dat is dus een probleem voor de duurzaamheid. De heer Van Bemmel zegt dat het geen moeite kost en dat er geen administratieve lasten zijn voor de pomphouder. Ik daag hem daarom uit om dit voorstel voor te leggen aan Actal. Bij iedere wetsvoorstel stelt de Kamer dat het kabinet dat moeten voorleggen aan Actal. Ik stel voor dat de Kamer dan ook haar eigen wetsvoorstellen op dit punt laat doorrekenen door Actal om te bezien wat de werkelijke administratieve lasten zijn. Ik zal de Kamer dan een berekening doen toekomen van wat de toezichtlasten van de overheid zijn. Zo kan de Kamer een gefundeerde keuze maken.

De heer Van Bemmel (PVV):

Ik begrijp het antwoord van de minister, maar hij is waarschijnlijk niet volledig geïnformeerd. Er staan echt allerlei marktpartijen te springen om de handhaving uit te voeren zonder dat de overheid daar een cent of een grammetje moeite in hoeft te steken. We praten hoofdzakelijk over een juridische kapstok. Als er iets geconstateerd wordt – en dat doen marktpartijen graag – kan die gehandhaafd worden.

De voorzitter:

Dat was geen vraag. Het woord is aan mevrouw Dijksma.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik adviseer de minister het volgende. Het wetsvoorstel van de heer Van Bemmel en mijzelf ligt nu op zijn departement. Ik vraag hem dit nog eens te lezen voordat hij een oordeel geeft. Mijn vraag luidt als volgt. Als het voor 80% van de ondernemers, de pomphouders, kennelijk geen enkel probleem is – dat is namelijk de stelling waarop de minister zich baseert – waarom zou de administratievelastenverzwaring dan opeens een obstakel zijn voor de resterende 20%?

Minister Verhagen:

Dat voorstel gaat over het invoeren van een wettelijke verplichting om iedere dag de gewenste informatie beschikbaar te stellen. Volgens mij is er echter geen aanleiding voor een wettelijke verplichting. De consument kan zich in de huidige situatie namelijk grosso modo van 80% van de actuele benzineprijzen op de hoogte stellen. Daarnaast is er geen aanleiding om te komen met overbodige wetgeving, regelgeving en toezichtslasten, omdat iedereen eigenlijk weet dat je goedkoper tankt als je van de autobaan afgaat dan als je erop blijft. Mevrouw Dijksma wil dus iets doen dat niet nodig is, maar dat alleen maar tot meer bureaucratie en regelgeving leidt.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Wij zullen dit wel met de minister uitvechten als wij gezamenlijk in vak-K zitten als het genoemde initiatiefwetsvoorstel verdedigd wordt. Ik blijf erbij dat, als de minister stelt dat het voor 80% van de ondernemers een fluitje van een cent is, hij maar eens moet bewijzen dat het voor de overige 20% kennelijk een veel groter probleem is.

De voorzitter:

Dat is ook geen vraag.

De heer Verhoeven (D66):

Ik merk het volgende op over de benzineprijzen. Ik ben geschrokken van de opmerking dat het voorstel administratieve lasten zou opleveren. Wij zullen het voorstel daarom nog eens heel goed bekijken. Wij vertrouwen dan op de beantwoording van de twee indieners.

Mijn vraag gaat over de regio. Wij hebben nu een heleboel dingen besproken. Het gaat allemaal over sectoren en verschillende typen bedrijfsleven, maar wij hebben het eigenlijk nog helemaal niet over de regio gehad. Wij willen heel graag gebruikmaken van de kracht in regio's, waar grote en kleine bedrijven, toeleveranciers, producenten, kennisinstellingen, topinstituten én een actieve overheid samenwerken. Mevrouw Dijksma heeft een motie ingediend, ik heb een motie ingediend, omdat te stimuleren. Er is iets aan gedaan. Ik heb gevraagd om een onderzoek met de landsdelen. De minister kon gisteren niks zeggen, maar fluisterde mij in: dat is er al. Ik wil graag weten wat de minister concreet doet om de innovatiekracht van bepaalde regio's, zoals Wageningen, Eindhoven, Amsterdam, het Westland of Groningen, optimaal te benutten.

Minister Verhagen:

Daar kom ik in tweede termijn op terug, want dat vereist een heel nieuw betoog van mijn kant. Gelet op de tijd past dat nu niet, temeer omdat dit in de eerste termijn niet als zodanig aan de orde is gekomen. Kortheidshalve merk ik op dat er twee regio's zijn die wij zeer nadrukkelijk in het bedrijfslevenbeleid betrokken hebben. Ik heb het over de noordvleugelbrief en de brief over brainport Zuidoost-Nederland. Die brieven zijn als bijlage toegevoegd. Met die brieven geven wij aan hoe wij met regio's willen omgaan. Dat is het kader.

De heer Verhoeven (D66):

Het is prima als de minister er in tweede termijn op terugkomt, maar dan wil ik graag ook een antwoord op de vraag waarom de zuidvleugelbrief niet is meegenomen. Die zit er namelijk niet bij, maar die gaat ook over een heel belangrijke regio.

Mijn laatste vraag aan de minister in dit blok luidt als volgt. Wij hadden het net al even over consumenten. Wij hebben gevraagd of de nieuwe toezichthouder, ACM, een speerpunt van de consument kan maken. Van de drie huidige toezichthouders die worden samengevoegd, is de Consumentenautoriteit de afgelopen jaren het minst aanwezig geweest in het toezicht. Kan er een positieve verschuiving naar de consument plaatsvinden als de nieuwe toezichthouder wordt samengesteld, de opdrachten worden opgesteld en de prioriteiten worden gesteld?

Minister Verhagen:

Ik heb de Kamer eerder al gemeld dat juist de positie van de consumenten expliciet aan de orde komt, met name in het kader van de vragen die GroenLinks eerder in relatie tot gedragstoezicht heeft gesteld. Ik stel daarom voor om deze discussie nader te voeren tijdens de behandeling van het wetsvoorstel over de nieuwe toezichthouder.

Voorzitter. Mevrouw Schouten vroeg naar de late betalingen van overheden. Zij vroeg mij of ik bereid ben om de "late payment act", een boete als er na 30 dagen nog niet betaald is, af te dwingen. Zij vroeg daarnaast of wij de factuurdatum als eerste teldag willen invoeren. Ik ben het volledig met de fractie van de ChristenUnie eens dat het betaalgedrag van de overheid van groot belang is.

Op dit moment heeft dit jaar ruim 90% van de betalingen plaatsgevonden binnen de termijn van dertig dagen. Het is niet alleen wenselijk dat wij de 100% halen, maar ook dat de medeoverheden die norm gaan naleven. Medeoverheden zijn op dit punt autonoom. Effectieve dwang kan alleen maar via een wet. Die wet is in voorbereiding en zal in de vorm zijn van de implementatie van de Europese richtlijn inzake bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Ik heb het wetsvoorstel ingediend bij de Raad van State voor commentaar om dit zeker te stellen. Bij een spoedige parlementaire behandeling moet het lukken om dit per juli 2012 bij wet te regelen als wij de normale termijnen in acht nemen. Dan zou de wet inderdaad in 2012 kunnen worden geïmplementeerd.

Een tweede punt is de datum. In die richtlijn – en na implementatie ook in de Nederlandse wet – wordt geregeld dat vanaf de factuurdatum de betaaltermijn van dertig dagen gaat gelden. Dat geldt in ieder geval als de factuur gelijk of na de prestatie wordt gestuurd. Mogelijkheden om daarvan af te wijken zijn er voor overheden vrijwel niet. Een aantal voorwaarden waaronder dat zou kunnen, staat in de richtlijn geformuleerd, maar dat is niet het smoesje dat men pas gaat tellen vanaf het moment waarop men de factuur heeft geopend. Daarmee zullen wij aan de wensen van de Kamer tegemoetkomen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb hier de antwoorden op schriftelijke vragen uit 2010. De minister heeft toen gezegd dat hij de richtlijn met voortvarendheid zou implementeren. Hij zei dat hij dit allemaal voor 2013 zou regelen. Nu wordt het juli 2012 op zijn snelst. Het had van ons, in alle oprechtheid, wel wat sneller gemogen. Het is echter goed om te horen dat er nu werk voor wordt verzet.

Ten aanzien van de datum van de factuur is het vaak geen onwil, maar zijn het meer de procedures bij overheden, bijvoorbeeld dat er veel handtekeningen moeten worden gezet voordat de factuur echt wordt ingecheckt. Kan in het wetsvoorstel iets geregeld worden om dat te voorkomen?

Minister Verhagen:

Hoe men dat regelt, is een zaak van de overheden zelf. Wat ik wel doe, is de overheden houden aan de termijn die er staat. Toen ik merkte dat bij de rijksoverheid de termijn werd overschreden vanwege het proces dat mevrouw Schouten beschrijft, heb ik ingegrepen. Ik word immers afgerekend op het naleven van de eigen wetgeving. Dat geldt ook voor een gemeente. Hoe men het doet, zal mij een zorg zijn, als men het maar doet. Een gemeente krijgt een boete aan de broek als zij het niet doet.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De genoemde situatie valt dus straks niet onder de categorie uitzonderingen. De minister zegt immers dat er in het wetsvoorstel een aantal uitzonderingen komt op grond waarvan er kan worden afgeweken.

Minister Verhagen:

Ik zeg mevrouw Schouten toe dat er in de wet aandacht wordt besteed aan de voorwaarden waaronder kan worden afgeweken van het niet hanteren van de factuurdatum. Het zou mij zeer verbazen als daarin wordt bepaald dat er pas geteld wordt vanaf de laatste paraaf. Dat is niet de bedoeling en wij gaan dan ook die escapes niet geven in de wet die wij gaan implementeren.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een vraag over het gedragstoezicht. Is de minister bereid om dat gedragstoezicht nader te specificeren? Voor mij is vooral de vraag van belang of de nieuwe autoriteit het initiatiefrecht heeft om bijvoorbeeld zaken als volggedrag, prijstransparantie, gebrekkige informatieverstrekking en dergelijke aan te pakken.

Minister Verhagen:

Omdat ik niet iets anders wil zeggen dan twee weken geleden in het algemeen overleg, wil ik even de brief erbij hebben die ik naar de Kamer heb gestuurd naar aanleiding van het debat dat wij toen gevoerd hebben. Ik kom daarop in tweede termijn terug.

Dan kom ik op de laatste vraag voordat ik op de amendementen inga, namelijk die over de ondernemerspleinen. De heer Koppejan heeft vooral de aandacht gevraagd voor de regionale functie en hij heeft gevraagd of die voldoende geborgd zou zijn. Wij gaan de Kamers van Koophandel hervormen. Ondernemers hebben de laatste jaren te weinig terug gezien van de jaarlijkse heffing die zij moeten betalen. Om die reden zijn wij een voorstander van infrastructuur voor voorlichting en ondersteuning op het gebied van ondernemerschap en innovatie. Wij schaffen de 2 mln. aan jaarlijkse heffingen voor de Kamers van Koophandel af en we gaan de versnippering van de publieke dienstverlening aan ondernemers tegen door deze gezamenlijk aan te bieden. Wij stellen de behoeften en wensen van de ondernemers centraal en daarbij maken wij uiteraard optimaal gebruik van de moderne digitale technieken.

De huidige Kamers van Koophandel en Syntens – de organisatie voor informatiestimulering – worden samengevoegd tot een centraal aangestuurde organisatie met een scherp omlijnd takenpakket en met een heldere verdeling tussen publiek en privaat, waarbij de wensen van de ondernemer leidend zullen zijn. Die dienstverlening wordt natuurlijk zoveel mogelijk digitaal aangeboden.

Ik ben de heer Van Bemmel nog een bedankje verschuldigd, want de digitale ja/neesticker is inderdaad een buitengewoon interessante suggestie, die wordt meegenomen in de ontwikkeling van het digitale ondernemersplein. Met zeer veel dank aan de initiatiefnemer dus! Maar het moet dus allemaal leiden tot efficiencyvoordelen en lagere kosten voor de onderneming. Ik ben het eens met de heer Koppejan dat een goede regionale verankering essentieel is. Dat gebeurt echter wel binnen landelijk vastgestelde kaders: het wordt een landelijk zbo, maar in de nieuwe context blijft er ook ruimte voor specifiek regionaal maatwerk. Back to basics.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Ik heb begrepen dat de minister klaar is met zijn beantwoording en hierna op de amendementen ingaat. Ik wil echter vragen hoe dat nu gaat op dit superministerie. In het vorige kabinet zat Natuur nog bij Landbouw en verdacht ik die minister er ook al niet van dat zij met haar Natuurambtenaren regelmatig overleg had met het ministerie van Economische Zaken om te wijzen op de noodzaak, de natuurlijke hulpbronnen veilig te stellen om onze economie draaiend te houden. Bij dit ministerie, waar Natuur niet meer in de naam voorkomt, heb ik het idee dat het helemaal is weg gedegradeerd tot het een of andere achterafdelinkje. Hoe werkt het nu? Heeft de minister van Economische Zaken – ik vraag het niet aan de staatssecretaris, maar aan de minister – regelmatig overleg en wordt hij geadviseerd door mensen die ook de onafhankelijke positie hebben om hem te wijzen op de destructieve manier waarop op dit moment het beleid de hulpbronnen vernietigd?

Minister Verhagen:

Een ambtenaar die iemand adviseert, is nooit helemaal onafhankelijk aangezien hij altijd in dienst is van een ministerie en dus van de minister en de staatssecretaris. De veronderstelling – die ik vrij boud vind – dat onafhankelijkheid hoe dan ook moet leiden tot de conclusie dat dit beleid destructief is en alles uitput, vind ik nogal wat. Uiteraard laat ik mij adviseren en heb ik ook regelmatig overleg met staatssecretaris Bleeker, juist vanwege het feit dat schaarste aan grondstoffen een van de grote uitdagingen is, evenals een exploderende wereldbevolking die gevoed moet worden. Daarom kijken wij hoe wij met schaarse grondstoffen en toenemende vraag toch op een verantwoorde wijze niet alleen banen en inkomsten kunnen veiligstellen, maar dat ook op een duurzame wijze kunnen doen. Die mensen zijn meer dan welkom op mijn kamer en zij komen ook!

De voorzitter:

Heel kort, mevrouw Ouwehand! Het spijt mij zeer, maar wij moeten afronden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

We kunnen wel blijven geloven in de bezweringen van de minister van Economische Zaken en ook de minister van Landbouw, maar Nederland heeft geen beste naam. De hele wereld trouwens niet. De doelstelling om dat verlies aan biodiversiteit in 2010 te stoppen, is niet gehaald. Dit kabinet heeft een nog uitgesprokener natuurvijandige kleur. Ik geloof er helemaal niets van dat het gaat werken. Weet je wat het vervelende is? Als wij moeten concluderen dat dit klopt, is het gewoon te laat. Dan zijn we het kwijt en dat heeft de minister, met al zijn mooie economische praatjes, geen poot meer om op te staan. Dan is het mooi allemaal afgebroken.

Minister Verhagen:

Ik ben het daar niet mee eens, maar dat zal mevrouw Ouwehand niet verbazen.

De voorzitter:

Ik hoorde niet echt een vraag.

Minister Verhagen:

Daar hebt u helemaal gelijk in, voorzitter, dus daar hoef ik ook niet op in te gaan.

Ik ga nu in op de amendementen.

De staatssecretaris zal ingaan op het amendement op stuk nr. 6, dat over toerisme gaat.

In het amendement-Koppejan/Ziengs op stuk nr. 7 wordt gesproken over kredietunies en er wordt gevraagd om één of meer pilots op te starten waarbij men gebruik kan maken van een garantie van 25 mln., gereserveerd vanuit het BBMKB-fonds, ten behoeve van deze pilots. Een en ander vindt plaats binnen hetzelfde kredietverleningskader. Het oordeel over dit amendement wil ik aan de Kamer overlaten. De mkb-financiering heeft de volle aandacht, ook van het kabinet. Bij de behandeling heb ik even een kanttekening geplaatst in verband met het onderzoek dat op dit moment plaatsvindt bij de universiteit in Tilburg. Aan de hand van het onderzoek zullen wij bezien of voldoende informatie beschikbaar is om een besluit te nemen. De strekking van dit amendement sluit daarbij aan. Mocht uit het onderzoek dus blijken dat er levensvatbare initiatieven zijn, dan zijn wij bereid die initiatieven waar mogelijk te ondersteunen. Ik laat het oordeel over het amendement-Koppejan/Ziengs dan ook over aan de Kamer.

Het oordeel over het amendement op stuk nr. 8 van de leden Koppejan, Schaart en Dijkgraaf laat ik ook over aan de Kamer. De extra subsidie moet ten goede komen aan spontane innovaties. Verder wordt hierin gesproken over monitoring en effectmeting van de topsectoren en over denktankactiviteiten. Ik bekijk samen met het CBS hoe wij dit het beste kunnen vormgeven. Ik zie op zichzelf geen noodzaak om het budget van EIM te verhogen. Ik wil de kwaliteit van de activiteiten borgen, maar ik wil niet op voorhand extra geld bij EIM beleggen. Ik vind het vooral opvallend dat de Kamer er als zodanig heel beducht voor is dat bij TNO oneerlijke concurrentie plaatsvindt, terwijl hier juist het tegenovergestelde wordt gedaan: meer geld voor een kennisinstelling. Hier worden toch een beetje twee verschillende oordelen neergelegd. Bij onderzoeksinstellingen zoals EIM geldt blijkbaar niet de vrees voor oneerlijke concurrentie. Dat vind ik opvallend. Ik laat het oordeel over aan de Kamer, maar ik heb geen behoefte aan een verhoging van het budget.

Dan ga ik in op het amendement op stuk nr. 9 van de leden Schaart en Van Vliet over de cofinancieringsregeling en TNO. Mede gelet op hetgeen ik daarover heb gezegd, zal het niet verbazen dat ik dit amendement ontraad. Ik heb toegezegd dat ik zal nagaan of aanpassing of uitbreiding van de cofinancieringsregeling van TNO naar andere publieke kennisinstellingen wenselijk is. Ik kom daar in het eerste kwartaal bij de Kamer op terug. Ik heb de heer Verhoeven toegezegd dat ik daarbij ook het element van de private instellingen zal betrekken. Ik ontraad dit amendement.

Voorzitter. Dit waren de amendementen die op mijn terrein lagen. Ik denk dat ik hiermee aan het eind ben gekomen van de beantwoording van de vragen die aan mij zijn gesteld.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de staatssecretaris van ELI. Kan hij zeggen welke volgorde hij in zijn beantwoording zal hanteren?

Staatssecretaris Bleker:

Voorzitter. Mijn antwoord bestaat uit vier blokjes: internationale handel, algemeen; maatschappelijk verantwoord ondernemen; inkomen toerisme, Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen en regionale ontwikkelingsmaatschappijen.

De heer Van Vliet (PVV):

Heb ik daarin de handel gemist, of niet?

Staatssecretaris Bleker:

Nee, in ben begonnen met internationale handel.

De heer Van Vliet (PVV):

Excuus.

Staatssecretaris Bleker:

Dat is inclusief China.

Voorzitter. De Nederlandse economie drijft op handel. Ruim één derde van ons inkomen danken wij aan internationale handel. Bij een groei van de wereldhandel met 4 à 5% groeit onze economie met circa 1%. Zoals mevrouw Schaart al opmerkte, behoort Nederland tot de top zes van de exporteurs van de wereld. Die uitstekende uitgangspositie hebben we nu, maar deze is geen vanzelfsprekendheid voor de toekomst.

Er is ook gevraagd welke ontwikkelingen ik in meer algemene zin zie. Ik zie twee ontwikkelingen. In deze tijden van crisis blijft de wereldhandel nog wel groeien, maar minder dan een jaar geleden werd voorspeld: ongeveer 5 à 6%. In ontwikkelde landen is percentage zelfs lager: 3 tot 3,5. Dit onderstreept de noodzaak voor het Nederlandse bedrijfsleven om zich meer te richten op de opkomende markten, zonder dichterbij liggende gebieden en landen als Polen, Duitsland en Turkije te verwaarlozen. In die opkomende markten is de groei van de handel namelijk aanzienlijk hoger: om en nabij 8,5%. Dat is de eerste ontwikkeling.

De tweede ontwikkeling is dat er moeilijkheden zijn op de financiële markten die ook gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van handelsfinanciering en kredietverlening voor internationaal opererende en exporterende ondernemingen. Dat is gebleken in de vorige crisis en dat blijkt nu opnieuw. De ontwikkeling van de beschikbaarheid van financieringsmiddelen houden we dan ook nauwkeurig in de gaten, vooral als het gaat om de exportkredietverzekeringen. We hebben hierover structureel overleg met het bedrijfsleven. We houden ons er maandelijks van op de hoogte hoe die zaak zich ontwikkelt en of dat eventueel noopt tot overheidsoptreden, ook lerend van de vorige crisis.

Je kunt verschillende appreciaties hebben als je kijkt naar die opkomende markten, waarop wij ons zouden moeten concentreren. De heer Van Vliet heeft gesproken over de eerlijke handel met China. Laten we het even globaal bezien. De opkomende landen zijn vooral China, Brazilië, Rusland, India en Turkije. Die landen bieden voor ons bedrijfsleven echt geweldige mogelijkheden, maar ik constateer wel dat er sprake is van een gematigde exportgroei van het Nederlandse bedrijfsleven naar die landen. Ongeveer 1% van onze export gaat naar China en het dubbele daarvan naar Turkije. Daarnaast gaat 5% naar Amerika en 25% naar Duitsland. We moeten dus zowel in absolute als in relatieve termen nog geweldige inspanningen leveren om de positie van het Nederlandse bedrijfsleven in die opkomende markten te versterken. Dat is dan ook precies de reden waarom wij de komende twee jaar de focus leggen bij dat type landen, als het gaat om handelsmissies en economische diplomatie. De minister-president is recent naar Rusland geweest, de vicepremier naar China en ik ga binnenkort naar Brazilië, India, enz. We hebben 17 handelsmissies op de rol staan voor het komende jaar. Dat betekent dat er 5 tot 800 bedrijven meegaan, met onze begeleiding en steun, om de mogelijkheden in die landen verder te versterken.

De vraag is ook wat de kracht is van het Nederlandse bedrijfsleven. China en Brazilië zijn landen waar het Nederlandse bedrijfsleven wil verdienen, maar die wij ook tegenkomen als concurrenten, bijvoorbeeld in Afrika. Veel landen in Afrika zijn nog arm, maar er is wel sprake van sterke groei. Er worden investeringen gedaan en consumenten krijgen meer te besteden, dus er zijn kansen. Die opkomende landen waarin wij willen investeren, komen wij ook als concurrent tegen in Afrika. Je ziet dat Chinese bedrijven heel grote opdrachten hebben, bijvoorbeeld in Kenia. Daar worden voor miljarden infrastructuurprojecten gerealiseerd door Chinezen. Er worden baggerwerkzaamheden in Zuid-Afrika uitgevoerd door Chinese bedrijven, terwijl wij traditioneel heel sterk zijn in de baggersector.

De vraag is wat dat betekent voor ons bedrijfsleven. Je ziet dat je het met volume en prijs niet redt tegen de Brazilianen, de Chinezen of bedrijven uit India. Zij kunnen veel volume leveren. Zij nemen zelfs hun medewerkers mee. Er is sprake van lage prijzen, zoals de overheidslening van China aan de Zuid-Afrikaanse autoriteiten tegen 1% rente voor 30 jaar, en dat kunnen wij niet doen.

Dat betekent dat ons bedrijfsleven zich in toenemende mate gaat focussen op nichemarkten. Het gaat zich niet zozeer richten op volumewerk maar op ontwerp, regie, planning en dat soort zaken. Men richt zich op duurzaam en maatschappelijk verantwoordelijk opereren in die landen, want er komt een moment waarop men in Zuid-Afrika en in andere landen het ook niet meer acceptabel vindt dat het feitelijke werk wordt gedaan door mensen die uit China worden binnengevaren in plaats van door de mensen uit het eigen land. Wij moeten dus een aanpak kiezen die gekenmerkt wordt door de woorden die ik zojuist formuleerde. Wij zijn dan als Nederlandse overheid als het ware partner voor de bedrijven om bij overheidsinstanties in bijvoorbeeld Zuid-Afrika, Mozambique en Kenia deze aanpak van onze Nederlandse bedrijven te promoten. Ik kan wel een rijtje van successen noemen, maar het gaat meer om de toekomst. Die laat ik dus even achterwege.

Ik kom te spreken over China. China is een gegeven, wat de heer Van Vliet daar ook van vindt. Het is voor ons belangrijk dat het gaat om eerlijke handel. Daarbij spelen twee dingen. Dat is allereerst de werkelijke toegang tot de markt van China vanuit bijvoorbeeld Nederland, Europa en andere landen. Dat is nog niet goed genoeg geregeld. Er zijn nog allerlei tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen. Ik heb het recent nog weer gehoord van een heel goed bedrijf dat zeven jaar geleden is begonnen en nu eigenlijk voor het eerst in China in de situatie is dat er geld verdiend wordt. Het is dus ook een kwestie van lange adem. Het belangrijkste voor eerlijke verhoudingen met China is dat die markt open, eerlijk en transparant is en dat er niet via omwegen als het ware belemmeringen voor ons bedrijfsleven worden opgelegd.

In de tweede plaats is het belangrijk dat onze bedrijven daar fair werken. Bedrijven moeten laten zien dat zij het goed doen op het punt van duurzaamheid, mensenrechten en het tegengaan van kinderarbeid. Er zal natuurlijk ook een ontwikkeling in China plaatsvinden waarbij er ook vanuit de Chinese samenleving zelf hogere eisen gesteld zullen worden aan de manier van werken. Als wij daar opereren, moeten wij in ieder geval daar het goede voorbeeld geven. Daar maken wij ook afspraken over met bedrijven.

De voorzitter:

Ik zie dat een van de woordvoerders wil interrumperen. Hebt u het blokje al afgerond? Als dat niet het geval is, verzoek ik u uw betoog te vervolgen. Ik wil graag dat het debat ordelijk verloopt.

Staatssecretaris Bleker:

Ik heb het nog niet helemaal afgerond en ga dus nog even door.

De heer Koppejan heeft een vraag gesteld over Turkije. In de handelsrelatie met Turkije gaat het om bijna 6 mld. aan export. Er zijn 1900 Nederlandse bedrijven actief in Turkije en Turkije heeft zelf ook nog weer een geweldig interessant achterland. Turkije is dus zakelijk gezien voor Nederland en voor de Europese Unie een heel interessant land. De suggestie van de heer Koppejan was om ook Nederlandse ondernemers van Turkse komaf te betrekken bij handelsmissies en het versterken van de relaties met bijvoorbeeld Turkije. Dat ondersteunen wij. Dat is een goede suggestie. Er zijn inderdaad veel Nederlandse ondernemers van Turkse komaf die ook op interessante nichemarkten in Nederland actief zijn. Dat zullen wij ook doen in het kader van het jaar 2012, het 400 jaar bestaan van diplomatieke relaties tussen Turkije en Nederland.

De heer Van Vliet heeft gesproken over WTO en Doha. Hij zei: niet trekken aan een dood paard. Inderdaad, dat moet je niet doen. Maar het paard is ook nog niet dood, het paard is op dit moment niet in te zetten voor de wedstrijd. Maar we hebben andere paarden. Dat zijn bilaterale akkoorden tussen de Europese Unie en bijvoorbeeld India en een aantal andere landen. Ik noem de landen rond Brazilië, enzovoorts. Wij moeten niet roepen: stop er maar mee. Nee, dat paard moeten we goed behouden en goed verzorgen. Aan de andere kant moeten we inzetten op die bilaterale akkoorden. Dat levert echt voor Nederland en voor het Nederlandse bedrijfsleven veel op. Je krijgt toegang tot de markt. Ook de WTO is meer dan alleen Doha. De bestaande WTO is ook het systeem waarbinnen landen die op een oneigenlijke manier handelsbeperkingen hanteren, in zekere zin voor het WTO-gerecht kunnen worden gedaagd. Er kunnen dan maatregelen worden genomen. Ik vind het dus wat te gemakkelijk om te zeggen: Doha is nu een heel moeizaam proces. WTO is meer dan Doha. Daarnaast kunnen we via bilaterale akkoorden ook veel bereiken.

Ook het functioneren van de interne markt in Europa zelf is op sommige punten voor verbetering vatbaar. Een van de leden van de Kamer heeft dat ook benoemd. De nieuwe Europese lidstaten, of ik nu aan Polen denk, aan Bulgarije of aan Roemenië, zijn formeel binnen de Europese markt gebracht, maar laten wij wel zijn, het ondernemen en het meedoen aan aanbestedingsprocedures in dat type landen is toch een stuk moeilijker voor Nederlandse ondernemers dan in bijvoorbeeld Duitsland. Wij zullen dus formeel en informeel erin moeten blijven investeren dat het ook in de nieuwe Europese lidstaten gaat zoals wij hebben beoogd met de regels. Hiermee heb ik het blokje handel afgerond.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Volgens mij weet de staatssecretaris net zo goed als ik dat de Doha-ronde gaat mislukken. Iedereen weet dat, dus als het nog niet was doorgedrongen tot de staatssecretaris, zeg ik het hem bij dezen: die gaat mislukken. Als ik kijk naar dit soort landen – dan heb ik het vooral over India en China waar de arbeidsomstandigheden soms tegen alle beginselen ingaan, soms zelfs tegen de mensenrechten en de ILO – dan denk ik: kom op, wij hebben alles ondertekend en geratificeerd, wij hebben ons achter de ILO geschaard, dus nu moet het boter bij de vis zijn. Als wij zo'n scheve handelsbalans hebben met dat soort landen, laat dan ook merken dat het ons menens is en eis dat bedrijven uit China en India die leveren aan Nederland, ketentransparantie tonen en zich vierkant scharen achter mensenrechtenverdragen en de ILO, en laat het ze tekenen.

Staatssecretaris Bleker:

Wij eisen in WTO-verband op dit punt wat wij met elkaar kunnen eisen. Dit is niet iets wat Nederland kan eisen. Het is ontzettend belangrijk dat er in WTO-verband uiteindelijk een verdrag komt met bijvoorbeeld China, omdat je het dan kunt benoemen en sanctioneren. Daar gaat het de komende tijd met name om. Dat kan Nederland niet alleen. Wat Nederland wel kan – en dat ben ik helemaal met de heer Braakhuis eens – is de Nederlandse ondernemers die daar actief zijn, sterk houden aan de principes die hij noemde op het terrein van de ILO, maatschappelijk verantwoord ondernemen en transparantie, ook in de keten. Om een voorbeeld te noemen, ik heb gisteren nog overleg gehad met C&A in verband met de wijze van produceren in weverijen en spinnerijen in India. Wij maken daar echt werk van.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Tegelijkertijd is er niet echt een wettelijk kader voor. Er is geen wettelijk kader dat voorschrijft dat heel kleine vingerafdrukjes op producten niet mogen. Op dat wettelijk kader zitten wij nu juist te wachten, zodat de verdragen die wij hebben ondertekend en geratificeerd ook worden omgezet in wetgeving en wij er bedrijven, zeker Europese en Nederlandse bedrijven, veel harder op kunnen aftikken.

Staatssecretaris Bleker:

Wij tikken Nederlandse en Europese bedrijven erop af. Wij houden Nederlandse bedrijven eraan. Dat doen wij heel duidelijk. Wij eisen transparantie op dat punt. Een aanscherping is dat wij voor bedrijven die subsidie van ons ontvangen en zich niet aan de regels houden, een boeteclausule hebben. Dat is nieuw en door deze regering geïntroduceerd. Daarnaast behoren bedrijven die met ons op handelsmissie gaan, een verklaring te ondertekenen ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daar houden wij ons ook aan. Het is niet alleen een kwestie van papier. Ook op de missies zelf worden de bedrijven er nadrukkelijk op aangesproken. Daarmee zegt de Nederlandse regering: beste vrienden, wij doen dit nu samen, maar let wel op de spelregels; u moet daar een voorbeeld in zijn.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Voorzitter, ik mag toch nog een keer interrumperen?

De voorzitter:

Nee, mijnheer Braakhuis, wij hadden juist afgesproken van niet. Als u wel wilt interrumperen, gaat er voor u een nieuwe ronde in.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik heb nog genoeg interrupties over, voorzitter.

Als de staatssecretaris meent wat hij zegt – laat ik daar gewoon van uitgaan, CDA of niet – dan kan het naar mijn mening ook in wetgeving worden gegoten. Dan moet de staatssecretaris ook bereid zijn om ketentransparantie in de wet te verankeren, inclusief alle sanctiemechanismen.

Staatssecretaris Bleker:

Wij willen dit soort zaken in Europees verband en in WTO-verband garanderen. Dat is de beste manier om het te doen. De heer Braakhuis weet ook dat Nederland een van de voortrekkers is geweest van de nieuwe OESO-richtlijnen.

De heer Van Vliet (PVV):

De staatssecretaris zei net dat 1% van onze export naar China gaat. Levert dat op dit moment een negatieve handelsbalans voor Nederland op?

China is natuurlijk geen democratie. Het is zelfs zo erg dat in een land als Zambia presidentsverkiezingen worden beslist doordat je voor of tegen China bent. Dat soort invloed vind ik afschuwelijk. De Chinezen doen maar raak. Ik krijg signalen van ondernemingen die een business willen beginnen in China. Vervolgens proberen ze bij een bank geld op te nemen – yuan, renminbi of hoe het ook heet – maar blijkt dat dit niet eens het land uit mag. Wat doet de staatssecretaris tijdens handelsmissies daar om ervoor te zorgen dat Nederlandse bedrijven niet meer te maken krijgen met dit soort belemmeringen?

Ik heb de staatssecretaris ook nog niet gehoord over de transitiefaciliteit voor opkomende economieën. China is het land met de grootste deviezenreserves ter wereld: 2 biljoen dollar. Moeten wij daar nog geld naartoe sturen?

Staatssecretaris Bleker:

De transitiefaciliteit is niet van toepassing op China; die geruststelling kan ik geven.

De heer Van Vliet (PVV):

Het staat wel in de begroting.

Staatssecretaris Bleker:

Nederlandse bedrijven krijgen inderdaad te maken met bepaalde zaken in China. Bij elke gelegenheid die wij krijgen, spreken we de Chinese autoriteiten erop aan. Daarvoor benutten we onze bilaterale contacten. Gisteren nog sloten we een overeenkomst met een Chinese delegatie over samenwerking op het terrein van e-commerce. Ook bij dat soort gelegenheden komt het aan de orde: beste vrienden, wij willen samenwerken en onze bedrijven willen investeren, maar let wel, het moet transparant en duidelijk, niet alleen in de formele regels maar ook in de uitvoering in de regio's en op lokaal niveau. Daar blijven we op hameren. Dat is ook de moeite waard, want als het ons lukt om de toegang voor bedrijven tot China te verbeteren, dan biedt dat volop kansen.

De heer Van Vliet (PVV):

De transitiefaciliteit voor opkomende economieën staat echt in de begroting.

Staatssecretaris Bleker:

Die geldt dus niet voor China.

De heer Van Vliet (PVV):

Prima, maar op pagina 12 in de begroting staat dat die ook voor China geldt. We hebben het al gehad over de onderwaardering van de Chinese munt.

De staatssecretaris wil bilaterale handelsakkoorden sluiten. Fantastisch, maar gaat het om Nederland en derde staten of alleen om Brussel en derde staten?

Staatssecretaris Bleker:

Het is de Europese Unie en een derde staat.

De heer Van Vliet (PVV):

Ah, vreselijk!

Staatssecretaris Bleker:

Ik verwijs naar het betoog van de minister over het belang van Europa voor Nederland.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik vind dat de staatssecretaris het moet garanderen voor Nederlandse bedrijven. Een poosje geleden was er het bericht dat er weer – het gebeurt regelmatig – misstanden waren bij C&A. De staatssecretaris zei toen: ik ga wel even een kopje thee met ze drinken. Er is echter geen enkele garantie dat er zorgvuldig naar de mensenrechtensituatie en de arbeidsomstandigheden wordt gekeken. Het kan gewoon niet! Je ziet de shirtjes hangen voor € 5 en de familie Brenninkmeijer staat bovenaan in de Quote 500. Op zichzelf is dat al een grote schande. Waarom is de staatssecretaris niet mans genoeg om te zeggen: het wordt wettelijk vastgelegd? Laten we niet eeuwenlang tijd verspillen met oproepen: wil je alsjeblieft wat beter opletten in het land waar je je kleren laat produceren?

Staatssecretaris Bleker:

Ik zal de Kamer binnen twee weken rapporteren over de contacten met C&A naar aanleiding van een punt dat eerder in een vragenuur aan de orde is geweest en over de voortgang die op dat punt is geboekt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Daar ben ik erg benieuwd naar. Ik hoop dat erin staat dat we een 100%-garantie krijgen dat we zoiets niet meer te horen krijgen over C&A, en dat de staatssecretaris daaraan zijn politieke lot verbindt, of er in ieder geval voor gaat staan.

Staatssecretaris Bleker:

Ik zal de Kamer informeren in een separate brief. Of daarin staat dat de staatssecretaris zijn politieke lot aan C&A-activiteiten in India verbindt, waag ik te betwijfelen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Een ander onderwerp onder het kopje "handel" zijn de handelsmissies. Ik hoorde de staatssecretaris er iets over zeggen in een bijzin, maar ik heb er nog een vraag over. Die heeft te maken met het voorbeeld dat ik gisteren noemde, over de ondernemer die zei: ik wil best mee met de handelsmissie Fotonica naar België van twee dagen, maar dan moet ik € 500 betalen en dat wordt binnenkort € 950. Ik vind dat te veel voor een eenmanszaak. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris daarover denkt.

Staatssecretaris Bleker:

Dat klopt. Volgens mij is deze vraag in de schriftelijke beantwoording ook van een reactie voorzien. Het principe is wel dat bedrijven die meegaan op handelsmissie, een reëel belang moeten hebben. Dat reëel belang blijkt ook als men er een reëel bedrag aan bijdraagt. Dat is bij lange na niet kostendekkend. De kosten betreffen niet alleen de missie. Voorafgaand aan de missie wordt op verzoek van het bedrijf nagegaan welke contacten, welke matching, er in het land waar men naartoe gaat, zullen plaatsvinden. Als je dat optelt, is het uiteindelijk bij lange na niet kostendekkend. Wij vinden het reëel dat er een redelijke bijdrage tegenover staat, ook om te voorkomen dat er misschien te onbezonnen met handelsmissies wordt meegegaan, terwijl er wel kosten ontstaan. Ik ben wel met mevrouw Gesthuizen eens dat € 1000 veel geld is voor een reis naar België als je net een beginnende ondernemer bent, een zzp'er, en je een eenmanszaak hebt. Ik zou gewoon zelf gaan of ik zou helemaal niet op missie meegaan. Maar dat is meer een persoonlijke inkleuring.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Deze persoonlijke inkleuring is wel afkomstig van een bewindspersoon, de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Ik vind dat kwalijk, want daarmee zeggen wij eigenlijk dat die handelsmissies niet meer zo interessant zijn voor kleine zelfstandigen.

Staatssecretaris Bleker:

Jawel hoor.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik wijs de staatssecretaris erop dat het absoluut niet om een beginnend ondernemer ging. Ik durf te wedden dat deze man een paar jaartjes ouder is dan de staatssecretaris. Dat weet ik zeker. Ik overweeg ook zeker een motie op dit gebied, omdat ik het onacceptabel vind om te zeggen: € 1000 moet je er maar voor overhebben. Ik vind dat echt te veel voor kleine bedrijven. Die sluiten we daarmee uit.

Staatssecretaris Bleker:

Wij sluiten absoluut geen kleine bedrijven uit. De ervaring die wij het laatste halfjaar hebben opgedaan, leert dat al onze missies, of dat nou de missies zijn waar ik bij betrokken ben dan wel de heer Verhagen of de heer Rutte, worden gedomineerd door het midden- en kleinbedrijf. De deelnemers zijn niet alleen maar Damen, Philips enzovoort. Ze zijn juist afkomstig uit het midden- en kleinbedrijf. Dat zijn bedrijven met 15 tot 20 mensen in dienst, die mogelijkheden zien in Polen, Turkije of Vietnam. Zij ervaren dus kennelijk geen belemmering van een bijdrage van € 1000. Daarnaast hebben zij ook nog hun eigen kosten.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Er is ook een cruciaal verschil tussen het middenbedrijf en het kleinbedrijf. Ik heb met name de eenpitter, de eenmanszaak, genoemd. Het zouden er ook twee kunnen zijn. Het gekke is dat je het heel vaak in onze economie moet hebben van dit soort eenlingen. Ik ben ook weleens bij verschillende van deze ondernemers in hun atelier geweest. Die zijn daar bijna aan het freaken. Dat zijn uitvinders. Ik zou het heel kwalijk vinden als we in financiële zin een drempel opwerpen, zeker met de verhoging die er nu aankomt. Zij luiden niet voor niets bij mij de klok. Ik begrijp dat het al niet kostendekkend is. Ik heb toch het gevoel dat er, zeker met de verhoging die nu is afgesproken tot € 950, misschien wel meer missies georganiseerd kunnen worden, maar dat we er daarmee toch voor zorgen dat er uiteindelijk minder kleine zelfstandigen zullen meegaan. Ik zal hierover een motie indienen.

Staatssecretaris Bleker:

Voorzitter. Wij hebben al even een kort uitstapje gemaakt naar maatschappelijk verantwoord ondernemen. Op het vlak van mensenrechten en milieu liggen er grote uitdagingen voor ondernemingen die internationaal actief zijn. Laat één ding duidelijk zijn, in al onze contacten met bedrijven die ondersteuning krijgen van de Nederlandse overheid om hun ontwikkelingen in het buitenland effectiever te maken, wijzen wij hen op alle formele en informele plichten die er zijn op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Ik heb al gezegd dat elk bedrijf en elke ondernemer, hoe klein ook, een verklaring heeft te ondertekenen als hij meegaat op missie, die met name betrekking heeft op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. We zien ook nu al heel goede voorbeelden, laten wij daar ook duidelijk over zijn. Zo zie je bijvoorbeeld in Kenia een groot Nederlands tuinbouwbedrijf dat meer dan 900 lokale toeleveranciers heeft, kleine boeren, die bekwaamd worden om hun producten te produceren volgens Europese kwaliteitseisen. Daarmee krijgen ze niet alleen Europese kwaliteit, er wordt ook aandacht besteed aan waterbeheer, aan zo efficiënt mogelijk gebruikmaken van je grond, aan het tegengaan van erosie en al dat soort zaken meer. Dat hoort er ook bij. Dan zie je ook dat Nederlandse bedrijven aldaar zich niet alleen houden aan de cao's die daar gelden, maar dat ze de medewerkers vaak ook gratis onderwijs aanbieden, gratis gezondheidszorg enzovoorts. Dat zijn allemaal dingen die in de praktijk gebeuren. Men slaat er niet voor op de trom, maar ze zijn er wel. Dat is dus een reden te meer waarom je bedrijven die iets willen gaan doen in landen buiten Nederland, met recht daarop kunt aanspreken.

Het gaat niet alleen om de richtlijnen van de OESO voor multilaterale ondernemingen. Het zijn ook de principes die door MVO Nederland zijn ontwikkeld. Het is ook niet alleen een kwestie van papier, maar ook een kwestie van praktische invulling. Volgend jaar zal ik de bekendheid van de OESO-richtlijnen verder vergroten en de praktische invulling bevorderen. Dat doe ik samen met het bedrijfsleven en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zoals ook gevraagd werd door mevrouw Schouten, ieder bedrijf dat subsidie aanvraagt, wordt expliciet gevraagd om zich in te spannen om de OESO-richtlijnen na te leven. We hebben dat in de afgelopen jaren aangevuld met resultaatsverplichtingen ten aanzien van kinderarbeid en dwangarbeid bij de bedrijven zelf en in de eerste lijn van toeleveranciers. Voorts kunnen wij bedrijven die financiële ondersteuning van ons krijgen en hierin overtredingen plegen, beboeten via de bestuurlijke lijn.

Er is gesproken over maatschappelijk verantwoord ondernemen als iets wat in documenten verankerd moet zijn. Dat is waar, maar uiteindelijk moet het natuurlijk onderdeel uitmaken van het ondernemerschap. Ik heb ook in overleg met een grote groep ondernemers de optie besproken om aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen, met name in internationaal opererende ondernemingen, expliciet op te nemen in de verslaglegging en dus bespreekbaar te maken in de ondernemingsraad. De Wet op de ondernemingsraden schrijft dat ook voor. Daarmee maak je het tot iets van het bedrijf als geheel en niet alleen tot iets wat in een document staat of van de leiding van het bedrijf is. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik daarop nog afzonderlijk terugkom.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Nog even een vraag over de OESO-richtlijnen en of je daaraan moet voldoen als je meegaat op handelsmissie of wanneer je andere vormen van overheidssteun ontvangt. De heer Knapen is heel duidelijk geweest over ontwikkelingsgeld dat gebruikt wordt. Bedrijven die daarop aanspraak willen maken, moeten wat hem betreft echt absoluut voldoen aan die normen. Bij EL&I is het vaak meer een kennisnemen van. Mag ik nu constateren dat deze staatssecretaris ook zegt: bedrijven moeten absoluut voldoen aan de OESO-normen voordat ze mee mogen op handelsmissie of overheidssteun ontvangen, op welke wijze dan ook? Meent hij dat ze dat ook moeten kunnen aantonen indien daarnaar gevraagd wordt?

Staatssecretaris Bleker:

Er is geen verschil met de heer Knapen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Nogmaals, kan de staatssecretaris bevestigen dat hij hiermee bedoelt dat alle bedrijven hieraan moeten voldoen?

Staatssecretaris Bleker:

Ja, precies. Alle bedrijven die subsidie ontvangen. Als je subsidie ontvangt van OS of van Buitenlandse Zaken, hoef je niet aan strengere eisen te voldoen dan als je subsidie ontvangt van EL&I op zoiets belangrijks als maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er gelden dezelfde richtlijnen. Er geldt dezelfde strengheid.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mijn vraag had nog een tweede deel over de zelfregulering. Wordt dat dan ook vastgelegd in bijvoorbeeld ISO 26.000, zodat het indien nodig ook getoetst kan worden?

Staatssecretaris Bleker:

Dat kan ik niet beoordelen. Daar kom ik graag in tweede termijn even op terug.

Mevrouw Schaart heeft de suggestie gedaan om de financiering – dat is overigens een bescheiden financiering – van MVO Nederland te beëindigen. MVO Nederland wordt gewaardeerd in de markt. Het levert prestaties. VNO-NCW en MKB-Nederland wijzen op de positieve bijdrage van MVO Nederland. Bovendien is maatschappelijk verantwoord ondernemen een belangrijke zaak, niet alleen vanuit ideëel oogpunt, maar ook voor de positionering van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland. Als je niet op bulk en op prijs alleen kunt scoren, moet je ook scoren op punten van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap.

Ik begrijp eigenlijk gewoon niet waarom ineens het mes zou moeten in iets wat goed functioneert, wat wordt gewaardeerd door het bedrijfsleven en de vakbeweging, wat een positieve bijdrage levert aan de positie van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland en waar maar een bescheiden overheidsbijdrage mee is gemoeid. Ik neem aan dat duidelijk is waarom ik het niet begrijp.

Mevrouw Schaart (VVD):

Ik zal het nog een keer toelichten. De VVD is absoluut niet tegen maatschappelijk verantwoord ondernemen. Integendeel, wij zijn absoluut voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het verschil is dat wij vinden dat het vooral een verantwoordelijkheid is van bedrijven zelf. Waar het ons in principe om gaat, is dat de overheid concurreert met marktpartijen, met commerciële adviesorganisaties, die precies hetzelfde werk doen als MVO Nederland. Ik heb een lijstje op mijn tafel liggen met vijftien tot twintig organisaties die precies hetzelfde doen als MVO Nederland en die niet worden gesteund door de centrale overheid. Ik begrijp niet dat de staatssecretaris dat niet begrijpt.

Staatssecretaris Bleker:

MVO Nederland wordt gewaardeerd door het bedrijfsleven, door VNO-NCW, door MKB-Nederland, door de vakbeweging en door de koepel van ondernemingsraden. Het werkt. MVO Nederland levert een positieve bijdrage. Wij zijn nog niet zo ver dat de grote groep bedrijven waarvoor het relevant is, al helemaal op de lijn van maatschappelijk verantwoord ondernemen zit. Wij hebben nog een periode van activeren nodig. Als wij iets wat al functioneert nog een aantal jaren laten functioneren waardoor dit een positieve bijdrage kan leveren, dan is dat voor mij een reden om dit te continueren. Dat er particuliere bureaus en bedrijven zijn die bedrijven ook meenemen in dat traject, is prima. Ieder bedrijf kan daarvoor kiezen. Ik denk zelfs dat het een win-winsituatie is. Als je vanuit het MVO Platform die stimulans biedt, leidt dat misschien tot meer vraag van het bedrijfsleven dan MVO Nederland aankan. Daar kunnen particuliere bureaus dan op meeliften.

Mevrouw Schaart (VVD):

In de praktijk werkt het dus niet zo. Die marktpartijen concurreren in die markt juist met MVO Nederland. De buit wordt niet verdeeld. Men concurreert gewoon met elkaar. Het gaat mij ook om een principieel standpunt. Vindt de staatssecretaris echt dat de centrale overheid een rol heeft op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Staatssecretaris Bleker:

Ja. Ik vind het in het belang van het Nederlandse bedrijfsleven dat wij een stimulans bieden om het Nederlandse bedrijfsleven op het punt van maatschappelijk verantwoord ondernemen stappen vooruit te laten zetten. Ik denk dat dit een van de tickets is, ook voor de toekomst, waarmee het Nederlandse bedrijfsleven zich kan positioneren. Het gaat niet alleen om het product en de prijs. Het zal in toenemende mate ook aankomen op aspecten als duurzaamheid en sociale duurzaamheid, over hoe het bedrijf daarin staat.

Mevrouw Schaart (VVD):

De middelen die vrijkomen als MVO Nederland niet meer gesteund zou worden, zou de VVD juist willen inzetten voor innovatie, maar op generiek beleid. Wij willen die niet inzetten voor het steunen van één enkele organisatie die concurreert met verschillende marktpartijen.

Staatssecretaris Bleker:

MVO Nederland concurreert misschien, maar het drukt de private organisaties niet weg. Ik zie eerder kansen dat er meer vraag ontstaat, zoals ik net heb gezegd. Ik vind bovendien dat er nu nog een publieke verantwoordelijkheid bestaat om maatschappelijk verantwoord ondernemen te ondersteunen en te stimuleren.

Daaraan komt een keer een eind. Dat is duidelijk. We zitten echter nu nog in een fase dat veel bedrijven moeten worden geactiveerd. We hebben de koplopers en we hebben de middengroep die hier sympathiek tegenover staat. Die groepen zijn nu als het ware aan zet om deze bedrijven nog vooruit te helpen. Zij doen dat samen met MVO Nederland en de partijen die daar omheen georganiseerd zijn, waaronder VNO-NCW.

Mevrouw Schaart (VVD):

Is de heer Bleker het wel met mij eens dat op termijn de rijksbijdrage voor MVO Nederland zou moeten eindigen?

Staatssecretaris Bleker:

Ja. Wanneer het al een aantal jaren geleden is dat dit in gang is gezet, komt er een moment waarop je zegt: het heeft nu zo veel wortel geschoten dat het verder op eigen kracht kan. Zo ver is het echter nu nog niet.

Ik kom op het laatste blok, over de inkomende investeringen en toerisme. Zoals ook bij de handel het geval is, zorgen inkomende investeringen voor werkgelegenheid, groei en welvaart. We zien ook dat bedrijven die zich in Nederland vestigen, bovengemiddeld presteren bij het doen van uitgaven in de sfeer van research and development. Dit past heel goed bij de innovatieagenda waarover minister Verhagen heeft gesproken. Daarom is het acquisitiebeleid ook belangrijk. De topsector van hoofdkantoren is een van de dragende onderdelen van het innovatieprogramma. We gaan dus zorgen voor een nog beter vestigingsklimaat. Dit houdt in dat onze ambassades in het buitenland een belangrijke taak hebben aangaande de economische diplomatie ten behoeve van bedrijven die zich eventueel in Nederland willen vestigen. Het houdt ook in dat de ontvangende organisatie in Nederland daarin een belangrijk rol moet vervullen.

De VVD-fractie heeft aandacht gevraagd voor een betere samenwerking tussen de buitenlandse posten en de organisaties die in Nederland actief zijn. Wij onderschrijven het belang daarvan. De Kamer kan ervan op aan dat wij daarin een aantal versterkingen doorvoeren.

Het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen is aan de orde geweest. De heer Ziengs, de heer Koppejan en eigenlijk nagenoeg alle fractiewoordvoerders hebben zich daarvoor ingezet. Ik zie dat de heer Verhoeven mij streng aankijkt met een blik van: u hebt mij niet genoemd. Ik noem daarom ook de D66-fractie. Ook de PVV-fractie heeft zich daarvoor ingezet.

De heer Verhoeven (D66):

Er is daarvoor een Kamerbrede inzet.

Staatssecretaris Bleker:

Laat ik dan duidelijk zijn: er is daarvoor een Kamerbrede inzet.

De heer Van Vliet (PVV):

Alleen de fractie van D66 heeft dit niet genoemd.

Staatssecretaris Bleker:

Wij zijn bereid eraan mee te werken dat de bezuiniging op het NBTC uiteindelijk op het niveau uitkomt waarop alle bezuinigingen zijn gekomen in deze sector, namelijk 50%. Wij zullen er dus voor zorgen dat dit ingaande 2016 op 50% uitkomt. Dat betekent dat het budget in 2016 2,5 mln. hoger zal moeten zijn dan nu door ons is voorzien. Voor het hoe wachten wij de initiatieven vanuit de Kamer af. Ik zal straks nog spreken over het amendement.

De heer Verhoeven (D66):

Ik keek de staatssecretaris boos aan, omdat het erop leek dat een minderheid van de Kamer dit zou willen. Gelukkig heeft echter een duidelijke meerderheid gezegd dat er iets met dit budget moet gebeuren, want de korting die er nu op staat is te fors. Dit doet er nu echter even niet toe, want de staatssecretaris zegt iets belangrijks. Hij zegt volgens mij dat hij bereid is om te gaan van 65% naar 50%. Wat vindt de staatssecretaris ervan dat het kabinet altijd het uitgangspunt hanteert dat op publiek-privaat gebied het bedrijfsleven en de overheid fiftyfifty moeten investeren? De minister heeft zojuist urenlang mooie en minder mooie dingen gezegd over innovatie en de cofinanciering bij innovatie. Waarom wordt dat principe op dit vlak niet toegepast?

Staatssecretaris Bleker:

Bij de NBTC zijn meer partijen in beeld dan alleen het bedrijfsleven. Je kunt hierbij aan de gemeenten denken. Die hebben ook een belang. Ik noem als voorbeeld de grote steden. Het gaat mij te ver om hier een fiftyfiftyverdeling te hanteren. Zo'n verdeling tussen enerzijds het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en anderzijds het bedrijfsleven is in dit geval niet bij voorbaat logisch. Ik zeg echter dat wij bereid zijn om mee te werken aan een bezuiniging die uiteindelijk maximaal 50% behelst. Wij zijn ook bereid om met de NBTC in gesprek te gaan om, dat gezegd hebbend, te bezien hoe wij erbij kunnen helpen om het budget zo sterk mogelijk te houden.

De heer Verhoeven (D66):

Het is sowieso goed dat de staatssecretaris een beweging maakt om dit iets minder hard te laten zijn en het is ook goed dat hij het gesprek nog eens goed aangaat. Daar ben ik hem dus dankbaar voor. Laat ik hierop toch nog één analyse laten volgen. Op kunst en cultuur, op innovatie per saldo en op allerlei activiteiten waarmee wij ons in het buitenland kunnen laten zien, wordt door dit kabinet wel bezuinigd. Dat er bezuinigd moet worden, is duidelijk, maar is het zo enorm bezuinigen op sommige posten, terwijl het zo veel kan opleveren als je die goed inzet – Berenschot heeft uitgezocht dat ze goed worden ingezet – niet eigenlijk gewoon je eigen verlies creëren? Is het niet veel slimmer om iets meer geld te behouden, zodat er nog veel meer geld naar Nederland komt door investering, besteding en bezoek?

Staatssecretaris Bleker:

In antwoord op een vraag van mevrouw Schaart heb ik aangegeven dat wij bereid zijn om het volgende te doen. Wij zullen iets matigen in de bezuiniging en het overleg aangaan met de NBTC om te bekijken hoe wij deze zo sterk mogelijk kunnen maken en wat wij aan ondersteuning kunnen bieden om andere partijen nog meer te laten bijdragen. Bovendien zullen wij de activiteiten die annex zijn met de NBTC op de posten in het buitenland meer met elkaar in verbinding brengen, zodat de Holland branding vanuit de ambassade in Vietnam, of Brazilië of misschien zelfs China, versterkt wordt. Die drie dingen doen wij dus: iets matigen in de bezuiniging, meedenken met de NBTC hoe wij mogelijke andere partners kunnen interesseren om een hogere bijdrage te leveren, en op onze posten de functie van de NBTC op een efficiëntere, sterke manier onder de aandacht brengen.

Ik kom bij de regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Zoals de minister al heeft aangegeven, vervullen deze een belangrijke rol bij de opstart van innovatieve bedrijven, het type bedrijven waarover bijvoorbeeld mevrouw Gesthuizen sprak. Dit is eigenlijk heel bijzonder, want wie een beetje de geschiedenis van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen kent, weet dat deze ooit zijn gestart vanwege ernstige economische problematiek en ernstige werkgelegenheidsverliezen in bepaalde regio's. In de beginjaren hebben die ontwikkelingsmaatschappijen zich vooral gericht op het in de benen houden van bedrijven waarvan sommigen toen al zeiden dat het bedrijven van voorbij waren. De ontwikkelingsmaatschappijen hebben sindsdien een heel positieve ontwikkeling doorgemaakt, onder meer door zich zo sterk te richten op innovaties. Dat doen zij niet alleen door middel van risicodragend kapitaal en participaties, maar ook doordat de regionale ontwikkelingsmaatschappijen het netwerk in de regio kennen van andere bedrijven en instanties waarbij zo'n startend, innovatief bedrijf gebaat kan zijn. Het gaat dus zowel om geld als om meehelpen om toegang te krijgen tot het relevante netwerk: researchinstellingen, collega-bedrijven enzovoorts. Ik heb de cijfers niet precies paraat, maar ik denk dat twee derde van de inspanningen van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen voor de startende en doorstartende bedrijven al in een van de negen topsectoren zit. Er is dus als het ware al een natuurlijke link gelegd vanuit de ontwikkelingsmaatschappijen en de initiatiefnemers met de topsectoren. Dat is dus heel goed.

Wij zijn aandeelhouder en daarnaast geven wij een exploitatiebijdrage. Wat gaan wij nu doen? Wij gaan die exploitatiebijdrage afbouwen. Mevrouw Schaart zei daarover: stop daar alvast mee in 2012. In 2012 zou er nog 5,5 mln. aan exploitatiebijdrage komen. Wij bouwen deze geleidelijk af naar nul in 2016. Men kent de begroting waarin staat volgens welk schema dit gaat. Wij hebben een goed overleg gehad met de bestuurders en de commissarissen van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Zij kunnen de beëindiging van de exploitatiesubsidie op de wijze zoals die is geformuleerd, behappen. De interne reorganisatie en de reductie van personeel – daar gaat het om – kunnen zij behappen. Zij zeggen: als het op deze manier gaat, is ons bedrijf te continueren. Wij zullen afslanken en keuzes moeten maken, zeggen zij, maar zo kunnen wij dat doen. Ik ben er dan ook geen voorstander van om daarin een wijziging aan te brengen. Wij doen het nu geleidelijk. Dat is te behappen en het leidt niet tot een verstoring van de processen binnen de ontwikkelingsmaatschappijen.

Een ander punt is het aandeelhouderschap. Onder anderen de heer Verhoeven pleit ervoor dat de innovatie in de regionale clusters tot stand kan komen. We hebben een werkend instrument, namelijk de ontwikkelingsmaatschappijen. Deze werken niet alleen financieel, maar ook bij de ondersteuning van bedrijven om in het goede regionale netwerk goede contactpunten te krijgen. De ontwikkelingsmaatschappijen zijn goed in staat om de afbouw van de exploitatiesubsidie goed te regelen. We moeten ons dus afvragen waarom we in deze fase de ontwikkelingsmaatschappijen een niet-noodzakelijke storing zouden moeten bezorgen door nu de discussie over de aandelen op te voeren en het aandeelhouderschap van de Staat der Nederlanden terug te nemen. Het is nu immers een fase waarin het economisch moeilijk is, waarin innovatie belangrijk is, waarin het bedrijfsleven en de politiek grote ambities hebben en waarin een en ander in de regio gestalte moet krijgen. Voor de verschillende ontwikkelingsmaatschappijen zou het heel verschillend uitpakken, maar het zou in ieder geval leiden tot discontinuïteit. Je kunt niet zomaar zeggen dat je het voor € 1 doet. Immers, waarom bij het ene bedrijf voor € 1 en bij het andere ook voor € 1 terwijl de waarde van hetgeen je overdraagt sterk verschilt? De provincies zijn niet in staat om dit een-twee-drie op te pakken, zo hebben ze ons duidelijk gemaakt. We hebben een goed instrument, we kunnen dat met minder exploitatiesubsidie stapsgewijs in de benen houden, er zijn geen budgettaire redenen om de aandelen af te stoten en het is zeer de vraag wat dat afstoten momenteel zou opleveren, dus waarom zou je dat dan nu doen, juist nu je baat hebt bij ontwikkelingsmaatschappijen die voort kunnen en die in de regio ondersteuning kunnen bieden bij de noodzakelijke innovatie? Wij vinden het dus echt een onverstandige interventie op dit moment.

Mevrouw Schaart (VVD):

De staatssecretaris maakt duidelijk dat de ontwikkelingsmaatschappijen een regionale functie hebben en bouwt daarom de rijksbijdrage af. Vindt hij het dan niet tegenstrijdig dat de aandeelhouder, de Staat, nog steeds betrokken blijft bij de regionale ontwikkelingsmaatschappijen?

Staatssecretaris Bleker:

Wij willen die aandeelhoudersrelatie een heel zakelijke relatie laten zijn. Wij willen niet via de aandeelhoudersrol verkapt regionaal economisch beleid voeren. Dat is niet de bedoeling; het moet de komende jaren een heel zakelijke en correcte aandeelhoudersrelatie zijn. Misschien kunnen we over een aantal jaar de discussie over het aandeelhouderschap weer voeren. Waarom echter nu al, terwijl provincies het ontzettend moeilijk zouden vinden om die aandelen van ons over te nemen en de ontwikkelingsmaatschappijen al een zware taak hebben, die niet-noodzakelijke verstoring aanbrengen in een instrument dat dat momenteel niet kan verdragen?

Mevrouw Schaart (VVD):

Ons punt is: je gaat erover of je gaat er niet over. Volgens ons gaan we er niet over en behoort het tot de taken van de regio. Bovendien heeft niet elke regio in Nederland een ontwikkelingsmaatschappij. Flevoland heeft er geen, Zeeland heeft er geen, Zuid-Holland heeft er geen. Is het ook niet oneigenlijk gebruik van de rijksoverheid om ontwikkelingsmaatschappijen wel in een paar provincies te ondersteunen maar niet in het gehele land?

Staatssecretaris Bleker:

De ondersteuning in de vorm van de exploitatie wordt afgebouwd. Dat is duidelijk en dat weten de ontwikkelingsmaatschappijen. We zijn daarover uitgepraat, zij lossen het intern op. Wel moet natuurlijk worden nagegaan of de functie die nu wordt vervuld door de ontwikkelingsmaatschappijen in regio's als Oost-, Noord- en Zuid-Nederland een "missing link" zou kunnen zijn in bijvoorbeeld West-Nederland. In het kader van het overleg dat we met de regio's hebben, moet in beeld worden gebracht of dit het geval is, met het oog op innovatie.

Mevrouw Schaart (VVD):

De VVD heeft gezegd dat het absoluut niet op stel en sprong hoeft. Wij weten ook in wat voor economische situatie we zitten. Er kan echter wel gekeken worden of de provincies zelf en private participatiemaatschappijen eventueel interesse zouden hebben. Ik zou het fijn vinden als de staatssecretaris kan toezeggen dat hij met een plan komt om dit te bezien met het oog op de toekomst van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen.

Staatssecretaris Bleker:

Nee, voorzitter. We hebben al een duidelijk plan, namelijk afbouw van de subsidierelatie, een zakelijke aandeelhoudersrelatie, en, vooral, aan het werk en de bedrijven de kans geven om dat belangrijke werk de komende jaren redelijk ongestoord te doen. Dat is de agenda voor de komende vier jaar.

Mevrouw Schaart (VVD):

De staatssecretaris gaf zelf aan dat hij overweegt, na te gaan of het wel zo wenselijk is dat de Staat een aandeelhouderschap in die ontwikkelingsmaatschappijen zou hebben. Nu geeft hij echter aan geen interesse te hebben om daarop een visie los te laten of daarover een plan uit te voeren. Dat begrijp ik niet.

Staatssecretaris Bleker:

Ik wil geen vergelijking met een ander onderwerp maken. Als wij over drie of vier maanden komen met het verhaal dat wij misschien in het jaar 2016 of 2017 iets moeten doen met het aandeelhouderschap en dat er veel verschillende varianten zijn, gaat de discussie daar weer een tijd over. Dat brengt onzekerheid en wij willen de ontwikkelingsmaatschappijen niet in een overbodige onzekerheid brengen. Dat is onze stellingname.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat zijn woorden naar mijn hart. Ik wil de staatssecretaris alleen even vragen of hij inmiddels bekend is met de brief die de Kamer heeft ontvangen van de zeven ROM-provincies. Daarin staat dat zij geen voorstander zijn van verkoop van het rijksbelang in de ROM's aan de provincies en dat zij het een onaanvaardbaar voorstel vinden. Deze brief is afkomstig van zeven gedeputeerden met de portefeuille economische zaken, uit alle zeven ROM-provincies. Ik vraag dit omdat ik het zo kwalijk vind dat er door mevrouw Schaart is gezegd dat zij gesproken had met provincies en dat deze haar voorstel zouden steunen. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris de brief inmiddels kent.

Staatssecretaris Bleker:

De inhoud van de brief verbaast mij niet, gelet op de overleggen die wij hebben gevoerd.

Ik kom op het amendement van de heer Verhoeven op stuk nr. 6. Ik heb net aangegeven welke oplossing wij zien. De oplossing die in het amendement wordt voorgesteld, geldt eigenlijk alleen voor 2012. Ik compenseer het voor 2012. Wij hebben een andere oplossing en die vinden wij beter. Wij zijn in afwachting van verdere reacties van de Kamer hierop. Wij vinden het amendement niet verstandig. Er is iets beters te bedenken wat ook redelijk is.

De heer Verhoeven (D66):

De staatssecretaris zei net dat ik boos keek. Nu staat hij zelf volmondig te lachen en daarover ben ik dan weer een beetje verbaasd. Dit is abracadabra. Wij dienen een amendement op de begroting in. Een begroting geldt per definitie altijd voor het aankomende jaar. Dat is 2012. Dat wij verder moeten kijken dan 2012, ben ik helemaal met de staatssecretaris eens. Dat de Kamer dat ook zal doen, zou ook weleens kunnen kloppen. De staatssecretaris zegt echter: wij hebben een beter idee en wij wachten vervolgens af wat er vanuit de Kamer komt. Wat is de eigen omschrijving van de staatssecretaris van dat betere idee, dat beter dan mijn amendement is? Ik hoop dat hij daarover iets wil zeggen.

Staatssecretaris Bleker:

Het voorstel in de begroting voor de periode tot 2016 is dat wij de afbouw van de subsidie in het laatste jaar structureel corrigeren bij de 2,5 mln.-plus.

De heer Verhoeven (D66):

Ik zal dit antwoord van de staatssecretaris, mede op basis van zijn antwoorden op mijn vorige vragen, even vertalen. De staatssecretaris zegt: wij hebben een aantal kaders, wij willen helpen, wij verschuiven iets minder; het enige wat de Kamer nu dus nog hoeft te doen, is een motie maken die aansluit bij die kaders en dan zal ik zeggen dat de motie ondersteuning van beleid is.

Staatssecretaris Bleker:

Ja.

De heer Verhoeven (D66):

Dan gaan wij dat regelen.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Wij gaan meteen door met de tweede termijn van de Kamer. De leden hebben aangegeven hoeveel tijd zij willen gebruiken en ook na hoeveel tijd zij willen worden gewaarschuwd. Ik word straks vervangen door een andere voorzitter. Het is wel de bedoeling dat wij de tweede termijn uiterlijk om 19.15 uur hebben afgerond. Volgens mij moet dat kunnen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Om te beginnen wil ik de bewindslieden graag danken voor hun uitgebreide beantwoording. Ik heb natuurlijk de behoefte om heel veel terug te zeggen, maar dat doe ik alleen maar in de vorm van moties. Dan weet u namelijk hoe laat het is.

Die moties gaan over drie onderwerpen. Allereerst het fundamenteel onderzoek. De demystificatie die de minister heeft aangekondigd, heeft mijn fractie namelijk niet overtuigd. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet de budgetten voor onderzoek van NWO en de KNAW in het bijzonder wil benutten ten bate van de topgebieden;

overwegende dat in 2015 de gezamenlijke bijdrage van de KNAW en NWO aan de topsectorenagenda 350 mln. bedraagt en dat een bedrag van ten minste 275 mln. van het NWO-budget ingezet zal moeten worden voor de topgebieden;

overwegende dat van het onderzoek dat gedaan wordt door de instituten van NWO en dat van de talentlijn van NWO en de gebiedsgerichte steun tenminste 235 mln. aan de topgebieden moet worden toegerekend, waardoor van de NWO-middelen voor alle wetenschapsdisciplines buiten de topgebieden maximaal 150 mln. resteert;

verzoekt de regering om de helft van het totale budget van 495 mln. voor NWO voor fundamenteel onderzoek buiten de topsectoren te behouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijksma, Verhoeven en Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (33000-XIII).

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik ga verder met de technische opleidingen. Ik was blij met de eensgezindheid tussen de minister en mijzelf over de onorthodoxe maatregelen. Ik stuur hem graag het strijdtoneel op met een Kameruitspraak die onze inspanning ondersteunt. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de komende jaren 150.000 vacatures vrijkomen voor jongeren met een technische mbo-opleiding;

constaterende dat de inspanningen van het huidige en het vorige kabinet ten spijt, deze vacatures niet opgevuld kunnen worden omdat jongeren op het mbo vaak kiezen voor andere dan technische opleidingen en voor sectoren waarin de werkgelegenheid veel lager is;

van mening dat er een grote gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en een groot gemeenschappelijk belang liggen voor overheid en bedrijfsleven om deze mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt aan te pakken;

verzoekt de regering om met het bedrijfsleven een plan op te stellen voor een pilot voor een regelvrije zone op het terrein van onderwijs en arbeidsmarkt waarin mbo'ers die voor een opleiding in de techniek kiezen het aanbod wordt gedaan dat de helft van hun studiekosten wordt betaald en dat de garantie wordt gegeven dat deze jongeren zowel een stageplaats als een baan wordt aangeboden;

verzoekt de regering tevens, de Kamer in het voorjaar van 2012 over de voortgang van deze pilot te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijksma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (33000-XIII).

Mevrouw Dijksma (PvdA):

De laatste motie die ik indien, gaat over het collectieve schaderecht.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat consumenten op grote schaal schade lijden als gevolg van collectieve inbreuken op het consumentenrecht c.q. overtredingen op het gebied van het mededingingsrecht, en dat deze schade veelal niet wordt vergoed;

van mening dat er efficiënte en effectieve instrumenten moeten worden geboden om het fundamentele recht van consumenten op schadevergoeding tot een realiteit te maken;

constaterende dat de Wet collectieve afwikkeling van massaschade weliswaar mogelijkheden biedt voor de afwikkeling van massaschade op basis van een schikking, maar dat voor belangenorganisaties een mogelijkheid om schade collectief te verhalen ontbreekt als gevolg van de expliciete uitsluiting in het BW 3:305a, lid 3, als de schadeveroorzakende partij niet bereid is tot een schikking te komen;

overwegende dat een instrument voor collectieve schadevergoeding efficiëntievoordelen biedt voor alle betrokken partijen en dat dit de rechtspraak ontlast;

verzoekt de regering om de Kamer voor 1 februari 2012 een brief te sturen met daarin een stappenplan om te komen tot de toekenning van het recht voor representatieve belangenorganisaties om schade collectief te verhalen, door de WCAM en het BW op dit punt per 1 januari 2013 aan te passen;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijksma, Gesthuizen, Braakhuis en Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (33000-XIII).

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik zal nog twee moties van de heren Koppejan en Dijkgraaf mede ondertekenen. Zij zullen zelf uitleggen waarover die moties gaan.

Mevrouw Schaart (VVD):

Voorzitter. Ik dank de beide bewindspersonen voor hun beantwoording. Ik zal over drie onderwerpen een motie indienen, te beginnen met een motie over MVO Nederland. De VVD-fractie is nog steeds van mening dat de subsidie aan MVO Nederland gestaakt moet worden, zodat er een einde komt aan de oneerlijke concurrentie. Daartoe dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat MVO Nederland tot en met 2014 jaarlijks in aanmerking komt voor een bijdrage vanuit de rijksoverheid;

constaterende dat de activiteiten van MVO Nederland concurreren met de activiteiten van bedrijven en andere kennisinstellingen;

overwegende dat MVO-beleid in de eerste plaats een taak is voor ondernemingen zelf en het kan worden ingezet om bedrijven te onderscheiden van hun concurrenten;

overwegende dat steeds meer commerciële bedrijven zich bezig houden met advieswerkzaamheden op MVO-beleid voor ondernemingen;

verzoekt de regering, de rijksbijdrage aan MVO Nederland zo snel mogelijk stop te zetten en MVO Nederland te privatiseren;

verzoekt de regering voorts om de middelen die hierdoor vrijkomen in te zetten voor innovatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schaart. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (33000-XIII).

Voorzitter: Elias

Mevrouw Schaart (VVD):

Voorts wil ik graag voor het Innovatiefonds MKB+ een aantal voorwaarden stellen die voor de VVD-fractie van groot belang zijn. Daarvoor heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Innovatiefonds MKB+ een belangrijke impuls kan geven aan investeringen van het bedrijfsleven in innovatie;

overwegende dat alle ondernemingen, met name het MKB, uit iedere bedrijfssector voorstellen moeten kunnen indienen voor financiering door het fonds;

verzoekt de regering, bij de inrichting van het Innovatiefonds MKB+ de volgende voorwaarden voor de benutting van dit fonds expliciet te benoemen:

  • - het is generiek: ondernemingen uit iedere bedrijfssector kunnen voorstellen indienen;

  • - bij iedere financiering van een innovatieproject vanuit het fonds wordt verwacht dat:

1. het bijdraagt aan het innovatievermogen van het bedrijfsleven; 2. er altijd een private cofinanciering aan de orde is; 3. het een substantiële economische toegevoegde waarde of groei tot gevolg heeft; 4. bij succesvolle investeringen het fonds op basis van het profijtbeginsel ook financieel meedeelt in het succes,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schaart, Koppejan en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (33000-XIII).

Mevrouw Schaart (VVD):

Ik heb nog twee moties over de ROM's.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een groot deel van de aandelen van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's) in handen is van de rijksoverheid;

constaterende dat deze partijen concurreren met private partijen en er sprake is van een ongelijke verdeling van middelen over de verschillende regio's in Nederland;

overwegende dat de ROM's vooral een instrument zijn van en voor de regio met als doel regionaal economisch beleid;

verzoekt de regering, de verantwoordelijkheid daar te leggen waar die hoort, in de regio, en dus de aandelen van de ROM's te verkopen aan private partijen of aan publieke partijen in de regio's, zoals provincies,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schaart. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een groot deel van de aandelen van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's) in handen zijn van de rijksoverheid;

constaterende dat de ROM's een regionale functie invullen en dat het bestuur en de bedrijfsvoering primair een regionale verantwoordelijkheid zijn;

overwegende dat er al een aantal jaren onduidelijkheid is omtrent de omgang met het aandeelhouderschap in de ROM's vanuit de rijksoverheid;

verzoekt de regering, binnen een halfjaar met een plan te komen waarin wordt aangegeven hoe de relatie tussen de ROM's en de rijksoverheid moet worden vormgeven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schaart. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (33000-XIII).

De heer Ziengs (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Vooral de toezegging om conflicterende regels bij gemeenten aan te pakken zie ik als winst voor de ondernemers. Gisteren liep ik helaas wat uit de tijd. Daarom heb ik mijn punt over zzp'ers en de externe inhuur van het ministerie onvoldoende kunnen maken. Als ondernemer zou ik willen weten hoeveel geld wij uitgeven en aan wie. Ik vraag de minister om een brief waarin hij inzichtelijk maakt hoe deze post externen wordt ingevuld, om welke projecten het gaat en om hoeveel fte. Ministeries mogen nu maximaal 10% van het totale personeelsbudget uitgeven aan externen. Het aanhouden van een maximumpercentage vind ik achterhaald. Het draagt niet bij aan een verlaging van de uitgaven van de overheid. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er voor ministeries een doelstelling geldt om maximaal 10% van hun totale personeelsbudget uit te geven aan externen;

constaterende dat een maximum bestedingspercentage van het personeelsbudget niet per se bijdraagt aan een verlaging van de kosten van de overheid en dat het bedrijfsleven juist meer gebruik maakt van externen om kosten te besparen;

overwegende dat met name zzp'ers door een maximumpercentage beperkt worden in het leveren van een bijdrage aan een effectieve en goedkopere overheid;

overwegende dat het van belang is om een afweging te maken op basis van de daadwerkelijke verschillen tussen kosten voor vast personeel en externen;

verzoekt de regering, de doelstelling van maximaal 10% externe inhuur te herzien, waarbij binnen de bestaande ministeriële budgetten wordt gebleven, zodat ook zzp'ers een eerlijke kans krijgen om aan de slag te gaan bij het ministerie van EL&I,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ziengs. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (33000-XIII).

De heer Ziengs (VVD):

Met betrekking tot het verbeteren van de kredietverstrekking aan het mkb heb ik samen met collega Koppejan en inmiddels andere collega's een amendement ingediend. Daarnaast heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat een goed functionerende kredietverlening aan het mkb van groot belang is voor het investeringsvermogen van deze bedrijven;

constaterende dat MKB Nederland en de Nederlandse banken tegenstrijdige informatie geven over de mate van kredietverlening aan het mkb;

constaterende dat de taskforce kredietverlening de aanbeveling heeft gedaan dat MKB Nederland, DNB, het ministerie van EL&I en de Nederlandse Banken afspraken maken over meer gedetailleerde informatie over kredietverlening aan het mkb;

constaterende dat deze aanbeveling door alle betrokken partijen wordt onderschreven;

constaterende dat de betrokken partijen hierover nog steeds geen afspraken hebben gemaakt;

verzoekt de regering om voor eind 2011 met de betrokken partijen om tafel te gaan zitten en de Kamer voor eind februari te informeren over de gemaakte afspraken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ziengs en Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (33000-XIII).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden. Naar mijn mening hebben wij een constructief debat over de begroting EL&I. Een punt is echter niet aan de orde geweest en dat is de wettelijke garantie. Het kabinet is daarop ingegaan in de schriftelijke beantwoording, waaruit bleek dat wel degelijk vijf boetes zijn uitgedeeld aan ketens die mensen een sigaar uit eigen doos uitdelen door extra garantie te verkopen, terwijl die al wettelijk geregeld is. Het is jammer dat dit niet algemeen bekend wordt. Ik heb begrepen dat die ketens een procedure zijn begonnen om dat niet openbaar te laten worden. Dat is echter niet de bedoeling, want er moet natuurlijk een afschrikwekkende werking van een boete uitgaan. Om die reden heb ik de volgende motie voorbereid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in Nederland gevestigde bedrijven in strijd handelen met de Wet handhaving consumentenbescherming en Europese wetten door zowel misleidende informatie te verstrekken aan consumenten als het verkeerd toepassen van de regels omtrent garantie;

van mening dat dit onwenselijk is en zorgt voor veel schade en daarom daadkrachtig moet worden aangepakt;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat tegen iedere grootschalige vorm van consumentenmisleiding, zoals het standaard verkopen van zogenaamd extra maar feitelijk reeds wettelijk vastgelegde garantie, snel en daadkrachtig wordt opgetreden en dat sanctiebesluiten standaard openbaar worden gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Dijksma en Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de huidige regels voor microkredieten en innovatiekredieten van de overheid geen mogelijkheden bieden voor ondernemers die krediet nodig hebben ter hoogte van een bedrag tussen de € 50.000 en € 100.000;

overwegende dat de praktijk leert dat banken vanwege transactiekosten het verlenen van kredieten onder € 100.000 met een borgstellingsregeling alsnog niet interessant vinden;

van mening dat het gemis van een regeling voor kredieten innovatief ondernemerschap tussen de € 50.000 en € 100.000 de groeimogelijkheden van ondernemers beperkt;

verzoekt de regering, de genoemde kredietregelingen aan te passen waardoor de genoemde regelingen op elkaar aansluiten en ondernemers die een krediet tussen € 50.000 en € 100.000 nodig hebben ook aanspraak kunnen maken op een regeling, bijvoorbeeld door de ondergrens (minimale projectomvang) om in aanmerking te komen voor innovatiekrediet te verlagen van € 300.000 naar € 150.000 waardoor kredietbijdrage van de overheid vanaf € 50.000 mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Dijksma en Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de door Nederlandse overheidsinstanties georganiseerde handelsmissies onevenredig hoge kosten voor ondernemers uit het kleinbedrijf met zich meebrengen, waardoor deze ondernemers niet kunnen deelnemen aan de handelsmissies;

van mening dat handelsmissies juist voor ondernemers uit het kleinbedrijf van groot belang zijn aangezien zij niet over de middelen beschikken om zich zelfstandig op de buitenlandse markt te presenteren;

verzoekt de regering om te zorgen dat de door Nederlandse overheidsinstanties georganiseerde handelsmissies betaalbaar zijn voor ondernemers uit het kleinbedrijf, en te komen met concrete voorstellen om de kosten voor dergelijke missies voor kleine ondernemers te doen dalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Dijksma, Braakhuis en Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (33000-XIII).

De heer Koppejan (CDA):

Voorzitter. Wij hebben vandaag een goed debat gehad over de begroting van EL&I. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun bijdrage. Ik heb een paar moties, die ik zo snel mogelijk zal voorlezen.

Motie

De Kamer,

overwegende dat op de markt voor middelgrote kredieten (€ 50.000 – € 250.000) sprake is van een continuerend marktfalen dat door huidige partijen, en met de huidige overheidsinstrumenten, onvoldoende wordt opgelost;

constaterende dat met name het mkb hiervan de dupe wordt en derhalve moeite heeft om bedrijfsfinanciering te vinden bij de grootbanken;

van mening dat banken hiermee onvoldoende invulling geven aan de nutsfunctie die zij ook in onze samenleving dienen te vervullen;

overwegende dat private initiatieven zoals kredietunies, factoring en crowd-funding in het buitenland laten zien goed te kunnen voorzien in de kredietbehoefte van het mkb en daarmee goed in kunnen spelen op de kredietbehoefte van mkb-bedrijven;

constaterende dat Qredits ervaring heeft opgedaan met het succesvol opzetten van een operationeel systeem om kredieten te verstrekken aan het mkb, dat schaalbaar is en aansluit bij de behoefte van ondernemers, namelijk persoonlijke aandacht en flexibiliteit;

van mening dat de operationele uitvoering van de kredietverstrekking zo efficiënt mogelijk moet worden opgezet en Qredits hierbij mogelijk een rol kan spelen;

verzoekt de regering om te onderzoeken of, en onder welke voorwaarden, private initiatieven als kredietunies, factoring en crowd-funding met gebruik van overheidsgaranties een rol kunnen spelen in de vraag aan kleine kredieten van mkb-ondernemingen;

verzoekt de regering daarnaast om één of meerdere pilots op te starten waarbij deze initiatieven gebruik kunnen maken van een garantiekapitaal van 25 mln., gereserveerd vanuit het BMKB-fonds;

verzoekt de regering voorts, de Kamer over beide verzoeken voor 1 april 2012 actief te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koppejan, Ziengs en Van Bemmel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het rapport Innovatiebeleid van de Algemene Rekenkamer van 29 september 2011 wordt geconcludeerd dat inzicht in de effectiviteit van het Nederlandse innovatiebeleid ontbreekt;

overwegende dat tot en met 2015 jaarlijks meer dan 3 mld. overheidsgeld (subsidies en fiscale maatregelen) aan innovatie zal worden uitgegeven;

van mening dat inzicht en transparantie over waar innovatiegelden naartoe gaan en wat bekend is over opbrengsten wenselijk is, ook voor het maken van keuzes in beleid;

overwegende dat de Amerikaanse en de Britse overheid positieve ervaringen hebben met het volgen van overheidsgelden tot aan de ontvanger en wat deze ermee doet, met behulp van een interactieve website;

overwegende dat een dergelijk systeem niet hoeft te leiden tot extra administratieve lasten voor het bedrijfsleven, omdat zij veel van de benodigde informatie al aanleveren en de overheid zelf over veel informatie beschikt;

verzoekt de regering om conform de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer meer transparantie te bewerkstelligen waar innovatiegelden naartoe gaan, wie innovatiegelden ontvangt, wat zij ermee doen en welke resultaten daarmee zijn bereikt;

verzoekt de regering voorts, te bezien welke lessen getrokken kunnen worden op basis van ervaringen met het Amerikaanse voorbeeld dat het volgen van innovatiegelden waarborgt en vervolgens een dergelijk publiek toegankelijk systeem op te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koppejan, Schaart en Van Bemmel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dit kabinet, de kamers van koophandel en Syntens laat opgaan in één zbo en hun functies opneemt in de nieuw te vormen ondernemingspleinen;

overwegende dat de bepaalde functies van de kamers van koophandel en Syntens, bijvoorbeeld informatie en ondersteuning voor startende ondernemers, advies bij innovatietrajecten en de schakelfunctie tussen onderwijs, overheid en ondernemerschap, van grote waarde zijn voor ondernemers in de regio;

van mening dat de huidige regionale functie van de KvK's en Syntens goed geborgd moeten worden in de nieuwe organisatie van de ondernemingspleinen;

verzoekt de regering, bij het inrichten van de nieuw op te richten ondernemingspleinen rekening te houden met de kracht van de regio en daarmee functies als startersbegeleiding en advisering op het gebied van innovatie door de KvK's en Syntens te waarborgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koppejan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat dit kabinet, net als zijn voorgangers, MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen) wil stimuleren en belonen;

constaterende dat de wereldwijde richtlijn voor maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties, ISO 26000, opgesteld via een multistakeholderproces, een breed gedeelde interpretatie geeft van wat onder MVO-beleid verstaan dient te worden;

van mening dat van de topsectoren verwacht mag worden dat zij in hun plannen en activiteiten aangeven wat de ambities zijn op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

verzoekt de regering, te bevorderen dat bedrijven zo veel mogelijk verantwoording afleggen over hun maatschappelijke handelen door middel van jaarverslagen;

verzoekt de regering tevens, bij de toebedeling van middelen rekening te houden met mvo-aspecten;

verzoekt de regering voorts, in de af te sluiten innovatiecontracten expliciet te vermelden hoe de sectoren bijdragen aan duurzaamheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koppejan en Dijksma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (33000-XIII).

De heer Koppejan (CDA):

Het CDA zal ook nog samen met de heer Van Vliet een motie indienen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

In eerste termijn stelde de heer Koppejan enkele vragen aan het kabinet die zo uit het partijprogramma van de Partij voor de Dieren konden komen; over biodiversiteit en zorg om de aarde. Toen vroeg ik mij af of dat wat waard zou zijn of dat het een vooropgezet een-tweetje was zodat de heer Koppejan voor de CDA-fractie wat zorgen om de aarde zou verwoorden, maar zich makkelijk zou laten wegsturen met een nietszeggend antwoord van de minister. Ik ben benieuwd of de heer Koppejan tevreden is met de koers van dit kabinet als het gaat om de zorg om de aarde.

De heer Koppejan (CDA):

Ik denk dat de minister daarover behartigenswaardige woorden heeft gesproken. Daarnaast hebt u kunnen horen dat wij hierover een motie indienen, omdat wij het belangrijk vinden dat maatschappelijk verantwoord ondernemen in de praktijk wordt gebracht, ook in het kader van het topsectorenbeleid. Daarbij komen de aspecten die u noemt, volop aan de orde. Ik heb er vertrouwen in, omdat de ondernemingen ook belang hebben bij duurzaamheid. Duurzaamheid levert innovatie en geld op en is goed voor de aarde.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat zou allemaal mooi zijn, als het niet zo was dat op de duurzame theeplantages van Unilever wel seksuele uitbuiting plaatsvindt en dat voor de duurzame palmolie wel tropisch regenwoud wordt gekapt. Tenzij wij dat hard garanderen, vraag ik mij af of dit een obligaat praatje is om de zorgen die op het CDA-partijcongres zijn geuit, via de heer Koppejan te verwoorden of dat het ook echt wat betekent.

De heer Koppejan (CDA):

Ik heb er alle vertrouwen in dat bedrijven en deze regering met maatschappelijk verantwoord ondernemen aan de slag gaan. In de Kamer zijn wij er ook altijd nog om de minister te wijzen op zijn verantwoordelijkheden.

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. Het was een mooi debat. Wij hebben hier en daar nog de discussie gevoerd over innovatie. Ik ben blij met de toezegging van de minister over TNO en het onderzoek naar de mogelijkheid om de middelen verruimd in te zetten. Daarom zal ik daarover geen motie indienen. Ik bied de minister via de voorzitter graag de domeinnaam "innovatiesuccessen.nl" aan. Deze kan de basis vormen voor een website waarmee bedrijven vrijwillig hun successen op het gebied van innovatiegelden kunnen registreren. Ik hoop op een mooie stap in de goede richting.

De voorzitter:

Dank u zeer.

De heer Verhoeven (D66):

Graag gedaan, voorzitter.

Dan kom ik op de WBSO. Helaas beweegt het kabinet niet om het mkb echt, serieus wat meer kans te geven op dat overheidsgeld, dus het blijft een klein beetje foppen, maar hier en daar is men een beetje gestopt met foppen en daar ben ik de minister ook wel weer dankbaar voor. Laten we op een goede manier verdergaan.

Ik dien toch nog vier moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met name kleinere bedrijven, zelfstandigen en freelancers van tijd tot tijd door de overheid van het kastje naar de muur gestuurd worden, maar met klachten hierover nergens echt terecht kunnen;

verzoekt de regering, het gesprek aan te gaan met de Nationale Ombudsman over hoe er een aanspreekpunt voor ondernemers met klachten ingericht kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhoeven, Braakhuis en Dijksma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering NWO en de KNAW vraagt in 2012 90 mln. aan het topsectorenbeleid bij te dragen en dat dit oploopt tot 350 mln. in 2015;

overwegende dat NWO en KNAW bij de verdeling van hun gelden de opdracht hebben om te selecteren op excellentie in wetenschap;

verzoekt de regering, de autonomie van de KNAW en NWO te respecteren, hen zelf te laten besluiten over de inzet van eigen middelen ten behoeve van innovatiecontracten en toe te staan dat zij dat alleen zullen doen als zij zich voldoende herkennen in de wetenschappelijke programma's binnen die contracten, ook als dit betekent dat de 350 mln. in 2015 niet gehaald zal worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhoeven, Braakhuis, Dijksma en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dit kabinet de innovatiesubsidies afbouwt en met FES-gelden voor innovatie gestopt is;

overwegende dat dit geld mede werd ingezet als matchingsgeld voor Europese projecten en dat op deze manier tientallen miljoenen werden binnengesleept;

overwegende dat deze geldstroom verdampt aangezien fiscale innovatiemaatregelen zich niet kwalificeren als matchingsgeld;

verzoekt de regering, de Kamer per brief nader te informeren over hoe innovatiecontracten bij kunnen dragen aan Europese cofinanciering en in deze brief ook te komen met voorstellen hoe eventuele tekorten aan te vullen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhoeven, Braakhuis, Dijksma en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (33000-XIII).

De voorzitter:

Ik waardeer zeer uw poging om binnen de tijd te blijven, maar je kunt ook overdrijven. Mag het zodanig dat we het ook kunnen verstaan?

De heer Verhoeven (D66):

Mijn laatste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de RDA+ nu in ontwikkeling is, maar bepaalde voorwaarden reeds bekend zijn;

overwegende dat de RDA+ een belastingkorting moet geven aan partijen die via Topconsortia voor Kennis en Innovatie investeren in publiek-private samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen;

overwegende dat de onderzoekscomponent van een dergelijke samenwerking ook vervuld kan worden door een private onderzoeksinstelling, zodat sprake is van een privaat-private samenwerking;

verzoekt de regering, deze weeffout te herstellen en de RDA+-regeling open te stellen voor zowel publiek-private als privaat-private samenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (33000-XIII).

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Ik ga de Chinezen in de gaten houden. En als het nodig is, dan pak ik ze.

Ik heb op één vraag geen antwoord gekregen. Die ging over de taakstelling bij Agentschap NL. Op die vraag is schriftelijk gereageerd, maar dat was een flutantwoord. Op pagina 172 van de begroting wordt gesproken over een stijging van de externe inhuur. Ik hoor zeer graag nog een antwoord van de minister op mijn vraag daarover.

Ik heb de volgende aansporing voor de minister in het kader van aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Die ligt in het verlengde van een motie van collega Dijksma.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het behoud van de Nederlandse maakindustrie van groot belang is voor de Nederlandse economie;

overwegende dat deze industrie zelf constant aangeeft zich grote zorgen te maken over het vinden van voldoende technisch geschoold personeel;

overwegende dat deze zorgen vooral betrekking hebben op het kleine aantal studerenden in technische vakken, de vergrijzing van het technische lerarenkorps en het relatief lage aanzien van technische vakken;

constaterende dat samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijswereld de juiste marsroute is om dit probleem aan te pakken;

verzoekt de regering, een actieve rol voor de minister van EL&I te initiëren op het dossier aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt en de Kamer hierover begin volgend jaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (33000-XIII).

De heer Van Vliet (PVV):

Ik heb nog iets over de R&D-aftrek. De minister heeft daar een aantal dingen over gezegd. Ik zie toch nog voldoende reden voor de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering werk wil maken van het stimuleren van innovatie bij het Nederlandse bedrijfsleven;

overwegende dat de regering daarom van plan is per 1 januari 2012 een Research & Development Aftrek, de zogenaamde RDA, in te voeren in de vennootschapsbelasting;

overwegende dat deze aftrekregeling een plafond kent van 500 mln. maar op details nog moet worden uitgewerkt;

overwegende dat evenredige toegang tot de RDA voor innovatieve midden- en kleinbedrijven en startende ondernemingen met aanloopverliezen niet is gegarandeerd;

constaterende dat innovatiefaciliteiten zoals de RDA juist ook evenredig toegankelijk moeten zijn voor het mkb en startende ondernemingen met aanloopverliezen;

verzoekt de regering om voor invoering van de RDA-maatregelen te nemen om evenredige toegang tot de regeling te verzekeren voor het mkb en voor startende ondernemingen met aanloopverliezen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vliet en Koppejan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (33000-XIII).

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Ik heb ten slotte nog de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse zeescheepsbouw behoort tot de top van de innovatieve Nederlandse maakindustrie;

overwegende dat in deze sector in Nederland 35.000 mensen direct werkzaam zijn en de sector voor 4,5 mld. bijdraagt aan de Nederlandse export;

overwegende dat de Nederlandse scheepsbouw zichzelf drastisch heeft gesaneerd en nu als nichespeler in de race is voor verschillende mooie orders;

overwegende dat andere landen ondersteuning bieden aan de sector waardoor sprake is van een verstoring van het zogenaamde level playing field;

constaterende dat de nog bestaande Subsidieregeling Innovatieve Zeescheepsbouw (SIZ) net het verschil kan maken om veel van die mooie orders binnen te halen;

verzoekt de regering, in het kader van de SIZ eenmalig een bedrag van 4,2 mln. vrij te maken voor 2012 en dit te dekken uit artikel 13, onderdeel "programma implementatie ICT-agenda",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vliet en Koppejan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (33000-XIII).

De heer Van Bemmel (PVV):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording. Ik heb toch nog wel wat moties. De PVV is een zeer internationale partij. Wij kijken over de grenzen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat consumenten vaak lang moeten wachten op een medewerker bij betaalde servicenummers;

constaterende dat recentelijk in Duitsland het telecommunicatierecht dusdanig is aangepast dat een wettelijke regeling stelt dat uitsluitend het daadwerkelijke gesprek met een medewerker berekend mag worden;

verzoekt de regering om voor het einde van het jaar in overleg te gaan met telefoonnetbeheerders, teneinde te bereiken dat consumenten die in de wacht staan, alleen het – vooraf gemelde – tarief betalen, vanaf het moment dat er sprake is van een daadwerkelijk gesprek tussen de consument en een medewerker van een bedrijf, en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bemmel, Koppejan, Gesthuizen, Braakhuis, Verhoeven, Dijkgraaf, Schouten en Ouwehand.

Zij krijgt nr. 35 (33000-XIII).

De heer Van Bemmel (PVV):

Voorzitter. Wij willen voor het einde van het jaar toch duidelijkheid over de mkb-kredietverlening.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de midden- en kleinbedrijven van cruciaal belang zijn voor de Nederlandse economie;

constaterende dat een goed functionerende kredietverlening voor midden- en kleinbedrijven van groot belang is;

constaterende dat MKB Nederland zegt dat er nauwelijks sprake is van kredietverlening aan de midden- en kleinbedrijven;

constaterende dat banken aangeven dat er absoluut geen sprake is van minder kredietverlening;

verzoekt de regering, de banken te verplichten uiterlijk eind 2011 met exacte cijfers aangaande de kredietverlening aan het mkb te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bemmel, Koppejan, Dijksma, Braakhuis, Verhoeven, Schouten en Ouwehand.

Zij krijgt nr. 36 (33000-XIII).

De heer Van Bemmel (PVV):

Voorzitter. Mijn laatste motie betreft het "naming and shaming"-register. De code-Tabaksblat werkt tegenwoordig als een soort referentielijstje in de trant van: goh kerel, sta jij er ook op; wij gaan ons salaris erop afstemmen. Daar moet wat aan gedaan worden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel buitensporige bonussen worden uitgekeerd aan vertrekkende topmensen;

overwegende dat veel bedrijven hieraan meedoen;

verzoekt de regering om een "naming and shaming"-register aan te leggen voor leden van de raad van commissarissen en raad van bestuur die vertrekkende topmensen meer dan een premiersalaris meegeven en dit register openbaar te maken voor iedere burger,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bemmel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (33000-XIII).

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden hartelijk voor hun bijkans eindeloze inbreng van vandaag en voor de omstandige antwoorden die wij hebben gekregen. Omwille van de tijd beperk ik mijzelf tot het indienen van enkele moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet poogt innovatie te stimuleren door een nieuwe belastingaftrek op uitgaven aan R&D;

overwegende dat deze aftrek begrensd wordt op 500 mln. waardoor er vroeger of later een bestedingsbeperking nodig zal zijn omdat dit grensbedrag wordt overschreden;

overwegende dat groene, innovatieve ondernemers grotere problemen hebben om aan financiering te komen dan andere ondernemers;

van mening dat innovatie met een duurzaam karakter het grootste maatschappelijk rendement oplevert;

verzoekt de regering om, wanneer bestedingsbeperking noodzakelijk wordt, prioriteit te geven aan die uitgaven aan R&D die ingezet worden ten behoeve van groene, duurzame innovaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in sommige opkomende economieën werknemers worden uitgebuit om arbeidskosten laag te houden en dit ertoe leidt dat de handelsbalans met opkomende economieën verstoord is;

constaterende dat niet alleen bedrijven uit het betreffende land, maar ook vestigingen van Nederlandse bedrijven zich daar schuldig aan maken;

overwegende dat Nederland op basis van het eigen waardensysteem alle mensenrechtenverdragen en de beginselen van de ILO heeft ondertekend en waar nodig geratificeerd;

van mening dat consumenten het recht hebben, te weten hoe producten tot stand gekomen zijn en dat bedrijven consumenten daarover zouden moeten informeren;

roept de regering op, voor het voorjaarsreces te komen met een voorstel om ketentransparantie te eisen van de gehele keten van al die bedrijven die leveren aan Nederland en van Nederlandse bedrijven die importeren uit deze landen, met als doel dat de consument goed geïnformeerd zijn aankopen kan doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Braakhuis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (33000-XIII).

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Eén van mijn vragen waarop de minister verder niet is ingegaan, heeft zich daarom vertaald in een motie. Het gaat over OVO's aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van SZW heeft aangekondigd voor het einde van het jaar met een onderzoek te komen naar de OVO's aan de onderkant van de arbeidsmarkt, naar aanleiding van de problemen hiermee op de postmarkt;

constaterende dat het rechteloos maken van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt door middel van pseudo-zzp-schap in toenemende mate leidt tot schrijnende situaties en armoedeval;

verzoekt de regering, het onderzoek naar de OVO's aan de onderkant van de arbeidsmarkt te versnellen zodat dit voor 10 december 2011 met kabinetsreactie aan de Kamer kan worden gestuurd;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Braakhuis, Gesthuizen en Dijksma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de telecomsector bij uitstek een voorbeeld is van een matig functionerende oligopolide markt met veel volggedrag, waarvan consumenten de dupe zijn;

overwegende dat de minister heeft toegezegd om op verzoek van GroenLinks gedragstoezicht toe te voegen aan de taakstelling van de nieuwe, samengevoegde Autoriteit Consument en Markt;

verzoekt de regering, nog voor het kerstreces te komen met een voorstel waarin de gedragstoezichthoudende rol van de Autoriteit Consument en Markt nader wordt uitgewerkt, met daarin opgenomen hoe dit toezicht kan leiden tot het handhaven van prijstransparantie, een minimumserviceniveau en een informatieplicht van bedrijven aan consumenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Braakhuis, Verhoeven, Dijksma, Schouten en Gesthuizen.

Zij krijgt nr. 41 (33000-XIII).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. De minister begon vandaag zijn betoog met een beschouwing over de economische situatie in de eurozone. Vandaag gaf de nieuwe president van de ECB, de heer Draghi, aan dat we waarschijnlijk afstevenen op een milde recessie. Dat brengt mij er toch wel toe om het kabinet toch nog maar eens op te roepen om niet al te snel goede crisismaatregelen nu helemaal te stoppen. Wij moeten goed voorbereid zijn op alles wat eventueel komen gaat. Daarom ook de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de willekeurige afschrijving als crisismaatregel van grote waarde is gebleken, maar dat deze maatregel eind 2011 afloopt;

overwegende dat de economische crisis ook in 2012 zijn weerslag zal hebben op de liquiditeit van ondernemers;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om de maatregel van de willekeurige afschrijving in 2012 te verlengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten en Dijksma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (33000-XIII).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het was goed om te horen dat het voorstel over de tijdige betaling door de overheid snel naar de Kamer zal worden gestuurd. Aan ons zal het niet liggen als dat niet snel behandeld wordt. Het is natuurlijk nog beter als overheden gewoon zelf de urgentie inzien van het op tijd betalen. Ik hoop dat het nu al zal gebeuren.

In mijn bijdrage heb ik speciale aandacht gevraagd voor de positie van bètatechniek. Ik heb gevraagd naar de beschikbaarheid daarvoor van NWO-middelen in de tweede geldstroom. De minister heeft min of meer uitgesproken dat hij er positief tegenover staat en bereid is om ernaar te kijken. Ik wil er toch wat meer druk op houden; vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het NWO-budget verdeeld wordt over verschillende wetenschapsgebieden;

overwegende dat bètatechnisch onderzoek naast private R&D-investeringen sterk afhankelijk is van de tweede geldstroom via NWO en TNO;

van mening dat bètatechnisch onderzoek een belangrijke bron van innovatie in Nederland vormt en dat onderzoeksgeld grotendeels gericht moet worden ingezet op wetenschapsgebieden die direct relevant zijn voor de topsectoren;

verzoekt de regering, een verschuiving richting bètatechnisch onderzoek binnen de tweede geldstroom te bewerkstelligen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (33000-XIII).

De voorzitter:

Hoeveel moties hebt u nog?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Eentje.

Tot slot. De meest bijzondere toezegging heb ik aan het einde van het debat gekregen van de staatssecretaris, op het gebied van de OESO-richtlijnen en het voldoen daaraan als voorwaarde voor overheidssteun in de vorm van kredieten, subsidies of het meegaan met de handelsmissies. We zijn er erg blij mee dat er nu echt voldaan moet worden aan de OESO-richtlijnen en dat zij niet alleen maar onderschreven moet worden. Wij willen dat er ook nog een verplichting komt tot een zelfverklaring, "comply or explain", om te bekijken hoe men daaraan voldoet. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet bedrijven niet langer in aanmerking laat komen voor publiek-private samenwerking in ontwikkelingslanden, wanneer zij niet voldoen aan de nieuwe OESO-richtlijnen;

overwegende dat de OESO-richtlijnen voor multinationale ondememingen van toepassing zijn op de gehele toeleveringsketen en onder meer eisen dat kinder- en slavenarbeid wordt uitgesloten en een leefbaar loon wordt betaald;

van mening dat bij het verkrijgen van overheidssteun of deelname aan handelsmissies het "comply or explain"-beginsel kan worden toegepast bij de internationale normen die zijn genoemd en bedoeld in de OESO-richtlijnen;

verzoekt de regering, van bedrijven die overheidssubsidie krijgen, kredieten ontvangen, meegaan op handelsmissies of anderzijds door de overheid gesteund worden, te eisen dat zij voldoen aan de hernieuwde OESO-richtlijnen en dit inzichtelijk te laten maken via de zelfverklaring ISO 26000, waarbij het "comply or explain"-beginsel wordt gehanteerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Braakhuis en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (33000-XIII).

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording en met name voor de toezegging op het gebied van de regeldruk en om het Actal-advies daarbij te betrekken. Dat is van groot belang voor de ondernemers om te zorgen dat die regeldruk beperkt blijft.

Ik ga over tot het indienen van drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Fonds Economische Structuurversterking is opgeheven en de financiële bijdrage voor Technologische Topinstituten wordt afgebouwd;

overwegende dat de Technologische Topinstituten een belangrijke schakel zijn tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen en goed functioneren;

verzoekt de regering, te waarborgen dat de financiële bijdrage voor Technologische Topinstituten ook in 2013 en 2014 op peil blijft, zodat effectief functioneren van de topinstituten mogelijk blijft, onder voorwaarde dat vanuit het bedrijfsleven voldoende middelen beschikbaar gesteld worden en hun prestaties positief beoordeeld worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf en Dijksma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat continuering van het programmaonderzoek MKB en ondernemerschap na 2012 onzeker is;

overwegende dat het programmaonderzoek MKB en ondernemerschap een belangrijke bijdrage levert aan het verkrijgen, analyseren en delen van informatie over mkb en ondernemerschap;

van mening dat het programmaonderzoek MKB en ondernemerschap waardevol is en gecontinueerd moet worden;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat het programmaonderzoek MKB en ondernemerschap na 2012 gecontinueerd kan worden en daarvoor dekking te zoeken binnen begrotingsartikel 11.1, indien binnen dit artikel sprake is van onderuitputting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (33000-XIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet wil snijden in het takenpakket van productschappen;

overwegende dat de productschappen een belangrijke rol spelen bij het financieren van praktijkonderzoek en innovatieontwikkeling in de topsectoren agro en food en tuinbouw en uitgangsmaterialen;

overwegende dat in de genoemde topsectoren veel individuele ondernemers en kleine bedrijven actief zijn, die zelfstandig niet in staat zijn noodzakelijk praktijkonderzoek en innovatieontwikkeling te financieren;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat het voor productschappen mogelijk blijft om, gesteund door de betreffende sectoren en ondernemers, praktijkonderzoek en innovatieontwikkeling te financieren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf en Koppejan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (33000-XIII).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Robert Reich krijgt gelijk. Burgers vertrouwen voor de bescherming van maatschappelijke waarden als natuur en mensenrechten op de overheid, maar de overheid luistert naar het bedrijfsleven. Dat ziet publieke wetgeving als hinderlijk obstakel, en dus gebeurt er niets. Of toch wel? Maatschappelijk verantwoord ondernemen is de bliksemafleider, een doekje voor het bloeden dat vaak ook niet meer is dan een rookgordijn om de rauwe realiteit achter te verbergen. Er vindt namelijk wel seksuele uitbuiting plaats op de theeplantages van Unilever en er wordt wel tropisch regenwoud gekapt voor "verantwoorde" palmolie. De aanbieding voor duurzame koekjes, shampoos en ijsjes luidt: nu mét mensenrechtenschendingen. Bij de scharrelrookworst krijg je gratis gentech en liters landbouwgif die de lokale bevolking in Zuid-Amerika berooft van haar leefomgeving. Robert Reich krijgt gelijk. Politici zijn te laf om te doen wat nodig is, te laf om wetgeving te maken, te laf om burgers te vertellen dat onze levensstijl onhoudbaar is en dat we onze consumptie zullen moeten matigen.

Robert Reich krijgt gelijk en het bewijs zit vandaag in vak-K. Als minister Verhagen en staatssecretaris Bleker zouden geloven in een vrijwillige oproep tot duurzaamheid, zouden ze wel garanties durven geven. Dan zouden ze er persoonlijk voor gaan staan dat de doelen worden bereikt, maar dat doen ze niet. Dat doen ze niet, omdat ze heel goed weten dat die vrijwillige aanpak, die zelfregulering, niets gaat opleveren. Zelfs al zou Unilever haar ecologische impact halveren, als ze haar productie verdubbelt, verandert er per saldo nog niets. Unilever gaat echt niet zeggen: weet u wat er goed is voor de aarde? Dat u eens wat minder Magnums gaat eten, of minder rookworst, of minder mayonaise. Dat gaat niet gebeuren en dat weet het kabinet heel goed.

Zo blijven we dus zitten met de wetenschap dat we straks vier aardbollen nodig hebben om ons te voeden en te kleden, en niemand die ze erbij kan toveren. We blijven zitten met machthebbers en politici die te laf zijn om koers te zetten naar een houdbare economie binnen de draagkracht van de aarde.

De voorzitter:

U bent door uw tijd heen. Alles wat u nu nog zegt, gaat ten koste van de spreektijd van uw fractie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Dank u wel. Ik ben bijna klaar.

Robert Reich krijgt gelijk. Politici gaan steeds minder luisteren naar burgers en die burgers verliezen steeds meer het vertrouwen in de democratie. En daar hebben ze nog gelijk in ook.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik hoorde mevrouw Ouwehand zojuist zeggen dat er vier aardbollen nodig zijn om de wereldbevolking te voeden. Is mevrouw Ouwehand het niet met me eens dat de oorzaak daarvan vooral de overbevolking is in Afrika en Azië en het feit dat men daar veel te weinig doet aan geboortebeperking?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat is een mooie vraag van de PVV-fractie. Als er iets is wat de overbevolking zou kunnen remmen, dan is het investeren in mensen. Ontwikkelingshulp, ervoor zorgen dat mensen kansen krijgen om zich te ontwikkelen. Het is een een-op-eenrelatie met de geboortecijfers. Als de PVV-fractie dus denkt dat de overbevolking een probleem is, dan nodig ik de PVV-fractie uit om haar koers bij te stellen en gewoon ontwikkelingshulp te steunen.

De heer Van Vliet (PVV):

Het antwoord is eigenlijk gewoon: ja. Wij hebben gelijk en zij niet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Wat zijn dat nu voor ridicule vragen! Ik schaam me er eigenlijk wel een beetje voor dat het op dit niveau moet hier, maar goed: we zijn dat gewend, zal ik maar zeggen.

De voorzitter:

Dank u zeer. Ik kijk even op de klok. Er zijn moties ingediend en de bewindslieden hebben wellicht behoefte om daar even naar te kijken.

De vergadering wordt van 18.45 uur tot 19.05 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij hadden afgesproken dat wij om 19.05 uur zouden beginnen. Ik vind eerlijk gezegd dat wij nu wel lang genoeg hebben gewacht, dus ik stel voor dat de staatssecretaris begint met zijn beantwoording omdat de minister nog niet is verschenen. Ik vraag hem om kort en bondig te zijn.

Staatssecretaris Bleker:

Voorzitter. Ik zal kort en bondig zijn. In de motie van mevrouw Schaart wordt de regering verzocht om de rijksbijdrage voor MVO Nederland stop te zetten.

De voorzitter:

Kunt u de nummers erbij noemen, staatssecretaris?

Staatssecretaris Bleker:

Dat is de motie op stuk nr. 15. Die motie ontraad ik. Ik heb de argumenten daarvoor al genoemd. In 2014 evalueren wij MVO Nederland. De financiering loopt tot 2040. Daarna is het afgelopen, tenzij wij besluiten om door te gaan. Nu stoppen is niet verantwoord. Ik heb de argumenten daarvoor eerder genoemd.

In de motie op stuk nr. 17 van mevrouw Schaart wordt de regering verzocht om de aandelen van de ROM's te verkopen. Ik heb gezegd dat ik dit een ongewenste verstoring vind van het werk en de continuïteit van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen, die wij in deze periode zo bijzonder nodig hebben. Ik ontraad dus het aanvaarden van deze motie.

In haar motie op stuk nr. 18 verzoekt mevrouw Schaart de regering om te komen met een plan ten aanzien van ROM's. Wij hebben al een plan. Dat plan luidt: geleidelijk aan stoppen met de exploitatiebijdrage aan de regionale ontwikkelingsmaatschappijen vanuit de rijksoverheid en een zakelijke aandeelhoudersrelatie. Dat is het wat ons betreft voor de komende vier jaar. Deze motie ontraad ik om die reden.

De voorzitter:

Laten wij met elkaar afspreken dat wij alleen nadere vragen stellen over eigen moties. Ik zie dat iedereen daarmee akkoord gaat.

Mevrouw Schaart (VVD):

Dit is waarschijnlijk de enige vraag die ik ga stellen. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat op papier staat hoe het met de rijksbijdrage gaat. Dat is prima. Ik zou wel graag een visie zien van de staatssecretaris op het aandeelhouderschap. Vorig jaar hadden wij de regionale ontwikkelingsmaatschappijen bijna voor een euro van de hand gedaan. Dit jaar gebeurt er niets. Ik wil hier niet volgend jaar weer staan om over de regionale ontwikkelingsmaatschappijen te spreken. Ik wil toch graag een plan op papier hebben van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Bleker:

Onze visie is heel kernachtig samen te vatten: deze kabinetsperiode is er geen discussie over het aandeelhouderschap van de rijksoverheid bij de regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Dat is onze visie en daar hebben wij geen plan voor nodig. Daarom ontraad ik het aanvaarden van de motie.

De motie-Gesthuizen c.s. op stuk nr. 23 gaat over de kosten van deelname aan handelsmissies, het opvoeren daarvan naar € 950. In het algemeen wordt slechts 20% van de kosten van missies gedekt door het bedrijfsleven zelf, voor de rest komt de financiering van de overheid. Wij vinden de verhoging zoals aangegeven heel erg redelijk. Als je geen € 1000 op tafel kunt leggen voor deelname aan een handelsmissie, moet je je afvragen of je al klaar bent voor exportmissies. Ik ontraad deze motie dus.

In zijn motie op stuk nr. 39 verzoekt de heer Braakhuis de regering om met een voorstel te komen inzake ketentransparantie. Dit gaat echt onvoorstelbaar ver. Het reguleren van de ketenverantwoordelijkheid betekent dat wij Nederlandse wetgeving zouden maken met extraterritoriale werking, en nog wel voor een heel complex onderwerp als ketenverantwoordelijkheid. Ook professor Ruggie, naar wie vaak wordt verwezen, heeft aangegeven dat dit moeilijk in objectieve termen te duiden is. Daar komt bij dat Nederlandse bedrijven eigenlijk koploper zijn waar het gaat om het nemen van verantwoordelijkheid wat betreft maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze motie moet ik echt ontraden. Het is zeer complex. Bovendien kan de Nederlandse Staat dat, als onderdeel van Europa, niet doen. Wij moeten dat op een andere manier doen, namelijk door onze Nederlandse bedrijven verder te ondersteunen op het spoor waarop zij nu zitten.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Ik heb het hier toch alleen over het handhaven en vertalen naar wetgeving van verdragen die Nederland heeft omarmd, ondertekend en geratificeerd? Het is alleen een bestendiging van wat eigenlijk de facto al beleid had moeten zijn.

Staatssecretaris Bleker:

Het verzoek is om te komen te komen met een voorstel om ketentransparantie te eisen van de gehele keten van al die bedrijven die leveren aan Nederland en van Nederlandse bedrijven die importeren uit deze landen, enzovoorts. Dat is echt te veel gevraagd. Het zou ook Nederlandse wetgeving zijn die extraterritoriaal is. Wij zouden hiermee in feite ook voorbijgaan aan afspraken die binnen Europa zijn gemaakt.

Ik kom bij de laatste motie die ik bespreek. Dat is allemaal goed afgestemd met de minister, want hij komt op dit moment binnen. Het betreft de motie op stuk nr. 44, van mevrouw Schouten, de heer Braakhuis en mevrouw Gesthuizen. Wij zijn voornemens om het instrumentarium dat wordt gehanteerd bij ontwikkelingssamenwerking ook te hanteren bij internationale handel. Het gaat daarbij dus niet om Nederlandse bedrijven die steun ondervinden van de Nederlandse overheid bij het voorbereiden en het drijven van internationale handel. Hierbij gelden dezelfde criteria als door staatssecretaris Knapen zijn benoemd. We hebben het dus niet over het nationale ondernemen, maar over het maatschappelijk verantwoord internationaal ondernemen. Hierbij gaan we op dezelfde wijze te werk. Ik doe de indiener de suggestie om deze motie aan te houden. We hebben op 17 november een algemeen overleg. De Europese Unie heeft recentelijk een mededeling gedaan over mvo. Volgend jaar komt er een evaluatie van het SER-initiatief. In eerste aanleg lijkt 17 november mij dus een goed moment om het voorgestelde verder te bespreken. Daarbij komt dat ik complicaties zie bij het gedwongen voorschrijven van het toepassen van de ISO 26000. Dat sluit andere manieren van organiseren van mvo uit. Het is nog onduidelijk of ISO 26000 door het mkb integraal is toe te passen. Zoals de minister heeft aangegeven, zijn veel mkb-bedrijven ook internationaal zeer actief. Het gedwongen voorschrijven van ISO 26000 staat ook op gespannen voet met de internationale afspraken om ontwikkelingslanden te betrekken bij de standaardisering en de certificering. De intentie van de motie beoordeel ik positief, maar om de wijze waarop zij is geformuleerd, ontraad ik haar. Ik stel de indiener voor de motie aan te houden. Op een later moment komen we erop terug.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik ben op zich wel bereid om de motie aan te houden. Het is mij echter niet helemaal duidelijk waarom dat nu zou moeten. De staatssecretaris zegt dat we er later nog over komen te spreken. Ook ziet hij er bezwaar in. Ik ben best bereid om te bekijken wat er mogelijk is, maar dan wil ik wel meer richting krijgen van de staatssecretaris. Waar zit zijn grootste bezwaar? Ook wil ik weten hoe hij de motie eventueel wel zou kunnen steunen.

Staatssecretaris Bleker:

Het belangrijkste is dat we de mededeling van de Europese Unie over mvo er heel expliciet bij betrekken. Ik wil weten hoe de motie zich tot deze mededeling verhoudt. Hierover komt nog een kabinetsstandpunt.

Verder vind ik het punt van het verplicht voorschrijven van ISO 26000 van belang. Ik heb geschetst welke complicaties dat met zich meebrengt. Wij hebben het daarbij nog steeds over bepalingen die betrekking hebben op bedrijven die met onze steun op internationaal niveau ondernemen. Ik stel dus voor om deze motie aan te houden.

De voorzitter:

Is het misschien een goed idee dat u uw motie in ieder geval aanhoudt tot na het AO over mvo, mevrouw Schouten? U kunt daarna over de motie een nadere besluit nemen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik wilde al gaan zeggen dat ik bereid ben om de motie aan te houden, voorzitter. Ik treed hierover echter graag even in overleg met de mensen van het ministerie, om te bezien hoe wij het goed krijgen.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Schouten stel ik voor, haar motie 33000-XIII, nr. 44) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De minister is inmiddels gearriveerd. Het woord is nu aan hem. Wij waren alvast begonnen, minister, want wij hadden een strikte tijd afgesproken om weer te beginnen. De Kamer trappelt van verlangen om uw mening over de moties te horen, maar zij is minstens zo geïnteresseerd in de vraag of u die ook kort en bondig zou willen geven.

Minister Verhagen:

Ik zal dat zo kort en bondig als maar enigszins mogelijk is doen, voorzitter. Ik zal daarbij echter niet het spreektempo van de heer Verhoeven aanhouden.

Het aannemen van de motie op stuk nr. 12, van mevrouw Dijksma en anderen, moet ik de Kamer ontraden. NWO zal een deel van haar middelen inzetten voor de topsectoren. Een groot deel blijft volgens de bestaande systematiek ingezet worden. Het deel dat NWO inzet voor de topsectoren blijft voor excellent onderzoek. Het criterium van excellentie blijft niet alleen bestaan, maar wordt ook door NWO zelf geborgd. Het voorstel van mevrouw Dijksma om nu weer met budgetten te gaan schuiven, moet ik echt ontraden.

Ook moet ik tot mijn spijt de Kamer ontraden om de motie van mevrouw Dijksma op stuk nr. 13 aan te nemen. Ik ben het op zich met haar eens dat het van groot belang is om meer mbo-leerlingen te interesseren voor techniek. Ik ben ook bereid om op dat vlak onorthodoxe maatregelen te nemen. Zoals ik heb aangegeven, wil ik van het bedrijfsleven en de onderwijsinstellingen zelf horen wat zij het effectiefst achten. Ik zal daarnaar handelen met mijn collega's. Ik ben zelfs bereid om in dat kader serieus de mogelijkheid van een pilot te bekijken. Mevrouw Dijksma schrijft in haar motie echter al precies, heel gedetailleerd, hoe die pilot er moet uitzien. Als wij samen met het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen willen bekijken hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de aansluiting beter is, moet ik zeggen dat ik aan de motie in deze vorm geen behoefte heb. Die is te gedetailleerd.

De voorzitter:

Mevrouw Dijksma, een korte, heldere vraag over uw eigen motie.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik vind dat de minister zich nu echt opstelt als Zeeuws meisje en dat vind ik jammer. Ik doe een voorstel waarbij ik ruimte laat voor de mogelijkheid om de studiekosten niet door de overheid te laten betalen. Deze kunnen ook door het bedrijfsleven worden betaald. Het gaat om een experiment en dit is niet in beton gegoten. Ik vind het dus heel jammer dat de minister deze opdracht van de Kamer voor zo'n mooi initiatief niet wil aannemen. Die uitgestoken hand had ik wel verwacht.

Minister Verhagen:

Misschien is het prettiger om Zeeuws meisje te zijn dan Zeeuws jongetje. Dat laat ik aan het oordeel van mevrouw Dijksma over.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Nou nee hoor.

Minister Verhagen:

Ik zag de handreiking van mevrouw Dijksma. Daarom ben ik ook best bereid om over een pilot te praten. Mevrouw Dijksma zegt er echter bij dat wij met het bedrijfsleven een plan voor de pilot moeten opstellen. De uitkomst daarvan moet zijn dat de helft van de studiekosten wordt betaald en er een garantie wordt gegeven voor een stageplaats en een baan. Het zou evenwel ook zo kunnen zijn dat er vanuit het bedrijfsleven op een gegeven ogenblik zoiets wordt gezegd als het volgende. Wij geven een bijdrage aan de financiering van de opleiding; dat hoeft niet per se de helft te zijn; een stage verzorgen wij niet – die zal op een andere wijze worden geregeld – maar wij geven wel een baangarantie. Dergelijke voorstellen zijn mogelijk. Mevrouw Dijksma geeft echter al de uitkomst van het overleg aan. Het wordt al interessanter als mevrouw Dijksma zou schrijven: waarbij gedacht wordt aan een bijdrage in de studiekosten en mogelijkheden voor een baan na afronding van de opleiding. Ik ben nu aan het onderhandelen over een motie, maar zo wordt het echt interessanter.

De voorzitter:

Mevrouw Dijksma nog even over de motie-Dijksma/Verhagen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik ben de beroerdste niet. Ik zal mijn motie in die zin wijzigen. De minister kan deze gewijzigde motie tegemoetzien. Ik neem aan dat hij dan een positief stemadvies zal geven.

Minister Verhagen:

Dan ben ik meer dan bereid om een positief advies te geven, zodat de Kamer in alle vrijheid een oordeel kan uitspreken.

De voorzitter:

Mevrouw Dijksma wijzigt haar motie op stuk nr. 13.

Minister Verhagen:

Ik kom op de motie op stuk nr. 14 van mevrouw Dijksma en anderen. De Wet collectieve afwikkeling massaschade kent sinds 2005 de mogelijkheid voor consumenten om schade collectief af te handelen. In 2008 is de Wet collectieve afwikkeling massaschade geëvalueerd. Uit die evaluatie blijkt dat de WCAM goed functioneert, maar dat enkele aanpassingen gewenst zouden zijn. Een wetsvoorstel met die aanpassingen wordt binnenkort door de minister van Veiligheid en Justitie naar de Kamer gestuurd. Als de Kamer na bestudering van dit wetsvoorstel van mening is dat het op dit punt niet ver genoeg gaat, lijkt me dat het geschikte moment voor de Kamer om met aanvullende voorstellen op dit terrein te komen. Het lijkt me niet verstandig om daar nu reeds op vooruit te lopen. Ik kan twee dingen doen: ik kan de motie ontraden of ik kan vragen om haar aan te houden tot de behandeling van dit wetsvoorstel.

De voorzitter:

Welke van de twee wordt het?

Minister Verhagen:

Als de motie wordt betrokken bij de behandeling van dit wetsvoorstel, verzoek ik om haar aan te houden. Als dat niet gebeurt, moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

Wat wil mevrouw Dijksma als indiener?

Minister Verhagen:

Vervolgens zal de Kamer met de minister van Veiligheid en Justitie de discussie moeten aangaan over de wijzigingen die worden doorgevoerd in het wetsvoorstel dat hij naar de Kamer zal sturen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik zal een lang verhaal kort maken: ik leg de motie nog steeds ter stemming voor. De Kamer zal dan wel zien hoe dit eindigt.

Minister Verhagen:

Dan ontraad ik de motie.

Dan kom ik op de motie-Schaart c.s. op stuk nr. 16. Ik zie absoluut wat zij daarmee wil bereiken, namelijk zeker stellen dat er gelijke toegang is voor alle typen ondernemingen, dus dat er voldoende ruimte is voor het midden- en kleinbedrijf. In dat kader zie ik deze motie als een duidelijke ondersteuning van het voorgenomen beleid.

Ik kom op de motie-Ziengs op stuk nr. 19. De maatregel om maximaal 10% van het personeelsbudget te gebruiken voor externe inhuur is pas recent ingevoerd. Die norm van 10% is met name door de Kamer gevraagd om zeker te stellen dat de taakstelling van de reductie van overheidspersoneel, het afvloeien van ambtenaren, niet via de achterdeur teniet wordt gedaan door inhuur van extern personeel. Wij kunnen niet iedere week op basis van gewijzigde opvattingen gewijzigde standpunten innemen. Als echter de bedoeling van deze motie niet zozeer is het percentage ter discussie te stellen als wel te zorgen dat zzp'ers en een bureau gelijk worden behandeld, met andere woorden dat ook zzp'ers externe inhuur kunnen vormen, lijkt mij dat prima. Dat lijkt me goed. In de motie staan twee dingen. Ten eerste zorgen dat ook zzp'ers in aanmerking kunnen komen voor externe inhuur door een ministerie, dus dat we niet alleen maar naar de grote bureaus kijken. Ten tweede het herzien van het maximum van 10% voor inhuur. Dat tweede deel hoeft van mij niet. Het heeft betrekking op de motie-Marijnissen, uit mijn hoofd gezegd. Dat hebben we toen gedaan. Als de Kamer nu de motie-Marijnissen in de prullenbak wil gooien, hoor ik het wel.

De voorzitter:

De heer Ziengs zal een leesadvies geven.

De heer Ziengs (VVD):

Ik zal proberen een toelichting te geven. Het gaat mij er met name om – ik heb dit in mijn inleiding al gezegd – dat ik vooraf een overzicht wil hebben hoe de middelen uit die 10% worden besteed. Dat is niet te zien in de begroting, noch in projecten, noch in fte's etc. Op die manier grijpen we onze kansen niet om zzp'ers in te huren, terwijl dat voor de flexibele schil gewoon beter is. Daarvoor is de motie bedoeld.

Minister Verhagen:

Prima. Als ik de motie zo kan lezen, ben ik ertoe bereid. Los van het percentage.

De voorzitter:

Betekent dit dat u de motie aan het oordeel van de Kamer laat?

Minister Verhagen:

Ja, dat betekent oordeel Kamer. Ik zal verduidelijken waarom ik dit zeg. Er wordt niet aan het percentage getornd, dat laten we gewoon op maximaal 10% conform de motie-Marijnissen. We maken wel inzichtelijk voor welke onderdelen externe inhuur wordt gebruikt, zodat ook zzp'ers niet alleen daarvoor kunnen worden ingehuurd maar ook weten waarop zij eventueel hun werkzaamheden kunnen aanbieden. Zo lees ik de motie. Ik zie de heer Ziengs instemmend knikken.

De voorzitter:

De heer Verhoeven heeft een punt van orde.

De heer Verhoeven (D66):

Ik waardeer het …

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik heb ook een punt van orde, voorzitter, en ik stond hier eerder.

De voorzitter:

Ik wist niet dat u een punt van orde ging maken en dat wist ik van de heer Verhoeven wel.

De heer Verhoeven (D66):

Mevrouw Gesthuizen is van de partij van de heer Marijnissen, dus laat haar maar eerst gaan, voorzitter.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dank u wel.

Ik vind het een beetje gek dat moties zo breed worden uitgelegd dat ik niet meer snap waarover we nu eigenlijk moeten stemmen. Ik kan mij voorstellen dat er een motie gewijzigd moet worden, want op deze manier kan ik niet voor of tegen stemmen. Er staat wat er staat.

De heer Verhoeven (D66):

Steun voor de opmerking van mevrouw Gesthuizen. Graag duidelijkheid over de wijzigingen die door de Kamerleden in de motie worden doorgevoerd en niet door de minister.

Minister Verhagen:

Dat geldt dan ook voor de motie van mevrouw Dijksma, neem ik aan.

De voorzitter:

Mijnheer Ziengs. Bent u van plan uw motie te wijzigen, of komt zij in haar huidige vorm in stemming? Zo simpel is het namelijk.

De heer Ziengs (VVD):

Ik zal haar wijzigen.

Minister Verhagen:

Dat is niet …

De voorzitter:

Pardon. Zo komen we nooit aan het volgende debat toe. Ik stel vast dat de heer Ziengs zijn motie wijzigt en dat het verzoek van de Kamer is en blijft om kort en bondig geïnformeerd te worden.

Minister Verhagen:

Als de motie wordt aangepast zoals net verwoord, als ik de gedachtegang goed kan volgen, zal ik er een positief oordeel over uitspreken; dan laat ik het oordeel aan de Kamer.

Ik kom op de motie-Ziengs/Verhoeven op stuk nr. 20, over het krijgen van meer gedetailleerde gegevens over de kredietverlening. Deze mening deel ik. Het is natuurlijk wel complex, omdat elke bank andere categorieën hanteert, zoals de hoogte van het verstrekte krediet, de omvang van het bedrijf, de vraag of het kortlopend of langlopend is. Ik zeg toe om met de banken na te gaan hoe wij zo goed mogelijk zo'n overzicht kunnen bieden. Ik zal de Nederlandse Vereniging van Banken en de Nederlandsche Bank om spoed verzoeken, gezien het begrijpelijke ongeduld van de Kamer. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid. Ik weet niet of het mogelijk is om dit voor 1 februari te doen, maar ik zal de Kamer in ieder geval informeren. Ik had al toegezegd om voor het einde van 2011 met de betrokken partijen om de tafel te gaan zitten.

Ik kom op de motie-Gesthuizen c.s. op stuk nr. 21. Ik zie mevrouw Gesthuizen niet in de zaal. Zal ik de motie even laten liggen totdat zij er weer is?

De voorzitter:

Ik vind dat wij gewoon moeten doorgaan. Mensen moeten er maar voor zorgen aanwezig te zijn.

Minister Verhagen:

Waar de motie-Gesthuizen c.s. op stuk nr. 21 toe oproept, vindt in de praktijk nu al plaats. De sancties van de Consumentenautoriteit worden altijd gepubliceerd op basis van een zogenaamde kan-bepaling in de huidige wetgeving. Het "kan" openbaar worden. De sancties aan de vijf door haar genoemde ketens zijn dan ook op de website van de Consumentenautoriteit te vinden. Het voornemen is – ik kom haar tegemoet – om in het wetgevingstraject tot instelling van de autoriteit consument en markt de bestaande bepaling aan te scherpen. Wat nu een kan-bepaling is, de openbaarmaking van het sanctiebeleid, dient dan gewoon altijd te gebeuren. In die zin zie ik de motie als ondersteuning van hetgeen ik voornemens ben met de wetgeving inzake de autoriteit consument en markt te regelen.

In de motie-Gesthuizen c.s. op stuk nr. 22 wordt de regering verzocht om het innovatiekrediet te verlagen van € 300.000 naar € 150.000, waardoor een kredietbijdrage van de overheid vanaf € 50.000 mogelijk is. Mevrouw Gesthuizen kent mij als iemand die het mkb een warm hart toedraagt. Dat heb ik vandaag ook uitgestraald. Ik laat het oordeel dus over aan de Kamer. Ik ben bereid om dit te doen, mede gelet op de constructieve discussie die wij hierover hebben gevoerd.

De motie op stuk nr. 23 is reeds door de staatssecretaris behandeld. Ik ga verder met de motie-Koppejan c.s. op stuk nr. 24. Net als de indieners hecht ik veel waarde aan de financiering voor het mkb, ook via alternatieve kanalen. Als de risicobeoordeling op orde is en de budgettaire risico's voor de staat niet noemenswaardig hoger zijn dan voor de huidige garantstelling via de BMKB-regeling, ben ik bereid het in de motie gevraagde positief te bezien. Binnen deze randvoorwaarden zie ik de motie dus als ondersteuning van het beleid.

Wat in de motie-Koppejan c.s. op stuk nr. 25 wordt gevraagd, zal ik doen. Dat past in het beleid, maar met inachtneming van het volgende. Ik heb aangegeven in de brief van 27 oktober dat ik zal onderzoeken op welke wijze de suggestie van de Algemene Rekenkamer om informatie over de bestemming van innovatiegelden voor bedrijven beter inzichtelijk te maken, bijvoorbeeld via de website, kan worden opgevolgd. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het deel van de middelen dat via Agentschap NL naar bedrijven gaat, zoals het innovatiekrediet. Van de 4 mld. in 2015 betreft bijna de helft fiscale steun; dat moet de Kamer zich goed realiseren. Deze mag op bedrijfsniveau niet openbaar worden gemaakt. Dat mag niet omdat het belastinggelden zijn. Ik zal nagaan in hoeverre dit op een abstracter niveau mogelijk is. Voor de middelen die naar kennisinstellingen gaan – dat is 800 mln. in 2015 – is het sowieso niet mogelijk om precies uit te filteren welke bedrijven daarvan in welke mate zullen profiteren. Met die twee kanttekeningen zal ik uitvoering geven aan de motie. Ik heb aangegeven dat ik dit in het voorjaar kan doen, met de eerste resultaten.

De voorzitter:

Laat de minister het oordeel over de motie aan de Kamer?

Minister Verhagen:

Met de kanttekeningen die ik heb gemaakt, beschouw ik de motie als ondersteuning van mijn beleid. Ik laat het oordeel over de motie daarom aan de Kamer.

Voorzitter. Ik ga verder met de motie van de heer Koppejan op stuk nr. 26 over de Kamers van Koophandel. Die motie beschouw ik als een ondersteuning van mijn beleid. Ik heb aangegeven dat voor ondernemerspleinen een goede regionale verankering noodzakelijk is. Dat is essentieel, met inbegrip van een goede borging van innovatiestimulering voor het mkb. Ik beschouw de motie dus als een ondersteuning en daarom laat ik het oordeel daarover graag aan de Kamer.

Ik kom op de motie-Koppejan/Dijksma op stuk nr. 27. Het kabinet zet onverminderd in op maatschappelijk verantwoord ondernemen en ook op het bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven daarbij. Wij verwachten dus ook van alle Nederlandse bedrijven, ongeacht of zij onderdeel van de topsectorenaanpak uitmaken, dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. De staatssecretaris heeft al aangegeven dat wij daarnaast van bedrijven die subsidie krijgen voor internationaal ondernemen, verwachten dat zij zich expliciet inspannen voor naleving van de OESO-richtlijnen. Boegbeelden is gevraagd om over de gehele linie rekening te houden met duurzaamheidskaders. Maatschappelijke én economische innovatiebehoeften vormen dus het startpunt voor innovatiecontracten. Ik zie de motie als een ondersteuning van hetgeen ikzelf voor ogen heb en daarom laat ik het oordeel daarover aan de Kamer.

De voorzitter:

Mevrouw Schouten, ik zie dat u een vraag wilt stellen. U bent echter niet de indiener van de motie op stuk nr. 27. Wij hebben heel strakke regels afgesproken, maar daar wijk ik één keer van af.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter, hartelijk dank. Ook in deze motie wordt verwezen naar ISO 26000. De staatssecretaris heeft mij net om die reden gevraagd de motie-Schouten c.s. op stuk nr. 44 aan te houden. Waarom wordt dat niet bij deze motie gevraagd?

Minister Verhagen:

De motie op stuk nr. 27 omvat het verzoek om bij de toedeling van middelen rekening te houden met mvo-aspecten. Het verzoek is om in innovatiecontracten te vermelden hoe de sectoren bijdragen aan duurzaamheid. Dat is iets anders dan te eisen dat zij de OESO-richtlijn een-op-een vertalen. Ik kijk puur naar hetgeen de regering verzocht wordt, tenzij de overwegingen buitengewone feitelijke onjuistheden bevatten. De constatering over de wereldwijde richtlijn is echter een feit. Daar past geen oordeel van mij bij. Ik heb te maken met hetgeen de regering verzocht wordt. Er wordt verzocht om het verantwoording afleggen via jaarverslagen te bevorderen en bij de toedeling van middelen rekening te houden met mvo-aspecten. Met andere woorden, je kunt een bedrijf meer geven omdat het 100% eraan voldoet. Dat wordt in de motie gevraagd. Het betreft dus een ander verzoek aan de regering. Het maakt mij niet zoveel uit om pas op 17 november het oordeel van de Kamer te horen, want daar gaat de Kamer zelf over; daar ga ik niet over.

De voorzitter:

Het oordeel over de motie is dus sowieso aan de Kamer.

Minister Verhagen:

In de motie-Verhoeven c.s. op stuk nr. 28 wordt de regering gevraagd het gesprek aan te gaan met de Nationale ombudsman. Ik vind dat op zich een interessante gedachte en daarom laat ik het oordeel over die motie graag aan de Kamer.

Ik ga verder met de motie-Verhoeven c.s. op stuk nr. 29. In deze vorm beschouw ik de motie als een ondersteuning van het beleid. In de topsectorenaanpak is het helder dat de KNAW en NWO als onderdeel van de gouden driehoek "rechtstreeks" aan tafel zitten. Dat staat ook in de Bedrijfslevenbrief. Aan die tafel bepalen zij autonoom hoe zij hun middelen inzetten en of zij op basis van hun eigen opvattingen een handtekening onder een contract zetten. NWO heeft zelf al aangegeven tot 2015 zeker 275 mln. voor topsectoren te zullen inzetten en de KNAW zeker 22 mln. Ik heb er dus alle vertrouwen dat we in 2015 op 350 mln. uitkomen. In de negen topsectoren zijn volop ambities op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Het lukt dus vanzelf. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer, omdat ik haar als ondersteuning van beleid beschouw.

Ik kom dan bij de motie op stuk nr. 30 van de heer Verhoeven. In alle innovatiecontracten zal worden aangegeven hoe daarmee wordt ingespeeld op de EU-middelen. Ik beschouw dat net als de heer Verhoeven als cruciaal. Het is cruciaal dat er daaruit voldoende voortkomt om in aanmerking te komen voor die match. Ik zie de motie als ondersteuning van het beleid en laat het oordeel over aan de Kamer.

Het aannemen van de motie op stuk nr. 31 van de heer Verhoeven moet ik ontraden. Daarin wordt immers van publiek-private samenwerking privaat-private samenwerking gemaakt. Dat staat er. Er staat: verzoekt de regering, de weeffout te herstellen en de RDA+-regeling open te stellen voor zowel publiek-private als privaat-private samenwerking. De hele topsectorenaanpak is er juist op gericht om de publiek-private onderzoeksactiviteiten gezamenlijk een grotere boost te geven, ook op het punt van valorisatie. Publieke kennismiddelen moeten op basis van het beleid beter aansluiten op de private kennisvraag. Elke kennisvraag aan een private kennisinstelling wordt dan als samenwerking bestempeld. Dan bereik ik niet wat ik wil bereiken. Er is wel een deelname mogelijk van een private kennisinstelling aan een publiek-private samenwerking. Die valt uiteraard wel onder de RDA+-regeling.

De heer Verhoeven (D66):

De minister heeft een punt. Ik twijfel nu zelf enigszins waarom wij deze motie hebben ingediend. Ik zal eerlijk zijn. Wij hadden oprecht het idee dat er een fout in deze regeling zat, omdat het de bedoeling was om privaat-private bedrijven een kans te geven om gebruik te maken van de extra verruimde aftrek. Als de minister expliciet zegt dat het de bedoeling van het beleid is om alleen publiek-private consortia dat voordeel te geven, is het een keuze van het ministerie. Dan is onze motie niet goed geformuleerd. Ik houd de motie aan.

Minister Verhagen:

Ik ben blij dat wij het met elkaar eens kunnen worden op basis van argumenten.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Verhoeven stel ik voor, zijn motie (33000-XIII, nr. 31) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Verhagen:

Dan kom ik bij de motie van de heer Van Vliet op stuk nr. 32. Dit vind ik een constructieve manier om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt vorm te geven. Ik pak die actieve rol op het gebied van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt die de heer Van Vliet vraagt, graag op. Dit is in lijn met wat wij bedoelen met de human capital agendas en met de onorthodoxe maatregelen waarnaar ik verwees in relatie tot de motie van mevrouw Dijksma. Ik wil maatregelen om te zorgen dat er meer geschoold technisch personeel komt waar het bedrijfsleven echt behoefte aan heeft. Ik zie de motie als een hart onder de riem en als ondersteuning van mijn beleid.

Dan ga ik in op de motie van de heren Van Vliet en Koppejan op stuk nr. 33. Ik heb uitgebreid toegelicht dat ik voor de toegang voor het mkb en jonge starters de vinger nauw aan de pols zal houden. Ik heb geen twijfel dat de RDA goed toegankelijk is voor het mkb en voor jonge starters. De RDA sluit direct aan bij de WBSO en die WBSO is bij uitstek een instrument waarvan het mkb gebruikmaakt. 95% van de aanvragen komt namelijk vanuit het mkb. Ik heb gezegd dat ik die aanvraag in 2012 direct zal monitoren. Ik kan dus nu nog niet zeggen of dit daadwerkelijk leidt tot die verzilvering. Dat kan ik pas in 2013 beoordelen. Ik verzoek de indieners om de motie aan te houden tot de evaluatie van de WBSO, die is voorzien, en de verdere uitwerking van de RDA in 2013 en volgende jaren. Ik ben ervan overtuigd dat het instrumentarium is toegesneden. Ik kan zien of ik gelijk heb in de evaluatie 2012. Ik zeg de heer Van Vliet dus toe dat erbij te betrekken indien ik geen gelijk heb en zijn vrees bewaarheid wordt. Ik ben echter een optimistisch en hoopvol mens en daarom wil ik hem vragen om deze motie tot de evaluatie en de verdere uitwerking aan te houden.

De voorzitter:

Kan de eerste indiener van de motie aan het verzoek van de minister voldoen?

De heer Van Vliet (PVV):

Wij houden de motie aan!

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Vliet stel ik voor, zijn motie (33000-XIII, nr. 33) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Wat betreft de motie van de heren Van Vliet en Koppejan op stuk nr. 34 over de zeescheepsbouw merk ik op dat de maritieme sector onderdeel uitmaakt van de topsector water. In het topsectorenbeleid staat de versterking van de concurrentiekracht centraal: op dit punt zetten we in op meer ruimte voor het ondernemen en niet meer op het subsidie-instrument. Ik zie echter wel het zorgpunt van de heer Vliet, met name in relatie tot het level playing field met het bedrijfsleven in dezelfde sector in de ons omringende landen. De Nederlandse sector krijgt eigenlijk geen eerlijke kans, omdat ze het daar wel doen. Om die verstoring van het level playing field voor de scheepsbouw tegen te gaan, ben ik bereid om in 2012 eenmalig 4,2 mln. beschikbaar te stellen voor de subsidieregeling Innovatieve Zeescheepsbouw. De heer Van Vliet heeft dat eigenlijk ook gevraagd. Voor de periode daarna zal ik echt aan de topsector water vragen op welke wijze hiermee nu structureel moet worden omgegaan. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer over, maar ik ben bereid om het te doen.

De voorzitter:

Hebben wij nu weer een niet-indiener van de motie die iets wil vragen? Dan moet ik dus weer een uitzondering maken!

Mevrouw Schaart (VVD):

Precies! Op zichzelf is de VVD-fractie een warm voorstander van de scheepsbouw, maar dat mag bekend worden verondersteld. Ik kan ook een heel eind meegaan met deze motie, maar de dekking uit de implementatie van de ICT Agenda valt mij wel heel rauw op het dak. Ik verzoek de indieners en het ministerie om daar nog eens goed naar te kijken. Om 4 mln. uit de implementatie van de ICT Agenda te halen, vind ik wel erg fors en niet nodig.

Minister Verhagen:

Dit is een motie en geen amendement. Dat geeft mij enige ruimte om te kijken naar een alternatief als de meerderheid van de Kamer deze dekking niet plezierig vindt. Dat is het voordeel van een motie ten opzichte van een amendement. Met een amendement kan ik geen kant uit, maar in dit geval heb ik enige ruimte om naar een alternatieve invulling te kijken. Als ik de Kamer daarmee tegemoet kan komen, wil ik dat ook doen.

De voorzitter:

Gaan de indieners akkoord met de interpretatie van de minister? Ik zie dat het antwoord bevestigend is.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Om weer commotie te voorkomen, stel ik voor om de dekking even te schrappen. Het is een motie en ik neem er genoegen mee om geen dekking te hebben. Als het een amendement was geweest, had ik dat niet gedaan.

De voorzitter:

En dus ligt een wijziging van de motie voor de hand, mijnheer Van Vliet!

De heer Van Vliet (PVV):

Wij zullen de motie op dat punt wijzigen in het licht van wat de minister hier heeft gezegd.

Minister Verhagen:

Dan wordt de dekking aan mij overgelaten, maar daarover zal ik de Kamer uiteraard informeren als de motie wordt aanvaard.

De motie van de heer Van Bemmel op stuk nr. 35) wordt door velen in de Kamer ondersteund. Dat maakt het vrij irrelevant wat ik ervan vind.

De voorzitter:

En toch willen we het weten!

Minister Verhagen:

Het is op zichzelf een heel sympathiek idee om mensen die een uur in de wacht staan niet daarvoor te laten betalen, maar daar zitten nogal wat haken en ogen aan. Door de heer Van Bemmel werd ook in zijn motie naar Duitsland verwezen. Daar is het nog niet ingevoerd, maar bestaat wel de bereidheid om het in te voeren. Op dit moment wordt uitgezocht hoe dat precies mogelijk kan worden gemaakt. Ik verzoek de Kamer mij de gelegenheid te geven om met de Duitse collega's en met de providers daar te bezien of en, zo ja, hoe dat op een goede manier kan gebeuren. Ik zal de Kamer daarover dan informeren. Ik verzoek de heer Van Bemmel dan ook om de motie aan te houden nu ik bereid ben om meteen aan de slag te gaan met mijn Duitse collega's om te bezien of dit, gelet op alle haken en ogen, überhaupt wel op een goede wijze kan. Ik zal ook informatie geven over de consequenties daarvan.

De heer Van Bemmel (PVV):

Daar sta ik op zichzelf constructief tegenover. Kan de minister mij vertellen wanneer hij de Kamer daarover kan informeren?

Minister Verhagen:

Eind van dit jaar. Dan weet ik wel hoe mijn Duitse collega's het gaan doen en dan kan ik de Kamer in ieder geval informeren over de manier waarop zij dat gaan doen.

De heer Van Bemmel (PVV):

Akkoord.

Minister Verhagen:

Prima. De week voor kerst hebben wij dan de informatie.

De heer Van Bemmel (PVV):

Dan houd ik mijn motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Bemmel stel ik voor, zijn motie (33000-XIII, nr. 35) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Verhagen:

Dan ga ik in op de motie-Van Bemmel c.s. op stuk nr. 36. De heer Van Bemmel heeft de enorme gave om zo ongeveer de hele Kamer achter zich te krijgen.

De voorzitter:

Is dat jaloezie?

Minister Verhagen:

Een minister zou zich niets meer kunnen wensen.

Ik steun de strekking van deze motie, namelijk dat wij die informatie krijgen. Zijn collega van de VVD – en dan ga ik toch even naar de minderheid van de Kamer toe, althans op dit onderdeel – heeft echter een motie ingediend die hetzelfde doel dient, maar tegelijkertijd realistischer is. Ik geef er dan ook de voorkeur aan dat de heer Van Bemmel de motie van de heer Ziengs steunt. Banken hebben op dit moment geen sluitend systeem dat hun informatie geeft over de omvang van de bedrijven waaraan zie krediet verlenen. Door het dictum van de motie – "verzoekt de regering om de banken te verplichten uiterlijk eind 2011 met exacte cijfers aangaande de kredietverlening aan het mkb te komen" – moet ik deze motie ontraden. Ik raad de heer Van Bemmel aan om de motie van de heer Ziengs te steunen. In die motie wordt een realistischer invulling gegeven aan onze gedeelde wens.

De heer Van Bemmel (PVV):

Ik raad de Kamer uiteraard aan om mijn motie te steunen. Binnen twee maanden kun je echt een spreadsheetje uitdraaien. Echt waar, minister.

Minister Verhagen:

Ik kan wel een spreadsheetje uitdraaien, maar dan heeft de heer Van Bemmel niet de gegevens waar hij om vraagt. Hij vraagt mij niet om een spreadsheetje uit te draaien, maar om banken een verplichting op te leggen. Daarom ontraad ik deze motie.

Dan ga ik in op de motie van de heer Van Bemmel op stuk nr. 37. Met alle respect, maar ik voel niks voor naming and shaming op dit vlak. Wij hebben de commissie Corporate Governance Code onder leiding van Jos Streppel. Dat is een buitengewoon effectief instrument. Ik ontraad derhalve deze motie.

Tot mijn spijt moet ik ook de motie op stuk nr. 38 van de heer Braakhuis ontraden, niet omdat ik de gedachte die erachter ligt niet sympathiek vind, maar wel omdat ik ervan overtuigd ben dat de RDA – een stimulans voor innovatie – juist ook een impuls zal geven aan duurzaamheid. Ik wil niet ook nog eens specifiek prioriteren binnen de RDA, want dan krijgen wij zes verschillende instrumenten. Eentje voor duurzaamheid, eentje voor dit, eentje voor dat en eentje voor zus. Juist omdat het bedrijfsleven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling achterloopt ten opzichte van het bedrijfsleven in andere landen, wil ik op dit punt een generieker instrument hebben. Als wij het allemaal opknippen, bereiken wij niet wat wij met z'n allen willen. Vervolgens krijg ik dan weer de Kamer over mij heen omdat wij onze doelstelling van 2,5% op het gebied van R&D niet hebben gehaald. Ik ontraad deze motie dus.

De motie op stuk nr. 39 is door de staatssecretaris behandeld.

Dan ga ik in op de motie op stuk nr. 40 van de heer Braakhuis c.s. De minister van Sociale Zaken is de opdrachtgever van dit onderzoek. Dat heeft hij onder andere naar aanleiding van een discussie met de heer Braakhuis toegezegd. Hij is verantwoordelijk voor dit beleid. De heer Braakhuis vraagt mij om dat onderzoek te versnellen. Ik zal de minister van Sociale Zaken vragen om dit onderzoek zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen. Ik verzoek de heer Braakhuis dan ook zijn motie in te trekken, want dan heeft hij zijn doel bereikt.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Deze datum heeft natuurlijk een zeker doel, want eind december staat zowel het begrotingsoverleg SZW als een AO over de postmarkt gepland. De reden om die datum te stellen is dat wij dit goed willen kunnen behandelen bij een van beide overleggen, want dit loopt al te lang. Vandaar mijn verzoek.

Minister Verhagen:

Ik zal dat verzoek overbrengen. U kunt ook bij de regeling herhalen dat u dat wenst. Om een oordeel over de motie uit te spreken: ik moet deze ontraden, maar ik zal dat verzoek overbrengen. Misschien kan de minister u informeren waarom het niet kan of misschien kan hij dat juist wel doen, ik weet het niet. Ik heb die gegevens niet.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Als de minister bereid is om mij volgende week te informeren over het vooruitzicht dat de minister van SZW hem daarin geeft, ben ik bereid om de motie aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Braakhuis stel ik voor, zijn motie (33000-XIII, nr. 40) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Verhagen:

Prima. Ik zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzoeken om de Kamer voor volgende week te informeren of hieraan tegemoet kan worden gekomen.

Dan kom ik bij de motie-Schouten/Dijksma op stuk nr. 42 …

De voorzitter:

U slaat de motie op stuk nr. 41 over?

Minister Verhagen:

Heeft de staatssecretaris die niet gedaan? Ik zal dadelijk kijken of ik deze ergens kan vinden.

De voorzitter:

Kennelijk is zowel de motie als de staatssecretaris weg.

Minister Verhagen:

Ja, inderdaad, het is niet te geloven. Dat rent allemaal maar weg, maar ik weet mij geestelijk gesteund. Mag ik die motie even overslaan, dan kom ik er dadelijk op terug.

De voorzitter:

Wij vergeten deze niet.

Minister Verhagen:

Nee, ik ben ervan overtuigd dat u er zeer nauwlettend op zult toezien.

De motie-Schouten/Dijksma op stuk nr. 42 verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken om de maatregel van de willekeurige afschrijving in 2012 te verlengen. De discussie over het Belastingplan is en wordt gevoerd met de staatssecretaris van Financiën. Los daarvan heeft het kabinet bij het opstellen van het Belastingplan 2012 een keuze moeten maken tussen een aantal instrumenten, niet omdat we dat zo graag willen, maar omdat we gewoon een aantal budgettaire kaders hebben, gelet op het feit dat wij geen geld kunnen blijven uitgeven dat wij niet hebben.

Alles afwegende is niet gekozen voor voortzetting van de willekeurige afschrijving, vooral omdat daartoe de middelen niet voorhanden waren, en omdat het hiervoor benodigde budget een relatief forse impact zou hebben op het EMU-saldo. Wij spreken de Grieken et cetera aan en dat heeft ook consequenties voor ons eigen handelen. We hebben dus gekozen voor een afgewogen pakket maatregelen, dat onder andere is gericht op het stimuleren van investeringen in speur- en ontwikkelingswerk en het ontwikkelen van ondernemerschap, maar niet voor dit instrument, gegeven de overwegingen die ik net noemde. Ik moet deze motie dus ontraden.

De motie-Schouten op stuk nr. 43 verzoekt de regering om een verschuiving richting bètatechnisch onderzoek binnen de tweede geldstroom te bewerkstelligen. Ik probeer toch consequent en consistent te zijn. Dat betekent dat als ik de ene motie ontraad, omdat deze ook een vorm van ingrijpen in de autonomie is, dit ook consequenties heeft voor andere moties, hoezeer ik ook van mening ben dat er meer bètatechnisch onderzoek zou moeten plaatsvinden. NWO zet de middelen in op basis van eigen afwegingen. Zij heeft aangegeven van die middelen 275 mln. in de topsectoren te kunnen investeren. Ik wil niet op de stoel van het bedrijfsleven of van NWO gaan zitten om te bepalen hoeveel er wel of niet naar bèta moet gaan. Ik vind dat bij uitstek iets voor de topsectoren. Dat wordt neergelegd in de innovatiecontracten. Het aardige is dat daar niet alleen NWO, maar ook het bedrijfsleven bij zit. Zij moeten beide hun handtekening zetten onder zo'n innovatiecontract, want anders is er geen contract. Met andere woorden, die belangen, waarvoor mevrouw Schouten en ik oog hebben, worden daar wel degelijk gediend.

De voorzitter:

Laat u het oordeel aan de Kamer?

Minister Verhagen:

Nee, ik ontraad deze motie.

De motie op stuk nr. 44 is door de staatssecretaris behandeld.

Ik beschouw de motie op stuk nr. 45 van de heer Dijkgraaf en mevrouw Dijksma als een ondersteuning van het beleid. Het is niet goed denkbaar dat TTI's die wetenschappelijk goed presteren en privaat geld uit de markt weten te halen, niet kunnen voortbestaan. Dat wil echter niet zeggen dat ieder TTI nu al de garantie heeft dat het vorig jaar weer bestaat. Als TTI's niet voldoende uit de markt halen, verdwijnen ze dus.

Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 46 van de heer Dijkgraaf. Daarin wordt de regering verzocht, ervoor te zorgen dat het programmaonderzoek MKB en ondernemerschap na 2012 gecontinueerd kan worden. Ik vind de motie buitengewoon creatief, maar ik trap er toch niet helemaal in. De heer Dijkgraaf vraagt mij om bij de begroting voor 2012 een uitspraak te doen over hoe ik het na 2013 wil regelen. Dat vind ik echt prematuur. Ik stel voor dat ik medio komend jaar met een plan kom waarin staat hoe en in welke vorm het programmaonderzoek na 2013 kan worden voortgezet. Ik verzoek hem derhalve om de motie aan te houden tot medio komend jaar. We hebben het voor dit jaar geregeld en we hebben nog even de tijd.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik begrijp dat de minister medio volgend jaar met een voorstel komt waarin staat hoe hier verder mee omgegaan zal worden in het kader van het hele innovatiebeleid. Ik zie de minister knikken. Als dat zo is, dan houd ik de motie niet aan. Dat lijkt me niet handig tot media volgend jaar. Er geldt immers een beperkte houdbaarheid. Dan trek ik de motie gewoon lekker in.

Minister Verhagen:

Dan moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

U kunt een ingetrokken motie niet ontraden.

Minister Verhagen:

Trekt de heer Dijkgraaf de motie in? Sorry, dat had ik niet begrepen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. De minister moet wel blijven opletten. Dit gebeurt niet veel. Ik trek de motie in, want ik kan te zijner tijd, zo nodig een nieuwe motie indienen.

Minister Verhagen:

Uitstekend. Dank u wel voor die positieve houding.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Dijkgraaf (33000-XIII, nr. 46) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Verhagen:

De heren Dijkgraaf en Koppejan hebben een motie ingediend die stuk nr. 47 heeft gekregen. Zij kunnen het volgende doen. Zij kunnen de motie aanhouden tot het overleg dat wij op 8 december hebben over de rol van product- en bedrijfschappen in zijn algemeenheid. Dan vindt een overleg plaats op basis van de brief die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de Kamer gestuurd heeft. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het debat, maar ik zie net als de indieners dat de innovatie in de agrofoodsector van groot belang is en dat de betrokkenheid van het bedrijfsleven daarbij cruciaal is. Ik wil het debat even niet belasten. Het is een vrij precair debat, laat ik het maar even voorzichtig zeggen. Wij hebben als kabinet op dit punt een vrij precaire positie ingenomen, waarbij we het onmogelijke mogelijk hebben proberen te maken. Tegelijkertijd staat er ook in dat wij in overleg met de Kamer altijd nog tot andere afwegingen kunnen komen. Ik adviseer de indieners derhalve om de motie aan te houden tot na dat overleg. Anders bestaat het risico dat de Kamer nu al een uitspraak doet die we niet wenselijk vinden.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. De heer Verhoeven geeft mij het advies om de motie aan te houden. Dat leidt bij mij bijna tot de conclusie om dat niet te doen. Desondanks ben ik bereid om de motie toch aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Dijkgraaf stel ik voor, zijn motie (33000-XIII, nr. 47) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 41. Daar ben ik nog een antwoord op schuldig. Dan laat ik het aan u over of u mij nog de gelegenheid om op nadere vragen in te gaan. Wij hebben over de fusie en de voorziene fusie van de NMa, de OPTA en de Consumentenautoriteit tot de Autoriteit Consument en Markt uitgebreid aangegeven hoe wij gedragstoezicht willen vormgeven.

In de wetsvoorstellen die in het kader van de fusie worden aangeboden zal het gedragstoezicht een belangrijke plaats innemen. Gezien de Kamerbrieven die reeds over dat gedragstoezicht zijn verzonden en gezien de beide wetsvoorstellen zie ik geen reden om tegemoet te komen aan het verzoek om voor het kerstreces opnieuw een brief hierover te sturen. Ik zou zeggen: kijk naar hetgeen wij in beide wetsvoorstellen zullen aanbieden. Daarnaast zijn er de Kamerbrieven. Wij zijn nu bezig om de wetsvoorstellen gereed te maken voor de Raad van State en wachten de reactie daarop af. Ik ontraad dus de aanneming van de motie, want ik zie de toegevoegde waarde niet van een extra brief bovenop de wetsvoorstellen die ik de Kamer begin volgend jaar zal toesturen.

De voorzitter:

Daarmee zijn de moties van een advies voorzien. Uiteraard neemt de Kamer graag kennis van uw antwoorden op de nog openstaande vragen, maar ook daar is het verzoek om het kort en bondig te doen.

Minister Verhagen:

Ik zal het zo kort mogelijk doen, voorzitter.

Mevrouw Dijksma en de heer Verhoeven hebben gevraagd naar de rol van de regio's en de zuidvleugel. De logistiek – van onder andere Rotterdam en de hele zuidvleugel, zo zeg ik tot de heer Verhoeven – zit in de adviezen van de topsector, dus wordt ook vermeld in de verschillende stukken die gaan over de verbeterde havensamenwerking. De activiteiten en de inbreng van de provincies Gelderland, Overijssel en Limburg als het gaat om infrastructuur staan in de Bedrijfslevenbrief. Datzelfde geldt voor de inbreng van Noord-Brabant in het kader van de campus dialogue. In de adviezen van de topsectoren zit dus een heel stevige regiocomponent. Dan hebben wij het nog niet eens over Limburg, Camelot, de zuidvleugel, de Randstad in het kader van de biotechnologie en de financiering die de provincie Zuid-Holland daarbij voor haar rekening neemt en de High Tec Automotive Campus Helmond. Al die elementen staan in de Bedrijfslevenbrief. Dat was een heel dik pakket waarin ik heb geprobeerd om de ondersteuning van de provincies of van bepaalde regio's in aanvulling op wat wij doen, weer te geven. De gedachte van mevrouw Dijksma toen zij haar motie indiende was: zorg dat de regio's bij de uitwerking van het beleid betrokken blijven. Dat is overigens ook een van de redenen waarom staatssecretaris Bleker zo bevlogen sprak over de ROM's. De formele bijdrage van de decentrale overheden krijgt zijn beslag in een actieagenda per landsdeel, die in overleg met de topteams worden vastgesteld. De bestuurlijke overleggen hierover zijn gepland in januari 2012. De Kamer zal daarover worden geïnformeerd.

De heer Braakhuis heeft gevraagd naar het gedragstoezicht. Ik heb daarover reeds gesproken in het kader van de motie over dat onderwerp.

De heer Van Vliet heeft gevraagd of het klopt dat zowel de loonkosten als de externe inhuur bij Agentschap NL stijgen. Ik zie de heer Van Vliet niet meer, maar zal de vraag uiteraard beantwoorden. Zoals in de schriftelijke antwoorden stond, is er geen sprake van een stijging van de loonkosten of van de inhuuruitgaven. De geraamde personele kosten dalen ten opzichte van die van 2011 met 17,2 mln. Dat is dus geen stijging maar een daling. De externe inhuur zal ook sterk worden verminderd met 227 fte ten opzichte van 2011. Het antwoord op de vraag of het klopt, is dus nee.

De voorzitter:

Wij zullen het stenografisch verslag doorgeleiden naar de PVV-fractie!

Minister Verhagen:

Dank u wel, voorzitter!

Ik maak nog een laatste opmerking over de loonkosten van Agentschap NL. De loonkosten dalen van 180,4 mln. in 2011 tot 163 mln. in 2012. Het aantal ambtelijke fte's daalt met 49. De daling van de externe inhuur heb ik net al genoemd: 227. Het gaat dus om 275 medewerkers. Die 227 mensen hebben bij mij op de stoep gestaan en ik ben met hen gaan praten. Juist omdat dit zo hard ingrijpt bij deze mensen, hebben we geprobeerd het goed af te handelen. Ondanks dat ze ergens anders op de payroll stonden, is er toch een sociaal plan. Als overheid willen we dit namelijk wel op een verantwoorde manier doen. Die mensen die op straat zijn komen te staan, krijgen nu echter blijkbaar van de PVV te horen dat er onvoldoende mensen op straat zijn komen te staan. Tegen de heer Van Vliet zeg ik: ga samen met mij bij die mensen staan.

De voorzitter:

Daarmee zijn we gekomen aan het einde van … Nee, toch niet. De heer Verhoeven van D66 wil nog een laatste vraag stellen.

De heer Verhoeven (D66):

Minister, dank voor uw antwoorden. Ik wil u nog meegeven dat ik graag binnen een jaar een reactie krijg op het aanbieden van de website: wat gebeurt ermee?

Minister Verhagen:

Uiteraard. Het zou toch heel jammer zijn als zo'n mooie naam verloopt, althans wederom in handen komt van de heer Verhoeven!

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Zoals ik al was begonnen te zeggen, zijn we aan het eind gekomen van uitputtende beraadslagingen. Ik dank de bewindslieden daar zeer hartelijk voor namens de Kamer. We zullen aanstaande dinsdag stemmen.

De vergadering wordt van 20.07 uur tot 20.35 uur geschorst.

Naar boven