Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 41, pagina 3976-3986 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 41, pagina 3976-3986 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten (31904).
De voorzitter:
Ik wil met de Kamer afspreken dat wij nu beginnen met de eerste termijn van de Kamer en dat rond 13.30 uur de regeling van werkzaamheden plaatsvindt. Wij moeten even bekijken hoe ver wij dan zijn, maar ik stel mij voor dat wij na de middagpauze de behandeling van het wetsvoorstel vervolgen met daarbij mogelijkerwijs de eerste termijn van de minister. Dat laatste hangt af van de wijze waarop de regeling van werkzaamheden verloopt. Kunnen wij zo met elkaar procederen?
Mevrouw Spies (CDA):
Voorzitter. U stelt voor, de regeling van werkzaamheden om 13.30 uur te houden. Normaliter vindt deze bij aanvang van de middagvergadering plaats. Er wordt dus om 12.30 uur geschorst?
De voorzitter:
Nee, er wordt rond 13.30 uur geschorst. Het klopt dat de regeling van werkzaamheden normaliter bij aanvang van de middagvergadering plaatsvindt, maar deze is op dit moment nog "in beweging".
De heer Vendrik (GroenLinks):
Over "in beweging" gesproken: dat geldt misschien ook voor het kabinet. Is er nog een kabinet?
De voorzitter:
Ik kan u bevestigen dat er nog een kabinet is. Er kan wat dat betreft dus een volwaardig debat worden gevoerd, mijnheer Vendrik. Tot zover lijkt het mij voldoende.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Jansen (SP):
Voorzitter. Na deze mededeling kan ik met een gerust gevoel aan het debat beginnen. Er zit hier een minister met wie wij zaken kunnen doen en dat is ook de bedoeling van de SP-fractie. Dit wetsvoorstel regelt een aantal zaken. Over het principe van deze zaken bestaat volgens mij brede consensus in de Kamer. Producenten van duurzame energie dienen met voorrang toegang te krijgen tot elektriciteits- en gasnetten. Daarover is een ruime meerderheid van de Kamer het eens. De Nederlandse groothandelsmarkt voor gas moet flexibeler worden en wij moeten ervoor zorgen dat de ontwikkeling van de gasrotonde en met name de investeringen daarvoor sneller van de grond komen. Volgens mij zijn dat de drie belangrijkste doelen van het wetsvoorstel.
De discussie van vandaag gaat dus vooral over de vraag of de minister van Economische Zaken met dit wetsvoorstel echt alles uit de kast haalt om die centrale doelen te realiseren of dat zij toch op twee gedachten hinkt en haar oren iets te veel laat hangen naar grote marktpartijen zoals GasTerra en de exploitanten van de kolencentrales. De SP-fractie heeft een beetje het gevoel dat dit laatste het geval is en ik probeer dat gevoel dadelijk te onderbouwen.
Ik begin echter, zoals van mij mag worden verwacht, met enkele opmerkingen over de energiemarkt als geheel. Zoals wij ook hebben aangegeven bij de schriftelijke inbreng zijn veel van de problemen waarmee de Nederlandse elektriciteitssector kampt het gevolg van de liberalisering van de energiemarkt en daarmee samenhangend van het minimaliseren van de publieke coördinatie van investeringen in de sector. De hausse aan nieuwe kolencentrales en het extra grootschalig fossiel vermogen in bredere zin zijn daarvan voorbeelden. Het onbenut blijven van de restwarmte van deze centrales is een ander voorbeeld. De helft van de primaire energie zal straks nog steeds verdwijnen in de Noordzee, de Waddenzee of de Westerschelde. Ook het volledig ontbreken van regie over de bouw van wkk-installaties door tuinders is uit het oogpunt van milieurendement naar onze mening niet verstandig. De knelpunten in het elektriciteitsnetwerk en de belemmeringen die deze zondvloed aan fossiele productie opwerpt voor duurzame producenten zijn het directe gevolg van het wildwestdorp dat onder Paars I en Paars II in de steigers is gezet en dat onder de kabinetten-Balkenende is afgebouwd. In dat dorp zijn de brutaalsten de baas, hoewel een eenzame sheriff, de NMa, probeert om de orde te handhaven. Wat de SP-fractie betreft, wordt de liberalisatie liever vandaag dan morgen teruggedraaid. Daarvoor is helaas in de Kamer in de verste verte geen meerderheid te vinden, maar ook in een geliberaliseerde omgeving zou de overheid beter kunnen en moeten sturen op een optimaal productiepark, bijvoorbeeld door locaties voor grootschalige elektriciteitsproductie te veilen en daarbij de aanbieding met de hoogste maatschappelijke meerwaarde te selecteren. De opbrengst van de veiling wordt teruggegeven aan de afnemers via lagere nettarieven of wordt benut voor de noodzakelijke investeringen in de verbetering van het netwerk. Is de minister van Economische Zaken bereid om deze optie nader te laten verkennen?
De landelijke en regionale netbeheerders zijn gelukkig nog steeds in publieke handen. Zij zijn eigendom respectievelijk van de Staat en van gemeenten en provincies. Deze bedrijven opereren als monopolist en dat kan ook niet anders. Juist om deze reden is het echter wenselijk dat de netbedrijven worden geëxploiteerd op basis van werkelijke kosten, dus zonder winst uit te keren. Op dit moment is er een ingewikkelde controle van de NMa op de redelijkheid van de tarieven, de maatstafconcurrentie. Daarin zitten eigenlijk twee elementen, namelijk de vraag of er zo efficiënt mogelijk wordt gewerkt en of er geen monopolistische winsten worden gemaakt. Dat wordt bepaald met methodebesluiten, x-factorbesluiten, volumebesluiten en tariefbesluiten. Ondanks al deze ingewikkelde en prachtige berekeningen constateerde de Algemene Rekenkamer in maart 2009 dat dit systeem rammelt. Dit gerammel wordt nog luider doordat er uitzonderingen mogelijk zijn op basis van noodzakelijke investeringen die ook weer vooraf door de NMa moeten worden getoetst. Ten slotte focust het huidige sturingskader en toezicht vooral op de minimalisatie van de kosten, waardoor noodzakelijke investeringen te langzaam van de grond komen.
De minister sleutelt in het wetsvoorstel op details een beetje aan dit systeem, maar laat de filosofie ervan intact. Dat lijkt ons geen goede keuze. Volgens de SP-fractie zijn de complexe controlemechanismen van de maatstafconcurrentie het directe gevolg van de mogelijkheid van de netbeheerders om winst uit te keren. Wat ons betreft zou dat verboden moeten worden. Als er winst wordt gemaakt, dient deze te worden toegevoegd aan het eigen vermogen, zodat deze winst nuttig kan worden gebruikt voor de maatschappelijke opgaven, bijvoorbeeld voor de aanleg van smart grids. Daarop zitten wij met smart te wachten. Als het eigen vermogen hoog genoeg is, kan het nettarief omlaag, zodat de afnemers profiteren van lagere prijzen. In de huidige situatie houdt de overheid het probleem van de twee petten en kan de minister van Financiën met behulp van creatieve rekenmethoden geld afromen van de Gasunie dat eigenlijk zou moeten worden gebruikt voor de nutstaak. Netbeheerders zijn nutsbedrijven. Als de perverse prikkel van de winstuitkering verdwijnt en de bedrijven op kostenbasis gaan werken, kan 80% van de controles van de NMa vervallen.
De controle op efficiencyverbetering en kwaliteitsborging, die nu in handen is gelegd van de NMa, kan worden vermaatschappelijkt door de publicatie van jaarlijkse benchmarks die inzicht geven in de betrouwbaarheid en de veiligheid van het net, investeringen in verduurzaming en de efficiency bij de netbeheerder. Waarom wordt een verbod op winstuitkering niet geregeld in dit wetsvoorstel? Als de minister met mij van mening is dat wij ons met onze kritiek ver van het politieke middle-of-the-road bevinden, dan heb ik de aanvullende vraag of het haar langzamerhand niet duidelijk wordt dat het door haar gekozen marktmodel ook voor de netbeheerders leidt tot veel te veel bureaucratie en een suboptimaal resultaat.
Een onderwerp dat nauw samenhangt met zowel efficiency als maatschappelijke controle is de logische gebiedsafbakening en schaal voor de regionale netbeheerders. De SP-fractie pleit al twee jaar voor een herverkaveling van de huidige lappendeken naar vier tot zes gelijkwaardige spelers. De commissie-Kist adviseerde min of meer hetzelfde. Wij hebben ook gesteld dat het dringend nodig is dat de aandelen van de regionale netbeheerders per bedrijf geconcentreerd zijn bij slechts enkele overheden, bijvoorbeeld bij twee of drie provincies of grote gemeenten. In die constellatie wordt het voor de raads- en statenleden interessant om zich te verdiepen in het functioneren van bedrijven als Alliander en Enexis. Inmiddels is een consolidatieoperatie in gang gezet. Die lijkt echter plaats te vinden zonder enige regie van de minister van Economische Zaken. Zo wordt de regionale netbeheerder in en rond Eindhoven overgenomen door Alliander, middenin een gebied waar Enexis de netwerken beheert. Vindt de minister dit type wildwesttoestanden acceptabel? Waarom heeft zij in dit wetsvoorstel niet het kader gecreëerd om zo nodig een redelijke afbakening van de werkgebieden af te dwingen?
Ik kom op de transparantie van de verslaglegging van de netbeheerders. Wat mijn fractie betreft dienen de netbeheerders voor hun publieke taak een separaat jaarverslag te publiceren. Zij moeten dus niet alleen een geconsolideerd jaarverslag publiceren waarin ook de niet-publieke taken zijn meegenomen. Ik heb hiervoor een amendement voorbereid, maar ik heb begrepen dat dit volgens de minister al is geregeld via het Burgerlijk Wetboek. Kan zij bevestigen dat netbeheerders verplicht zijn om voor hun publieke taken separaat verantwoording af te leggen? Als dat zo is, is een amendement op dit punt overbodig.
Hiermee kom ik op de voorrang voor duurzaam. In het wetsvoorstel is geen sprake van een absolute voorrang voor duurzaam. Van voorrang kan alleen sprake zijn in geval van congestie. Tevens dient dan te worden voldaan aan eisen van redelijkheid en billijkheid. Door verschillende partijen is in reacties gesteld dat het wetsvoorstel op dit punt niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de richtlijn 2009/28 van de Europese Unie. Kan de minister daarop reageren? De SP-fractie is van mening dat de voorrang voor duurzaam, en voor efficiënt fossiel, alleen kan worden beperkt om redenen van veiligheid en integriteit van het net. Daarom heb ik in het amendement op stuk nr. 18 deze vage uitzonderingsmogelijkheden geschrapt. Graag krijg ik van de minister een toelichting op de vraag hoe groot de beperking hoog renderende wkk is bij het voorrang geven aan wkk-installaties bij congestie. Hoeveel procent van de Nederlandse wkk-installaties valt onder dit begrip? De SP-fractie lijkt het logisch dat wkk-installaties, ook industriële wkk-installaties, te allen tijde bij voorrang toegang hebben tot het net. Het energetische rendement en het CO2-rendement van deze installaties is immers beter dan de modernste kolencentrales en zelfs beter dan de modernste gascentrales zonder warmtebenutting.
Wat ons betreft, moet er nog een optie aan de voorkeurslijst worden toegevoegd: elektriciteit opgewekt op basis van productiegassen. Productiegas komt vrij als bijproduct in procesindustrieën. Het bekendste voorbeeld is het hoogovengas van Corus. Corus stelt dat de situatie kan ontstaan dat het hoogovengas moet affakkelen indien het wetsvoorstel zoals het nu luidt, van kracht wordt, omdat het de stroom die ermee wordt opgewekt, niet kwijt kan aan het net. Is de minister het met ons eens dat dit absoluut onwenselijk is en, zo ja, wat ziet zij als oplossing van dit probleem?
Uiteraard zou het mooi zijn als het productiegas verstroomd kan worden in een installatie voor hoogwaardige wkk. Dan lossen wij het probleem langs die weg op. Dat is echter niet altijd mogelijk gezien het fluctuerende aanbod en het gegeven dat er bij hoogovens en bij raffinaderijen trouwens ook meestal al sprake is van een overvloed aan restwarmte. Om die reden heb ik het amendement op stuk nr. 16 ingediend, waarmee wordt geregeld dat ook installaties die draaien op productiegas, bij congestie voorrang krijgen op het net. Ik kan mij voorstellen dat het vanuit oogpunt van energetisch rendement nog mooier zou zijn als het productiegas kan worden ingevoerd op het gasnet, dan wel via een apart netwerk kan worden afgevoerd naar locaties waar voldoende warmtevraag is. Dat is eenzelfde strategie als momenteel in Friesland wordt ontwikkeld voor het biogas dat wordt geproduceerd bij mestvergisting. Als de minister een beter alternatief heeft voor het affakkelen van productiegas, dan ben ik daar gevoelig voor, maar voorlopig denk ik dat mijn amendement op stuk nr. 16 het duurzaamste alternatief is.
Door sommige net- en energiebedrijven en vertegenwoordigende organisaties is gesteld dat er extra milieuwinst kan worden behaald door binnen de voorrangslijst nog een volgorde van voorrang vast te stellen die is gebaseerd op CO2-rendement. Wind krijgt dan bijvoorbeeld langer voorrang dan hoog renderende wkk. Volgens de minister zou de Europese richtlijn de Nederlandse wetgever geen ruimte bieden om binnen de voorrangslijst nog onderscheid te maken. Dat wordt echter bestreden door een aantal marktpartijen alsmede door hun juridische adviseurs. Ik verwijs naar een notitie van Houthoff Buruma in opdracht van Eneco. Wij zouden graag overtuigende argumenten van de minister horen waarom al deze partijen ongelijk hebben, want voorlopig lijken ons de argumenten van de voorstanders van een volgorde binnen de voorrangslijst overtuigend.
Door de leden Van der Ham en Vendrik is een amendement op stuk nr. 15 ingediend, waarmee men de voorrang voor duurzaam wil uitbreiden, met een rangorde voor efficiënt fossiel. Ik neem aan dat zij hiermee bedoelen dat er ook nog een voorrangsvolgorde wordt vastgesteld voor het afschakelen van grootschalig kolen-, gas- en nucleair vermogen. Dat klinkt sympathiek, maar de SP-fractie vraagt zich af of dit niet een averechts effect heeft. Naar haar verwachting zal congestie slechts gedurende enkele uren per dag gaan optreden. Het ligt dus voor de hand dat hierop het meest efficiënt kan worden ingespeeld door flexibel gasvermogen af te regelen. Als de lijst van de leden Van der Ham en Vendrik producenten ertoe verplicht om voor een korte periode basislast af te regelen, bijvoorbeeld kolenvermogen, dan is dat energetisch ongunstig. Dat lijkt mij niet de bedoeling. Graag krijg ik een nadere toelichting van de heer Van der Ham op dit punt. Ik hoor ook graag de reactie van de minister. Voorlopig neig ik er echter naar om het voorgestelde systeem van system redispatch voor het bepalen van de volgorde van het afschakelen van installaties buiten de voorrangslijst te steunen. Het voordeel van dit systeem is immers dat het de meest economische manier van afschakelen bevordert en dat het aansluit bij bestaande mechanismen in Nederland en omringende landen. Het is dus redelijk "fool proof".
De heer Van der Ham (D66):
Om maar direct op die vraag in te gaan: het meest efficiënt en flexibel om in dat soort situaties op te treden, werken gascentrales, wkk en dat soort zaken. Gas is overigens ook nog eens een van de meest gunstige CO2-uitstotende fossiele brandstoffen, in die zin dat het het minste CO2 uitstoot. Het amendement is dus impliciet bedoeld om ervoor te zorgen dat er allereerst wordt gekeken naar gas en niet naar allerlei andere fossiele brandstoffen.
De heer Jansen (SP):
Als ik het systeem kort samenvat, dan hebben wij een lijst met productietechnieken die voorrang hebben en mogen blijven aanstaan. Dat is duurzame energie, hoog renderende wkk en wat mij betreft ook nog elektriciteit uit productiegassen. Dat is die lijst. En dan hebben wij de rest. Als je materieel bekijkt wat dat is, dan zijn dat kolencentrales, de grootschalige elektriciteitscentrales op gas, de STEG-eenheden en de kerncentrale in Borssele. Dat zijn de mogelijkheden. In het amendement van de heer Van der Ham wordt beoogd om in die categorie nog een verder onderscheid te maken. Dan zeg je dus: die vuilste centrale, die kolencentrale, moet het eerst uit, vervolgens nucleair of gas; dat mag de heer Van der Ham zelf zeggen of de heer Zijlstra. Dat doe je dan in plaats van het volgen van die "system redispatch"-ladder, die gewoon gebaseerd is op een inschrijfmechanisme. Als bij de heer Van der Ham vervolgens kolen bovenaan komen te staan, en kolen moeten worden afgeschakeld voor een of twee uur, of laag geregeld, dan is dat energetisch gezien heel erg ongunstig. Je bereikt dan precies het tegenovergestelde van hetgeen hij en ik trouwens ook beogen, namelijk: zo zuinig mogelijk met energie omgaan.
De heer Van der Ham (D66):
Als het gaat om de werking ervan, ben ik natuurlijk ook benieuwd naar de reactie van het kabinet op dat amendement. Maar het is allereerst bedoeld om ervoor te zorgen dat wij, wanneer in bepaalde situaties noodgedwongen gebruik moet worden gemaakt van fossiele brandstoffen, dan gewoon kijken naar de energie-efficiency en de milieuwaarde ervan. Daar moet dan een verdeling in worden gemaakt. Daar kan de heer Jansen toch niet tegen zijn?
De heer Jansen (SP):
Ik heb het proberen uit te leggen. Wij hebben het nu in zijn algemeenheid over de productie van energie. Wij hebben het over de situatie dat er congestie is, een filevorming op het net, er is te weinig kabel om al die stroom er doorheen te laten gaan. Dan moet er dus iets worden afgeschakeld. Dan is de discussie van: wat moet er worden afgeschakeld? Dan zeggen wij allemaal: duurzaam zeker niet, hoogrenderende wkk zeker niet. Ik zeg nog: elektriciteit uit productiegassen niet. De rest houd je over. Op basis van die biedlijst, die system redispatch, wordt gezegd van: degene die het goedkoopste is, mag het eerst afschakelen. Dat is een strategie die mij redelijk voorkomt. De strategie van de heer Van der Ham zou er mijns inziens toe leiden dat wordt gezegd: zet in die situaties bijvoorbeeld kolen het eerst uit. Maar kolen uitschakelen voor een uurtje is niet erg handig. De heer Van der Ham heeft wellicht goede bedoelingen met het amendement, maar hij schiet daarmee in zijn eigen voet. Misschien kan de minister op dit punt nog enige toelichting geven. Nogmaals, het is een ingewikkeld wetsvoorstel. Ik heb echt niet de pretentie dat ik op dit punt alles tot drie cijfers achter de komma snap.
De heer Samsom (PvdA):
Ik ben het eens met het punt dat de heer Jansen maakt over het amendement van de heer Van der Ham. Maar juist daarom vraag ik naar zijn eigen amendement. De categorie duurzaam moet daarin, eigenlijk spiegelbeeldig, altijd voorrang hebben. De heer Jansen wil een classificatie aanbrengen op basis van milieuwaarden. Op het moment dat daar nog te veel van is, gaan wij eerst hoogrenderende wkk afschakelen en daarna pas wind. Dat is toch zijn voorstel dat hij had in de relatie tot de analyse van de heren van het advocatenkantoor Houthoff Buruma?
De heer Jansen (SP):
Ja.
De heer Samsom (PvdA):
Wat is de toegevoegde waarde daarvan, nog los van het feit dat ik denk dat wij te allen tijde ernaar moeten streven dat in ieder geval die energiebronnen nooit met elkaar in de knel komen of nooit met elkaar in de file komen te staan voor het stroomnet? Wat is de toegevoegde waarde van dat voorstel? Ik wijs daarop, omdat die situatie, als die zich voordoet, zich voordoet op het moment dat er ongelofelijk veel windenergie waait. Ik kan de heer Jansen verzekeren dat wind op dat moment negatieve marginale kosten heeft. Wind zal dus altijd voorrang krijgen omdat die op zo'n moment op de markt gewoon voor niks verkocht wordt.
De heer Jansen (SP):
Ik ben er ook niet 100% zeker van, maar ik denk dat er binnen die lijst, waarvan ik zeg dat die sowieso voorgaat op de rest, inderdaad nog wel een beperkte extra winst te behalen valt door de meest CO2-arme technieken voor te trekken. Dat zal door de bank genomen winst zijn. Er staat volgens mij in de memorie van toelichting dat er sowieso rekening mee wordt gehouden dat de gedwongen productie binnen die lijst ook al een soort voorkeurspositie heeft. Misschien dat dit al een deel van de problemen oplost. De TU Delft heeft in de onderzoeken naar de productie van windvermogen geconcludeerd dat het in sommige situaties misschien heel verstandig zou zijn om in geval van de absolute piek van windvermogen gewoon wind af te schakelen. Dat is misschien uiteindelijk voor het totale CO2-rendement van die systemen het beste. Ik sluit ook niet uit dat het soms slimmer is om wind gewoon af te schakelen.
De heer Zijlstra (VVD):
Door de laatste opmerking van de heer Jansen ben ik weer ietwat in verwarring gebracht. Ik begreep dat de SP-fractie wil regelen – en daar kan de VVD-fractie zich ook in vinden – dat daar waar nu productiegas en hoogrenderende wkk nog feitelijk gelijkgesteld worden aan een kolencentrale, er in feite een tussencategorie wordt neergezet, waardoor eerst wordt gekeken naar kolencentrales en men, als dat niet genoeg is, in deze categorie terechtkomt. Vervolgens komt men in de 100% duurzame categorie terecht. De laatste opmerking van de heer Jansen spreekt dat echter weer tegen. Is het dus een tussencategorie of wil de SP-fractie het echt helemaal gelijkstellen aan wind, zon en dergelijke? Daartussen zit natuurlijk toch wel een klein beetje frictie.
De heer Jansen (SP):
Nee, wat mij betreft, zijn het twee aparte discussies. De eerste discussie is: wat moet er precies in die voorranggroep zitten? Ik suggereer om daar elektriciteit uit productiegassen aan toe te voegen. Daarmee heb je een mandje met een aantal opties dat buiten schot blijft. Het begint echter altijd met een klein capaciteitstekort dat langzaam oploopt. De vraag is dan in welke volgorde je aan de slag gaat. Ik denk dat gedwongen productie daarbij een rol speelt. Productiegassen ontstaan; de enige optie is om ze af te vangen, maar dat willen we allemaal zeker niet. Wkk bij glastuinders bijvoorbeeld, is flexibel wkk-vermogen. Dat is een andere afweging dan bij wkk bij de industrie; dat is proces-wkk die aan moet blijven staan. Kortom, er is wel degelijk nog milieuwinst te behalen door daarin een bepaalde verstandige volgorde toe te passen. Het amendement wijst op die volgorde. Dat is dus wat anders dan de heer Van der Ham voorstelt. Hij heeft het vooral over die andere categorie: de gewone fossiele productie.
Ik ben bij mijn laatste punt over het onderdeel voorrang voor duurzame elektriciteit, namelijk de vraag: wie gaat dat betalen? Wat de SP-fractie betreft worden alleen de kosten voor het onderhouden van het systeem van congestiemanagement, ICT en dergelijke doorbelast aan de klanten. Kan de minister bevestigen dat na de tweede nota van wijziging ook voor haar het uitgangspunt is dat dit gebeurt bij de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur? Als dat niet zo is, dan zal ik op dat punt nog een amendement indienen, maar ik begreep dat het ook de bedoeling van de minister is om alleen de systeemkosten van congestiemanagement rechtstreeks aan de eindgebruiker in rekening te brengen. De kosten voor het op- en afregelen dienen te worden doorbelast aan de producenten via een vergoeding. Dat is ook het voorstel in het wetsvoorstel, maar wij willen daaraan toevoegen dat de hoogte van die vergoeding omgekeerd evenredig is aan de duurzaamheid van de geproduceerde elektriciteit. Bij de tweede nota van wijziging is in artikel 24a, lid 4, bepaald dat het bedrag dat producenten moeten betalen voor congestiemanagement, kan verschillen voor de verschillende producenten in het congestiegebied. De precieze invulling daarvan wordt geregeld bij AMvB. Mijn voorstel is om, zoals ik heb verwoord in amendement op stuk nr. 17, het uitgangspunt voor de differentiatie vast te leggen in de wet zelf, zodat we hier in de Tweede Kamer bepalen op welke manier die differentiatie moet plaatsvinden. Uit het oogpunt van duurzaamheid lijkt mij dat een stap vooruit. Dat staat overigens haaks op een heel andere strategie. Ik begrijp dat de heer Zijlstra zegt, maar ik heb zijn amendement nog niet gezien, dat je die kosten helemaal moet socialiseren. Dat is een heel andere strategie. Ik zou de prikkel via de producent willen geven, maar dat is uiteraard een politieke keuze.
Mevrouw Spies (CDA):
Als ik het goed begrijp, overweegt u om een verdergaande differentiatie in de kostentoedeling aan te brengen. Is dat dan qua systematiek uitvoerbaar en handhaafbaar? In het system redispatch dat de minister nu voorstelt zit een vorm van veiling, hetgeen ook neerkomt op een vorm van kostentoedeling. Maken wij dan nog wel een systeem dat voor ons allen transparant, uitvoerbaar en handhaafbaar is?
De heer Jansen (SP):
U hebt het toch weer over iets anders. Bij het system redispatch is aan de orde dat bepaald wordt wie de goedkoopste partij is om het eerste af te schakelen, waarbij er sprake is van een volgordeladder. Daarnaast is er een ladder van partijen die elders, buiten dat gebied bijgeschakeld worden. Dat kost geld terwijl het andere geld oplevert. Dat valt dan tegen elkaar weg. Als er dan toch nog kosten overblijven, wat nog niet helemaal zeker is, zegt lid 4 van artikel 24a dat er een vergoeding in rekening kan worden gebracht bij de producenten. Dat zegt dus de minister, ik niet. Verder zegt zij dat die vergoeding dan wordt gedifferentieerd. Dat doen wij in de AMvB. Volgens mij staat dat in lid 6 van hetzelfde artikel. Kortom, het hele systeem van differentiatie zit al in het wetsvoorstel. Het enige wat ik zeg, is dat we op basis van milieueffecten moeten gaan differentiëren.
De heer Zijlstra (VVD):
De minister zegt in de memorie van toelichting heel helder dat differentiatie vanwege het non-discriminatieprincipe aan heel heldere grenzen is gebonden. Zij betoogt dat dit nog wel kan op duurzaam en niet-duurzaam, maar dat wil ik nog wel bestrijden in mijn eigen betoog. Als je binnen categorieën gaat discrimineren, wordt het Europeesrechtelijk een probleem, maar dat is precies wat u doet. Hoe had u gedacht dat in overeenstemming te brengen met het non-discriminatieprincipe? U handelt gewoon in strijd met de wet.
De heer Jansen (SP):
Nou nee, ik handel in strijd met de interpretatie van de minister van de wet. Dat is een klein verschil. We hadden zojuist ook een discussie over een citaat van het gerenommeerde bureau Houthoff Buruma, dat het in dat geval niet eens is met de minister. Dat kan voorkomen onder de beste juristen. Dat is juist het leuke van dit soort debatten.
Ik denk dat de vrijheid of het gebrek aan vrijheid om op dit punt te differentiëren wel een onderdeel van de discussie is. Ik constateer dat er bij Europees recht vaak sprake van is dat lidstaten zich al dan niet een grotere mate van ondeugendheid permitteren. Grotere lidstaten zijn wat ondeugender dan kleinere lidstaten. In dit geval denk ik dat Nederland goede argumenten zou hebben om wat verdergaand te differentiëren op basis van duurzaamheid, omdat dat volkomen in lijn is met het algemene energie- en klimaatbeleid van de Europese Unie.
Met andere woorden, de argumenten die wij daarvoor aanvoeren, zijn in lijn met wat de Europese Unie zegt te willen. Ik ben geen jurist, maar ik denk dat juristen dat best nader kunnen onderbouwen, want zij hebben hierover al een aantal dingen gezegd. Ik denk dat de Europese rechter zal zeggen dat Europa zich in de eigen voet schiet, als het dit tegenhoudt.
De heer Zijlstra (VVD):
Voorzitter. Wat de rechter gaat zeggen, zullen we moeten afwachten. Een van de belangrijkste principes binnen Europa is mededinging. Nogmaals, ik vind dat wat de minister daar doet, al te ver gaat. Naar mijn mening geeft zij aan: als ik een grens opzoek, kan ik deze nog net leggen bij duurzaam of niet-duurzaam, maar als ik daar overheen ga, ga ik sowieso nat. Ik zou zeggen dat de heer Jansen ook nat gaat bij de redenatie van de minister, maar even los van de interpretatie van de minister, zijn redenatie gaat nog veel verder, net als zijn interpretatie van het non-discriminatieprincipe. Kan hij mij uitleggen hoe hij ervoor denkt te gaan zorgen dat de ene grijze producent meer moet gaan betalen dan de andere grijze producent op deze markt? Ik weet hoe hij over markten denkt, maar hij wil volgens mij ook dat als er een markt is, deze goed functioneert. Los van de interpretatie van de minister gaat hij dat never nooit niet in overeenstemming brengen met het non-discriminatieprincipe. Dan handelt hij wel degelijk in strijd met de vormgeving van de wetgeving, niet alleen in het Europees recht, maar ook vertaald in Nederlandse wetgeving. Ik voorspel dat dit amendement zo de prullenbak ingaat.
De heer Jansen (SP):
Ik vind het leuk geprobeerd van de heer Zijlstra, temeer omdat hij een amendement heeft dat het tegenovergestelde beoogt van wat ik wil. Ik kan mij die reactie op zichzelf wel voorstellen, maar de heer Zijlstra weet dat we een speciale notificatieprocedure hebben in Brussel. Als wij in Nederland iets bedenken, gaat het altijd nog een keer naar Brussel. Daar hoort ook een soort beroepsgang bij. Ik ben er geen specialist in, maar die is er echt wel. Kortom, dan kunnen wij die discussie voortzetten.
Het non-discriminatiebeginsel is geen absoluut beginsel, maar staat altijd in relatie tot andere effecten. We hebben bijvoorbeeld diensten van algemeen economisch belang. Dat zijn publieke diensten. Een netbeheerder is een voorbeeld van zo'n dienst. Het gaat om een natuurlijk monopolie dat publiekelijk wordt geëxploiteerd. We hebben net een discussie gevoerd over de woningcorporaties, waar hetzelfde speelde. De vraag is of je in zo'n situatie kunt zeggen: om die en die redenen van publiek belang wijken wij in zekere mate af van dat algemene beginsel. Dat is mijn redenering. Om die reden heb ik het aangedurfd om dit amendement in te dienen.
Voorzitter. Na deze interessante discussie het gasgebouw en de gasrotonde. De SP-fractie is in dat verband vooral kritisch over een aspect van de marktordening. Wij hebben ons altijd verbaasd dat de liberalisering van de energiemarkt op een onderdeel, waarbij bij uitstek wel maatschappelijke baten te halen zijn, is achtergebleven. Dat is de groothandelsmarkt voor gas. Zou dat iets te maken kunnen hebben met het gegeven dat Nederland over grote gasvoorraden beschikt en de dominante partij, GasTerra, stevige historische banden heeft met de Nederlandse overheid?
Een van de eerste series schriftelijke vragen die ik in februari 2007 stelde, ging over de perverse werking van de Nederlandse gasmarkt door de koppeling van gaslevering aan tijd en plaats. Dat leidde er bijvoorbeeld toe dat oude gascentrales met een heel laag rendement doordraaiden, ook al stond er een spiksplinternieuwe superefficiënte centrale naast. Het was simpelweg niet interessant om die te laten draaien. Een pervers effect!
Het is zeker zo dat het wetsvoorstel een aantal flinke stappen vooruit zet om de werking van de gasmarkt te verbeteren. Zo lijkt het probleem van de Berlijnse muur tussen hoog- en laagcalorisch gas eindelijk opgelost te gaan worden. Blijft over het voorgestelde artikel 66, tweede lid van de nieuwe Gaswet dat koppelverkoop van gas en flexibiliteit – of moet ik "inflexibiliteit" zeggen – mogelijk blijft maken. Dat lijkt mij niet verstandig, ook al staat erbij dat het alleen mag als de klant erom vraagt. Die koppelverkoop komt namelijk zo vaak voor, met name bij GasTerra, dat dit niet erg handig en wenselijk is.
Een ander aspect is de ruimte die afnemers in de nieuwe wet krijgen om door het afschakelen van installaties aan de vraagzijde flexibiliteit aan te bieden als er sprake is van een extreme vraag naar gas. De minister stelt in de beantwoording van de feitelijke vragen dat dit mogelijk wordt. Maar wordt het ook een aantrekkelijke optie? Ik denk namelijk dat dit in een aantal gevallen veel goedkoper kan uitpakken dan de aanleg van dure ondergrondse opslag. Daar moet natuurlijk wel een prijsprikkel tegenover staan. Het moet aantrekkelijk zijn voor de afnemer om hieraan mee te werken. Komen voorlopig alleen industriële grootverbruikers hiervoor in aanmerking of ook andere afnemers? Ik kan mij voorstellen dat ook retailers en coöperaties van kleinverbruikers in de toekomst, wanneer er echt slimme meters zijn, toepassingen gaan bedenken voor het collectief afrekenen van installaties bij kleinverbruikers. Wordt dit gefaciliteerd door dit wetsvoorstel? Ik denk dat het nuttig is om in ieder geval geen belemmeringen hiervoor in het wetsvoorstel in te bouwen.
Een klein punt en wel de aansluitplicht voor gas. De SP is het niet duidelijk of deze aansluitplicht gekoppeld is aan volledig kostengeoriënteerde tarieven. In de wet staat dat de NMa de tarieven toetst, maar is het ook toegestaan om kruissubsidies toe te passen tussen gebruikers met een dure en een goedkope aansluiting en zo ja, in welke mate dan? Er is natuurlijk altijd al sprake van enige kruissubsidie, want de een heeft een voortuin van vijf en de ander van tien meter. Een dergelijk verschil blijft binnen de perken en een zekere mate van solidariteit en eenvoudige administratieve procedures is verder natuurlijk ook prima. Het moet echter wel binnen de perken blijven. Iemand die een kilometer van het gasnet af zit, moet ook in de toekomst een ander tarief betalen dan iemand die dicht bij het gasnet zit. Hoe kostengeoriënteerde worden de tarieven? Waar ligt de grens?
Voorzitter. Afrondend. De SP-fractie blijft het jammer vinden dat er in het wetsvoorstel te weinig lessen zijn getrokken uit het falen van de liberalisering van de energiemarkt. Daardoor blijft het te veel pappen en nathouden en blijft de energiemarkt opgescheept zitten met onnodige bureaucratie. Maar laat ik positief eindigen: ook pappen en nathouden kan af en toe nodig zijn. Er zitten in het wetsvoorstel dan ook elementen die een flinke stap vooruit zijn.
Mevrouw Spies (CDA):
Voorzitter. Gaat u er maar even voor zitten! Wij spreken vandaag namelijk over een buitengewoon ingewikkeld wetsvoorstel, dat voor alle betrokkenen forse consequenties kan hebben. Niet alleen regent het amendementen, het wetsvoorstel blijkt ook in de samenleving en bij de betrokken organisaties heel veel los te maken. Ik vind het met het oog daarop heel plezierig dat wij vandaag proberen om de eerste termijn van de Kamer en de regering af te ronden. Ik heb namelijk nog heel veel vragen voor de minister en de antwoorden op die vragen heb ik echt nodig om mijn conclusies te kunnen trekken en om mij een oordeel te kunnen vormen over de amendementen. Wellicht leidt het er ook wel toe dat ik zelf nog een aantal amendementen indien. We moeten dit echt wel even met gezond verstand doen. Dat vraagt ook enige reflectie. Daarom steun ik van harte het procedurevoorstel. Laat ik er ook geen geheim van maken dat de CDA-fractie de hoofdelementen uit dit wetsvoorstel van harte steunt. Het zijn stappen in de richting van een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening. In dat opzicht is de basishouding ten opzichte van dit wetsvoorstel zonder meer positief.
We hebben te maken met een wetsvoorstel dat twee hoofdelementen bevat die ieder voor zich eigenlijk al razend ingewikkeld zijn. Daarom vraag ik de minister om in een volgend geval die twee niet meer in één wetsvoorstel te stoppen. Dat voorkomt dat het ene deel afhankelijk wordt van het andere. Bovendien is de kans dat het ene onderdeel onevenredig meer aandacht krijgt dan het andere onderdeel te groot. Dat kan de kwaliteit van het wetgevingsproces in deze Kamer negatief beïnvloeden. Bovendien wordt een aantal belangrijke keuzen niet in de wet, maar in onderliggende regelgeving gemaakt. Een voorbeeld hiervan is de AMvB congestiemanagement, die aanvankelijk zelfs zonder voorhang werd gepresenteerd. We hebben de tekst van deze AMvB nog steeds niet; we moeten het nu doen met een beleidsbrief. Bovendien wordt in de beantwoording van feitelijke vragen over de beleidsbrief nog weer een vrij fundamentele keuze veranderd. Dat maakt het wetgevingsproces best ingewikkeld. Maar goed, we gaan een poging wagen.
De minister stelt dat de werking van de groothandelsmarkt qua resultaten achterbleef. Dan heb ik het over de gasmarktmaatregelen. Met name voor het door consumenten gebruikte laagcalorische gas is er door de dominante positie van GasTerra amper sprake geweest van een markt. Door die gebrekkige werking van de markt is er ook te weinig concurrentie op die markt geweest. Gelukkig zijn er sinds de Gasbrief van 2 februari 2008 al enkele merkbare verbeteringen doorgevoerd. Een steeds groter deel van de binnenlandse consumptie wordt via het virtuele handelspunt TTF verhandeld. Ook het vervallen van het onderscheid tussen laag- en hoogcalorisch gas per 1 juli van dit jaar heeft de handelsmogelijkheden aanmerkelijk vergroot. De CDA-fractie vindt dat de minister in dit wetsvoorstel goede maatregelen voorstelt die de werking van de gasmarkt verder verbeteren. Een stap "onderweg naar", zou ik haast willen zeggen, want er kunnen ongetwijfeld nu of in de toekomst nog meer stappen worden gezet. Het einddoel is in onze ogen met dit wetsvoorstel dan ook nog niet bereikt.
We zien een aantal mogelijkheden om de werking van de groothandelsmarkt verder te verbeteren: een betere internationale koppeling van onze gasnetten; het tegen redelijke prijzen beschikbaar stellen aan de markt van gecontracteerde maar niet benutte importcapaciteit, vooral met Duitsland; het stimuleren van seizoensflexibiliteit, onder andere door meer deelname van EBN aan gasopslag; een plicht voor GasTerra om bepaalde volumes gas en flexibiliteit op TTF aan te bieden en daar als prijsvolger te opereren; meer eisen te stellen aan de stuurinformatie die de netbeheerder aan de programmaverantwoordelijken moet verschaffen. Deze moet correct, tijdig en volledig zijn. Dat lijkt mij een vanzelfsprekendheid. Er zijn suggesties om dit nog weer eens een keer te expliciteren. Ik meen dat er op dit punt een amendement in voorbereiding is of misschien zelfs al is ingediend. Is dat nodig? Allerlei extra toevoegingen aan de wetgeving met dit soort bijvoeglijke naamwoorden maken de wetgeving soms onnodig complex of kunnen aanleiding geven tot eindeloze jurisprudentie. Het is voor mijn fractie een vanzelfsprekendheid dat de stuurinformatie correct, tijdig en volledig zou moeten zijn. Ik heb de indruk dat extra randvoorwaarden in de wet of in onderliggende wet- en regelgeving eerder overbodig zijn dan dat van toegevoegde waarde, maar ik hoor graag de reactie van de minister hierop.
Wij ontvangen graag een reactie van de minister op de diverse elementen die ik net heb aangestipt. Wij kunnen ons voorstellen dat wij dit nu niet allemaal in wetgeving gaan omzetten, maar wij zouden wellicht in het voorjaar van 2011 een volgende stap kunnen zetten. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen, maar ik ben in eerste instantie vooral benieuwd naar een reactie van de minister en de stappen die zij naar de toekomst voor zich ziet.
De minister geeft aan dat gasopslag aantrekkelijker wordt gemaakt door gunstiger entry- en exittarieven. Toch is de minister ook in de brief over de gasrotonde, die wij aan de behandeling van dit wetsvoorstel hebben toegevoegd, nog vaag over de oplossingsrichtingen die zij daarbij voor ogen heeft. Zij schrijft dat zij GTS heeft gevraagd om deze signalen uitdrukkelijk te betrekken bij de voorgenomen herziening van het tariefsysteem vanaf 2011. In welke richting denkt de minister zelf en op welke termijn krijgen wij daarover duidelijkheid? Mijn fractie vindt dat op dit punt tempo moet worden gemaakt.
Ik kom op de discussie die is ontstaan over de leden 2 en 4 van artikel 66d. Amendementen daarover zijn al dan niet ingediend en worden overwogen. Artikel 66d, lid 2, betreft vooral de uitzondering op het verbod voor verkopers om de programmaverantwoordelijkheid voor de koper op te eisen. Daarover is onder belanghebbenden nogal wat discussie ontstaan. De heer Jansen sprak daarover ook al. De bepaling zou de werking van de gasmarkt belemmeren. Wij denken echter dat zeker bij de kleinere afnemers behoefte blijft bestaan aan een contract dat is afgestemd op de feitelijke verbruiksbehoefte. Deze partijen hebben naar onze inschatting geen behoefte aan ingewikkeld gedoe met programmaverantwoordelijkheden en handel op TTF. Kan de minister aangeven in hoeverre deze bepaling specifiek de positie van GasTerra versterkt en wat de gevolgen van het eventueel schrappen van die bepaling voor de kleinverbruikers zijn? Wij moeten hen niet onnodig in de problemen brengen.
Er is ook veel kritiek op artikel 66d, lid 4.
De heer Zijlstra (VVD):
Mijn vraag betreft artikel 66d, lid 2. U vraagt de minister in hoeverre die bepaling de kleinverbruikers in de problemen brengt en ik ben ook benieuwd naar het antwoord daarop. Het prangende punt bij dat artikel is evenwel het feit dat een verkoper van gas kan eisen dat programmaverantwoordelijkheid wordt overgedragen. Een kleingebruiker komt nooit in de problemen als hij programmaverantwoordelijkheid "mag" overdragen; dat is geregeld in lid 1. De markt gaat echter op slot als vervolgens in lid 2 staat dat een verkoper het mag eisen. In hoeverre ziet u problemen voor de kleinverbruiker? Ik zie die niet want hij mag de programmaverantwoordelijkheid te allen tijden overdragen.
Mevrouw Spies (CDA):
Alleen al het feit dat hierover veel discussie is ontstaan, doet mij vermoeden dat de werkelijkheid die u schetst door sommige partijen in de markt wordt gedeeld maar door andere niet. Ik wil niet over één nacht ijs gaan. Uit de reacties die wij allemaal hebben ontvangen, blijkt dat de positie van die kleinverbruiker eigenlijk nog niet aan de orde is geweest. Voordat wij onze keuze definitief bepalen, wil ik dan ook eerst specifiek daarvoor de aandacht vragen.
Hetzelfde geldt voor de discussie die is ontstaan over artikel 66d, lid 4. GasTerra, die gas afneemt van de NAM en kleineveldenproducenten, krijgt daarin het opeisrecht van de programmaverantwoordelijkheid als sprake is van een kleineveldenovereenkomst tussen GasTerra en de desbetreffende producent. Er wordt voor gepleit om dat opeisrecht te vervangen door een acceptatieplicht voor GasTerra. Ik ben benieuwd wat de minister van dat voorstel vindt.
Ik kom op de energie-infrastructuur. Ik sta daarbij ook stil bij het rapport van de Algemene Rekenkamer over tariefregulering, wat wij ook bij de behandeling van dit wetsvoorstel zouden betrekken volgens de gemaakte afspraken. Mijn fractie steunt de maatregelen die ertoe moeten leiden dat er meer duidelijkheid vooraf ontstaat en er regie gevoerd kan worden op investering in infrastructuur. Het is ook gewenst dat de minister nut en noodzaak van investeringen van nationaal belang gaat toetsen. Zulke beslissingen zijn immers altijd voor een deel politiek van aard, waaraan vaak forse financiële consequenties zitten. De procedure wringt echter ook op een zeker punt. De Staat is namelijk ook aandeelhouder van GTS en Tennet. Daarom wil de CDA-fractie dat de NMa adviseert over uitbreidingsinvesteringen van landelijke netbeheerders. Dat NMa-advies moet naar de Kamer gestuurd worden voordat de Kamer haar oordeel kan uitspreken. Daardoor is een extra waarborg ingebouwd. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister. De heer Van der Ham heeft op dit punt een amendement voorbereid. Ik overweeg op dit punt ook een amendement, maar ben ook benieuwd naar de verhouding met het Structuurschema Energievoorziening. Het lijkt mij een beetje dubbelop dat als wij in de Kamer een Structuurschema Energievoorziening bespreken en accorderen, wij nog eens een aparte nut- en noodzaakdiscussie voeren over de uitbreidingen in infrastructuur die al in dat structuurschema zijn voorzien. Hebben wij alle uitbreidingen van infrastructuur voorzien in het structuurschema? Komen er daarnaast nog uitbreidingsinvesteringen waarvoor de minister apart nut en noodzaak zou moeten toetsen? Op dat punt zou ik dan graag een NMa-advies willen hebben, in de veronderstelling dat wij anders wel heel veel dingen dubbel gaan doen, wat mij niet noodzakelijk lijkt.
De CDA-fractie vindt het goed dat de NMa de bevoegdheid krijgt om de transporttarieven aan het begin van de reguleringsperiode te corrigeren. Dat leidt tot een lagere transportrekening en pakt goed uit voor degene die de rekening moet betalen. De minister had de bevoegdheid om met deze besluiten van de NMa al dan niet in te stemmen, maar die instemmingsbevoegdheid is geschrapt omdat het derde pakket dat niet toestaat. De CDA-fractie vindt dat terecht, maar ook onontkoombaar. Wel heeft zij toch nog steeds zorgen over de investeringen in en de kwaliteit van de netwerken. Zij vindt het daarom goed dat de Energiekamer een investeringsonderzoek is begonnen. Een van de vragen is of maatstafconcurrentie een negatieve invloed heeft op investeringen. De uitkomsten van dat onderzoek wachten wij vanzelfsprekend met belangstelling af.
Ik wil toch ook een aantal opmerkingen maken naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer, dat behoorlijk kritisch was. Er wordt bijvoorbeeld gesteld dat de waardebepaling van de netwerken niet uitsluitend aan de hand van objectieve criteria geschiedt. Ook wordt gesteld dat de huidige procedures niet garanderen dat afnemers niet opnieuw betalen voor netten waarvan de aanlegkosten al in eerdere tarieven berekend waren. Er is evenmin een goede vergelijkbaarheid tussen de diverse netbeheerders. Dat is een stevige conclusie voor een Hoog College van Staat. Daardoor zou je kunnen veronderstellen dat de energierekening die de eindafnemers betalen, structureel te hoog geweest zou kunnen zijn. De Algemene Rekenkamer stelt nu voor dat de minister en de Energiekamer het systeem voor waardering van de netwerken en de tot dusver geldende waardebepalingen heroverwegen. Ook zou de Energiekamer de waardering van de netwerken periodiek moeten ijken aan de verhouding tussen investeringen en afschrijvingen. Aangezien op lange termijn afschrijvingen en investeringen in het net met elkaar zouden moeten middelen, zou dit een indicatie kunnen geven of de huidige waardering te hoog of te laag is. Wij hebben in het verslag aangegeven dat wij de huidige gang van zaken onbevredigend vinden. De minister laat weten dat zij aan de gang van zaken wellicht niet de schoonheidsprijs zou uitreiken. Zoals ik al zei, hechten wij wel waarde aan het oordeel van de Rekenkamer. De CDA-fractie hoort daarom graag van de minister waarom zij er tot op heden niet voor kiest om de netwerken opnieuw te waarderen. Welke andere mogelijkheden ziet zij om recht te doen aan het rapport van de Algemene Rekenkamer?
Op het punt van het jaarverslag hebben wij, net zoals de heer Jansen, een amendement ingediend. Ook hier zijn wij gevoelig voor de overweging dat zoiets al via het Burgerlijk Wetboek zou zijn geregeld, mits ook de openbaarmaking van het jaarverslag is geregeld. Ik denk dat het goed is dat netwerkbedrijven ook in het openbaar verantwoording afleggen van datgene wat zich allemaal afspeelt in hun huishouding.
De heer Jansen (SP):
Als mevrouw Spies en ik hetzelfde willen, kunnen wij uiteraard gezamenlijk optrekken. Dan hoef ik dat amendement niet meer in te dienen. Ik wil dan wel even weten of wij echt hetzelfde willen. Wat mij betreft, is de openbaarheid van belang. Het is ook van belang dat de publieke taken separaat worden verantwoord, dus niet als onderdeel van een grote holding waarin nog een aantal andere activiteiten zitten. Vindt mevrouw Spies dat ook?
Mevrouw Spies (CDA):
Ik vind dat alle onderdelen in de jaarrekening afzonderlijk zichtbaar moeten zijn, maar ik vraag mij af in hoeverre dat niet al impliciet het geval is. Wij zouden daar gezamenlijk even goed naar moeten kijken, want ik voel er niet zo veel voor om dingen dubbel te doen.
Voorzitter. Wij hechten grote waarde aan de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening. Daarvoor is het van belang dat de netbeheerder in geval van een storing onmiddellijk herstelmaatregelen kan nemen; kijk maar naar wat er het afgelopen weekend in de Bollenstreek aan de hand was. Dat geldt ook als zich een storing voordoet terwijl er onderhoud wordt gepleegd. Dit wordt wel het N2-principe genoemd. De CDA-fractie wil de wet op dit punt aanscherpen. Als ik het goed heb begrepen, hebben wij zojuist een amendement ingediend om vast te leggen dat dit N2-principe voor netten vanaf 220 kV altijd moet worden toegepast en dat voor netten met een spanningsniveau tussen 110 kV en 220 kV alleen onder strikte voorwaarden van de N2 norm kan worden afgeweken.
Van verschillende kanten wordt erop aangedrongen om de positie van representatieve organisaties van netgebruikers bij de vaststelling van de transporttarieven en -voorwaarden te versterken. Dat zou kunnen door hun het recht te geven, de netbeheerders te verzoeken om een voorstel aan de NMa te doen tot aanpassing van de tarieven en voorwaarden van transport. Wat vindt de minister van deze mogelijkheid?
De heer Zijlstra (VVD):
Ik heb nog een vraag over het N1 of N2-principe. Hoe hanteert u dat principe precies? Wij hebben eerder een discussie gehad over de Apachehelikopter bij Zaltbommel. Telt dit op kabelniveau of op het totale niveau van de voorzieningen, dat wil zeggen ook een mast? Als je twee kabels op één mast legt, heb je nog steeds een "single point of failure", om het bedrijfsmatig te zeggen, en voldoe je niet aan het principe. De minister heeft indertijd gezegd dat zij op kabelniveau telt. Als ik u goed beluister, ook op het gebied van het onderhoud, dan gaat u feitelijk uit van het principe van het "single point of failure". Dit betekent transformatorstations en masten; de hele rimram, om het maar huiselijk te zeggen. Klopt dat?
Mevrouw Spies (CDA):
Dat is wel het uitgangspunt, want wij moeten dit soort ellende, zoals indertijd in de Bommelerwaard, zo veel mogelijk proberen te voorkomen. Als het op deze manier verder kan worden versterkt, is dat inderdaad onze intentie.
De heer Zijlstra (VVD):
Ik ben toen eerlijk gezegd een beetje in mijn hok teruggegaan, omdat de minister een kleine rekensom had gemaakt. Mijn vervolgvraag is dan ook: hoe gaat u dat betalen? Want het kost miljarden.
Mevrouw Spies (CDA):
Ik wacht eerst de beantwoording van de minister maar eens af. Misschien wilt u dan ook weer uit het hok komen. Dat zou ook kunnen. Maar misschien moeten wij gezamenlijk tot een heroverweging komen. Het is echter wel onze intentie om te bezien of wij de betrouwbaarheid van de netten met dit wetsvoorstel nog verder kunnen vergroten.
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesproken over de mogelijkheid om dividenduitkering van netbedrijven te maximeren. De CDA-fractie vindt het belangrijk dat op dat punt binnen de rijksoverheid en binnen het kabinet één lijn wordt getrokken. Welk regime geldt er nu precies voor de drinkwaterbedrijven? Daarvoor is ook een dergelijke bepaling opgenomen. Is het voorstel dat de minister overweegt te doen, in lijn met de afspraken die wij daarover met elkaar hebben gemaakt?
De heer Jansen (SP):
De SP-fractie wil ook maximeren, namelijk op nul. Op het moment dat de netbeheerder winst kan uitkeren aan gemeenten en provincies die eigenaar zijn, ontstaat er een perverse prikkel. Een hele hoop ellende van de afgelopen jaren is daardoor ontstaan. Bent u niet met ons van mening dat je moet proberen om de verhoudingen in overheidsland zo zuiver mogelijk te houden en te zeggen: een nutsbedrijf moet gewoon op kostenbasis worden geëxploiteerd? Dit betekent: geen winst uitkeren, maar als men winst maakt, deze toevoegen aan het eigen vermogen en nuttig gebruiken, of de tarieven verlagen. Als dit niet zo is, wat zijn dan uw argumenten daarvoor?
Mevrouw Spies (CDA):
Op dit punt hebben wij echt een verschil van inzicht met de SP. Dat is ook niet verwonderlijk na de discussies die daarover in de afgelopen jaren in dit huis zijn gevoerd. Volgens mij is er helemaal niets mis met een gezond dividend, ook niet als dat door een nutsbedrijf wordt gegenereerd. In tegenstelling tot de bewering die de heer Jansen hier doet, vind ik namelijk dat een zekere prikkel tot een efficiënte bedrijfsvoering kan leiden. Een dividend kan er ook toe leiden dat de nutsbedrijven – want dat zijn het inderdaad – op een zo efficiënt mogelijke wijze opereren.
De heer Jansen (SP):
Dat vind ik een heel opmerkelijke uitspraak van mevrouw Spies. Zij zegt dat meer dividend een prikkel zou zijn tot efficiëntie. Meer dividend kan ook een uiting zijn van monopoliewinsten, bijvoorbeeld, en we hebben er nu juist de NMa voor om daar de zweep over te laten knallen. Er ligt volgens mij geen enkele relatie tussen het een en het ander. Ze kan hooguit zeggen dat ze het niet redelijk vindt, omdat het een kapitaalvergoeding is voor geld dat gemeenten en provincie erin hebben gestoken. Daar wil ik nog wel in meegaan. Dan ga ik dat echter uitrekenen en dan zullen we zien dat in nutsbedrijven, in netbeheerders, ooit een klein beetje geld is gestoken, maar dat al het vermogen is opgebouwd via de tarieven die wij met zijn allen betaald hebben. Dat is geen geld van de gemeenten en provincies.
Mevrouw Spies (CDA):
Het tweede argument dat u noemt, is een valide argument, maar ik houd mijn eerste argument ook staande.
Ik was bij het onderwerp voorrang voor duurzame elektriciteit. Als er sprake is van congestie, moet duurzame energie met voorrang het net op kunnen en getransporteerd kunnen worden. Daarmee voert de minister een wens van het CDA uit. Het is misschien goed om hier de motie-Ten Hoopen c.s. nog maar eens te noemen, die bij een eerdere begrotingsbehandeling is aangenomen. De aanleiding voor die motie was de toen heel actuele problematiek in het Westland. Die problemen zijn inmiddels naar tevredenheid van alle betrokkenen gekanaliseerd en opgelost. Wij vinden en vonden het niet gewenst dat er minder groene stroom geproduceerd zou kunnen worden op het moment dat er feitelijk gedurende een korte periode wellicht te weinig transportcapaciteit is. Het is beter om een centrale die gestookt wordt met fossiele brandstoffen, minder te laten produceren en te garanderen dat de producenten van groene stroom in geval van file voorrang krijgen bij het transport. Dat was en is het doel van de eerder genoemde motie-Ten Hoopen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om via de voorrangsregeling CO2 te beprijzen. Daar bestaan andere, effectievere instrumenten voor. We denken wel dat deze maatregel een belangrijke steun in de rug van duurzame decentrale energieopwekking is. Die zal niet langer gehinderd worden door te weinig transportcapaciteit.
Wat de uitwerking betreft en de verdeling van kosten zijn er verschillende opties, de vraag bijvoorbeeld welke stroom nu precies groen is en wie de kosten van het stopzetten en elders op regelen van centrales moet dragen. In de nota van wijziging, de beleidsbrief en de antwoorden op de feitelijke vragen werden de meeste keuzes gemaakt en toegelicht. Wij achten het logisch dat de hoog renderende wkk-centrales voorrang krijgen. We kunnen ons er eveneens in vinden, hybride installaties – deels gas of kolen, deels biomassa – vooralsnog geen voorrang te geven. Ik begrijp dat er op dat punt diverse amendementen zijn ingediend dan wel worden voorbereid. In het voorlopig nog lang niet aan de orde zijnde scenario dat er zo veel duurzame energie wordt geleverd dat ook hier terugdraaien van de productie aan de orde zou zijn, kunnen wij niet anders dan eerst naar regelbare duurzame stroom kijken. Het is in onze ogen terecht dat wkk-producenten ook niet vrijwillig mogen deelnemen aan congestiemanagement. Je kunt immers niet van twee walletjes eten.
In de antwoorden op de feitelijke vragen geeft de minister aan dat de centrales met de hoogste marginale kosten als eerste worden afgeregeld. Dat betekent dat gascentrales vaak stopgezet zullen worden, terwijl kerncentrales naar mijn overtuiging als laatste stopgezet zouden worden. Volgens de beleidsbrief zijn de baten van het eerder aansluiten tussen de 450 mln. en 750 mln. per jaar, terwijl de kosten tussen de 30 mln. en 47 mln. per jaar bedragen. Dat is, laat daarover geen misverstand bestaan, een stuk gunstiger dan wij hadden durven dromen. Dat neemt niet weg dat wij ook zorgvuldig naar die kostenverdeling moeten kijken.
Allereerst stel ik een aantal vragen om de keuze van de minister scherp te krijgen. Volgens de beleidsbrief en de nota van wijziging dragen grijze producenten de kosten van het afregelen van productievermogen in congestiegebieden. Eindgebruikers krijgen de andere kosten in rekening gebracht: de overblijvende kosten, de kosten van het IT-systeem en inkoop van compenserend vermogen. Wie draagt dan in andere dan bepaalde situaties de kosten van het opregelen van productievermogen buiten het congestiegebied? Wat zijn die bepaalde situaties?
In de antwoorden op de feitelijke vragen geeft de minister aan dat de kosten van het opregelen buiten het congestiegebied voor rekening van de grijze producenten komen. Is dat wel consistent? Want de nota van wijziging maakt het allemaal nog ingewikkelder. Als opbrengsten en uitgaven van het af- en opregelen niet in evenwicht zijn, wordt het verschil opgenomen in het transporttarief. Dat betekent dan weer dat de afnemers betalen.
Kan de minister de verschillende kostenposten en wie de kosten dragen nog eens echt helder op een rijtje zetten? Want hoewel er nog wel wat ontbreekt over de precieze kostenverdeling, is wel duidelijk dat in het voorstel van de minister de grijze producenten in het congestiegebied het grootste deel van de kosten van congestiemanagement gaan betalen. Ik mis, in alle eerlijkheid, de vergelijking tussen deze keuze van de minister met het algemene systeem van socialisatie van de kosten, waarvoor wij tot op heden steeds hebben gekozen. Ik vind dat wij die feitelijke vergelijking moeten kunnen maken.
De minister geeft aan dat het onderscheid groen en grijs juridisch houdbaar is. Ik hoor daarover ook andere beweringen. Ik hoor signalen dat Duitsland, België en Frankrijk kosten socialiseren en dat Nederland voor een ander systeem kiest. In hoeverre zetten wij dan onze eigen productieleveringsbedrijven op achterstand?
De minister geeft aan dat de voorrangsregeling niet tot doel heeft om hernieuwbare energie te stimuleren. Dat doen wij met de SDE en het emissiehandelssysteem. Is dat niet wat zij hier feitelijk doet? Is het wel verstandig om bij een specifieke kostenpost af te wijken van de algemene regel dat afnemers betalen? Kan de minister bevestigen dat in de richtlijn niets is vastgelegd over kostenverdeling en kan de minister dan wel stellen dat toedeling aan de grijze producenten nodig is om de voorrangsregeling niet te ondergraven? Wat zijn de gevolgen van deze kostenverdeling voor ons vestigingsklimaat voor stroomproducenten?
Ik realiseer mij zeer wel dat er ook veel voor te zeggen is om de kosten van congestiemanagement bij de grijze producenten neer te leggen, dat daarvan ook bepaalde prikkels uitgaan. Maar ik mis, daarop zijn mijn vragen gericht, een objectieve vergelijking van alle voors en tegens om hier uiteindelijk een keuze te kunnen maken die ook nog juridisch houdbaar is. Een aanvankelijke voorkeur van de CDA-fractie, die er misschien nog steeds is, om de kosten bij de grijze producenten in de congestiegebieden te leggen, is nog steeds ons vertrekpunt. Maar gegeven alle informatie die wij ook uit de markt hebben gekregen, zijn er inmiddels zo veel vragen gerezen dat ik die eerst beantwoord wil krijgen voor wij een definitief standpunt bepalen.
De heer Samsom (PvdA):
Na al die vragen durf ik het bijna niet meer te vragen, want mevrouw Spies hintte daarnaar net zelf. Er is een motie-Spies c.s., waarin wordt gevraagd om de kosten van congestiemanagement neer te leggen bij de grijze producenten. Volgens mij staat er zelfs "in congestiegebieden" bij. Nu krabbelt zij terug. Zij geeft het ook bijna helemaal toe, dus dat is ook heel eerlijk. Al de vragen die zij stelt, zijn ook in de schriftelijke ronde uitgebreid aan de orde gekomen, althans veel daarvan. Ze zijn misschien niet allemaal cijfermatig beantwoord, maar wel helder. Op basis daarvan is mijn fractie tot de heldere conclusie gekomen dat het systeem dat de minister kiest, het beste is voor duurzame energie en voor een efficiënte energiemarkt in het algemeen. Waarom trekt mevrouw Spies een andere conclusie, of is zij nu nog niet bereid een conclusie te trekken en wanneer dan wel?
Mevrouw Spies (CDA):
Allereerst refereert u terecht aan de motie, waarin uitdrukkelijk de woorden "te onderzoeken" staan. Ik kan mij het interruptiedebatje daarover met de heer Jansen nog herinneren. Daarbij heb ik aangegeven dat het mij ging om een objectieve vergelijking van de voors en de tegens van de verschillende systemen. Ik vraag nu nog eens extra om die objectieve vergelijking. Ik geef aan dat onze basishouding hierbij was en is dat de grijze producenten de rekening van de congestie moeten betalen. Als wij echter zo veel signalen krijgen dat dit juridisch niet houdbaar is of dat dit ertoe leidt dat oude kolengestookte centrales buiten congestiegebieden harder moeten gaan draaien en dus qua CO2-uitstoot het tegenovergestelde wordt bewerkstelligd van wat wij daadwerkelijk wensen dan wel dat in ons omringende landen andere systemen worden gekozen waardoor de noordwest Europese markt anders wordt ingericht dan uw en mijn bedoeling is, dan vind ik dat wij die elementen in dit debat heel expliciet moeten wegen.
De heer Samsom (PvdA):
U vraagt toch wel naar een half bekende weg. Zo heeft het ECN al veel van uw vragen beantwoord en daarmee aangetoond dat het goed is om de CO2-uitstoot in het algemeen op deze manier aan te pakken. De minister heeft voorts betoogd dat je op deze manier ook de perverse effecten van congestiemanagement mooi in de tang kan houden. Ik vraag mij het volgende af; misschien speelde die vraag ook eerder in Barendrecht. Wat wilt u nog precies weten? Is dat een cijfermatige analyse? Dat is lastig, want een dergelijke analyse wordt altijd op modellen gebaseerd. Wat wilt u dus precies hebben voordat wij een besluit kunnen nemen?
Mevrouw Spies (CDA):
Het vertrekpunt van de CDA-fractie is helder. Dat is hetzelfde als uw eindafweging. Laat daar geen misverstand over bestaan. Uit signalen die wij de afgelopen weken hebben gekregen, meer specifiek de afgelopen week in mijn richting, heb ik de indruk dat er discussie is over de CO2-winst van het voorgestelde systeem.
Ik wil nog een vraag voorleggen aan de minister. Wij krijgen van Eneco, toch een redelijk onverdachte partij in dit geval, de suggestie om via het transporttarief voor producenten, het LUP, te gaan betalen. Dit alternatief hebben wij tot heden niet in het voorstel van de minister gezien. Ik vind dat in dezen hoor en wederhoor toegepast moeten worden. Dit geldt zeker, als het gaat om het fundamenteel ter discussie stellen van ook de juridische houdbaarheid van het systeem. Ik noem: kan het wel of niet, grijze producenten en verbijzonderd in congestiegebieden. Juist in een plenair debat moet er naar mijn mening sprake zijn van hoor en wederhoor. Pas als wij alle argumenten, ook die van de minister, kennen, moeten wij een eindafweging maken. Ons vertrekpunt daarbij is helder; daar bestaat geen misverstand over.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Klopt het dat mevrouw Spies vooral het punt op tafel wil leggen dat de kosten van een congestiemaatregel binnen een congestiegebied verhaald worden op grijze producenten dan wel op alle grijze producenten in Nederland? Is dit nu het hoofdpunt dat zij hier wil maken?
Mevrouw Spies (CDA):
Dat is niet het hoofdpunt, maar het is wel belangrijk. Ik heb nog een paar belangrijke punten.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik kan toch aannemen dat mevrouw Spies hier heel hard wil uitsluiten dat, via welke route dan ook, groene producenten gaan meebetalen aan congestiemanagement? Dat kan toch echt niet de bedoeling zijn?
Mevrouw Spies (CDA):
Natuurlijk niet. Dat is voor mij zo vanzelfsprekend, mijnheer Vendrik, dat ik niet eens veronderstel dat die gedachte bij u zou bovenkomen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat is ook heel slecht van mij.
Mevrouw Spies (CDA):
Ja.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Op het moment dat u begint over een landelijk transporttarief wordt er "iets geks" in mij wakker, om het zo maar te zeggen. Dit heb ik dus echt verkeerd begrepen.
Mevrouw Spies (CDA):
Gaat u vooral weer slapen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat punt is dus van tafel. Verder gaat het vooral om de juridische houdbaarheid. Ik zou dan zeggen: dat heeft vooral betrekking op de vraag of je de producenten binnen een congestiegebied voor de kosten kan aanspreken, dus dat je langs de lijn van een gebied discrimineert, dan wel dat je het uitsmeert over alle grijze producenten. Dat vind ik een fair debat. Ik hoor daar graag het antwoord van de minister op.
De heer Jansen (SP):
Ik ga ervan uit dat mevrouw Spies graag wil dat aan de hand van een aantal scenario's of modellen wordt voorgerekend hoe de verschillende opties kunnen uitpakken. Ik vind het altijd de moeite waard om dat te doen. Ik zou het ook fijn vinden als het effect van mijn amendement in die rekensom wordt meegenomen, zodat duidelijk wordt of dat nog iets extra's oplevert. Ook ik heb namelijk een voortschrijdend inzicht. Als een van de argumenten om nog eens goed kritisch te kijken naar hetgeen nu op tafel ligt, noemde mevrouw Spies het feit dat er in andere Europese landen andere modellen zijn. Bij mijn weten blijkt uit de feitelijke vragen, maar het kan ook uit de reactie van derden zijn, dat de kosten in andere Europese landen die de congestiekosten hebben gesocialiseerd, in een aantal gevallen compleet uit de klauwen zijn gelopen omdat er perverse prikkels optreden. Het kan daarbij namelijk heel interessant worden om congestie te creëren. Kortom, mevrouw Spies, het is toch ons beider doel om dat in ieder geval te voorkomen? Socialisatie betekent immers afschuiven en daarmee ook een enorm opdrijvend effect op de congestiekosten.
Mevrouw Spies (CDA):
Absoluut.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):
Ook ik waardeer op zich de vraag om alles nog eens goed op een rij te zetten. Dat kan nooit kwaad. Ik vraag me echter af of het ooit haalbaar is om in deze discussie objectieve criteria te hanteren. Wij zijn immers allemaal met verschillende inbrengen en verschillende kanten van het verhaal geconfronteerd. Is dit niet juist het moment voor de politiek om heel duidelijk een keus te maken en daarmee een goede prikkel af te geven? Juist omdat wij het hebben over congestiemanagement, waarvan wij allemaal zeggen dat het niet iets voor de eeuwigheid is en dat wij dit zo tijdelijk mogelijk willen houden. De vragen van mevrouw Spies over de wijze waarop de socialisatie in de toekomst moet worden geregeld, kunnen veel beter aan de orde worden gesteld op het moment dat wij spreken over het reguleringskader, waarover door het kabinet ook een brief is toegezegd.
Mevrouw Spies (CDA):
Het is bijzonder dat mevrouw Wiegman deze vraag stelt na het debat dat wij vanmorgen hebben gevoerd. Die opmerking is voor mijn rekening, voorzitter. Ik vraag vooral naar de juridische houdbaarheid. Dat is wat anders dan objectieve criteria.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Mevrouw Spies (CDA):
Voorzitter. De criteria om te bepalen of congestiemanagement redelijk en proportioneel is en of dit dus wel of niet moet worden toegepast, blijven open en lijken weinig rechtszekerheid te bieden. Wat de CDA-fractie betreft, wordt congestiemanagement uiteindelijk alleen in uitzonderlijke situaties toegepast. Dat is ook de intentie van de minister. De criteria daarvoor moeten dus zo scherp mogelijk zijn. Bij redelijkheid en proportionaliteit moet het principe gelden dat er uiteindelijk voldoende transportcapaciteit is om het aanbod te accommoderen. Het moet geen al te royale, haast economische afweging worden waarbij het economische optimum bepaalt of er wel of niet wordt aangesloten en of er wel of niet kan worden getransporteerd. Ik begrijp dat er ook overwegingen zijn om de woorden "redelijk" en "proportioneel" te laten vallen, maar in mijn beleving geldt gewoon het principe dat er aangesloten en getransporteerd moet kunnen worden. Alleen in heel uitzonderlijke situaties kunnen die redelijkheid en proportionaliteit een rol gaan spelen. Ik heb het zo begrepen en ik hoor het graag als het anders is.
Ik heb ook een vraag met het oog op de toekomst. De minister geeft aan dat netbeheerders in beginsel hun producenten direct moeten aansluiten op het net. Dat recht is vastgelegd in artikel 24 van de Elektriciteitswet 1998. Als wij die lijn volgen, hoeft congestiemanagement dus alleen tijdelijk te worden toegepast. De minister stelt zich met het oog op de toekomst echter de vraag of de plicht voor netbeheerders om altijd over voldoende capaciteit te beschikken, economisch wel optimaal is. De minister stelt dat dit onderwerp in 2010 mogelijk tot een wetswijziging leidt. Zegt de minister hiermee dat zij enige congestie in vergelijking met onbegrensde investeringen in het net wel wenselijk vindt? Ziet zij dat vraagstuk als een zoektocht naar een economisch optimum of kan het recht op transport als een principe worden gezien? Hoe verhoudt deze exercitie zich tot de richtlijn die landen verplicht om toegang tot het net te verlenen?
De discussie binnen het wetsvoorstel "voorrang voor duurzaam" gaat tot op heden alleen over elektriciteit. Decentrale opwekking van groen gas staat nog in de kinderschoenen, maar kan een serieuze rol gaan spelen. De minister geeft aan dat het aanpassen van de leidingen, zodat gas in twee richtingen kan stromen, de belangrijkste uitdaging is. De minister geeft echter geen duidelijk antwoord op de vraag of er in de toekomst in het gastransport ook regionale knelpunten kunnen ontstaan. Kunnen die ontstaan en, zo ja, wil de minister daarmee dan op een vergelijkbare manier omgaan? Moet in de wet een haakje worden gecreëerd waarmee op termijn ook voorrang voor groen gas kan worden geregeld?
De discussie over het congestiemanagement lijkt zich erg te concentreren op het hoogspanningsnet. Is het systeem dat de minister voorstelt ook op de regionale netten van toepassing?
Ik heb veel sympathie voor het amendement van de heer Jansen waarmee hij de mogelijkheid wil realiseren om ook het hoogovengas in de volgorde bij voorrang voor duurzaam op te nemen. Het lijkt mij heel ingewikkeld om een verdergaande volgorde binnen grijs en groen op te nemen. Vooralsnog willen wij ons daarom aansluiten bij wat de minister voorstelt.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 13.18 uur tot 14.05 uur geschorst.
Voorzitter: Verbeet
De voorzitter:
Ingekomen is een beschikking van de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake aanwijzing van het Eerste Kamerlid Hillen tot lid in de delegatie naar de NAVO-assemblee.
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20092010-41-3976.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.