Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2008 (31200 XVIII).

(Zie vergadering van 27 november 2007.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)2

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Gisteren hebben wij afgesproken dat elke woordvoerder vier keer mag interrumperen. De minister heeft haar betoog opgedeeld in vier blokjes. Aan het einde van ieder blok is een ronde interrupties. Het staat de leden vrij om ook tijdens een blok te interrumperen als zij dit dringend nodig vinden. De verdeling moet men dan echter zelf op een andere manier maken.

Het woord is aan de minister.

Ik constateer dat de microfoon van de minister niet werkt en ik hoor dat ook de interruptiemicrofoons het niet doen.

De vergadering wordt van 16.05 uur tot 16.17 uur geschorst.

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Ik doe een tweede poging om mijn betoog te beginnen. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng in de eerste termijn. In het bijzonder richt ik mij tot de heer Kamp. Er was gisteren namelijk sprake van wat tumult bij de start van het debat. Toen stelde de heer Kamp dat hij een intern document van mijn departement had ontvangen. Na mijn eerste reactie hierop gisteren, heb ik er nu behoefte aan om te zeggen dat ik dit zeer ernstig opvat. Ik herhaal dat ik er absoluut niet van op de hoogte was dat deze stukken naar de heer Kamp zijn gestuurd. Ik heb er dus ook geen opdracht toe gegeven. Ik vind een en ander zo ernstig dat ik vanochtend in overleg met de leiding van het departement heb besloten om een dezer dagen een intern onderzoek op mijn departement uit te zetten. Op die manier wil ik proberen te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Als dit onderzoek tot een onbevredigende uitkomst leidt, zal ik de Rijksrecherche vragen, een nader onderzoek te doen.

Ik zal eerst in het kort de context van mijn begroting schetsen en daarna zal ik de drie blokken behandelen waarop ook de Kamer zich heeft geconcentreerd: de woningbouwproductie, de aanpak van de wijken, en integratie en inburgering.

Ongelijke kansen en toenemende diversiteit kunnen leiden tot nieuwe scheidslijnen in de samenleving. Velen die in Nederland wonen, maken zich dan ook zorgen over "het bindend vermogen" van onze samenleving. Daarom legt dit kabinet zo'n sterke nadruk op het bevorderen en versterken van de sociale samenhang. Niet voor niets werken wij met pijlers, en sociale samenhang is er een van. Samen met mijn collega Donner ben ik verantwoordelijk voor deze pijler. Kernwoorden voor sociale samenhang zijn participatie, emancipatie en integratie. De WRR heeft in een van zijn laatste adviezen gezegd dat het bij de functies van de verzorgingsstaat in de komende jaren zal gaan om een accent op verheffen en verbinden. Ik denk dat dit de rode draad in mijn begroting is.

Een solide basis hiervoor is essentieel om mensen in staat te stellen, zich te ontwikkelen en vorm te geven aan hun leven. Bij verheffen gaat het erom dat mensen zich kunnen ontwikkelen met goed onderwijs, goede scholing, en dat wij extra aandacht geven aan degenen die de aansluiting met de samenleving dreigen te missen. Een belangrijke maatregel in dit verband is het introduceren van een leerwerkplicht tot 27 jaar voor iedereen, met ingang van 2009.

Naast verheffen is verbinden nodig, zoals ik al zei, want wij moeten voorkomen dat er wijken en buurten ontstaan waar men als los zand naast elkaar leeft. Individuele ontwikkeling, het verheffen, moet worden ingebed in een maatschappij waarin mensen zich bij elkaar en bij de samenleving betrokken voelen. Dit betekent het creëren van mogelijkheden om elkaar te ontmoeten, elkaar te leren kennen, samen dingen te doen en vooral elkaar te vinden in gemeenschappelijke belangen. De aanpak van de wijken en de integratie zijn beleidsterreinen die hier bij uitstek op gericht zijn. Het verheffen is gericht op de ontwikkeling van het individu, bij het verbinden gaat het om het creëren van een gevoel van betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor de buurt, de wijk, de samenleving, maar ook de rechtsstaat, zo zeg ik met nadruk. In mijn integratienota staat het begrip "actief burgerschap" centraal; dit heeft veel te maken met de gedachte van het verbinden.

Sommigen hebben gememoreerd dat dit de eerste keer is dat wij de begroting voor Wonen, Wijken en Integratie behandelen. De regering heeft ervoor gekozen, niet alleen stevig in te zetten op de aanpak van de wijken met een aantal grote problemen, maar het ook met het integratie- en inburgeringsbeleid, dat in de vorige kabinetsperiode onder Justitie viel, en het grotestedenbeleid, dat bij BZK behoorde, samen met het woonbeleid in één portefeuille onder te brengen. Dit is niet toevallig, dit is een welbewuste keuze; wij denken dat deze beleidsterreinen zich er bij uitstek voor lenen om de sociale samenhang in Nederland een krachtige impuls te geven. Hoe en waar mensen wonen, kan immers bepalend zijn voor hun mogelijkheden tot sociale verheffing, voor integratie en meedoen in de samenleving.

Wij weten dat de stad van oudsher de plek is waarvan je kunt zeggen dat het de springplank voor emancipatie en integratie is. Tegelijkertijd constateren wij dat op dit moment de steden onder druk staan. Maatschappelijke en etnische scheidslijnen worden vooral in steden en wijken zichtbaar. Het integratierapport van het SCP heeft dat geïllustreerd. Te vaak zien wij dat mensen met grote maatschappelijke achterstand geconcentreerd wonen in bepaalde wijken en buurten, en dat daar de woonkwaliteit te wensen overlaat. Deze nieuwe portefeuille voor wonen, wijken en integratie leidt tot nieuwe inzichten en nieuwe uitdagingen. Ik wil proberen het beleid en de oplossingen voor problemen op deze domeinen de komende kabinetsperiode meer met elkaar te verbinden en meer te integreren, bijvoorbeeld door integratie en inburgering te verbinden met het stedenbeleid en de wijkenaanpak. Zo kunnen wij erin slagen om veel krachtiger dan voorheen, te leren hoe integratie en inburgering vanuit een gebiedsgewijze aanpak tot zijn recht kan komen. In die wijken en buurten waar zo'n sterke concentratie van problemen is, is generiek beleid naar mijn mening onvoldoende om de problemen op te lossen.

Zoals de Kamer weet, bestaat het grotestedenbeleid uit drie pijlers, namelijk de sociale, de economische en de fysieke pijler, waarvan de fysieke pijler de afgelopen periode bij VROM zat. Wij willen ons richten op een grotere sociale samenhang en een grotere participatie en daarvoor is meer samenhang tussen die drie domeinen nodig, maar ook tussen het grotestedenbeleid en de wijkenaanpak. De problemen in de wijken kunnen slechts voor een deel op wijkniveau worden opgelost. Er zijn interventies nodig op alle verschillende schaalniveaus, bijvoorbeeld op het niveau van het individu – iemand aan het werk helpen – en op het niveau van de wijk – nieuwe werkgelegenheid tot stand brengen. Maar dat zal onvoldoende zijn om iedereen terug naar de arbeidsmarkt te krijgen. Ook moeten voorwaarden worden gecreëerd op het niveau van de stad, de regio en het land om die arbeidsmarkt goed te laten functioneren.

Het grotestedenbeleid moet dus breder zijn dan alleen die achttien steden met die veertig wijken om te voorkomen dat er weer nieuwe probleemwijken ontstaan. Voorkomen moet worden dat terwijl wij investeren in de huidige probleemwijken, andere wijken in een neerwaartse spiraal terechtkomen: het bekende waterbedeffect.

Ook het woonbeleid is van groot belang voor de versterking van de sociale samenhang. Een goede en betaalbare woning in een woonomgeving die schoon, heel en veilig is, geeft mensen een solide basis van waaruit zij zich zowel individueel als maatschappelijk kunnen ontwikkelen. Zo leren kinderen beter als zij een eigen kamer hebben waar zij huiswerk kunnen maken en is het aanbod van voorzieningen in de buurt van invloed op het sociale netwerk dat mensen kunnen onderhouden. Investering in de woning en de woonomgeving is dan ook van groot belang. Daarbij spelen de woningcorporaties een essentiële rol. Ik heb ervaren dat de woningcorporaties de afgelopen jaren een toenemende inzet hebben getoond op het sociale vlak. Ik juich dat toe, want in onze wijkaanpak zal dat de komende jaren verder ontwikkeld en uitgebouwd moeten worden.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik heb het betoog van de minister aangehoord. Ik hoor dat er gekozen is voor een ander departement voor integratie: VROM in plaats van Justitie. Ik hoor dat er een leer-werkplicht is tot 27 jaar en verder hoor ik niet veel verschillen met het beleid van het vorige kabinet. Nu heb ik begrepen dat er een persconferentie is geweest, waarbij de minister duidelijk heeft gemaakt dat er wél veel verschillen zijn. Ik heb die gemist; misschien wil zij die verschillen nog een keer herhalen.

Minister Vogelaar:

Ik heb bij de start van mijn beantwoording uiteengezet dat het derde blok integratie en inburgering betreft. Misschien vindt u het goed dat ik er in dat deel van mijn beantwoording specifiek op inga.

De heer Madlener (PVV):

U zegt dat er geen buurten moeten ontstaan waar men als los zand aan elkaar hangt. Het probleem is juist dat die buurten al ontstaan. Bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid werd een nieuw wijkplan gepresenteerd en de burgers konden daar een kijkje komen nemen, maar er kwam niet één burger. Dan kun je nagaan hoe weinig interesse de mensen in hun woonomgeving hebben; het is eigenlijk ongelooflijk. U gaf duidelijk aan hoe deze situatie is ontstaan, namelijk door de enorm grote instroom met nieuwe mensen die nog geen binding met de buurt hebben. Waarom richt u uw aandacht niet op de kern van het probleem en waarom doet u niets aan de instroom in die gevoelige wijken?

Minister Vogelaar:

U hebt gelijk. Wij moeten niet alleen voorkomen dat er wijken ontstaan met onvoldoende sociale samenhang. In een aantal wijken is dat nu wel degelijk al het geval. Dat ben ik dus met u eens. Mijn wijkaanpak is er dan ook op gericht om dat tegen te gaan en te voorkomen dat het verder gaat. U hebt met zoveel woorden gezegd dat de nieuwe instroom een van de oorzaken is. Ik heb die woorden niet in de mond genomen. Ik ben het met u eens dat het een oorzaak is en dat het daarin een rol speelt, maar het is niet de enige oorzaak.

De heer Madlener (PVV):

Ik zie het als de grootste oorzaak; u zegt dat het een klein beetje invloed heeft. Waarom kiest u dan vooral voor investeringen in woningen en in de woonomgeving? Dat heeft toch niets te maken met de oorzaak? Dan blijft u toch dweilen met de kraan open?

Minister Vogelaar:

Dat ben ik niet helemaal met u eens. Een van de onderdelen van het beleid dat ik voorstel, is het tot stand brengen van meer differentiatie in de woonomgeving: zorg ervoor dat er een sociaaleconomisch diverse gemeenschap in een wijk woont. Daarmee probeer je een evenwichtigere samenstelling van de bewonerspopulatie in een wijk tot stand te brengen.

De heer Jansen (SP):

Ik heb gisteren als rode draad door mijn bijdrage in eerste termijn laten lopen dat deze minister zich vooral bezighoudt met het afschuiven van verantwoordelijkheden richting gemeenten, corporaties en de markt in het algemeen. Ik heb er ook heel veel voorbeelden van gegeven. Ik zou verwachten dat u in de context van uw algemene verhaal ook daarop ingaat.

Minister Vogelaar:

Ik wil dat graag doen. Wij hebben dat debat al enigszins gehad in de commissie, toen wij ons over het feitenonderzoek naar mijn begroting bogen. Ik heb toen heel duidelijk aangegeven wat mijn visie is op mijn rol inzake de woningbouwproductie, de wijkenaanpak en het integratiebeleid. Ik heb er twee opmerkingen over gemaakt. Ik heb aangegeven dat op deze terreinen voor een groot deel sprake is van decentralisatie van beleid. Dat is een welbewuste keuze, niet alleen van dit kabinet, maar ook al van veel kabinetten hiervoor. Wij onderkennen dat de omstandigheden waarin naar oplossingen moet worden gezocht zo specifiek zijn dat je die lokaal tot stand moet brengen. Dat betekent dat de uitvoeringsverantwoordelijkheid veelal op het lokale niveau ligt. Mijn rol is dan het creëren van randvoorwaarden daarvoor. In mijn begroting en in de nieuwe brieven en beleidsnota's die ik u na het verschijnen van mijn begroting op Prinsjesdag heb toegestuurd, heb ik stevig aangegeven wat ik voornemens ben op dat terrein te doen.

Naast de decentralisatie speelt een rol dat ik kies voor een verhouding waarin ik op gelijkwaardig niveau met de lokale bestuurders tot samenwerking wil komen. De enige manier om tot resultaten te komen is het opzoeken van die samenwerking. Ik probeer dat bijvoorbeeld te doen in de wijkenaanpak en ook bij de woningbouwproductie, waarover ik afspraken probeer te maken met de woningbouwproductieregio's. Op landelijk niveau dicteren wat lokaal moet gebeuren, werkt volgens mij niet. Zo zit de samenleving niet in elkaar.

De heer Jansen (SP):

Ik heb bij mijn inbreng onder andere een citaat van de VROM-raad als voorbeeld genoemd. Op pagina 56 van het advies staat dat de minister als marktmeester moet optreden, expliciet de publieke belangen moet benoemen en zo nodig ook wettelijke kaders moet formuleren. Kortom, het advies levert impliciete kritiek op de huidige situatie.

De minister zegt dat er continuïteit van beleid is. Hierbij kom ik terug op mijn afsluitende vraag in eerste termijn, die zojuist ook door mevrouw Verdonk is gesteld maar dan specifiek voor het terrein van de integratie. Wat is eigenlijk het verschil tussen minister Vogelaar en minister Dekker?

Minister Vogelaar:

Ik herinner mij dat de heer Jansen deze vraag gisteren ook nog partijpolitiek duidde. Een belangrijk verschil is dat minister Dekker koos voor liberalisatie van de huren. Waar het de betaalbaarheid van de huren betreft, hebben dit kabinet en ik niet voor deze beleidslijn gekozen. Wij kiezen heel duidelijk voor betaalbaarheid van de huren. Wij kiezen zelfs voor zulke lage huren dat wij voor de komende vier jaar hebben gezegd dat het huurniveau op het inflatieniveau moet liggen. Dat heb ik ook al aangekondigd voor de periode 2008-2009. Dit is het laagste niveau sinds jaren. Dat is een wezenlijk verschil tussen mij en de vorige minister. Er is echter sprake van continuïteit tussen mij en haar waar het het vasthouden en verder ontwikkelen van de decentralisatielijn betreft.

Voorzitter. Ik heb de Kamer zojuist al gezegd dat het woonbeleid een belangrijke basis is voor de maatschappelijke ontwikkeling van mensen. De betaalbaarheid van woningen is daarin cruciaal. Zeer recent heeft de Kamer van mij een brief ontvangen over de woningbouwproductie. Een paar weken geleden heb ik de sleutel overhandigd aan de mensen die de zevenmiljoenste woning van Nederland betrokken. Het ging om een mooie, ruime koopwoning in een prima nieuwbouwbuurt. De woning was gekocht voor minder dan twee ton door starters op de woningmarkt. Het is dus wel degelijk mogelijk, zelfs op deze woningmarkt, dat starters een betaalbare koopwoning vinden die er kwalitatief goed uitziet en gelegen is in een leuke buurt. Het bijzondere is dat deze koopwoning door een combinatie van een aantal woningcorporaties was ontwikkeld. Dit is een mooi voorbeeld van de rol die corporaties in de woningmarkt kunnen spelen waar het maatschappelijk ondernemerschap betreft.

In de vorige kabinetsperiode is afgesproken om aan het einde van de periode 2005-2010 het woningtekort op 1,5% gerealiseerd te krijgen. Behalve via het aanbodbeleid kan de overheid ook op andere wijze de woningmarkt beïnvloeden. De wijze waarop de overheid op de woningmarkt ingrijpt, staat permanent ter discussie. De heer Jansen refereerde daarnet aan het advies van de VROM-raad, waarin daarover een aantal behartigenswaardige woorden zijn opgenomen. Ook de SER is bezig met het opstellen van een advies over de woningmarkt. Dit advies zal in de loop van 2008 verschijnen. De heer Jansen vroeg mij waarom ik, in zijn ogen een beetje achteloos, het advies van de VROM-raad een jaartje heb opgeschoven. De heer Van der Staaij vroeg mij wat ik met de aanbevelingen ga doen. De VROM-raad heeft mij gevraagd om nog even te wachten met het formuleren van een standpunt. De raad wil de komende periode eerst met maatschappelijke partijen over het advies spreken. Daar brengt deze dan nog een aanvullend advies over uit. Op het moment dat dat er is, zal ik reageren op het advies van de VROM-raad. Het is echt niet mijn bedoeling dat verder weg te schuiven. Er wordt hierbij een aantal heel fundamentele voorstellen op tafel gelegd, waarvan het goed is de tijd te nemen om er goed over na te denken. Wetende dat de SER over een vergelijkbaar onderwerp een advies zal uitbrengen, zal ik die adviezen er zeker bij betrekken.

Zoals ik eerder publiekelijk heb aangegeven, stelt het regeerakkoord in feite dat er in deze kabinetsperiode geen fundamentele keuzen worden gemaakt over de vraagstukken zoals die zich op de woningmarkt voordoen. Juist doordat er van allerlei kanten adviezen over de gewenste ontwikkeling van de woningmarkt komen, meen ik dat daaruit een aantal bouwstenen kan volgen. Daarop zou zodanig kunnen worden voorgesorteerd, dat er een breed draagvlak in de Nederlandse samenleving kan ontstaan over welke richting de woningmarkt opmoet en welke fundamentele keuzen daarvoor gemaakt moeten worden. Ik ga ervan uit dat als dat proces zich de komende jaren voltrekt, het de opmaat kan zijn om er in een volgende kabinetsformatie een aantal knopen over door te hakken.

Volgens het coalitieakkoord heb ik mij verplicht tot de bouw van 80.000 tot 100.000 nieuwbouwwoningen per jaar. In mijn recente brief aan de Kamer zijn de meest actuele cijfers op grond waarvan ik mijn beleidsinzet baseer, aangegeven. Uitgaande van de woningbouwproductieperiode tot 2010 zijn wij nu eigenlijk halverwege. In de jaren 2005 en 2006, dus gedurende de vorige kabinetsperiode, is de woningbouwrealisatie achtergebleven bij de gemaakte afspraken. Als wij dat in 2008 en 2009 nog zouden willen compenseren, betekent het dat er gedurende die twee jaren 97.000 woningen per jaar gebouwd moeten worden. In mijn brief heb ik aangegeven dat niet reëel te achten. Daar ik ervan houd de feiten onder ogen te zien, meen ik dat dit, gelet op de huidige context van de woningbouwmarkt, niet realistisch is.

Op basis van de nieuwe cijfers heb ik eveneens geconstateerd dat er gewijzigde demografische ontwikkelingen zijn. Op grond daarvan is het dus mogelijk de ambitie om het woningtekort terug te brengen tot 1,5%, bij te stellen. Het bijzondere is dat de belangrijkste oorzaak voor die gewijzigde demografische gegevens het verminderde migratiesaldo is. Wij zien dan meteen hoe dat raakt aan het andere deel, zijnde integratie en migratie. Het stelt ons in staat – hulde aan het vorige kabinet op dit punt – te komen tot een bijstelling van het ambitieniveau inzake het woningtekort.

Als wij in 2010 op grond van die bijgestelde migratiecijfers het woningtekort op 1,5% zouden willen krijgen, dan zouden wij dus niet de 97.000 op basis van de oude prognoses, maar 88.000 woningen moeten bouwen. Ook dat laatste is mijns inziens een niet realistisch streefcijfer. Het beeld zal wat dat betreft onderling verschillen tussen de woningbouwregio's. In een aantal van die regio's zal dat percentage wel gehaald worden en in een aantal andere regio's niet. Uit de recente VROM-prognoses blijkt dat het mogelijk is om in 2012 op het gewenste niveau van een tekort van 1,5% te komen als wij de komende jaren het productieniveau van 83.000 woningen bereiken. Gelet op de omstandigheden waarvan sprake was op het moment dat ik aantrad als minister, is dat een acceptabele inzet. Ik doel op de achterstand die in 2005 en 2006 is opgelopen. Ik heb al gezegd dat ik mij in ieder geval zal inzetten om ervoor te zorgen dat de komende jaren ten minste 80.000 woningen worden geproduceerd. Mijn voorkeur gaat uit naar een productie tussen de 80.000 en 83.000 woningen. Ik realiseer mij dat het nodige van gemeenten, woningcorporaties, ontwikkelaars en van mijzelf wordt verwacht om dat doel te realiseren. Voor 2008 en 2009 zijn er niet veel mogelijkheden meer om de resultaten op dat terrein positief te beïnvloeden. Ik zal niet ingaan op de maatregelen voor de korte termijn, want die staan in mijn brief.

Gemeenten maken afspraken met de omliggende gemeenten over het realiseren van meer sociale woningbouw buiten de stad en het bouwen van meer woningen in de stad in de middensegmenten en de hogere segmenten. Zodoende ontstaat er een beter evenwicht. Als randgemeenten onwillig zijn en dus niet meer willen bouwen voor mensen met lagere inkomens, is het naar mijn idee met het oog op de volkshuisvesting belangrijk dat er kan worden ingegrepen. Gemeenten kunnen elkaar daarop uit het oogpunt van privaatrecht aanspreken. Ik zal in ieder geval niet aarzelen om gebruik te maken van mijn aanwijzingsbevoegdheid conform artikel 80 van de Woningwet. Op grond van dat artikel kan ik gemeenten dwingen om voor de lagere inkomensgroepen voldoende woningen te realiseren.

Ik heb al gezegd dat ik het instrumentarium van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening kan benutten indien er in het planningsproces onvoldoende aandacht is voor het volkshuisvestelijk belang. Op grond daarvan kan ik gebruikmaken van mijn aanwijzingsbevoegdheid.

De heer Depla (PvdA):

Dat is een duidelijke toezegging. Gisteren heb ik echter gegevens voorgelegd over Eindhoven en Rotterdam. De minister heeft gezegd dat zij bereid is om in te grijpen, maar zijn die cijfers voor haar geen aanleiding om daar een gesprek aan te gaan? Kan de minister actie ondernemen nadat is gebleken dat dat gesprek niet bevredigend is?

Minister Vogelaar:

Ik voer inderdaad gesprekken met Rijnmond en Rotterdam met de intentie dat soort stappen te zetten. Het initiatief moet uit die regio komen. Recent heb ik met de gemeente Rotterdam gesproken en ik verwacht dat zij zich binnenkort tot mij wendt met het verzoek om actie te ondernemen. Zoals ik heb gezegd, zal ik dat niet uit de weg gaan. De cijfers die betrekking hebben op Eindhoven, heb ik niet paraat en ik heb daarover nog geen signaal gekregen. Ik zeg toe dat ik een en ander nader bekijk. Mocht daar sprake zijn van een vergelijkbare situatie, dan zal ik met de gemeente in overleg treden.

De heer Depla (PvdA):

Dank voor deze toezegging. Wilt u deze cijfers opvragen bij alle stadsregio's waarmee afspraken zijn gemaakt? Op basis daarvan kan worden bepaald of dit wel zin heeft voor de betrokken gemeenten. Tot nu toe werden die cijfers niet gegeven omdat er toch geen instrument voorhanden was. Nu dat er wel is, moet u de gemeenten benaderen. In Enschede speelt dit bijvoorbeeld ook. Daar zou dezelfde actie moeten volgen als in Rotterdam.

Minister Vogelaar:

Ik ben bezig met het voeren van de bestuurlijke gesprekken met de regio's voor woningbouwproductie. Ik heb inmiddels zes van de twintig gesprekken achter de rug. Na de jaarwisseling heb ik dus nog de nodige gesprekken te gaan. Ik vind het prima om toe te zeggen dat dit punt expliciet geagendeerd wordt als daar aanleiding toe is.

Ik heb een aantal maatregelen voor de langere termijn aangekondigd. Als wij de komende jaren een productie van 80.000 woningen willen realiseren, moeten de knelpunten worden aangepakt. Wij moeten gunstige randvoorwaarden creëren voor het effectueren van de nieuwe afspraken over de woningbouwproductie. De komende anderhalf à twee jaar zal hier stevig op worden ingezet.

Ik wil graag woningbouwproductieafspraken voor tien jaar in plaats van voor vijf jaar maken. De heer Van Heugten wees er terecht op dat continuïteit van groot belang is. Ik streef naar een verbinding met de planning voor ruimtelijke ordening en infrastructuur. Een van mijn beleidsprioriteiten is een samenhangende aanpak. Ik hoor nu te vaak dat het woningbouwbeleid wordt beïnvloed door afspraken in het kader van de ruimtelijke ordening en de infrastructuur. Daar moet het kabinet iets aan doen.

Tot de prioriteiten voor 2020 behoren naast de kwantitatieve opgaven ook kwalitatieve doelstellingen. Op dat terrein gaat nu te veel mis. Iedereen kent de voorbeelden van appartementen die niet verkocht worden omdat er geen balkon is. Ik ga ook door met het stimuleren van het binnenstedelijk bouwen. Ik baseer mij daarbij op een percentage van 25 tot 40. Ik realiseer mij dat ik het mij daarmee niet gemakkelijk maak, maar ik heb gelezen dat de bouwwereld zich realiseert dat uitleglocaties steeds complexer worden.

Er wordt gestreefd naar regionaal maatwerk en een gedifferentieerde inzet van de beschikbare middelen. Een aantal woordvoerders heeft terecht geconstateerd dat wij de komende periode te maken krijgen met krimpregio's versus een grote behoefte aan bouwproductie, met name in delen van de Randstad. Dit betekent dat er meer gedifferentieerd moet worden per woningbouwproductielocatie. Daarnaast is de kwantitatieve inzet erop gericht om de komende jaren landelijk uit te komen op een structureel tekort van 1,5%. Het is de bedoeling dat de achterblijvende regio's de komende jaren bij kunnen trekken.

Dit brengt mij hierop: als ik de lijn zou doortrekken vanuit de huidige woningbouwproductieprognoses, zouden wij vanaf 2012 eigenlijk geen 80.000 woningen per jaar meer nodig hebben, maar kunnen teruggaan naar 70.000. Dit vind ik echter geen wenselijke ontwikkeling, ten eerste op grond van de overweging van continuïteit in de markt, die erg belangrijk is, en ten tweede op grond van de overweging dat er mogelijkheden ontstaan om stappen te zetten in onze kwaliteitsopgave als wij het niveau van 80.000 volhouden. Dan zal er meer vervanging komen van bestaande woningvoorraad die niet meer aan de kwaliteitsvereisten van nu voldoet. Dit zal wat mij betreft niet alleen door sloop gebeuren, maar ook door grootschalige renovatie waar die mogelijk is. Ook dit zal natuurlijk per regio bekeken moeten worden. Ik zal in ieder geval heel nadrukkelijk agenderen dat steeds bekeken moet worden hoe dit op een verantwoorde manier kan plaatsvinden.

Waar het precies gebeurt, zal regionaal bekeken moeten worden. Dit is niet iets wat ik in mijn eentje landelijk kan vaststellen. Van mijn collega Cramer heeft de Kamer gehoord dat wij zullen bekijken hoe wij met de regio's tot zogenaamde "verstedelijkingsafspraken" kunnen komen. In het kader van de integrale aanpak heb ik met mijn collega Cramer afgesproken dat wij samen bij de verstedelijkingsopgave tevens de woningbouwproductieopgaven voor de desbetreffende regio's zullen meenemen. Wij zullen dus breed kijken naar de nieuwbouwopgave, naar infra en naar water en groen. In mijn brief heb ik aangekondigd dat ik daarop in het voorjaar van 2008 nader zal terugkomen.

Een aantal woordvoerders heeft vragen gesteld met betrekking tot wensen voor specifieke locaties. Ik hoop bij die behandeling in voorjaar 2008 tevens te kunnen aangeven wat de keuzes voor locaties zijn, zowel wat betreft krimp als wat betreft nieuwbouwopgaven. Als wij kiezen voor maximaal 40% binnen stedelijke opgaven, zal een aantal uitleglocaties moeten worden aangewezen om de woningbouwproductieopgave te realiseren.

De heren Van Heugten en Jansen hebben specifieke vragen gesteld over de woonruimteverdeling. Zij zullen mijn antwoord misschien niet fijn vinden, maar de werkelijkheid van de wetgeving is nu eenmaal zo: dit is weer zo'n mooi voorbeeld van het gegeven dat in de Huisvestingswet is vastgelegd dat de woonruimteverdeling vooral op lokaal niveau moet worden vastgesteld en de keuzes daarvoor lokaal moeten worden gemaakt. In de Huisvestingswet zelf worden de kaders geschetst. Daarvoor ben ik verantwoordelijk en daarover kunnen wij in deze Kamer met elkaar van gedachten wisselen. Uitgangspunt bij de huisvestingsverordeningen is dus dat je op het lokale niveau afspraken kunt maken en inkleuringen kunt geven als er sprake is van schaarste. Die schaarste moet dus als eerste worden vastgesteld. Ik heb in mijn brief aangegeven dat ik heb geconstateerd dat de invulling van het begrip "schaarste" niet overal duidelijk is. Daarvoor zal ik met nadere voorstellen komen. Bovendien heb ik in de brief aangegeven dat daarnaast het leefbaarheidscriterium zal worden geïntroduceerd. Dit geeft meer mogelijkheden om ook op basis van andere uitgangspunten en criteria te sturen via de woonruimteverdeling. Als wij dit introduceren als een van de criteria binnen de Huisvestingswet, zou men, afhankelijk van de lokale situatie, bij de woonruimtetoedeling bijvoorbeeld prioriteit kunnen geven aan starters. Hierover ging een van de vragen. Zo'n keuze zou men dan kunnen maken.

De heer Jansen (SP):

Dit lijkt alweer een stuk meer in de richting te gaan waarin ik denk.

Minister Vogelaar:

Een beetje sturender?

De heer Jansen (SP):

Lokaal maatwerk is prima. De situatie van de woonruimte is lokaal natuurlijk heel verschillend. Wat de minister eigenlijk zegt, is dat zij kaders stelt aan de manier waarop lokale overheden straks gaan opereren. De minister kan een kader stellen voor leefkwaliteit en voor gemengd wonen. Lokale overheden zouden via huisvestingsregels kunnen proberen te sturen wanneer zich een knelpunt voordoet in het gemengd wonen of als er sprake is van segregatie. Hebben de lokale overheden dit recht of is het misschien zelfs hun plicht?

Minister Vogelaar:

Over de vraag of dit een plicht moet worden, spreek ik bij voorkeur tijdens de bespreking van de concrete voorstellen over de Huisvestingswet op dit punt. Ik ben er tot op heden van uitgegaan dat ik de kaders bied. Ik creëer dus de mogelijkheid voor gemeenten om leefbaarheid als criterium te gebruiken. Of wij zo ver moeten gaan dat overheden in bepaalde situaties verplicht zijn om in te grijpen, kan ik nu nog niet in alle consequenties overzien. Ik sta daar open voor en moet daar nog over nadenken. Ik stel dus voor om het gesprek hierover te voeren tijdens de bespreking van mijn voorstellen.

De heer Jansen (SP):

Dat is positief en scheelt ook weer een motie. Ik denk dat wij dan de discussie hierover kunnen voortzetten. Ik heb nog een tweede kwestie aangeroerd die hiermee ook te maken heeft. Ik noem dit de democratische legitimering van de corporaties. Je kunt ook via de corporaties proberen om gemengd wonen te stimuleren. Komt de minister hierop in dit blok nog terug?

Minister Vogelaar:

Gaat dit om het voorstel om een bonus te geven die gekoppeld is aan de inschrijfduur?

De heer Jansen (SP):

Dat punt kan wat mij betreft terugkomen bij de Huisvestingswet. Ik heb een aantal zaken genoemd die bij corporaties spelen, zoals schaalvergroting en raden van commissarissen die niets met de huurders te maken hebben.

Minister Vogelaar:

Daarop komen wij terug bij het onderwerp van de corporaties.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik dank de minister voor de complimenten over het werk van het vorige kabinet, waardoor het migratiesaldo is afgenomen. Ik wil graag wijzen op een artikel in Le Monde. Daarin staat dat Nederland terugkeert naar een opener immigratiebeleid. Ik denk dat dit kabinet de lijn van het vorige kabinet dus niet voortzet.

De minister zei zojuist dat zij een voorstander is van de toedeling van woonruimte aan starters. Als gevolg van het generaal pardon komt er binnenkort geen starter meer in aanmerking voor een nieuwe woning. Als je als starter nummer 6 hebt op het lijstje, krijg je met een beetje geluk nu nummer 106 en als je pech hebt nummer 1006. Alle mensen die in aanmerking komen voor het generaal pardon, gaan namelijk voor. De COA-verblijven lopen over. Deze mensen moeten geplaatst worden. Heeft de minister hier een idee over? Gaat zij daar een beleid op toepassen, zodat niet iedereen naar een bepaalde wijk verhuist? Of laat de minister het gebeuren?

Minister Vogelaar:

Ik ken het artikel in Le Monde niet. Ik ben er erg in geïnteresseerd en zou het graag van mevrouw Verdonk krijgen. Ik vraag mij overigens af waar Le Monde zijn artikel op baseert. Volgens mij heeft dit kabinet geen voorstellen gedaan om de huidige Vreemdelingenwet aan te passen of om de criteria te veranderen die gelden bij toelating tot dit land in het kader van gezinsvorming of gezinshereniging.

Wij hebben afspraken gemaakt over de huisvesting van mensen die in aanmerking komen voor het generaal pardon. Dat gebeurt bij alle asielgerechtigden die van een COA-locatie komen en gehuisvest moeten worden. Dat is een extra opgave die binnen de regio's wordt opgevangen. Wij proberen dat op een evenwichtige manier te doen. Wij nemen er twee jaar de tijd voor om de huisvesting gerealiseerd te krijgen. Wij beseffen ook de spanning tussen de extra instroom en de mensen die al op de lijsten staan. Wij gaan hiermee prudent om. Onder leiding van de heer Nijpels is een taskforce ingesteld die de regio's helpt om een en ander in goede banen te leiden.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De minister gaat uit van de feiten dus laten wij dat nu ook doen. Er zijn gewoon te weinig woningen in Nederland. Een heel grote groep van ongeveer 100.000 mensen krijgt opeens voorrang. Dat zal ontzettend veel maatschappelijke spanningen met zich brengen, omdat de starters niet meer aan bod komen.

Minister Vogelaar:

Hoor ik mevrouw Verdonk over 100.000 mensen spreken? Ik dacht dat wij spraken over 26.000 mensen die in aanmerking komen voor een generaal pardon.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De minister haalt nu een aantal getallen door elkaar. Ik neem haar dat niet kwalijk; het betreft een heel andere portefeuille. De staatssecretaris van Justitie schat het aantal mensen dat onder het generaal pardon valt op 30.000 tot 40.000. Neem maar van mij aan dat dat aantal verder zal oplopen; er komen 100.000 mensen bij. Hoe zorgt de minister ervoor dat starters een woning krijgen?

Minister Vogelaar:

Ik ben redelijk goed geïnformeerd. Mevrouw Verdonk maakt een vermenigvuldiging met op zijn minst drie, die ik niet voor mijn rekening wens te nemen.

De voorzitter:

Hoe ver bent u met uw blokje?

Minister Vogelaar:

Ik ben bijna klaar.

De voorzitter:

Dat dacht ik al. Vervolgt u uw betoog.

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Het vijfpuntenplan dat mevrouw Van der Burg van de VVD-fractie aanbiedt, stemt op een behoorlijk aantal punten overeen met hetgeen staat in mijn brief over de woningbouwproductie. Ik ervaar dat in elk geval als zodanig. Ik denk met name aan haar voorstel om ervoor te zorgen dat er meer locaties komen. Ik doe daartoe een aantal voorstellen. Ik geef ook aan dat daarnaar wordt gekeken in de nieuwe productieperiode. Ik heb een aantal voorstellen opgesteld voor een snellere beschikbaarheid. Daarvoor is tempo in de besluitvormingsprocedures nodig en snellere besluitvorming ten aanzien van bezwaarschriftenprocedures. Ik heb aangekondigd het vraagstuk van wie belanghebbende is in een bezwaarschriftenprocedure nog eens tegen het licht te houden. Ik vraag mij namelijk af of de balans tussen het individuele belang van een bezwaarmaker tegenover het collectieve belang van woningbouwproductie niet doorslaat. Er is een voorstel waarvan ik hoop dat het ook voor de woningbouwproductie opgeld kan doen; mogelijk kan bij een bezwaar gebruik gemaakt worden van de zogenaamde "bestuurlijke lus" in een procedure. Op die punten bestaan volgens mij vrij veel overeenkomsten met de voorstellen die mevrouw Van der Burg heeft ingediend.

Ik maak nog één opmerking over de betaalbaarheid. Ik heb net al aangegeven dat de huurstijging voor dit jaar 1,1% is. Dat is historisch gezien erg laag. Ik ga er voor het komend jaar van uit dat de inflatie op 1,75% komt te liggen. Dat wordt de huurverhoging voor het komende jaar. Met de Wet bevordering eigenwoningbezit worden maatregelen genomen om betaalbare koopwoningen te stimuleren.

De heer Van Heugten (CDA):

Ik dank de minister voor haar uitgebreide beantwoording. Ik ben het met haar eens dat bij woningbouwprognoses beter gekeken moet worden naar de verdeling tussen uitbreidingsvraag en vervangingsvraag, ook in het kader van de afstemming van de ruimtelijke ordening. Voor hoeveel woningen is in de toekomst nog ruimte nodig? Uit de bijlage blijkt dat de verdeling momenteel 80% uitbreiding en 20% vervanging is. Zegt de minister dat dat aandeel op langere termijn aanmerkelijk verschuift?

Ik haak ook nog even in op dat juridische punt dat de minister zo-even aanhaalde. De minister heeft in haar actieplan aangegeven dat zij het instrumentarium voor de juridische procedures vereenvoudigt. Ook de flexibilisering en modernisering van de milieuwetgeving wordt daarin meegenomen. Een aantal wetten wordt met name genoemd. Van cruciaal belang is dat daarin staat dat de sectorale afwegingen in de onderliggende wetgeving overruled mogen worden door een integrale afweging als dat nodig is voor besluitvorming. Neemt de minister dat mee?

Ik stel ten slotte een vraag over het energieprestatielabel. De minister geeft aan dat zij door middel van strenger certificeren orde op zaken wil stellen in het "rommeltje" rond het energieprestatielabel. Is de minister in het kader van het goed functioneren van de woningmarkt ook bereid om eventueel de invoering uit te stellen of dat te bepleiten?

Minister Vogelaar:

De heer Van Heugten vroeg of er een andere verhouding tussen de 80% nieuwbouw en de 20% vervangingsnieuwbouw moet komen. Ik ben niet zo goed in hoofdrekenen, maar als ik denk aan wat ik heb gezegd over de 70.000 woningen en dat wij de 80.000 moeten zien vast te houden, is dat volgens mij ongeveer vergelijkbaar en zit het er zelfs nog onder. Maar ik kan dat nu even niet overzien; ik weet het niet. Ik zeg toe dat ik hierop op een later moment terugkom. De heer Van Heugten krijgt een schriftelijke reactie van mij.

Ook vroeg hij of wordt gekeken naar de sectorale afwegingen die op onderdelen worden gemaakt en of er misschien tot een integralere afweging zou moeten worden gekomen. Ik zeg graag toe om daarnaar te kijken. Het past in mijn visie om tot een veel integralere benadering van de samenhang tussen ruimtelijke afwegingen, milieuafwegingen en woningbouwproductie te komen. Het lijkt mij dat dit er dan ook als sluitstuk bij hoort. Ik zeg dus toe om er nog een keer specifiek naar te kijken.

Voor zover ik daarover informatie heb, is er geen aanleiding om tot uitstel van de invoering van het energieprestatielabel over te gaan. Op de eerste signalen uit de media dat de certificerende instellingen de certificering nog onvoldoende eenduidig doen, hebben wij zoals gemeld een aantal maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat dit wel gaat gebeuren. Ik vertrouw erop dat dit voldoende zal zijn.

De heer Van Heugten (CDA):

Op de woningbouwaantallen komen wij in een apart overleg met de minister nog terug. Zij zei ook dat in deze periode wordt bekeken of er bouwstenen te maken zijn voor het heroriënteren op het vraagstuk van de huurmarktmiddelen en de koopmarktmiddelen. Ik neem aan dat ik goed heb begrepen dat de minister zich daar zelf niet actief mee zal bezighouden. Dit zal om haar heen en buiten haar om misschien wel gebeuren, maar ik ga ervan uit dat zij zelf geen actieve rol daarin zal spelen.

Minister Vogelaar:

Ik zal mij bescheiden opstellen, zoals altijd.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

In het vijfpuntenplan zit een aantal punten waarop wij elkaar kunnen vinden en waarvoor de Kamer al initiatieven heeft genomen. Ik hoor met belangstelling dat wij verder kunnen praten over hoe wij de belanghebbenden kunnen beperken, dus niet bij de AWB zoals die nu is geformuleerd. Bij de zorg voor locaties noemt de minister niet de Europese fijnstofrichtlijn, hoewel die toch wel een van de problemen vormt. Ik heb dit punt heel expliciet genoemd, dus ik wil er graag een reactie op. Ik heb nog een opmerking over het verschuiven van de deadline voor de 1,5% ontspannen woningmarkt na 2012. Het vorige kabinet heeft van 2003 tot 2006 de woningbouwproductie weten op te krikken van 65.000 naar ongeveer 80.000 woningen. Ik zie niet in waarom de minister dit de komende periode niet nog wat hoger zou kunnen krijgen, zodat wij toch gewoon 2010 kunnen halen. Zij heeft inderdaad een tegenvaller van 25.000 woningen te weinig, maar zij had een dikke meevaller in verband met de immigratie. Ik daag haar dus uit om toch te proberen om gewoon 2010 te halen.

De voorzitter:

De leden moeten echt trachten om korter te interrumperen. Ik heb gisteren een aantal interrupties toegestaan, waarbij ik er van uitging dat u die kort zou houden.

Minister Vogelaar:

Volgens mij is ook schriftelijk gereageerd op de vragen over de fijnstofmaatregel. Deze vormt een behoorlijke belemmering om de woningbouwproductieopgave te realiseren. Het Nationaal Samenwerkingsplan Luchtkwaliteit wordt, voor zover ik weet, verwacht in 2012. Tot die tijd hebben wij een overgangssituatie gecreëerd die eind 2008 kan ingaan. Hierin gaan wij uit van een niveau van 1%. Dit betekent dat voor alles dat onder deze norm zit ruimte is om gewoon te bouwen. Het gaat om ongeveer 500 woningbouwproductielocaties. Het is al lastig genoeg geweest om dit binnen de Europese kaders te regelen. In ieder geval geeft dat naar ons idee voldoende ruimte om de dreiging dat de woningbouw in een aantal gebieden helemaal zou moeten worden stilgelegd, weg te nemen.

U vraagt mij of ik niet wat ambitieuzer kan zijn. Het gaat niet om de vraag of ik niet ambitieus wil zijn. U moet zich realiseren – dit kunt u ook in de kranten lezen – dat de woningbouwmarkt de afgelopen jaren in een rap tempo veranderd is. In vergelijking met de situatie van een paar jaar geleden, hebben wij hebben te maken met een fors tekort aan personeel. Hiervoor moeten wij oplossingen zien te vinden. Wij hebben te maken met oplopende prijzen voor bouwkosten en hogere rentekosten, condities die ik niet of slechts in beperkte mate kan beïnvloeden. Ik kan mijn ogen hiervoor niet sluiten. Ik kan wel stoer zeggen dat ik dit even zal regelen, maar ik ben liever realistisch. Gelet op de huidige omstandigheden op de woningbouwproductiemarkt, kan ik uw vraag niet met een "ja" beantwoorden. Het waarmaken van de huidige ambities zal al lastig genoeg zijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Wij zijn de enigen in Europa die de Europese richtlijn gekoppeld hebben. Waarom kunnen wij hem niet ontkoppelen?

Minister Vogelaar:

Hierover hebben wij uitvoerig gediscussieerd. Wij hebben binnen Europa een hele geschiedenis binnen het dossier van de fijnstofproblematiek. Op dit moment proberen wij binnen het kabinet met de ministers Eurlings en Cramer en ondergetekende een zo goed mogelijke oplossing te vinden, zodat wij hiervan zo min mogelijk last hebben. Dit zijn de kaders waarbinnen wij moeten opereren. Wij hebben een inschatting gemaakt of deze kaders wat verder opgerekt kunnen worden. Wij stonden voor een dilemma. Als wij voor de overgangsperiode een iets ambitieuzere inzet zouden kiezen, liepen wij het risico via een beroeps- en bezwaarprocedure door de Raad van State op de vingers getikt en teruggefloten te worden. Dan zou het risico nog veel groter zijn. Op basis van die inschatting, hebben wij besloten om het zo te doen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik was blij dat de minister in reactie op het rapport Tijd om te kiezen van de VROM-raad zegt dat het denken niet stil moet staan. Ik heb er begrip voor dat zij tijd vraagt om zich erop te bezinnen. Op welk moment kan een reactie worden van het kabinet op dit toch wel belangwekkende rapport?

Minister Vogelaar:

Ik heb al gezegd dat de VROM-raad zelf nog consultatierondes zal organiseren. In 2008, naar ik heb begrepen in het najaar, komt de SER met een advies. Ik wil in elk geval die adviezen afwachten en daarna met een integrale kabinetsreactie komen. Ik moet mij echter wel houden aan een aantal condities, ook in verband met het regeerakkoord op dit punt. Er is gevraagd of wat dit betreft sprake is van vier verloren jaren voor het kabinet, gelet op de afspraken in het coalitieakkoord. Ik wijs erop dat er tot op heden politiek verschillende opvattingen bestaan, ook in de Kamer, over welke keuzen moeten worden gemaakt met betrekking tot de woningmarkt. Ik denk bijvoorbeeld aan het beroemde H-woord versus het huurbeleid. Er bestaan daarover ook verschillende opvattingen tussen de coalitiepartijen. Er had kunnen worden gekozen voor het instellen van een staatscommissie, maar dan waren wij ook een aantal jaren verder geweest. Het denken in de samenleving over dit onderwerp staat overigens niet stil. Door dat proces zou wel eens meer synergie kunnen ontstaan dan velen van ons vermoeden. Daardoor zou een nieuwe coalitie wel eens goede keuzen kunnen maken.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister verwijst naar de commissie van de SER, maar wanneer begint die dan en wanneer is die klaar? Wordt deze kwestie niet te ver in de tijd vooruitgeschoven? Kan de minister niet toezeggen dat uiterlijk halverwege deze kabinetsperiode duidelijkheid moet bestaan over de reactie op dit soort fundamentele beschouwingen?

Minister Vogelaar:

Ik dacht dat de SER al aan de slag was, maar ik weet het niet zeker. Ik wacht het advies in elk geval af.

De heer Madlener (PVV):

Voorzitter. Dit kabinet heeft nogal de neiging te spreken over 2020 en over de tijd na dit kabinet. Daarmee regeert het kabinet echter over het graf heen. Dat is niet goed.

Minister Vogelaar:

Regeren is vooruitzien.

De heer Madlener (PVV):

Een visie ontwikkelen is prima, maar het kabinet is niet afrekenbaar op 2020. Het kabinet kan worden afgerekend op deze kabinetsperiode. Ik vind dat de minister nogal gemakkelijk afstand neemt van haar eigen doelstelling om deze periode 80.000 tot 100.000 woningen te bouwen. Die doelstelling wordt steeds naar beneden bijgesteld. De minister haalt die 80.000 woningen waarschijnlijk niet eens. Ik vind dat jammer.

Dan de kwaliteit van de woningen. Een woning die wordt gebouwd door woningbouwcorporaties wordt voor € 200.000 opgeleverd. Iedere ontwikkelaar is echter in staat om een woning te bouwen voor dat geld. Daar hebben wij de woningbouwcorporaties dus niet voor nodig. De Duitsers en Belgen kunnen voor dat bedrag veel meer woning kopen. Is de minister het met mij eens dat de Nederlandse woonconsument veel te veel geld betaalt voor de bouwgrond en daardoor een veel te hoge prijs voor de woning, in vergelijking met onze ooster- en zuiderburen?

Minister Vogelaar:

Ik ben duidelijk geweest over waar ik op afrekenbaar ben. Ik ben af te rekenen op de bouw van ten minste 80.000 woningen de komende vier jaar. Daar zit geen woord Spaans bij. De continuïteit op de woningmarkt is daarnaast ook van belang, want er is ook nog leven na dit kabinet. Het is heel goed dat een ontwikkelaar een woning ook voor dat bedrag kan bouwen. Ik heb niets tegen ontwikkelaars. Sterker nog, ik wil heel graag dat zij hun verantwoordelijkheid ook nemen als het gaat om het bouwen van betaalbare koopwoningen voor starters. Dat doen zij gelukkig ook.

De heer Madlener (PVV):

Ik wil graag antwoord op mijn vraag. Daar is niet eens een ontwikkelaar voor nodig. Een gezin zou zo'n woning zelf ook kunnen bouwen voor het geld, als er maar bouwgrond is en daar is gebrek aan. Daarom gaan zoveel mensen over de grens wonen. Ik wijs nog eens op de woningprijsverschillen. De Duitser en de Belg krijgen veel meer woning voor hun geld, terwijl de bouwkosten in Duitsland en België net zo hoog zijn als hier. Doet de regering haar eigen burgers wat dat betreft niet te kort?

Minister Vogelaar:

Ik kan de prijsopbouw van woningen in Duitsland, België en Nederland niet precies vergelijken. Ik weet niet waardoor de verschillen worden veroorzaakt. Primair reagerend kan ik mij wel voorstellen dat de bouwgrond in Nederland duurder is. Nederland is een land met een hoge bevolkingsdichtheid en een hoge concentratie van woningen. Er is dus schaarste aan bouwgrond. Meestal leidt schaarste tot bepaalde prijseffecten.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor de beantwoording van mijn vragen. Over de studentenhuisvesting heeft zij gezegd dat er sprake is van vermindering van de structurele tekorten, maar ik krijg toch wel signalen dat er bijvoorbeeld tekorten zijn in Amsterdam, zelfs van 9900 woningen. Graag verkrijg ik een toezegging van de minister dat zij de Kamer een brief stuurt met de actuele cijfers over de tekorten in de studentenhuisvesting.

De campuscontracten zijn verbonden aan de inschrijving als student. Als iemand afstudeert en nog steeds geen woning heeft, wat moet er dan gebeuren? De studentenstad waar je gehuisvest bent, wordt later vaak ook je werkstad.

Ik had een vraag gesteld over de manier van verantwoorden over de besteding van de gelden voor de wijkaanpak en de mogelijkheden van fondsvorming. Als voorbeeld heb ik de brede verantwoording over de ISV-gelden genoemd.

De voorzitter:

Volgens mij komt de wijkaanpak in een volgend blok aan de orde.

Minister Vogelaar:

Ik weet eigenlijk niet of het departement beschikt over cijfers over tekorten in de studentenhuisvesting. Als die er zijn, zeg ik graag een brief toe, maar ik maak een voorbehoud.

De campuscontracten zijn verbonden aan de periode dat men studeert. Als je een driejarige opleiding aan het University College in Utrecht volgt, kun je op de campus wonen, maar als die drie jaar er op zitten moet je plaatsmaken voor anderen. Eerlijk gezegd vind ik dat ook niet zo verkeerd. Er zijn veel signalen dat studenten die al jaren een arbeidscontract hebben en stevig verdienen nog steeds in studentenhuisvesting wonen, omdat dit gezellig c.q. lekker goedkoop is. Voor andere studenten, waarvoor dan geen huisvesting beschikbaar is, is dat niet zo leuk.

Mijn volgende blok betreft de wijkaanpak. Waarom heeft het kabinet gekozen voor de aanpak van veertig door mij geselecteerde wijken in achttien Nederlandse gemeenten? In de aanloop naar de huidige kabinetsperiode is al geconstateerd dat in een aantal wijken in Nederland grote, complexe, maatschappelijke vraagstukken bestaan, veelal naast elkaar. Bewoners van die wijken kampen meestal met een aantal van die problemen: voortijdige schooluitval, een verloederde en eenzijdige leefomgeving met weinig mogelijkheden tot contact, dus tot de binding die wij zo belangrijk vinden, vaak hoge werkloosheid c.q. jeugdwerkloosheid, onvoldoende taalbeheersing van de nieuwkomers, een achterblijvende emancipatie van vrouwen van niet-westerse origine, criminaliteit en een gevoel van onveiligheid. Op die criteria zijn de 40 wijken geselecteerd.

Het kabinet heeft geconstateerd dat deze problemen vragen om een systematische en integrale aanpak gedurende een langere periode. Als wij de sociale samenhang willen terugbrengen in de wijken, moeten op de thema's verheffen en verbinden veel gerichte maatregelen genomen worden.

Het kabinet wil dit doen door middel van een zeer intensieve samenwerking met de woningcorporaties en het vragen van een specifieke bijdrage van de woningcorporaties.

Ik heb de Kamer geïnformeerd over het akkoord dat ik in september met Aedes heb gesloten. Aedes heeft afgelopen vrijdag een congres gehouden waarop men over dat akkoord gesproken en besloten heeft. Ik merk dat zowel in de media als in de Kamer geen volstrekte duidelijkheid bestaat over de aard van de besluitvorming. Ik wil een en ander graag op een rijtje zetten.

Ik vind het heel cruciaal dat met bijna 3/4 van de stemmen besloten is tot continuering van de wijkenaanpak. Ik ben met Aedes in het onderhandelaarsakkoord overeengekomen dat de corporaties die daar werken, 10 jaar lang een extra investering van 250 mln. per jaar zullen doen. Tegen dat onderdeel heeft het congres "ja" gezegd.

Er is ook afgesproken dat er een investeringsfonds komt om een herverdeling van 750 mln. te realiseren van de corporaties van buiten die 40 wijken naar de corporaties in die 40 wijken. Het is niet onbelangrijk om dat vast te stellen.

De andere onderdelen van het onderhandelaarsakkoord: de afspraken om extra te investeren in energiezuinigheid van de woningen, om de komende 4 jaar 150.000 nieuwe woningen te bouwen en om een aantal beslissingen te nemen over de governancestructuur van de corporatiesector, hebben net niet de vereiste 2/3 meerderheid gehaald. De uitslag stokte bij ruim 64%, terwijl er ruim 66% nodig was.

Dat zijn altijd treurige momenten voor bestuurders. Ik weet uit vorige levens dat dit soms gebeurt. Dit betekent dat de ledenraad van Aedes zich tijdens een bijeenkomst op 6 december 2007 opnieuw moet buigen over de consequenties van deze uitslag. Die ledenraad heeft in eerste instantie het totale onderhandelaarsakkoord met een positief advies voorgelegd aan het congres.

Het is belangrijk dat duidelijk wordt, welke consequenties deze uitslag heeft voor het akkoord en voor de vorming van het investeringsfonds. Ik ben het eens met de heer Depla en mevrouw Van Gent dat ik niet eindeloos kan doorgaan met onderhandelen met de sector van de woningbouwcorporaties. Ik ben daarmee vanaf de eerste dag van mijn ministerschap bezig. Ik had de hoop dat dat proces nu afgerond zou zijn, maar dat is helaas niet het geval.

Natuurlijk speelt hierbij de discussie over de vennootschapsbelasting een cruciale rol. Een aantal leden heeft dat gememoreerd. Ik begrijp volledig dat niemand staat te juichen als hij met een vorm van extra belasting wordt geconfronteerd. Dat zouden deze leden ook niet doen, ondanks het feit dat zij allemaal de publieke zaak een groot hart toedragen. Ik zou het ook niet fijn vinden met zoiets geconfronteerd te worden. Als je je belastingaanslag krijgt, is is toch altijd weer even slikken, maar dat mag.

Tegelijkertijd geldt dat wij met het onderhandelaarsakkoord hebben afgesproken dat de financiële effecten van alle maatregelen die wij overeen zijn gekomen, worden doorgerekend. Dat is zowel op verzoek van Aedes als van mij gedaan door het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting. De uitkomst is de Kamer meegedeeld.

Het punt van de Vpb speelde natuurlijk al ten tijde van het sluiten van het onderhandelaarsakkoord met Aedes. Tussen de onderhandelaars en mij is overeengekomen dat het Vpb-dossier wordt losgekoppeld van de afspraken die wij met dat akkoord hebben gemaakt. Ik constateer verder dat in deze Kamer bij de behandeling van het Belastingplan in de afgelopen weken de scherpe kantjes van de Vpb-plicht voor de corporaties zijn gehaald. Ter illustratie verwijs ik naar de manier waarop wij met de gemengde projecten voor nieuwbouw trachten tot een verevening te komen en de manier waarop kan worden omgegaan met de verhouding koop-huur. Met het Belastingplan is ook gememoreerd dat in het kader van de besluitvorming en het opstellen van wetsvoorstellen door het kabinet met betrekking tot de maatschappelijke onderneming, er opnieuw een oordeel geveld zal worden over het belastingregime dat voor die maatschappelijke onderneming moet gelden. Ik ga ervan uit dat eventuele nieuwe wetgeving voor de maatschappelijke onderneming ook betrekking heeft op de corporaties. De voorstellen zullen de Kamer nog in deze kabinetsperiode worden voorgelegd. Dat betekent dat er ook op dat punt weer een nieuwe afweging komt voor het belastingregime voor de corporatiesector op de langere termijn.

Mijn conclusie is dan ook dat gelet op de besluitvorming op het Aedescongres met betrekking tot de wijkaanpak het nu in ieder goed mogelijk is om tot een afronding te komen. De achttien gemeenten kunnen afspraken maken met de corporaties op basis van de gemaakte wijkactieplannen. Afgelopen maanden heb ik overleg gevoerd met de achttien wethouders van de desbetreffende gemeenten. Zij hebben mij gevraagd om iets meer tijd voor het afsluiten van de charters tussen mij en de gemeenten. Ik had die voorafgaande aan het kerstreces willen afsluiten, maar de wethouders verwezen naar het late tijdstip van het Aedescongres. Dat vond afgelopen vrijdag plaats. Doordat er lang onzekerheid was over de besluitvorming binnen de Aedesgroep konden de financiële onderhandelingen tussen de corporaties en de gemeenten nog niet worden afgerond. Bovendien wil men ook zorgvuldig handelen tegenover de eigen achterban, de gemeenteraad. Ik heb ze gezegd dat zij voor 1 maart de onderhandelingen met de corporaties absoluut afgerond moeten hebben. De charters kunnen, afhankelijk van het tempo waarin die besluitvorming op dat moment afgerond is, tussen de individuele gemeenten en mij gesloten worden. De Kamer heeft ongetwijfeld gemerkt – mevrouw Van den Burg refereerde er ook fijntjes aan – dat er twee gemeenten zijn met voor haar niet-onbekende portefeuillehouders op dit terrein, die al wijkactieplannen en financiële kaders met de woningcorporaties zijn overeengekomen. Ik ga ervan uit dat ik met die gemeenten de komende periode ook eerder de charters overeen kan komen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De afspraak was dat de charters 10 december getekend zouden worden. Ik begrijp dat dit nu een soort startbijeenkomst wordt. Het is politiek ontzettend belangrijk dat die charters getekend worden. Dan is er een overeenkomst tussen de gemeenten en de minister. Ik hoor de minister nu de datum 1 mei noemen. Daar zitten zes maanden tussen. Hoorde ik u dat niet zeggen?

Minister Vogelaar:

Nee. Dat hoop ik niet.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik vroeg mij af of u 1 mei zei.

Minister Vogelaar:

Ik zei: 1 maart.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voor 1 maart zijn de charters getekend?

Minister Vogelaar:

Ja.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Wat als gemeenten weer meer ruimte nodig hebben? Wat als gemeenten zich buitengesloten voelen in de onderhandelingen tussen de minister en de corporaties? Ik begreep dat dit het probleem was.

Minister Vogelaar:

Ik heb niet waar kunnen nemen dat zij zich buitengesloten voelen. Ik heb afgelopen maandag met de wethouders om de tafel gezeten. Er moeten onderhandelingen plaatsvinden tussen de corporaties en de gemeenten over wat ik indicatief heb toegedeeld van die 250 mln. Dit betekent dus dat in die gemeenten door de corporaties veel extra geïnvesteerd moet worden. Er moet onderhandeld worden, op basis van het wijkactieplan, over de investeringen die de corporaties voor hun rekening nemen. Daarbij moeten afwegingen worden gemaakt of het gaat om fysieke investeringen of socialelastenverplichtingen die corporaties voor hun rekening nemen. Dat maakt uit voor de financiële huishouding van corporaties. Het gaat hier dus niet om gemakkelijke onderhandelingen. Doordat het Aedescongres pas vorige week heeft plaatsgevonden, was er ook onzekerheid bij de corporaties of er wel of niet wordt doorgegaan met de wijkaanpak. Op dat punt is er dus wat meer tijd nodig.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De minister zit vanaf 22 februari op deze post. Afgelopen vrijdag was het geloof ik 22 november. Dat is twee weken voordat er getekend zou worden door de gemeenten. Op dat moment geven de gemeenten opeens aan dat zij meer tijd nodig hebben. Is dat reëel?

Minister Vogelaar:

Ik heb inderdaad dat Aedescongres afgewacht. Na vrijdag – daar zat nog een weekend tussen – heb ik op maandag onmiddellijk met de betreffende wethouders om de tafel gezeten om te kijken wat dit betekent en hoe de kaarten liggen. Op grond daarvan is deze afspraak gemaakt. Volgens mij is er adequaat gehandeld.

De heer Depla (PvdA):

Uit de reacties van de gemeenten begrijp ik ook dat er ontevredenheid is dat sommige corporaties alleen fysiek en weinig in onrendabele projecten willen investeren. Dit heeft tot gevolg dat niet gebeurt wat wij met z'n allen willen: niet alleen stenen stapelen maar extra investeren op het gebied van integratie, veiligheid, leren, wonen en sociale activiteiten. De minister schrijft in haar antwoord op mijn vragen dat deze signalen haar ook hebben bereikt. Is het dan niet eens tijd om ook het aangekondigde escalatiemodel dat zij met Aedes heeft afgesproken in gang te zetten? Dit betekent dat de minister nu tegen sommige gemeenten moet zeggen dat als zij op 1 maart klaar willen zijn, nu de eerste en misschien ook tweede stap in het escalatiemodel in gang moet worden gezet. Het gaat er dan om met die gemeenten en corporaties te gaan praten om knopen door te hakken. Als dat niet lukt, moet zoals afgesproken de minister de knoop doorhakken. Wat vindt zij hiervan?

Minister Vogelaar:

In het onderhandelaarsakkoord staat dat geïnvesteerd wordt in fysiek, onrendabel fysiek en sociaal economisch. Dat zijn uitgaven. Wij hebben verder niet gespecificeerd wat de verhouding tussen die drie terreinen moet zijn. Wat betreft de wijkactieplannen is er met name de behoefte om veel sociale investeringen en dus daarmee samenhangende uitgaven te doen. Dat is op zich niet zo vreemd, omdat in de afgelopen jaren op het terrein van fysieke investeringen natuurlijk al het nodige gedaan is en op het terrein van sociale investeringen relatief minder. Het verbaast mij dus niet dat die sociale investeringen een stevig accent hebben in die plannen. Ik ga ervan uit dat corporaties dat evenzeer beseffen, wanneer zij nadenken over welke accenten op het gebied van investeringen zijn gelegd gedurende de afgelopen jaren. Gelet op het zo volmondig instemmen met het doorgaan met de wijkaanpak, ga ik ervan uit dat de corporaties daarmee eveneens beseffen dat dat een stevige inzet van de sociale uitgaven betekent.

Ik zie op dat punt heel wisselende voorbeelden. In Deventer is er sprake van een wijkactieplan ten aanzien waarvan een corporatie ongeveer 95% van de sociale uitgaven voor haar rekening neemt. Dat beeld is evenwel niet in alle steden hetzelfde. Er is misschien een aantal corporaties dat aan de wat minimalistische kant gaat zitten.

De heer Depla (PvdA):

Bent u bereid sneller het escalatiemodel in te zetten? Ik las laatst in het weblog van de heer Kromwijk, directeur van Woonbron Maasoever, dat zijn organisatie die extra investeringen eigenlijk niet doet, omdat die al zo veel doet. Een ander zegt vooral fysieke investeringen te willen doen. Is het dan nu niet tijd deze geluiden te inventariseren en een helder signaal af te geven? Zonder van tevoren te zeggen dat het een beetje van allebei moet zijn, moet op een gegeven moment met het oog op de duidelijkheid wel gezegd kunnen worden dat het bijvoorbeeld voor minimaal de helft moet gaan om niet-fysieke investeringen. Er moet in ieder geval iets gebeuren, want anders vrees ik dat 1 maart niet gehaald wordt.

Minister Vogelaar:

Ik meen duidelijk te hebben aangegeven dat ik ervan uitga dat corporaties stevig inzetten op die sociale investeringen. Ik meet dat af aan de wijkactieplannen en dus aan hetgeen er nodig is. In dat kader kan ik dus niet plaatsen de opmerking: er zijn geen extra investeringen nodig, omdat wij al zo veel doen. De hele wijkaanpak is erop gericht dat een aantal zaken extra wordt gedaan, bovenop de reeds bestaande reguliere afspraken. Wat mij betreft kan daarover geen misverstand bestaan.

Voor mij zit dat escalatiemodel erin, maar een van beide partijen moet dan wel tegen mij zeggen dat die het mooi genoeg geweest vindt en dat die er op deze manier niet uit kan komen.

De heer Van Heugten (CDA):

Misschien heb ik in dit dossier iets gemist, maar ik hoor hier het woord "escalatiemodel". Waar vinden wij dat terug en waaruit bestaat dat dan? Kan dat misschien ergens toegelicht worden? Ik kan even de discussie niet volgen.

Minister Vogelaar:

Dat staat in het onderhandelaarsakkoord dat u is toegestuurd. Daarin staat dat als partijen er onderling niet uitkomen, mediation ingezet kan worden. Aedes en ik hebben dat gezamenlijk besloten. Uiteindelijk kunnen die partijen bij mij terechtkomen; ik zal dan in de bestuurlijke lijn of in mijn aanwijzingsbevoegheid in de richting van de corporaties beslissingen nemen.

De voorzitter:

Het gaat dus eigenlijk om het voorkomen van escalatie.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Is er aan die mediation ook een termijn verbonden? Of lopen wij het risico dat per 1 maart alle gemeenten in een mediationproces zitten in plaats van dat er resultaten zijn?

Minister Vogelaar:

Sterker, ik heb met de gemeenten afgesproken dat ondanks dat wij iets meer tijd nodig hebben voor de charters, wij vanaf 1 januari met een aantal dingen beginnen omdat daarover overeenstemming bestaat tussen corporaties, gemeenten en bewoners. Op 10 december zullen de inzetten die per 1 januari worden gepleegd, worden gepresenteerd door de desbetreffende gemeenten en woningcorporaties.

De heer Madlener (PVV):

Ik krijg signalen dat het met die wijkteams, met die samenwerking tussen belastingdienst, sociale dienst en woningbouwcorporaties, en met de koppeling van gegevens heel moeizaam gaat, juist omdat die corporaties niet meer van de overheid zijn. Kunt u de stand van zaken op dat punt aangeven en kunt u mij ervan overtuigen dat dit geld goed besteed wordt?

Minister Vogelaar:

In eerste instantie gaat het erom dat zij afspraken met elkaar moeten maken over de bestedingswijze. Vervolgens is aan de orde of het bedrag goed wordt besteed. Wij zullen daarop toezicht houden binnen de vastgestelde kaders.

De heer Madlener (PVV):

Die wijkteams in Rotterdam richten zich al jarenlang op samenwerking. Het gaat daarmee weliswaar redelijk, maar het gaat niet op alle punten goed. De woningcorporaties zijn immers verzelfstandigd en de Belastingdienst valt onder de overheid. Ik maak mij zorgen over de afstemming en vrees dat het geld vooral aan stenen wordt uitgegeven.

Minister Vogelaar:

Nu begrijp ik beter wat de heer Madlener bedoelt. Met de wijkteams doelt hij op de interventieteams. Die interveniëren in situaties waarin sprake is van overlast. Ik meen dat dat niets te maken heeft met de discussie over de aanpak van de wijken en de financiering daarvan. Die interventieteams doen in een aantal steden heel goed werk. Ik heb de indruk dat die goed samenwerken met de politie, de Belastingdienst en de corporaties. Daarin moet geen verandering komen. Ik zie dus geen directe relatie tussen de aanpak van de wijken, de financiering daarvan met geld van de corporaties en het functioneren van de interventieteams.

Ik heb al diverse opmerkingen gemaakt over mijn rol vanuit het Rijk. Gelet op de tijd, laat ik het daarbij. Ik kom op de financiering van de aanpak van de wijken. Zojuist heb ik gezegd dat ik ervan uitga dat de afspraken die ik met Aedes heb gemaakt, worden nagekomen. Daarnaast is het belangrijk om ons te realiseren dat de reguliere budgetten voor het GSB er zijn, evenals het ISV. Die lopen door, ook na de periode voor het GSB die eind 2009 eindigt. Daarna komt er een nieuwe periode voor het GSB. Naast die twee financieringsbronnen, zijn er de additionele investeringen van de verschillende departementen in de 40 wijken. Die hebben voorrang. Het kunnen brede doeluitkeringen zijn, specifieke regelingen of uitkeringen uit het Gemeentefonds. Financiering kan direct via gemeenten lopen of via maatschappelijke organisaties. Op dit moment is voor sommige terreinen al bekend welke additionele bedragen de 18 gemeenten daarvoor krijgen. Voor de impuls brede scholen, sport en cultuur gaat het om een indicatief bedrag van 12 mln. dat oploopt tot 25 mln. in 2012. Voor de volumeverhoging van inburgering betreft het de komende kabinetsperiode voor de 18 gemeenten een extra bedrag van 167 mln. Dat bedrag staat op mijn begroting. Voor de andere terreinen komen er ook substantieel aanvullende middelen beschikbaar. Die bijdragen komen van andere departementen. Mijn inzet is om voor 1 februari de betreffende gemeenten duidelijkheid te geven over de bedragen. Aanstaande vrijdag overleg ik daarover met de andere bewindspersonen.Vogelaar

Een andere geldstroom bestaat uit de extra middelen die rechtstreeks naar het Gemeentefonds zijn gegaan, het zogenaamde accres. Uiteraard hebben gemeenten beleidsvrijheid. Dat neemt niet weg dat er in het bestuursakkoord dat het Rijk en de VNG hebben gesloten een aantal beleidsmatige prioriteiten is gesteld waaraan die extra gelden moeten worden besteed. Ik noem de brede school, het armoedebeleid, jeugd en gezin en schuldhulpverlening. Dat zijn de sociale vraagstukken die in die 40 wijken aan de orde zijn.

Via een brief heb ik laten weten dat ik voor 2008 30 mln. extra beschikbaar heb voor de knelpuntenpot voor investeringen in andere wijken dan de bekende 40. Ik heb besloten dat in eerste instantie alleen de G31 daarvoor in aanmerking komen. Als wij dit bedrag over alle gemeenten moeten verdelen, wordt de spoeling dun en krijgen wij te maken met een zeer ingewikkelde afweging. In de jaren na 2008 zal het bereik breder zijn dan alleen de G31. Ik weet dat de Kamer daaraan hecht.

De heer Van Heugten (CDA):

Ik ben een beetje teleurgesteld. Voor de besteding van de knelpuntenpot is een heel circus opgetuigd. Er is een commissie die de projecten moet beoordelen. Voor het grote geld is er juist een zeer simpele aanpak. Wil de minister de regeling voor de knelpuntenpot herzien? De regeling moet eenvoudiger worden en een groter bereik krijgen. Deze knelpuntenpot is niet effectief. Het geld zal gewoon verdampen.

Minister Vogelaar:

Wij hebben bewust gekozen voor een eenvoudige, transparante procedure. Er is zeker geen sprake van een circus. Er moet wel een plan worden ingediend, maar ook de 40 wijken moeten een wijkactieplan maken. In dat plan moet worden aangegeven wat men wil en hoe anderen daarvan kunnen leren. Wijken kunnen maximaal aanspraak maken op 2 mln. uit de knelpuntenpot, waarbij wordt uitgegaan van een cofinanciering van 50%. Niet alle 700 wijken van de G31 komen hiervoor in aanmerking. Er moet een zekere cumulatie van problemen zijn, maar in iets mindere mate dan in de 40 geselecteerde wijken. Het lijkt mij vanwege de objectiviteit verstandig om externe deskundigen de plannen te laten beoordelen.

De heer Van Heugten (CDA):

Ik verzoek u om met de G31 na te gaan of dit wel de meest effectieve werkwijze is. Er is een enorm verschil tussen de benadering van de G31 en die van de 40 geselecteerde wijken. In het ene geval is er op basis van een actieplan tien jaar lang 250 mln. te verdelen. In het andere geval krijgt men op grond van een specifiek wijkactieplan 1 mln. en moet men er zelf nog 1 mln. bijleggen. Daarmee bent u niet de minister van alle wijken van Nederland. U richt zich te veel op de 40 wijken en laat de andere wijken in de kou staan.

Minister Vogelaar:

U moet beseffen dat er in totaal een budget van 30 mln. is. Als dat verdeeld wordt over 700 wijken wordt het bedrag zo laag dat men er niets mee voor elkaar kan krijgen. Ik kies liever voor een geconcentreerde inzet waardoor substantiële maatregelen mogelijk zijn. Ik reken het tot mijn verantwoordelijkheid om voor de jaren erna te zorgen voor aanvullende budgetten voor de knelpuntenpot. Ik zou willen zeggen: wacht u de begroting voor 2009 op dit punt af.

De heer Madlener (PVV):

Het probleem van de financiering is niet zo groot als het lijkt. Als de woningbouwcorporaties bereid zijn om een substantieel deel van hun bezit aan te bieden aan zittende huurders die de woning kunnen en willen kopen, komen er heel veel middelen vrij om te investeren in de wat moeilijker woningen. Waarom wilt u niet ingrijpen bij de corporaties? Zij moeten echt stappen zetten om hun huurders een goed aanbod te doen.

Minister Vogelaar:

Met alle maatregelen die wij nemen als kabinet en waarop wij de corporaties aanspreken, komt volgens de uitkomsten van het Centraal Fonds Volkshuisvesting een aantal corporaties in de gevarenzone als het gaat om de solvabiliteitsgrens. Mijn reactie is geweest dat dit is te beïnvloeden door beleidskeuzen die corporaties kunnen maken. Met name kunnen zij meer woningen verkopen dan tot nog toe is gedaan. Ik heb er dus helemaal geen principiële bezwaren tegen dat corporaties, gelet op hun bezit, wat meer verkopen.

De heer Madlener (PVV):

U moet wel het eerlijke verhaal vertellen. U hebt zelfs een instantie in het leven geroepen, waardoor de corporaties woningen kunnen verkopen en later weer terugkopen. U wilt de woningen helemaal niet verkopen aan de huurders, maar ze door de corporaties aan elkaar laten verkopen. Het gaat mij nu juist om de huurders. De huurders die zo'n woning kunnen en willen kopen, zouden daarvoor ook de gelegenheid moeten krijgen. Dit levert het geld op waarmee de andere woningen een extra opknapbeurt zouden kunnen krijgen. Gaat u nu eens in op die beleidskeuze.

Minister Vogelaar:

Met alle respect, de heer Madlener haalt echt twee dingen door elkaar. Aan de ene kant zijn er de afspraken over het investeringsfonds, waarbij inderdaad het verkopen van woningen aan dat fonds aan de orde is. Corporaties die onder de solvabiliteitsgrens zitten, maken dus al gebruik van het investeringsfonds. Aan de andere kant is er de beleidslijn om woningen te verkopen aan huurders. Hierover hebben wij geen verschil van mening. De heer Madlener denkt blijkbaar dat ik daartegen ben, maar dat is echt niet zo. Verrassend, maar het is zo.

De voorzitter:

Mevrouw de minister, ik wilde uw eerste termijn eigenlijk afronden om 19.00 uur.

Minister Vogelaar:

Dan moet ik tempo maken.

De voorzitter:

Dat is de strekking van mijn opmerking.

Minister Vogelaar:

De bewonersparticipatie is een tweede thema waarvoor extra geld is gekomen. Ik heb de Kamer daarover een brief gestuurd. De Kamer heeft besloten om hiervoor 20 mln. extra uit te trekken. Daarmee ben ik ontzettend blij, omdat ik het echt heel belangrijk vind dat die bewonersparticipatie en bewonersinitiatieven een heel centrale rol spelen in de wijkenaanpak.

Afgelopen zaterdag was er een fantastische bijeenkomst van het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken, waarop Hans van Breukelen, sommigen in deze Kamer niet onbekend, optrad. Hij zei dat je de bewoners eigenlijk in de spits zou moeten zetten als het om de wijkenaanpak gaat. Hij deed dat daar letterlijk. Dat was ontzettend mooi om te zien. De gemeenten en de woningcorporaties stonden in de verdediging opgesteld, of wat de voetbaltermen ook mogen zijn. Ik stond in ieder geval in het doel. Ik heb de afgelopen tijd fantastische voorbeelden gezien van de manier waarop dit wordt opgepakt.

Wat betreft de toedeling van die 20 mln.: ik ben voornemens om 10 mln. daarvan te investeren om bewonersinitiatieven van de 40 wijken extra te ondersteunen, en om de andere 10 mln. beschikbaar te stellen voor initiatieven buiten de 40 wijken. Wat mij betreft kan dit heel breed zijn. Ik ben voornemens om hierover verdere afspraken te maken met het LSA. Dit heeft naar mijn idee een heel goede formule onder het motto "kan wél": concrete problemen oppakken, die proberen om te draaien en je afvragen: wat kunnen wij als bewoners met elkaar doen om dit probleem op te lossen?

De heer Depla vroeg verder naar de betrokkenheid van de bewoners bij de wijkenaanpak in de 40 wijken. Volgens mij zijn bewoners daarbij van het begin af aan heel goed en op heel verschillende manieren betrokken geweest. Dit heb ik ook op het LSA-congres weer gemerkt. Ik ben daarover zelf heel enthousiast. Ik herhaal het in deze Kamer: voor mij is het echt een punt waarop ik de wijkactieplannen zal beoordelen. Dit aspect zal ik meewegen bij het aangaan van charters met de gemeenten. Er zal een check zijn of er voldoende bewonersparticipatie is geweest bij de totstandkoming van de wijkactieplannen en of er bewonersbudgetten zijn opgenomen om bewoners in de komende vier jaar eigen initiatieven te laten nemen. Mijn bijdrage van 20 mln. is daar een onderdeel van. Wat mij betreft moeten ook de gemeenten en de corporaties daarop inzetten.

De heer Van Heugten heeft gevraagd of private partijen ook betrokken zijn bij de wijkaanpak. Ik kan hem verzekeren dat dit het geval is. Natuurlijk kun je, afhankelijk van de specifieke eigendomsverhoudingen in wijken, al te maken hebben met private eigenaars en verhuurders van complexen. Zij zijn sowieso al betrokken bij de wijkaanpak. Daarnaast gaan wij bekijken hoe wij de bedrijvigheid en het ondernemerschap in de wijken kunnen stimuleren.

Het is heel bijzonder dat 29 organisaties zich tot mij hebben gewend omdat zij betrokken willen zijn bij de wijkaanpak. Dit varieert van MKB-Nederland, VNO-NCW, Vastgoed Belang, Vereniging Eigen Huis, de Landelijke Makelaars Vereniging, de particuliere projectontwikkelaar DHV, Rodamco tot een aantal non-profitinstellingen. Al deze partijen vinden die wijkenaanpak ontzettend belangrijk. Op 10 december sluit ik met al deze 29 partijen een landelijke alliantie. Sommige organisaties hebben lokale leden. Wij gaan bekijken hoe deze lokale leden een samenwerking kunnen aangaan met de gemeenten en de veertig wijken om op heel concreet niveau een bijdrage te leveren. Dit is mogelijk door de aanleg van Cruyff Courts en door het opknappen van speeltuinen. Deze partijen kunnen ook andere expertise inzetten, met name rond het ondernemerschap in samenwerking met de Kamers van Koophandel. Dat is allemaal heel positief.

Mevrouw Van Gent heeft mij een tienpuntenplan overhandigd. Ik neem aan dat de heer Dibi aan haar wil overbrengen dat ik veel waardering voor dit plan heb. Ik denk dat dit plan bij de wijkenaanpak heel goed te gebruiken is. De fractie van GroenLinks heeft benadrukt dat de wijkenaanpak absoluut niet alleen mag gaan om stenen stapelen. Daarover kan geen misverstand bestaan. In de wijkenaanpak speelt de sociale component een ontzettend belangrijke rol. Het enige meningsverschil tussen GroenLinks en mij zou kunnen zijn dat ik niet dwingend aan iedere gemeente wil voorschrijven hoe zij de voorgestelde punten moeten uitvoeren. Deze punten kunnen wat mij betreft wel allemaal op de agenda worden gezet, zodat gemeenten dit in hun wijkactieplan kunnen nemen. Personal coaches en gezinscoaches bijvoorbeeld komen al in heel veel wijkactieplannen terug. In de schriftelijke beantwoording ben ik nog wat specifieker ingegaan op een aantal van de concrete voorstellen.

De heer Van Heugten heeft, volgens mij namens de coalitiepartijen, een pleidooi gehouden over de volkstuinen in de steden. Ik draag die ook een warm hart toe. Ik ben echter wat meer terughoudend op dit vlak. De afweging over de omgang met volkstuinen moet op het lokale niveau worden gemaakt. Het is niet aan mij of aan de Kamer om te bepalen dat alle wijken met een volkstuin per definitie behouden moeten blijven of dat er in elke wijk een volkstuin moet zijn. Ik zie overigens wel dat er veel aandacht is voor groen in de wijken. Dat kan via een volkstuin of via collectieve tuinen. Daarbij is dus sprake van diversiteit.

Hiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn tweede blok.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter, er is nog geen antwoord gegeven op mijn vragen over de corporaties met betrekking tot fusie, inkomsten boven de Balkenendenorm en raad van commissarissen. Ook is geen reactie gegeven op de opmerking die ik gemaakt heb over het Centraal Fonds Volkshuisvesting en de 61 corporaties die straks financieel door het ijs zakken. Er vindt een verschuiving plaats die tot gevolg heeft dat de corporaties buiten de 40 wijken straks armer zijn dan de corporaties binnen de 40 wijken. Ik hoor graag nog een reactie hierop, dan plaats ik daarna mijn interruptie.

Minister Vogelaar:

Ik heb het niet allemaal meer zo scherp, maar volgens mij is op de salarissen van corporatiedirecteuren in de schriftelijke beantwoording ingegaan. In elk geval wordt een kabinetsreactie voorbereid op het derde advies van Dijkstal die de semipublieke sector betreft. In dat verband kom ik ook met de beleidsopvattingen over de corporatiesector.

Ik ga ervan uit dat het onderwerp fusie in het kader van de governanceafspraken met Aedes aan de orde komt. De Kamer houdt informatie daarover tegoed.

Op het punt van het door het ijs zakken van een aantal corporaties, met name buiten de 40 wijken, naar aanleiding van de doorrekening van het Centraal Fonds het volgende. Het aantal corporaties buiten de 40 wijken is natuurlijk veel groter dan erbinnen. Verhoudingsgewijs zijn er volgens mij geen grote verschillen. Zo-even is al besproken dat die doorrekeningen gebaseerd zijn op aannames over de meerjarenramingen die de betreffende corporaties hebben gemaakt. Die heeft het Centraal Fonds gebruikt als input voor de berekening van de effecten. Net is gediscussieerd over de beïnvloedende mogelijkheid van een corporatie door al dan niet te sturen op de verkoop van een stukje van de woningvoorraad. Eén van de kenmerkende verschillen tussen de corporaties binnen de 40 wijken en die buiten de 40 wijken is dat de corporaties binnen de 40 wijken de afgelopen jaren sowieso al een beleid hebben gevoerd dat gericht is op de verkoop van een stukje voorraad. Het ontstane beeld heeft dus erg te maken met het gevoerde strategisch beleid.

De voorzitter:

Ik krijg een briefje waarop staat dat deze vraag al in de schriftelijke beantwoording aan de orde is geweest.

De heer Jansen (SP):

Maar de vraag over de fusies en de raad van commissaris niet.

De voorzitter:

Misschien kan dat in tweede termijn. Ik moet u nu echt aansporen om voortgang te maken, want anders komen wij in de problemen met de planning. Vanavond om half tien zit de tribune vol vanwege het spoeddebat over de 1040-norm. Met die planning moet rekening worden gehouden. Stel u afsluitende vraag.

De heer Jansen (SP):

Ik pleeg mijn interruptie want mijn opmerking van daarnet betrof een punt van orde. Ik heb twee vragen naar aanleiding van de reactie van de minister. Ik hoor graag of zij bereid is om een aanwijzing te geven aan de Nederlandse coöperaties om vanaf heden geen arbeidsovereenkomst meer aan te gaan of contract te sluiten met de directeur-bestuurders die leiden tot een betaling boven de Balkenendenorm. Iedere dag komen er nieuwe gevallen bij en inmiddels zijn er 95 gevallen die meer verdienen dan de Balkenendenorm.

Mijn tweede vraag betreft het Centraal Fonds. U zegt ten aanzien van die 61 corporaties dat een en ander logisch is omdat er meer corporaties buiten de 40 wijken zitten dan erbinnen. In Nederland staan momenteel twee corporaties onder financiële curatele. Door het beleid van de minister van Financiën en de afspraken in het onderhandelingscontract zitten straks 61 corporaties op zwart zaad. Dat kan toch niet?

Minister Vogelaar:

Ik vaardig geen oekaze uit om de Balkenendenorm te hanteren. Ik heb net gezegd dat u een beleidsreactie van mij krijgt naar aanleiding van het advies van de commissie-Dijkstal. Het lijkt mij niet prudent om daarop vooruit te lopen. Er is nu een regime, dat impliceert dat de sector zelf normen heeft gesteld. De gedragscode is vanaf 1 januari 2007 op dat punt van toepassing. Ik ga dat niet tussentijds voor een korte periode veranderen. Dat lijkt mij niet passen in het kader van behoorlijk bestuur. Volgens de analyse van de heer Jansen komen 61 corporaties in de gevarenzone. Ik heb gezegd dat dit te maken heeft met een bepaald beleid dat de corporaties tot nog toe hebben gevoerd. Dat constateert het centraal fonds ook in zijn rapportage aan ons. Als je daar iets aan verandert, kan dat beeld ook heel snel veranderen.

De heer Jansen (SP):

Als een corporatie in Maarn, waarvan het aandeel sociale huurwoningen al heel laag is, door het financiële ijs zakt, moet zij die paar sociale woningen die er in Maarn nog zijn dan maar uitverkopen om aan haar financiële verplichtingen te kunnen voldoen? Wat vindt de minister van dat effect? Dat lijkt mij niet erg wenselijk. Wat de salarissen van de corporatiedirecteuren betreft het volgende. Als de minister wacht, worden er privaatrechtelijke overeenkomsten aangegaan. Zij weet dan net zo goed als ik dat, als zij over drie of zes maanden een conclusie heeft getrokken naar aanleiding van de uitkomsten van de commissie-Dijkstal, er niets meer terug te draaien valt, tenzij zij enorme afkoopsommen betaalt. De minister zou het probleem kunnen bevriezen door te zeggen "tot hier en niet verder" totdat de discussie over het advies van de commissie-Dijkstal is afgerond.

Minister Vogelaar:

Wij vallen in herhaling over de salariëring. Ik heb duidelijk gezegd dat de Kamer binnen afzienbare tijd het standpunt van het kabinet krijgt over de commissie-Dijkstal. Ik vind het niet wenselijk om daarop vooruit te lopen en een tussentijdse maatregel te treffen. Ik herhaal nogmaals dat er vanaf 1 januari een gewijzigde situatie is in de sector zelf. Er is vanaf 1 januari 2007 een bindende gedragscode binnen de sector. Daarbij geldt "comply or explain". Ik ga ervan uit dat hier een bepaald gedragseffect vanuit gaat. Over de effecten van de beleidsmaatregelen wil ik nog zeggen dat het centraal fonds een doorberekening heeft gemaakt, uitgaande van het beeld dat in 2016 ontstaat. Daarin zijn nog niet de verzachtende effecten verdisconteerd die door het debat rondom het Belastingplan en de Vpb-maatregelen zijn aangebracht. Ik weet niet wat dat betekent voor de verandering van het plaatje. Daarnaast heb ik gezegd dat in het Belastingplan een koppeling zit met de maatschappelijke onderneming. Dat gaan wij de komende vier jaar doen. De consequenties daarvan kunnen dus ook weer tot een ander plaatje leiden in 2016.

Voorzitter: Wilders

De heer Van der Ham (D66):

In de schriftelijke beantwoording van de vragen die ik heb gesteld in eerste termijn, heeft de minister iets gezegd over de suggestie inzake de inkomensafhankelijke persoonsgebonden woonlastensubsidie door de corporaties, het boekje Wonen zonder staatssteun. Zij heeft heel snel gezegd daar helemaal niets in te zien. Ik vind dat iets te kort. Wil zij toezeggen om een uitgebreide reactie te geven op de voorstellen die daarin worden gedaan? Niet om ze onmiddellijk in te voeren, maar om mee te denken met de gedachte die daaraan ten grondslag ligt. Dan hoef ik daarover in tweede termijn geen motie in te dienen.

Minister Vogelaar:

Mijn voorstel zou zijn om dat te betrekken bij de bredere standpuntbepaling bij de adviezen van de VROM-raad en het komende advies van de SER, want dat ligt toch een beetje in elkaars verlengde. Met alle respect: het is een gedachte van een corporatiedirecteur, die ik op zich hoog heb zitten.

De heer Van der Ham (D66):

De minister zegt dus toe om het voorstel meer uitgebreid mee te nemen in de reactie op het advies van de VROM-raad?

Minister Vogelaar:

Ja.

De heer Van der Ham (D66):

Dat vind ik fantastisch.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Op een aantal vragen heb ik nog geen antwoord gekregen, onder andere op mijn vraag wat de effecten zijn van de 500 mln. extra belastingheffing op de corporaties voor de woningbouwproductie en de afspraken hierover. In de schriftelijke beantwoording staat wel iets over de investeringsruimte. Evenmin heb ik antwoord gehad op de vraag hoeveel deze minister met haar ambitieuze wijkaanpak hiervoor zelf extra heeft begroot.

Minister Vogelaar:

In het doorrekenen van de consequenties van het akkoord met Aedes zijn de 150.000 woningen meegenomen die de corporatiesector de komende vier jaar zal realiseren. Dat is immers onderdeel van het akkoord. Verder vroeg u naar mijn begroting. U zult zien dat in mijn begroting nog niets is opgenomen. In de wijziging van de begroting zullen 20 mln. van bewonersinitiatieven en 30 mln. uit de knelpuntenpot worden opgenomen, in totaal dus 50 mln. voor 2008.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

U geeft aan wat het akkoord met Aedes inhoudt. Ik vraag wat de Vpb-heffing betekent voor de woningbouwafspraken.

Minister Vogelaar:

Deze is hierin meegenomen. In de doorrekening door het Centraal Fonds zijn alle afspraken uit het akkoord meegenomen, inclusief de effecten van de Vpb-heffing.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Het geld uit de knelpuntenpot gaat voorlopig alleen naar de G31. Ik wil weten waarom het geld niet juist naar de andere steden gaat. Tot de G31 behoren immers veel gemeenten met wijken waarin u al gaat investeren.

Minister Vogelaar:

Het gaat om een bedrag van 30 mln. voor wijken waar grote problemen zijn. Om een verdergaande versnippering van dit budget te voorkomen, heb ik er voor dit jaar voor gekozen mij te beperken tot de G31. Het is mijn intentie om het budget in de jaren erna te verdelen.

Het volgende onderwerp in mijn betoog is integratie en inburgering. Ik constateer dat zowel bij autochtone als allochtone burgers een behoorlijk onbehagen bestaat over integratie. Veel autochtone bewoners zien hun woonomgeving snel veranderen en ervaren de toenemende zichtbaarheid van de islam in het publieke domein als bedreigend. Veel allochtonen voelen zich op hun beurt niet geaccepteerd als burger van deze samenleving.

Ik moet even een slokje water nemen. Ik ben dat helemaal niet meer gewend, voorzitter, van die Oost-Europese spreektijden. Mijn stem laat het bijna afweten.

De voorzitter:

De suggestie uit de Kamer was geloof ik dat u dit kunt voorkomen door kort te antwoorden.

Minister Vogelaar:

Daar zal ik mijn best voor doen.

De sociale en de culturele afstand die deze groepen burgers in de samenleving scheidt, moet de komende jaren worden overbrugd. Daarvoor is nodig dat allochtonen zich inspannen om echt mee te doen, te participeren in de samenleving. Het is evenzeer nodig dat autochtonen hen daartoe de kans bieden.

Met zijn integratiebeleid wil het kabinet nieuwe Nederlanders aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid en worden zij ondersteund bij het verkleinen van hun maatschappelijke achterstand, daar waar dat nodig is. Dat begint bij inburgering, het bevorderen van betere schoolprestaties, meer werk en stageplaatsen en een prettige leefomgeving. Maar er is meer voor nodig. Wij moeten niet alleen kansen bieden en stimuleren, maar ook grenzen trekken waar dat nodig is, door crimineel straatgedrag van jongeren duidelijk aan te pakken, maar ook neen te zeggen tegen verdergaande polarisering, radicalisering en haatdragendheid jegens minderheden van allerlei aard, of dat nu homo's, moslims, joden, draagsters van hoofddoeken of wie dan ook zijn. Ik heb op 13 november jongstleden mijn integratienota aan deze Kamer aangeboden. De titel daarvan is "Zorg dat je erbij hoort!". Dat geeft in een notendop weer hoe ik tegen integratie aankijk. Er zit in besloten dat integratie niet alleen een zaak is van de overheid. Het is een oproep aan zowel allochtone als autochtone burgers om te investeren in hun toekomst in dit land. Beide groepen moeten niet met hun rug naar de samenleving gaan staan, maar meedoen en ervoor zorgen dat ze erbij horen. Integratie kan in mijn ogen alleen tot stand komen wanneer allochtonen en autochtonen de Nederlandse samenleving zien als hun samenleving en wanneer een voldoende groot aantal van hen daadwerkelijk bereid is daar een bijdrage aan te leveren. Ik dank mevrouw Van Toorenburg van het CDA voor haar inbreng op dit punt, omdat die heel erg aansluit bij wat ik zojuist heb verwoord. De bijdrage van de heer Kamp kwalificeer ik op veel punten ook als heel constructief. In mijn ogen zoekt ook hij de balans tussen wat wij vragen van autochtonen en allochtonen.Vogelaar

In mijn benadering van het integratievraagstuk sta ik nu stil bij een aantal sleutelwoorden. Het eerste sleutelwoord betreft veiligheid. Wij moeten ervoor zorgen dat mensen veiligheid ervaren. Criminaliteit, discriminatie en armoede zijn zaken die vaak het leefklimaat van heel veel mensen verpesten. Of het nu gaat om jongeren die van Marokkaanse afkomst zijn en in Amsterdam-West auto's in brand steken, of om een Liberiaans gezin dat wordt weggepest door autochtone jongeren, tegen beide situaties moeten politie en justitie duidelijk optreden. Een tweede sleutelwoord wordt gevormd door de grondrechten, een bottom line die wat mij betreft niet ter discussie kan staan. Daarbij gaat het om verworvenheden die wij koesteren en waarvoor veel mensen juist naar ons land zijn gekomen, namelijk democratie, vrijheid van godsdienst en vereniging, vrijheid van meningsuiting en gelijke behandeling van alle burgers, ongeacht hun overtuiging, kleur, sekse, of seksuele geaardheid. Ik onderstreep dat deze vrijheden zijn vastgelegd als ononderhandelbare rechten en plichten en moeten worden gezien als belangrijke waarborgen voor een veilige toekomst van onze samenleving. Tegen mensen die wetten overtreden, waarin onze vrijheden zijn verankerd, zal met grote strengheid door dit kabinet worden opgetreden. Integratie betekent dus ook leven met de grondrechten die voor alle burgers gelijk zijn. Zo betekent vrijheid van godsdienst niet alleen de vrijheid om je eigen geloof te beleven, maar ook de verplichting om anderen de ruimte te geven hun godsdienstige overtuiging te beleven. Ook geloofsafval en het niet geloof moeten worden geaccepteerd als bestaande verschijnselen in deze samenleving.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Er zit heel veel waars in wat de minister zegt.

Ik sprak in mijn bijdrage over zo ongeveer de eerste bijdrage van de minister, toen zij nog maar net was aangetreden, in een televisiedebat. Ik had toen de indruk dat de minister een beetje slordig omging met de kwestie van de grondrechten. Het ging over het huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht. De minister kreeg de vraag voorgelegd wat zij ervan vond dat er openingen werden gelaten aan ambtenaren om het sluiten van dat soort huwelijken te weigeren. De minister zei toen dat dit kon. Vervolgens werd de minister gevraagd of zij dezelfde relativerende opmerking zou maken als het zou gaan om iemand die om religieuze gronden zou weigeren een huwelijk te sluiten, bijvoorbeeld een huwelijk tussen twee moslims of tussen een jood en een moslim. De minister zei toen dat dit iets heel anders was. Was dat een slip of the tongue? Was dat een verkeerde interpretatie van onze grondrechten? Hoe moet ik dat duiden?

Minister Vogelaar:

Ik probeer die uitspraak terug te halen. Ik heb hem niet meer zo scherp voor ogen als de heer Van der Ham hem blijkbaar heeft. Als ik het mij goed herinner, was de vraag of een ambtenaar die in gewetensnood komt mag weigeren om twee homo's te huwen. Ik weet niet meer wat ik letterlijk heb gezegd, maar ik meen er vooral op te hebben gereageerd dat ik mij als mij dat zelf zou overkomen zou afvragen of ik het überhaupt aantrekkelijk zou vinden om gehuwd te worden door iemand die bedenkingen heeft tegen iets wat voor mij heel wezenlijk is. In alle eerlijkheid is dat wat in mijn hoofd zit. Ik kan mij de vergelijking die de heer Van der Ham noemt niet herinneren, maar als ik die al heb gemaakt, zou ik die niet meer zo herhalen.

De heer Van der Ham (D66):

De minister heeft de opmerking zo gemaakt, maar nu zij zegt dat zij dat niet meer zou doen, ben ik blij met dat antwoord.

Minister Vogelaar:

Het derde sleutelbegrip is de eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet vraagt van iedereen om een bijdrage te leveren aan de samenleving, om te beginnen door verantwoordelijkheid te nemen voor de opbouw van een eigen bestaan, maar ook door een bijdrage te leveren aan de gemeenschap. Dat heb ik eerder al aangeduid als actief burgerschap. Inburgering is dan wat mij betreft ook geen vrijblijvende zaak. Een inkomen moet je zien te verwerven en je kinderen moet je opvoeden. Wie in de slachtofferrol probeert te duiken moet daar wat mij betreft op worden aangesproken. Wie het zoekt in criminaliteit wordt dus aangepakt. Daarin heel duidelijk en hard zijnde, wil ik dat ook autochtone Nederlanders weten dat de overheid voor dit soort zaken pal staat en dat wij de problemen die onvermijdelijk – dat onderken ik ook – voortvloeien uit de omvangrijke migratie van de afgelopen jaren moeten aanpakken.

Het vierde sleutelwoord is wederkerigheid. Dat betekent dat naast de eisen die wij stellen aan de nieuwkomers de samenleving mogelijkheden moet aanbieden om te participeren in de samenleving. Als wij hen aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid voor het opbouwen van een toekomst in ons land, moeten wij ook zorgen dat die eigen verantwoordelijkheid vorm kan krijgen.

In de Integratienota heb ik op een rijtje gezet welke maatregelen het kabinet op dit terrein neemt. Het kabinet bevordert actief burgerschap en het neemt maatregelen om de maatschappelijke emancipatie en sociale integratie te versnellen. Een inburgeringsproject is daarvoor wat mij betreft onmisbaar.

De wederkerigheid is niet alleen een zaak van de overheid tegenover haar burgers, maar bijvoorbeeld sociale partners moeten hun verantwoordelijkheid nemen, onder andere door iedereen mogelijkheden te bieden om op de arbeidsmarkt te participeren. Ik spreek ook de burgers zelf aan. Integratie moet van twee kanten komen. Gelukkig zie ik daar heel veel positieve voorbeelden van.

Ik realiseer mij dat het integratiedebat gevoelig is, vanwege de manier waarop wij de integratie in het verleden hebben aangepakt. Ik spreek nog eens expliciet uit dat er lang, te lang is voorbijgegaan aan de spanningen en confrontaties tussen verschillende culturen, gewoonten en geloven. Wij hebben dat te lang onvoldoende onderkend. Ook is onvoldoende benoemd welke effecten dat heeft gehad op de autochtone bevolking, met name in die oude stadswijken waarin wij nu extra investeren.

Als wij dit onder ogen zien en onderkennen dat er de afgelopen jaren sprake is geweest van eenzijdigheid, wil ik – en naar ik hoop met mij de hele Kamer – proberen om de komende periode het evenwicht te herstellen. Dit betekent ook dat wij ons moeten verweren tegen onnodige polarisatie tussen groepen mensen in de samenleving. Wij zijn vaak geneigd om hele grote woorden te gebruiken in het integratiedebat. Misschien zijn die niet altijd te vermijden, maar naar mijn mening moeten wij vooral proberen oplossingen te zoeken voor de concrete problemen waarmee mensen te maken hebben. Dat is het allerbelangrijkste. Omdat het zo'n ontzettend gevoelig onderwerp is dat mensen vaak heel diep raakt, moeten wij voorkomen dat in en buiten deze Kamer tegen elkaar wordt opgeboden wie de beste oplossingen heeft. Wij zitten in een proces waarin het niet altijd eenvoudig is om de juiste oplossingen te zoeken voor de bestaande problemen. Ik waardeer de verschillende bijdragen van de geachte afgevaardigden in eerste termijn dan ook zeer.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik hoor de minister praten en constateer dat haar ambtenaren het in ieder geval niet druk hebben gehad. Zij hebben de tekstblokken van de vorige periode kunnen overnemen.

Minister Vogelaar:

Heeft mevrouw Verdonk het over de vorige kabinetsperiode?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik denk dat ik heel helder ben geweest.

Ik heb iets gehoord over de persconferentie van de minister en zou graag vernemen wat daar precies gezegd is, in het bijzonder over het beleid van het vorige kabinet.

Minister Vogelaar:

De teksten die ik zojuist heb voorgedragen, zijn voor een groot deel hetzelfde als de teksten die ik op de persconferentie heb gebezigd. Wat dat betreft, is er in ieder geval continuïteit in mijn bijdrage.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik denk dat de kranten de werkelijkheid dan verkeerd weergegeven hebben.

Minister Vogelaar:

Die constatering laat ik voor uw rekening, mevrouw Verdonk.

De heer Kamp heeft gesproken over tekortschietende cijfers. Hij merkte op dat in de Integratienota 2007-2011 van het SCP vaak met niet actuele cijfers wordt gewerkt.

Ik heb voorgesteld om te komen tot een nulmeting en de jaarnota van het SCP als uitgangspunt nemen. Bij de opdrachtverlening aan het SCP heb ik gevraagd om de meest actuele cijfers te gebruiken. Het probleem is echter dat er geen overkoepelende instantie is waar de landelijke gegevens over integratievraagstukken gemakkelijk te halen zijn. Dat betekent dat het Sociaal en Cultureel Planbureau steeds verschillende bronnen moet gebruiken. Zij moeten bij het Centraal Bureau voor de Statistiek te rade gaan, maar ook gegevens halen bij de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, de politie enzovoorts. De gegevens in het jaarrapport 2007 van het Sociaal en Cultureel Planbureau hebben betrekking op 2006 en soms op het begin van 2007. Het gaat daarbij dan om cijfers over items waarnaar het Sociaal en Cultureel Planbureau in die periode onderzoek heeft gedaan. Dat onderzoek richtte zich met name op de vier grootste groeperingen allochtonen in Nederland. Er worden echter ook gegevens over 2004 gebruikt, bijvoorbeeld gegevens over migratiemotieven en het kiezen van huwelijkspartners. Die gegevens dateren van onderzoeken in 2003. Het feit dat ook oudere gegevens gebruikt zijn, komt doordat zij op verschillende plaatsen te vinden waren of verkregen moesten worden door koppeling van databestanden. Vaak wordt namelijk met databestanden niet op etniciteit geregistreerd en dan kunnen de gewenste gegevens pas met koppeling worden verkregen. Deze manier van werken zorgde voor een handicap.

Daarnaast moeten wij onder ogen zien dat het voor de beoordeling van een aantal onderwerpen van belang is om over zeer actuele gegevens te beschikken. Bij bepaalde categorieën doen zich namelijk vrij snel verschuivingen voor. Wij weten bijvoorbeeld dat de gegevens over de arbeidsmarkt snel kunnen veranderen. Het is ontzettend belangrijk dat in aanmerking te nemen. Hetzelfde geldt voor demografische gegevens. Daarentegen zijn de gegevens over schoolloopbanen vrij stabiel. De trends bij dat onderwerp verschuiven maar heel langzaam en daarom zijn iets minder actuele gegevens daarover minder ingrijpend.

Met het voorgaande heb ik aangegeven hoe ook ik met de cijfers moet worstelen, maar ik zeg de Kamer dat ik nog een keer met het Sociaal en Cultureel Planbureau en het CBS wil overleggen over de vraag hoe wij gegevens kunnen verkrijgen die meer up tot date zijn met betrekking tot een aantal centrale integratievraagstukken. Laat er geen misverstand over bestaan: ook ik vind het belangrijk dat de gegevens zeer actueel zijn, zodat daarop het beleid kan worden gebaseerd.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter. Ik meen dat de minister nu niet over de nodige informatie beschikt. Bij haar aantreden als minister heb ik haar gezegd graag de resultaten van haar beleid te willen beoordelen. Daarom heb ik haar gevraagd een nulmeting te doen, zodat wij ieder jaar kunnen zien wat de resultaten van het beleid zijn. Zij heeft gezegd de nodige gegevens te zullen verschaffen met de integratienota. Daarop hebben wij negen maanden gewacht, maar alle cijfers in die nota dateren van de jaren 2002, 2003 en 2004. Natuurlijk, die cijfers moeten door de scholen, de politie en het Centrum voor werk en inkomen worden verstrekt. Echter, de gemeente Tilburg moest die cijfers op dezelfde manier verkrijgen. Op 31 december van 2006 hadden men daar evenwel alles voor elkaar. Binnen drie maanden had het college van B en W een notitie waarin de situatie in Tilburg werd geschetst. Op grond daarvan kon het college van B en W van Tilburg regeren en op grond daarvan kon de gemeenteraad van Tilburg controleren. Hier zitten wij met oude rommel. Dat kan echt niet. De minister moet dat niet willen en wij moeten dat niet willen. Daarom zeg ik tegen de minister: wat mij betreft komt u met de beste oplossingen, wat mij betreft hebt u de beste cijfers, maar wij kunnen nu echt niet meer wachten. U moet het Sociaal en Cultureel Planbureau, het Centraal Bureau voor de Statistiek en het WODC opdracht geven om datgene voor Nederland te doen, wat in Tilburg voor Tilburg is gedaan. De minister moet dus zorgen voor een adequate en actuele nulmeting, zodat zij kan regeren en wij de resultaten van haar beleid kunnen beoordelen.

Minister Vogelaar:

Ik wil toch echt uw constatering weerspreken dat alleen gedateerde cijfers worden gebruikt. Als ik een willekeurige pagina opsla, zie ik dat de cijfers betrekking hebben op de periode tot en met 2005. Ik zie ook dat gegevens gebaseerd zijn op een onderzoek uit april 2006. Dus in alle gemoede, het beeld is genuanceerder dan u nu hier neerlegt. Ik erken dat er op een aantal punten gedateerde cijfers zijn. Ik zeg ook toe dat ik nogmaals om de tafel ga zitten om te kijken hoe wij tot actuelere cijfers kunnen komen. Maar met alle respect, de opmerking dat de gemeente Tilburg het wel kan en ik het dus ook moet kunnen, klopt niet. Dat heb ik ook al in het feitenonderzoek gezegd. Er is een groot probleem in het land en daar is, behalve de rijksoverheid, ook de Kamer medeverantwoordelijk voor. Als er tot decentralisatie wordt besloten en de uitvoering van taken wordt overgedragen naar een lagere overheid, worden er op dat moment geen of onvoldoende afspraken gemaakt over de aanlevering van gegevens die nodig zijn om op centraal niveau de effectiviteit en de gevolgen van dat beleid te kunnen beoordelen. Dit is een werkelijkheid waar ik op dit moment mee te maken heb. Die kan ik niet zomaar even veranderen, hoe graag ik dat misschien ook op een aantal punten zou willen. Ik ben het met u eens dat dit een ongewenste situatie is. Daar waar het in mijn vermogen ligt, wil ik er op sturen dit te voorkomen. Het is echter onmogelijk om nu even toe te zeggen dat die gegevens wel door het SCP opgehoest zullen worden terwijl dat dus in al de decentralisatieafspraken die de afgelopen jaren tot stand zijn gekomen niet geborgd is. Dit kan alleen maar als de Kamer besluit dat er miljoenen extra uitgetrokken worden om die gegevens te gaan verzamelen. Dat is dan nodig.

De heer Kamp (VVD):

In de Integratienota van de minister over het jaar 2008 zit de Integratiekaart 2006. Dat zou de nulmeting moeten zijn. Alles hierin gaat over 2002, 2003 en 2004. Alleen in het derde hoofdstuk, over allochtonen in het onderwijs, staan een paar cijfers over het jaar 2005. 2005 is al te oud, en de rest is helemaal te oud. De minister zegt dat er meer miljoenen ter beschikking moeten worden gesteld. Ik zeg haar dat er per jaar 200 mln. naar het CBS, het SCP en het WODC gaan. Het ligt dus niet aan het geld. Als de minister kan komen met de cijfers over 2004, dan moet zij ook tijdig met die cijfers kunnen komen. Alle cijfers zijn beschikbaar, alleen zijn de instituten er laks mee. Zij hebben geen harde opdrachten gekregen en zij leveren de minister niet de beleidsinformatie die zij moet hebben om haar beleidskeuzes te maken. Zij moet dit niet willen, zij moet er een einde aan maken en zorgen dat zij wel over de goede cijfers beschikt.

Minister Vogelaar:

Ik zeg de heer Kamp toe dat ik zal kijken of de opdracht voldoende hard is. Ik kan geen toezegging doen over de mate waarin het mogelijk is. Mijn inzet is de meest actuele cijfers te verkrijgen, laat daar geen misverstand over bestaan. Ik heb echter te maken met decentralisatie. Het is echt te eenvoudig om hier nu te zeggen dat er miljoenen naartoe gaan, en dat het dus ook mogelijk is om de meest actuele cijfers te krijgen. Ik kan dat niet overzien en kan dat dus ook niet toezeggen. Ik vind het onverantwoord een toezegging te doen die ik vervolgens niet waar kan maken.

Ik kom op de andere 32 maatregelen die de heer Kamp heeft gepresenteerd. Dat komt al erg dicht in de buurt van mijn eigen 56 maatregelen. Een aantal maatregelen sluit aan bij de beleidsontwikkeling die door dit kabinet in gang is gezet. Ik denk aan de voorstellen van de heer Kamp voor het verminderen van achterstandsrisico's bij kinderen, het elektronisch kinddossier, de voor- en vroegschoolse educatie, het betrekken van ouders bij het onderwijs, perspectief bieden aan mensen die hun leven willen verbeteren, en attent en adequaat reageren op cultureel bepaald geweld. Ik heb daarover al duidelijke woorden gesproken.

De drie problemen in het integratiebeleid waarop vooral gefocust wordt, betreffen het verminderen van de sociaaleconomische achterstand, het tegengaan van de sociale segregatie en het verminderen van de culturele afstand tussen bevolkingsgroepen. Onderwijs speelt daarbij een sleutelrol. Een belangrijke oorzaak van de integratieproblemen is het lage opleidingsniveau van een groot deel van de niet-westerse bevolking die de afgelopen tien tot twintig jaar naar ons land is gekomen. Daarbij is het van belang dat juist in het onderwijs de factoren die een rol spelen bij de vermindering van die onderwijsachterstand, scherp in het vizier worden gehouden. Het gaat er vooral om dat kinderen niet al met een taalachterstand aan de basisschool beginnen. Daarbij is het aanbieden van voor- en vroegschoolse educatie dus heel cruciaal. Het kabinet kiest ervoor in deze kabinetsperiode in het kader van voor- en vroegschoolse educatie alle risicokinderen te bereiken. Naast het reguliere onderwijsaanbod wordt aan kinderen een breed palet aan culturele en sportieve activiteiten en extra leerondersteunende maatregelen aangeboden. Zij kunnen daardoor een bredere ontwikkeling krijgen; in de thuissituatie wordt deze vaak onvoldoende geboden. Taalachterstand wordt specifiek weggewerkt in schakelklassen. Voortijdig schoolverlaten moet worden verminderd, zo nodig zelfs door het toepassen van drang en dwang. In dat kader heb ik de leerwerkplicht tot 27 jaar, die wij zullen introduceren, genoemd.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik ben het helemaal eens met de maatregelen om taalachterstand bij kinderen zo snel en vroeg mogelijk te signaleren. Wij weten echter evenzeer dat op Kanaleneiland ouders voldoende mogelijkheden hebben om hun kinderen naar de vroeg- en voorschoolse opvang te sturen, maar dat ongeveer 40% van die ouders dat niet doet. Gaat de minister dat verplicht stellen?

Minister Vogelaar:

Vooralsnog verlagen wij niet de leerplichtleeftijd en gaan wij ervan uit dat er met de te nemen maatregelen, in combinatie met opvoedingsondersteuning, mogelijkheden zullen zijn om met meer drang en dwang die stappen te kunnen zetten. Wij kunnen ons voorstellen dat er dan wel een verplichtend karakter aan opvoedingsondersteuning kan worden gegeven waar het gaat om ouders met kinderen die een risico lopen om met een taalachterstand naar de basisschool te gaan.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Een minister kan zoeken naar mogelijkheden, maar kan ook de wet wijzigen en ervoor zorgen dat ouders hun kinderen naar de vroeg- en voorschoolse opvang sturen. Het is zo belangrijk voor de ontwikkeling van het kind. Wij willen dat het kind de taal leert en meedoet. Waarom dan toch nog eens onderzoeken?

Minister Vogelaar:

Met mijn collega voor Jeugd en Gezin kijk ik hoe wij die verplichting van opvoedingsondersteuning moeten regelen. U kunt zeggen: waarom nog eens onderzoeken? Volgens mij is dit het eerste kabinet in de geschiedenis dat zo ver gaat. Ik begrijp dat u het niet met mij eens bent, maar het is echt zo. Het is nogal wat om te besluiten te interveniëren in de primaire opvoedingsrelatie tussen ouders en kind. De overheid heeft heel lang gevonden dat daar niet in zou mogen worden getreden. Wij doen dat nu voor het eerst. Wij moeten er dan wel heel zorgvuldig over nadenken binnen welk kader dat gebeurt. Wij mogen het in ieder geval niet uit de losse pols doen.

De heer Van der Ham (D66):

Wij moeten daar inderdaad heel zorgvuldig mee omgaan. U heeft gezegd vooralsnog niet aan de slag te gaan met het verlagen van de leerplichtleeftijd. In het woordje "vooralsnog" ligt de suggestie besloten dat het wel een reële optie is om in te zetten als het andere eventueel niet lukt.

Minister Vogelaar:

In het regeerakkoord staat niet dat hierover niet mag worden nagedacht. Ik sluit niet uit dat dit ooit een keer overwogen wordt. Als ik mij goed herinner, is hier al eens eerder in de Kamer over van gedachten gewisseld. Toen is de conclusie getrokken dat die stap niet wenselijk was.

De heer Van der Ham (D66):

Het staat nu niet bovenaan uw lijstje, maar anders dan bij al die andere dingen waarvoor een gedachteverbod is afgesproken in het regeerakkoord, geldt dit niet op dit punt.

Minister Vogelaar:

U moet niet overdrijven. Het gaat slechts om één punt.

De heer Van der Ham (D66):

Het zijn er volgens mij wat meer.

Minister Vogelaar:

Ik heb het over het beleidsterrein dat wij nu bespreken.

Ik kom nu toe aan de onderwerpen waar ik een directe uitvoeringsverantwoordelijkheid voor heb. Ik noem de inburgering, het bevorderen van het actief burgerschap, het bevorderen van het contact en de dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen, het bestrijden van racisme en discriminatie, het activeren van niet-westerse vrouwen en het bestrijden van eergerelateerd geweld. Ik heb een specifieke inzet met betrekking tot Antilliaanse risicojongeren. In mijn Integratienota heb ik daar de groep Marokkaanse risicojongeren aan toegevoegd. Verder betreft dit het tegengaan van polarisatie en radicalisering en de integratie van de groeiende groep Oost-Europeanen.

De heren Depla en Kamp hebben gevraagd naar de instroom van Polen, Roemenen en Bulgaren, met name in concentratiewijken. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft zeer recent mede namens mij een brief aan de Kamer gestuurd waarin uitgebreid wordt ingegaan op de instroom van Oost-Europeanen. Ook wordt in die brief stilgestaan bij de problemen op dit terrein die zich in een aantal steden voordoen en worden onze voornemens ten aanzien van inburgering, huisvesting en onderwijs genoemd.

Het aantal Polen dat naar Nederland is gekomen, komt vrij aardig overeen met de verwachtingen. Wel lijkt er een toename te zijn van Polen die zich blijvend in Nederland vestigen. Ik laat daar nog nader onderzoek naar doen, maar wij krijgen signalen dat er meer Poolse kinderen worden ingeschreven in het basisonderwijs. Wij zullen na moeten denken over een inburgeringsaanbod voor deze groep. In het kader van de EU-afspraken kan er geen sprake zijn van een verplichte inburgering, ook niet onder de nieuwe wet. Ik ben voornemens om de gemeenten te attenderen op de mogelijkheid om een aanbod aan deze groep te doen. Daarnaast hebben werkgevers een expliciete verantwoordelijkheid. Voor het functioneren van deze mensen op de arbeidsplek, maar ook voor hun deelname aan de samenleving moeten werkgevers samen met de lokale overheden de inburgering ter hand te nemen van mensen die zich langer in Nederland vestigen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De minister had het over de inburgering van ouders in het kader van de opvoedingsondersteuning. Ik hoor graag van haar dat zij ook aandacht heeft voor Poolse ouders van jonge kinderen. Het gaat ons in dit geval niet zozeer om de rechten van de ouders als wel om de kansen voor de kinderen.

Minister Vogelaar:

Deze invalshoek kunnen wij er ook bij betrekken. Wij kunnen nagaan wat er vanuit dat perspectief mogelijk is. Wij moeten ons natuurlijk wel realiseren dat kinderen van Poolse arbeiders niet altijd vanzelf tot de groep van risicokinderen hoeven te behoren, ook al spreken zij de Nederlandse taal onvoldoende. Ik heb daarin nog onvoldoende inzicht; daarom laten wij dat onderzoek verrichten. Hoe snel mensen zich kunnen accommoderen in een nieuwe samenleving, hangt sterk samen met het opleidingsniveau van de ouders.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik hoop toch dat de minister de mening deelt dat kinderen gelukkig zeer opportunistisch zijn. Als zij met hun tienen tegelijk in de klas komen, gaat een Pools kind geen Nederlands spreken. Daarom is het zo belangrijk dat de ouders, ook van Poolse kinderen, in die hele inburgeringsroute als verantwoordelijken worden meegenomen.

Minister Vogelaar:

Geen misverstand: als wij gaan bekijken hoe wij zullen omgaan met de maatregel van de verbrede leerplicht – daarover ging de discussie – kan deze groep meegenomen worden. Dat zullen wij zeker doen.

De heer Depla (PvdA):

Het ging mij om het laatste punt. Wij hadden het debat over inburgering. Toen zeiden wij dat wij de desbetreffende passage uit het regeerakkoord uitgewerkt wilden hebben en dat wij onderzocht wilden zien of mensen uit Oost-Europa die zich hier blijvend vestigen, via de brede leerplicht inburgeringsplicht zouden kunnen krijgen.

Minister Vogelaar:

Dat heb ik toegezegd. Dat nemen wij mee.

De heer Depla (PvdA):

Dit stond namelijk niet in de brief die wij gekregen hebben.

De voorzitter:

De minister heeft dit vrij helder toegezegd.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Waarom wordt er überhaupt een aanbod tot inburgering gedaan voor mensen uit Polen? Eerst de Polen; de volgende stroom komt uit Roemenië en daarna komt er een uit Bulgarije. Al die mensen krijgen een aanbod tot inburgering. Met andere woorden: ga Nederlands leren en kom je hier vestigen. Dat is immers de boodschap die daarvan uitgaat. Waarom heeft het kabinet daarvoor gekozen? Waarom geen echt vrij verkeer? Zo doet een aantal Polen het: zij pakken een goedkope vlucht, komen hier werken, gaan eens in de twee, drie weken naar huis en komen daarna weer terug. Zo kan het ook. Waarom moeten Polen, Roemenen en Bulgaren de kans krijgen om zich allemaal in Nederland te vestigen?

Minister Vogelaar:

Ik heb gezegd dat ik nog onvoldoende zicht heb op de mate waarin langer durende vestiging zich voordoet. De relatie die mevrouw Verdonk legt tussen het doen van een aanbod tot inburgering aan deze groepen en hun beslissing om zich hier te vestigen, zou ik willen bestrijden. Ik krijg al enige tijd signalen uit gemeenten dat dit proces gaande is. Met elkaar hebben wij heel lang gedacht dat het inderdaad kort durende seizoensmigratie of tijdelijke arbeidsmigratie zou zijn. Het ziet er nu echter naar uit dat een ander patroon aan het ontstaan is. Ik vind het dan verstandiger om niet weer te vervallen in de fout die wij met de arbeidsmigratie van gastarbeiders in de jaren zestig en zeventig hebben gemaakt. Toen hebben wij tien tot vijftien jaar lang met elkaar gedacht dat het tijdelijk was en dat zij wel zouden teruggaan. Wij hebben toen niets gedaan, zoals wij achteraf moeten vaststellen.

Daaruit heb ik conclusies getrokken. Daarom onderzoek ik serieus of er inderdaad iets in het patroon aan het verschuiven is. Dit doet zich niet exclusief in Nederland voor, maar zulke signalen komen ook uit Engeland en Ierland. Als dat het geval is, kunnen wij beter niet een nieuwe groep mensen laten ontstaan van wie wij over tien jaar moeten constateren dat zij onvoldoende ingeburgerd zijn in de Nederlandse samenleving. Wij kunnen beter passende maatregelen nemen om adequaat met dit verschijnsel om te gaan, ook in het perspectief dat mevrouw Van Toorenburg net naar voren heeft gebracht: de toekomst van die kinderen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Het is van tweeën een. Of je doet eerst onderzoek en neemt daarna beleidsmaatregelen. Of je doet onderzoek en je neemt geen beleidsmaatregelen. Wat doet dit kabinet? De minister neemt eerst een beleidsmaatregel, zij biedt inburgering aan en geeft dat signaal af, en pas daarna gaat zij bekijken of het wel nodig is.

Minister Vogelaar:

Nee, want deze beleidsmaatregel is niet specifiek getroffen om Poolse, Roemeense of Bulgaarse arbeidsmigranten een inburgeringsaanbod te doen. De maatregel is op verzoek van gemeenten getroffen omdat het een complexe aangelegenheid is om mensen verplicht te laten inburgeren of daartoe een aanbod te doen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Zij hoeven niet verplicht in te burgeren. Het zijn Europese staatsburgers.

Minister Vogelaar:

Ik probeer uiteen te zetten op basis van welke overwegingen ik heb besloten om dit onderdeel van de nieuwe inburgeringswet aan te passen. Door de verschillende categorieën werd de uitvoering zeer complex. Dit is een van de factoren waardoor de instroom van inburgeraars op het gemeentelijke niveau ernstig vertraagt. Ik acht dit niet langer verantwoord. Mijn doelstelling is om 60.000 mensen per jaar in te burgeren.

Een van de oorzaken van de stagnatie is dus de complexiteit van de wet. Ik heb het nodige gedaan om deze complexiteit er met ingang van 1 november uit te halen. Gemeenten hebben zich daarnaast onvoldoende voorbereid op de nieuwe Wet inburgering. Ook hierdoor is de implementatie van de wet vertraagd. Een andere oorzaak is het late moment waarop de Kamer tot de wet heeft besloten. De wet moest op 1 januari ingaan en bevat tevens een Europese aanbesteding. Het duurt meestal een paar maanden voordat je een aanbestedingsproces afgerond hebt.

Ik heb aan de Kamer het voorstel gedaan om de wet aan te passen. Daarnaast heb ik met de VNG, specifiek met de grote steden waar zich de meest knellende problemen voordoen, en met de aanbieders direct overleg gevoerd om tot een aantal oplossingen te komen. Ik heb aan de gemeenten die niet tot de G31 behoren, laten weten dat zij in de komende jaren alsnog het budget kunnen uitgeven dat in 2007 niet is uitgegeven. Zo kunnen zij het volume nog zo veel mogelijk realiseren, net als de G31.

Ik had aan de Kamer toegezegd, om overleg te voeren over wat wij nog meer kunnen doen. Ik heb de afgelopen week afgesproken dat wij gaan bekijken door middel van welke onorthodoxe maatregelen wij de instroom zo snel mogelijk op gang kunnen brengen. In dat licht heb ik voorgesteld om de door de gemeenten gecontracteerde uitvoerders van inburgeringscursussen zelf de werving te laten doen. Daardoor kan het proces zo snel mogelijk op gang komen en hoeft men niet te wachten tot gemeenten het uitvoeringsproces helemaal georganiseerd hebben.

Tegelijkertijd heb ik afgesproken dat ik precies wil zien wat de financiële consequenties zijn van de vertraagde instroom van inburgeraars bij instellingen die contracten met gemeenten hebben. Om dit vast te stellen schakel ik een accountantsbureau in. Met alle respect voor de partijen die mij allerlei signalen geven, ik wil van een onafhankelijke derde heel precies weten wat de financiële risico's zijn die daarmee samenhangen. Het lijkt mij niet wenselijk om alleen af te gaan op signalen in de media.

De heer Jansen (SP):

Een ontslagaanvraag van twee roc's in Rotterdam voor 350 personeelsleden is geen signaal, maar een feit. Iedere dag dat de minister werkt, zijn er mensen die een andere baan vinden. Zij moeten immers proberen om ander werk te vinden. Als de inburgeraars er uiteindelijk komen, zijn er dus geen docenten meer. Hoe kan de minister bij deze gigantische kapitaalvernietiging zeggen rustig te willen bekijken hoe het in elkaar steekt?

Minister Vogelaar:

De discussie zal gaan over wie de financiële risico's moet dragen. De heer Jansen vindt het waarschijnlijk ook niet prettig als ik over een tijdje met een optelsom kom van de risico's van de diverse instellingen met de boodschap: los het maar op. Het is mijn verantwoordelijkheid om precies inzicht te krijgen in de financiële risico's. Ik vind het net als hij onacceptabel dat de mensen bij de roc's niets zitten te doen. Ik heb dus gezegd: niet die mensen ontslaan, maar hen aan de slag zetten door inburgeraars te werven.

De heer Jansen (SP):

Bij het overleg over het Deltaplan inburgering hebt u gezegd dat u het probleem samen met de gemeenten zou oplossen. Niet alleen u maar ook de gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. In elk geval was toen helder dat de roc's daar niet voor verantwoordelijk zijn. Het probleem van de verlate instroom is veroorzaakt door u en de gemeenten. U bent daarom medeverantwoordelijk voor de oplossing.

Kunt u garanderen dat er geen mensen ontslagen worden bij de roc's ten gevolge van die verlate instroom? Ik doel nu even niet op de afslankoperatie die al voor 2007 is afgesproken. Vroeger ging iedereen naar de roc's maar nu nog maar een deel daarvan. Ik bedoel de specifieke ontslaggolf van dit moment, de 315 mensen in Rotterdam die eruit vliegen omdat de roc's niet meer kunnen betalen.

Minister Vogelaar:

Ik wil een en ander even heel scherp in beeld brengen. Ik heb met gemeenten en aanbieders overlegd en daarbij heb ik het volgende gezegd. Formeel-juridisch komt de rekening hiervan te liggen bij de roc's. Er zijn private contracten afgesloten tussen de gemeenten en de roc's en die zijn zodanig dat de financiële risico's eenzijdig bij de roc's liggen. Ik kan mijn opvattingen hebben over de vraag of dat kwalitatief verantwoorde contracten zijn, en ik heb mij daar in het overleg ook over uitgelaten, maar dat is de werkelijkheid. Ik heb gezegd dat het mij niet verantwoord lijkt om dat tot uitgangspunt van het oplossen van het probleem te maken. Ik constateer dan ook dat er drie partijen zijn die een verantwoordelijkheid hebben in het ontstaan en het oplossen van het probleem. Ik ben daar een van, omdat ik medeverantwoordelijk ben voor een wet waar een aantal uitvoeringsproblemen aan zitten. De andere partij zijn de gemeenten die hun zaakjes niet op orde hebben op het punt van de uitvoering. De uitvoerders hebben echter gewoon contracten afgesloten waarvoor zij volledige financiële verantwoordelijkheid dragen, met deze implicaties. Die zijn dus ook wel enigszins medeverantwoordelijk. Voor die uitgangspositie heb ik gekozen. Dat is ook afgesproken met de twee andere partijen. Alle drie de partijen zijn medeverantwoordelijk, ook financieel, voor het ontstaan en het oplossen van dit probleem. Ik laat zakelijk, door een onafhankelijke partij, in kaart brengen wat de financiële implicaties daarvan zijn. Ik kan de Kamer op geen enkele manier zeggen dat ik ervoor zorg dat ten gevolge hiervan geen mensen ontslagen worden. Ten eerste ben ik maar voor een beperkt deel veroorzaker en ten tweede heb ik geen inzicht in aantallen. Ik durf wel te zeggen ten aanzien van de aantallen die genoemd worden door de roc's en Rotterdam dat ik mij niet kan voorstellen, zelfs niet als ik de effecten van de marktwerking daarbij betrek, dat zulke grote aantallen mensen alleen om deze reden ontslagen moeten worden. Ik kan mij dat niet voorstellen als ik kijk en simpele rekensommetjes maak met de inburgeringsbudgetten die op het niveau van Rotterdam beschikbaar zijn. Ik wil gewoon weten hoe het feitelijk zit. Dat lijkt mij ook mijn verantwoordelijkheid. Ik ben het er wel mee eens dat de kosten voor de wachtgeldregeling van de mensen die ontslagen worden heel kort zijn. In januari zijn die mensen in elk geval nodig omdat de inburge­raars dan op cursus moeten.

De voorzitter heeft een dringend beroep op mij gedaan om voor zeven uur af te ronden. Met een blik op de klok constateer ik dat dat niet is gelukt. Ik zie af van de bijdragen die ik voorbereid had op een tweetal onderwerpen. Ik hoop dat ik met de schriftelijke beantwoording voldoende heb gereageerd op de inbreng van de Kamer in eerste termijn.

De heer Kamp (VVD):

Ik wil de minister graag iets voorleggen op het gebied van arbeidsdeelname. In de statistieken word je al meegenomen als werkende als je de Volkskrant of de Telegraaf iedere dag rondbrengt. Dan werk je twee uur per dag, twaalf uur per week. Je wordt dan als werkende aangemerkt. Daarvan uitgaande is het toch zo dat een op de twee niet-westerse allochtonen in ons land niet werkt. Van de Marokkanen in Amsterdam werkt er maar een op de drie. Twee op de drie werken niet. Tegelijkertijd zien wij 250.000 vacatures en zijn er al 120.000 Polen het land binnengekomen. Is de minister met mij van mening dat het nu, anno 2007, echt nodig is om een wat ander systeem van sociale zekerheid op te zetten? Niet meer het systeem dat wij in de jaren 40 en 50 hebben ontwikkeld, maar een systeem dat vooral is gericht op mensen ertoe aanzetten om te gaan werken. Dat zou moeten inhouden dat iedereen die kan werken, ook moet werken en zelf werk moet zoeken. Voor zover hij niet voldoende waard is om het minimumloon te verdienen, kan hij daarvoor tijdelijk een aanvulling krijgen zodat hij op dat niveau wordt gebracht. Wij moeten helemaal uitgaan van het werken, dat is zo belangrijk voor de integratie. Ik zou zo graag willen dat de minister die vier jaar lang het voortouw heeft voor het integratiebeleid in ons land – en aan het werk zijn is toch een essentiële voorwaarde voor integreren – op dit punt met haar collega's een andere weg zoekt en probeert om het systeem zodanig te laten zijn dat de mensen integreren en ook volwaardig kunnen participeren.

Minister Vogelaar:

Ik ben het helemaal met de heer Kamp eens dat werk absoluut essentieel is. Ik vind het cijfer van 50% arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking van niet-westerse allochtonen ook absoluut onacceptabel. Er zijn de afgelopen jaren behoorlijk wat maatregelen genomen om de sociale zekerheid veel activerender te maken dan voorheen. Ik heb eerder de leer-werkplicht tot 27 jaar genoemd die wij gaan invoeren. Dat betekent dat de gehele groep in de leeftijd tot 27 jaar geen beroep op een uitkering kan doen. Of je gaat naar school, of je gaat werken, in wat voor constructie dan ook. Als mensen al in de WW of in de bijstand komen, wordt heel snel via stimulerende re-integratiemaatregelen geprobeerd om ze er weer uit te krijgen. Volgens mij zit dat er in de sociale zekerheid op dit moment helemaal in. Tegelijkertijd blijkt uit de antidiscriminatiemonitor die zeer recent door mijn collega van SZW aan de Kamer is aangeboden, dat er sprake is van onvoldoende vaardigheden en onvoldoende opleidingsniveau. Ik zet niet voor niets in op investeren in onderwijs, want dat heb je nodig om op de arbeidsmarkt te kunnen participeren. Daarnaast lopen wij er tegenaan dat bij een deel van deze allochtone potentiële werknemers de sociale vaardigheden onvoldoende zijn om op de arbeidsmarkt uit de voeten te kunnen. Daar moet dus ook naar worden gekeken. Ook daar moeten wij echt in investeren. Ten slotte, hoe vervelend het ook is, blijkt uit de monitor dat het toch ook deels voortkomt uit discriminatie op de arbeidsmarkt. Die drie factoren bepalen op dit moment de cijfers. Wat mij betreft, moet er echt een massieve inzet komen om dat beeld te keren. Ik denk ook dat daar heel veel kansen liggen, gelet op de krappe arbeidsmarkt.

De heer Kamp (VVD):

De minister en ik zijn van dezelfde generatie. De goede voornemens die wij nu hebben, de minister heeft ze opgesomd, zijn voornemens die zij en ik in de jaren 80 en 90 ook hebben gehoord. De situatie die ik nu schets, namelijk in een paar jaar tijd 120.000 Polen die het land in stromen, 250.000 vacatures die niet kunnen worden vervuld en een lage arbeidsdeelname, moet ons echt heel ongerust maken. Ik zou de minister willen zeggen: loop nu niet het risico dat wij wel met bepaalde maatregeltjes bezig zijn, maar er toch niet echt in slagen om die doorbraak te maken. Ik vraag u samen met uw collega's na te denken over de vraag of het anno 2007 echt niet nodig is om tot een andere opzet van de sociale zekerheid te komen. Het regelen van inkomen moet niet langer voorop staan, maar het aan het werk krijgen van mensen. Ik zou het op prijs stellen als u zich wilt bezinnen op dit belangrijke punt en wil bezien of op dit punt niet een doorbraak nodig is.

Minister Vogelaar:

Naar mijn idee nemen wij een aantal maatregelen, waarvan ik zelf de leerwerkplicht belangrijk vind. U weet dat wij hebben afgesproken om een aantal maatregelen te nemen ter bevordering van de arbeidsparticipatie, juist van mensen die een laag opleidingsniveau hebben. In leerwerkplaatsen laten wij mensen starten met behoud van uitkering, zodat zij werkervaring opdoen. Tegelijkertijd willen wij door middel van dit soort maatregelen bij werkgevers de onbekendheid met en vooroordelen over bepaalde categorieën mensen veranderen en doorbreken. Ik hoor uw suggesties voor bepaalde maatregelen graag, maar ik heb het idee dat wij een aantal maatregelen in gang hebben gezet, dan wel aangekondigd die ervoor zorgen dat wij een grote stap voorwaarts zetten.

De heer Van der Ham (D66):

De leerwerkplaatsen zijn een belangrijk middel om arbeid aan de onderkant goedkoper te maken. De versoepeling van het ontslagrecht – ik noem het weer – is dat echter ook. Gisteren hebt u in een interview met NRC Handelsblad gezegd dat het u spijt dat momenteel een denkverbod geldt op de hypotheekrenteaftrek. Pas een volgend kabinet kan hieraan beginnen. Hebt u dezelfde spijt over de versoepeling van het ontslagrecht? Het is belangrijk dat juist u met uw portefeuille dit signaal zou afgeven.

Minister Vogelaar:

Als u het interview goed hebt gelezen, hebt u gezien dat ik op dit punt heb gezegd dat over het effect van een versoepeling van het ontslagrecht op de verhoging van de arbeidsparticipatie veel verschillende opvattingen bestaan, niet alleen tussen politieke partijen, maar ook tussen wetenschappers en deskundigen op het gebied van arbeidsmarktbeleid. Dat zie ik dus heel anders.

De heer Van der Ham (D66):

Natuurlijk wordt hierover heel divers gedacht, ook partijpolitiek en ideologisch. Er bestaan veel verschillen tussen de heer Kamp en mij, maar op dit punt denken wij hetzelfde: het openbreken van de arbeidsmarkt aan de onderkant kan een enorme potentie voor integratie teweeg brengen. Ik hoop dat u als minister voor Integratie hiervan werk gaat maken en dat u niet de ideologische, maar de praktische lijn kiest en ervoor zorgt dat mensen aan het werk worden geholpen. Ik hoop dus dat u in het kabinetsconflict de kant van de heer Donner kiest en niet de kant van hen die niets willen veranderen.

Minister Vogelaar:

Ik zal alles uit de kast halen om ervoor te zorgen dat de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt toeneemt. Dat is echter iets anders dan het versoepelen van het ontslagrecht.

De heer Dibi (GroenLinks):

U komt met een landelijk dekkend stelsel van Anti Discriminatie Bureaus. Eigenlijk stamt dat af van uw voorgangster, mevrouw Verdonk. Wat gaat u zelf doen? Het kabinet heeft discriminatie heel hoog op de agenda geplaatst, maar ik zie nog geen concrete maatregelen. Wat gaat u zelf voor nieuws doen?

Minister Vogelaar:

Ik heb aangekondigd dat ik in de loop van 2008 met voorstellen daarover kom. Misschien kunt u tot dat moment wachten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Kunt u geen voorzetje geven?

Minister Vogelaar:

Nee.

De heer Dibi (GroenLinks):

U benadrukt dat integratie van twee kanten moet komen. Er wordt zowel iets van allochtonen als van autochtonen verwacht. Ik heb geen voorstellen gezien over integratie die betrekking hebben op autochtonen. Kunt u een concreet voorstel doen op dit terrein? Het is ieders goed recht om zich aan te sluiten bij welke beweging dan ook, maar er bestaat een wezenlijke onvrede, ook op plekken waar weinig allochtonen verkeren. Daar is het heel moeilijk de dialoog te bewerkstelligen. In dat soort gebieden komen mensen zelden in aanraking met allochtonen, maar ze krijgen wel allerlei berichten via de media. Wat doet de minister daaraan?

Minister Vogelaar:

Wij moeten ervoor zorgen dat onze maatregelen om allochtonen meer te laten participeren, succes hebben. Wij moeten ervoor zorgen dat hun onderwijsachterstand afneemt, dat het percentage allochtonen dat deelneemt aan de arbeidsmarkt omhoog gaat en dat de criminaliteitscijfers naar beneden gaan. Dan ontstaat een andere beeldvorming, niet alleen waar allochtonen en autochtonen elkaar direct ontmoeten in hun leefomgeving, maar ook breder in de samenleving.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wij praten heel veel over islamitisch radicalisme, over het handje schudden met imams en over boerka's, maar wij spreken heel weinig over extreem rechts en de rechtsradicalisering. Het kabinet noemt dat één van de grootste maatschappelijke bedreigingen. De VNG constateert dat gemeenten veel vaker te maken hebben met rechtsradicalisme dan met islamitisch radicalisme. Wat doet de minister voor Integratie in de preventieve sfeer om ervoor te zorgen dat dit soort jongeren niet afglijdt naar dat rechtsradicalisme?

Minister Vogelaar:

In het actieplan van het kabinet tegen polarisatie en radicalisering, waarvoor mijn collega van Binnenlandse Zaken de eerstverantwoordelijke is, wordt zowel gesproken over radicalisering in de moslimgemeenschap als over rechtsextremisme. Gemeenten die met die groepen jongeren te maken hebben, kunnen een beroep doen op de mogelijkheden die in dit actieplan worden geboden. Daarin wordt geen onderscheid gemaakt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

In eerste termijn hebben wij uitvoerig gesproken over de arbeidsparticipatie. De minister heeft daarop gereageerd, maar één kwestie blijft nog staan, namelijk dat sprake is van een heel duidelijke concentratie op de 40 wijken. Het lijkt wel alsof er alleen maar werk wordt gemaakt van de arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen in die 40 wijken. Daar maken wij ons zorgen over. Daar krijgen wij nog graag een reactie op.

Wij vinden het op zichzelf goed de gemeenten de ruimte te geven om in het inburgeringstraject een aanbod te doen aan iedereen die inburgeringsplichtig is, maar een aanbod krijgen, is wat ons betreft ook een aanbod aanvaarden. In het antwoord staat dat het lijkt alsof dit in de weg staan aan mbo-opleidingen of aan staatsexamens, maar dat onderwerp zou in de intake aan de orde kunnen komen. Daarna, als sprake is van een aanbod, kun je aangeven dat je wilt dat dit aanbod wordt aanvaard.

Minister Vogelaar:

De eerste vraag betreft een misverstand. De arbeidsparticipatie geldt voor de volle breedte van de allochtone groepen in de samenleving. Het gaat niet specifiek om de 40 wijken, hoewel het bevorderen van arbeidsparticipatie wel één van de speerpunten in de 40 wijken is. Ik wijs er voorts op dat een groot deel van de allochtone gemeenschap in Nederland in die 40 wijken woont.

De heer Kamp (VVD):

15%.

Minister Vogelaar:

Ja, 50%.

Dan de kwestie van het aanvaarden van het aanbod in het kader van inburgering. Voor mensen die verplicht moeten inburgeren, gelden de desbetreffende sancties. Gemeenten sluiten vervolgens een contract met de inburgeraar, in die zin dat gemeente en inburgeraar overeenkomen dat een bepaald traject wordt gevolgd, dat die en die prestaties van de inburgeraar worden verwacht en dat daar een bepaald aanbod tegenover staat. Vanaf dat moment is het aanbod aanvaard. Als men dan toch veel verzuimt, kan het van toepassing zijnde sanctiebeleid worden gehanteerd.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dan zijn wij al een stap verder. Wij zijn bereid mee te gaan met het idee van de minister dat met het Deltaplan Inburgering een nieuwe slag wordt gemaakt, doordat een aanbod wordt gedaan aan alle inburgeringsplichtigen, op kosten van de gemeente. Dat is nogal wat. Wij vinden dat er dan niet gewacht moet worden op allerlei contracten. Als de gemeente bereid is een aanbod te doen, moet dat aanbod naar onze mening ook worden aanvaard. Daar hoeft niet een hele contractfase achteraan te komen.

Minister Vogelaar:

Ik deel de intentie van mevrouw Van Toorenburg, maar ik kan op dit moment niet overzien of dat juridisch mogelijk is, binnen het onderscheid tussen wel of niet een verplichting in de wetgeving. Ik zeg toe dat ik dat juridisch laat uitzoeken. Als de gemeente iemand uitnodigt voor een inburgeringsavond, is dat kennelijk voor mevrouw Van Toorenburg een aanbod dat aanvaard moet worden.

De heer Depla (PvdA):

Gisteren hadden wij het erover dat vrouwen pas een verblijfsvergunning zouden moeten krijgen nadat zij het inburgeringsexamen hebben gehaald. Sommige mannen vinden het al lang best dat vrouwlief liever binnen blijft en niet naar de inburgeringscursus gaat. Daarom wilden wij sancties voor de hardnekkige weigeraars. In haar antwoorden schrijft de minister dat het sanctiebeleid wel werkt. Wie de intake weigert, kan elke maand opgeroepen worden, waarna de boete fors kan oplopen. Maar hoe gaat het in de vervolgfase? Een aanbod wordt gedaan aan degene die verplicht is een cursus te volgen. Ik zie in de antwoorden niet dat dan een vergelijkbare stapeling van boetes mogelijk is. Ik doel dus niet op dezelfde groep als mevrouw Van Toorenburg. Het gaat over de mensen die sowieso inburgeringsplichtig zijn. Kan de minister wat ruimer toezeggen dat net als bij het weigeren van de intake bij het weigeren van een aanbod een stapeling van boetes voor de hardnekkige weigeraar mogelijk is?

Minister Vogelaar:

De heer Depla doelt op mensen die verplicht zijn tot inburgering. Ik kan dat nu niet even overzien. Ik meen dat in de fase van de intake, maar ook in de fase daarna, als ik het goed heb jaarlijks, een boete kan worden gegeven, gekoppeld aan het examen dat moet worden gehaald. Ik zal dat nog op een rijtje laten zetten.

De voorzitter:

Hiermee komen wij aan het eind van de eerste termijn van de regering.

De heer Jansen (SP):

Ik heb een punt van orde. De minister heeft nog niet op mijn amendement gereageerd. Ik weet niet of haar voornemen was om op alle amendementen te reageren.

De voorzitter:

De afspraak is dat dit in de tweede termijn gebeurt. Na de schorsing volgt de tweede termijn van de Kamer. Het antwoord van de regering in tweede termijn zal volgende week plaatsvinden. De regering zal dan op alle moties reageren.

De heer Van der Ham (D66):

Ik vind dat een evenwichtig voorstel. Ik zal u graag de volgende keer tot Voorzitter van de Kamer kiezen. U doet het heel evenwichtig, rustig en goed.

De voorzitter:

U zet mij aan het denken!

Minister Vogelaar:

Betekent dit wel dat moties en amendementen nu worden ingediend?

De voorzitter:

De moties worden zoals altijd in tweede termijn door de Kamer ingediend. U kunt er dan de volgende week op reageren.

De vergadering wordt van 19.34 uur tot 20.35 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

De voorzitter:

Ik heet de minister van harte welkom. Ik geef als eerste het woord aan de heer Janssen, die nog vier minuten spreektijd heeft.

Ik verzoek de leden, liefst geen interrupties te plegen. Als het echt niet anders kan, dan één.

De heer Jansen (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb in eerste termijn gepleit voor maatregelen ter bevordering van gemengd wonen. Ik heb de suggestie gedaan, een bonus te verlenen aan mensen die gespiegeld inschrijven op een socialehuurwoning. De minister heeft na enige discussie toegezegd, te zullen bekijken of in de Huisvestingswet ten principale geregeld kan worden dat gemeenten dat kunnen c.q. moeten faciliteren. Ik wil graag vóór de behandeling van de Huisvestingswet een reactie op mijn concrete suggestie om een bonus te verlenen. Een motie daarover lijkt mij overbodig.

Ik ben erg teleurgesteld in het antwoord over de roc's. Ik meen dat per saldo veel mensen ontslagen worden of ander werk moeten vinden, ondanks het feit dat de verwachting is dat in de toekomst de stroom inburgeraars weer zal toenemen. Ik zal dan ook mijn motie op stuk 8 (31143) alsnog in stemming brengen, tegelijk met de andere moties over de begroting.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Jansen stel ik voor, zijn motie (31143, nr. 8) aan de agenda toe te voegen.

Daartoe wordt besloten.

De heer Jansen (SP):

Ik wacht de reacties op de amendementen af.

Ik dien een motie in waarin ik het kabinet verzoek om een snellere reactie op het advies van de VROM-raad. Wij hebben uitgezocht dat de maatschappelijke consultatie door de VROM-raad in 2007 is afgerond en dat het eigen onderzoek van de SER-raad nog in de verkennende fase zit. Volgens een voorlichter van de SER is op dit moment geen zinnig woord te zeggen over het tijdstip waarop de SER gaat rapporteren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de VROM-raad op 17 oktober 2007 zijn advies "Tijd voor keuzes" heeft aangeboden aan de minister voor Wonen, Wijken en Integratie;

  • - de VROM-raad momenteel bezig is met een maatschappelijke consultatie, waarover de minister ultimo 2007 geïnformeerd zal worden;

van mening dat, gezien de inhoud van het advies, het kabinetsstandpunt zo spoedig mogelijk aan de Kamer dient te worden aangeboden;

verzoekt de regering om binnen twee maanden na ontvangst van de uitkomsten van de maatschappelijke consultatie door de VROM-raad de Kamer te informeren over haar standpunt inzake het advies "Tijd voor keuzes",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jansen, Van der Staaij en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(31200 XVIII).

De heer Jansen (SP):

Mijn volgende motie betreft de knelpuntenpot. Het is duidelijk dat een knelpuntenpot van 30 mln. mijlenver afstaat van wat de minister bij de commissiebehandeling over het onderhandelaarsakkoord beloofd heeft. Zij heeft toen gezegd dat alle goede projecten uit alle andere wijken ook in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - het kabinet voor projecten in aandachtswijken buiten de door het kabinet geselecteerde 40 wijken een knelpuntenpot heeft ingesteld;

  • - de inhoud van deze knelpuntenpot 30 mln. bedraagt;

  • - dit bedrag erg summier is in verhouding tot de bedragen die beschikbaar worden gesteld aan de door het kabinet geselecteerde 40 aandachtswijken;

  • - het beschikbare bedrag in de knelpuntenpot in de eerste fase alleen beschikbaar zal zijn voor wijken binnen de G31-gemeenten, exclusief de krachtwijken;

  • - er ook aandachtswijken zijn buiten de G31-gemeenten,

verzoekt de regering, met aanvullende voorstellen te komen voor de financiële ondersteuning van goede projecten buiten de top 40 en de G31-wijken door corporaties die zelf niet beschikken over voldoende financiële draagkracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jansen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(31200 XVIII).

De heer Jansen (SP):

Ieder jaar geeft dit kabinet 0,5 mld. tot 1 mld. extra uit aan hypotheekrenteaftrek, terwijl de bezuiniging van 200 mln. nog steeds niet volledig teruggedraaid is. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - in het regeerakkoord wordt gestreefd naar een evenwichtige inkomensontwikkeling, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen;

  • - in het regeerakkoord overeengekomen is dat bijzondere aandacht nodig is voor het reëel besteedbare inkomen van huishoudens, waarbij in de eerste plaats acht dient te worden geslagen op de vaste lasten die samenhangen met onder andere huren;

  • - het vorige kabinet een korting van € 18,10 per maand heeft doorgevoerd op de huurtoeslag;

  • - € 1,05 van deze korting bij de begroting van 2008 teruggedraaid is;

  • - de korting op de huurtoeslag nog steeds € 17,05 bedraagt;

verzoekt de regering, in de begroting van 2009 met voorstellen te komen om de gehele korting op de huurtoeslag ongedaan te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jansen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(31200 XVIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - er in 2006 maar liefst 95 corporatiebestuurders waren met een bezoldiging boven de Balkenendenorm;

  • - het kabinet de woningcorporaties betitelt als maatschappelijke ondernemingen;

  • - het vanuit maatschappelijk oogpunt volstrekt onacceptabel is dat corporatiebestuurders deze excessieve bezoldigingen ontvangen;

verzoekt de regering om op grond van de Woningwet de corporaties een aanwijzing te geven waarin zij worden verplicht, vanaf heden geen arbeidsovereenkomsten meer af te sluiten waarin een bezoldiging boven de Balkenendenorm wordt vastgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jansen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(31200 XVIII).

De heer Van Heugten (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Over twee punten wil ik nog een opmerking maken. Wij zijn blij dat het onderwerp woningbouwproductie is verbreed. Wij spreken niet meer over het simpel najagen van aantallen, maar wij realiseren ons dat er onderscheid is tussen het bouwen voor uitbreiding en het bouwen vanwege de vervangingsvraag. Ook is er tussen regio's onderscheid op beide onderdelen. De minister zal dit aspect betrekken bij haar beleid voor de lange termijn en in een AO over de woningbouwbrief, die ongetwijfeld zal volgen, komen wij daarover te spreken. Over het fenomeen krimpende regio's willen wij een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat diverse regio's, waaronder met name Oost-Groningen, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen, te maken hebben met krimpende woningmarkten;

overwegende dat het handelen en denken van de bij de woningmarkt betrokken partijen nog niet of onvoldoende op krimp is ingesteld;

overwegende dat voorkomen moet worden dat verpaupering en afnemende leefbaarheid in deze gebieden optreedt;

overwegende dat ingrijpen alleen effectief kan als de bij deze woningmarkten betrokken partijen met op elkaar afgestemde visies, aanpak en investeringsprogramma's hieraan werken;

verzoekt de regering om voor in ieder geval de regio's Oost-Groningen, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen, in samenwerking met de decentrale overheden, per regio een plan van aanpak voor de woningmarkten te maken teneinde verpaupering en afnemende leefbaarheid als gevolg van krimp in deze gebieden tegen te gaan, en deze plannen uiterlijk 1 september 2008 aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Heugten, Depla en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(31200 XVIII).

De heer Madlener (PVV):

Ik ken een aantal van dergelijke dorpen op het platteland, dorpen die als het ware geteisterd worden door ontvolking. Nu is dat niet zozeer het gevolg van afname van het aantal woningen in die plaatsen, maar meer van de afname van het aantal mensen in die woningen. Vaak speelt vergrijzing in die dorpen een rol. Is het niet beter in die dorpen versneld meer woningen te bouwen, zodat de jeugd daar een woning kan kopen?

De heer Van Heugten (CDA):

Kortheidshalve wijs ik erop dat wij de minister om een onderzoek vragen. Wij willen dat zij in overleg met de drie genoemde regio's bepaalt wat de problematiek is en wat de beste oplossing daarvoor is. Wij willen graag voorkomen dat de situatie verergert en op tijd handelen. Daarom hebben wij deze motie ingediend.

Voorzitter. De minister heeft voor de veertig wijken gekozen voor management by walking around: ik ga er elk jaar rond, ik kijk hoe het ervoor staat, ik stop als het ware de thermometer in het proces en zie wat de resultaten zijn. Om te voorkomen dat de thermometer straks niet werkt en wij de discussie krijgen die de heer Kamp aanzwengelde over de gegevens over het integratiebeleid, hebben wij een motie opgesteld voor de wijkaanpak.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor het monitoren van de resultaten van de aanpak van de 40 krachtwijken onder andere gebruik wordt gemaakt van statistische gegevens;

overwegende dat verouderde gegevens geen bruikbaar beeld geven;Van Heugten

draagt de regering op om er bij de monitoring van de wijkaanpak voor te zorgen dat gebruik wordt gemaakt van gegevens die betrekking hebben op het jaar waarover gerapporteerd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Heugten en Depla. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(31200 XVIII).

De heer Van Heugten (CDA):

Voorzitter. Op het punt van de volkstuinen handhaven wij ons amendement. Het is inmiddels bij de Griffie ingediend. Mijn laatste vraag betreft de Huisvestingswet. De minister heeft gezegd te komen met een voorstel voor aanpassing van de Huisvestingswet. Zal dat voorstel de gemeenten de ruimte bieden om straks bijzondere doelgroepen, zoals starters, mantelzorgers of verzorgenden, een voorrangspositie te geven? Los van het feit dat de minister de aanscherping van schaarste heeft aangegeven: kan die positie gehandhaafd worden?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording en de complimenten. In de eerste termijn is mijn fractie ingegaan op het Deltaplan Inburgering. Wij zeiden dat wij graag zien dat "aanbod ontvangen" ook "aanbod aanvaarden" is. Wij hechten er ondanks de toezegging van de minister aan haar een steun in de rug te geven met een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister voor Wonen, Wijken en Integratie voornemens is om een wetswijziging voor te stellen met als uitgangspunt dat de gemeente een door de gemeente gefinancierd aanbod kan doen aan iedere inburgeringsplichtige;

overwegende dat het niet acceptabel is dat een aanbod afgewezen wordt, waardoor de inburgering op de lange termijn wordt geschoven, tenzij er aantoonbaar op andere plaatsen aan de inburgering wordt gewerkt;

verzoekt de regering, in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering het verplicht aanvaarden van een aanbod te regelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg, Depla en Kamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(31200 XVIII).

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Mijn fractie is blij met de toezegging van de minister dat zij serieus gaat kijken hoe de inburgering van ouders als zelfstandige doelgroep kan worden betrokken in het hele inburgeringstraject. Het is een heel belangrijke toezegging dat zij samen met de minister en de staatssecretaris die daarvoor verantwoordelijk zijn, daarmee aan de slag gaat. Daarnaast zijn wij gelukkig dat de bevordering van de arbeidsparticipatie niet alleen over de wijken gaat, maar dat het duidelijk wordt verbreed. Dat is een groot goed.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. De VVD-fractie heeft haar gevraagd verantwoordelijk te zijn voor de eigen daden en het eigen beleid niet af te schuiven op anderen. In dit debat toont de minister te weinig ambitie op het punt van de woningbouwproductie. Ook dan verwijst zij onmiddellijk naar partijen in de markt. Zij heeft daar wel een punt, maar over de rol van haar eigen beleid, zoals het huurbeleid, de kostprijsverhogende maatregelen en de vennootschapsbelasting, wordt met geen woord gerept. Ook over de wijkenaanpak zijn wij zeer kritisch. Er zijn veel verwachtingen gewekt en er is nog steeds niets geleverd. De afspraken schuiven steeds verder naar achteren. Mijn fractie bekijkt met belangstelling wat daar gaat gebeuren. Ik heb twee moties. De eerste betreft een doorrekening van het CPB. De tweede betreft de ontkoppeling Europese richtlijn Luchtkwaliteit.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van belang is om inzicht te hebben in de effecten van het gevoerde beleid met betrekking tot wonen op de woningbouwproductie;

verzoekt de regering, de effecten van het gevoerde beleid op de woningbouwproductie tot 2012 en de gevolgen voor de verschillende regio's te laten doorrekenen door het Centraal Planbureau, zo nodig in samenwerking met het Centraal Fonds Volkshuisvesting en/of het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Burg, Jansen, Van der Staaij, Verdonk, Van der Ham en Dibi.

Zij krijgt nr. 22(31200 XVIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Europese richtlijn Luchtkwaliteit een directe juridische koppeling tussen de luchtkwaliteitsnormen van de richtlijn en ruimtelijke planvorming niet verplicht stelt, maar dat Nederland bij de implementatie van de richtlijn vrijwillig hiervoor heeft gekozen;Van der Burg

overwegende dat door die koppeling ruimtelijke planvorming, waaronder zowel grote als kleine bouwprojecten, stagneert dan wel niet van start kan gaan, waardoor onder andere de noodzakelijk geachte bouwproductie gevaar loopt;

van mening dat het loslaten van de directe koppeling tussen de luchtkwaliteitsnormen van de Europese richtlijn Luchtkwaliteit en ruimtelijke planvorming de snelheid van onder andere de bouwproductie ten goede komt;

verzoekt de regering om de directe koppeling tussen de luchtkwaliteitsnormen van de Europese richtlijn Luchtkwaliteit en ruimtelijke planvorming los te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Burg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(31200 XVIII).

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar reactie op onze eerste termijn. Ik zal naar aanleiding van de discussie met haar nog twee punten aan de Kamer voorleggen. Het eerste punt betreft de gegevens waarover de minister zou moeten beschikken om haar beleidskeuzes op een verantwoorde manier te kunnen maken. De Kamer zou over die gegevens moeten beschikken om de effecten van het beleid te kunnen beoordelen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Integratiekaart 2006, die als bijlage is gevoegd bij de Integratienota 2008 van de minister voor WWI, cijfers bevat over de jaren 2002 tot en met 2004;

van mening dat het voor het maken van de juiste beleidskeuzen en voor het beoordelen van de resultaten van het integratiebeleid van belang is dat de minister respectievelijk de Kamer beschikt over actuele cijfers over onder meer de onderwijs- en arbeidsmarktpositie en de betrokkenheid bij criminaliteit van de diverse minderheidsgroepen;

verzoekt de regering, op korte termijn een nulmeting per 31 december 2006 betreffende de maatschappelijke positie van de grote minderheidsgroepen in de Nederlandse samenleving te laten opstellen en deze meting jaarlijks te laten actualiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kamp, Depla en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(31200 XVIII).

De heer Kamp (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie wil graag dat de arbeidsdeelname van niet-westerse allochtonen ten minste gelijk is aan die van de overige in ons land verblijvende personen. Via arbeidsdeelname kunnen zij die positie in de samenleving verwerven waarop zij recht hebben en die voor hen belangrijk is, maar die voor de samenleving als geheel evenzeer belangrijk is. Ik dien daartoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat arbeidsdeelname een van de essentiële voorwaarden is voor integratie en dat de arbeidsdeelname van niet-westerse allochtonen zorgwekkend laag is;

voorts overwegende dat het al dan niet geïntegreerd zijn van de ouders in hoge mate bepalend is voor de kansen van hun kinderen;

van mening dat een uitgangspunt van het socialezekerheidsstelsel moet worden dat iedereen die kan werken dat ook doet en voor hen een eventuele uitkering alleen nog in de vorm van een inkomensaanvulling beschikbaar moet zijn;

verzoekt de regering, aan te geven met welke wijzigingen in het socialezekerheidsstelsel aan dit uitgangspunt recht kan worden gedaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kamp en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(31200 XVIII).

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Het was de eerste begroting voor WWI en, zoals ik al eerder heb gezegd, wat de PvdA-fractie betreft op verschillende terreinen een duidelijke breuk met het vorige kabinet. De mooie samenvatting van het geheel met "verheffen" en "verbinden" doet mij als sociaaldemocraat natuurlijk erg goed.

Bij de wijkaanpak gaat het erom dat aan de ene kant de mensen die in die buurten wonen zich thuis en veilig kunnen voelen, en aan de andere kant de daar opgroeiende kinderen weer van een dubbeltje een kwartje kunnen worden. De Kamer heeft daarover uitgebreid van gedachten gewisseld met de minister. Ik ben het met de minister eens dat die wijkaanpak alleen maar kans van slagen heeft als de bewoners zelf aan zet zijn en het heft in handen krijgen. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de wijkaanpak alleen succesvol kan zijn als ook de bewoners zelf aan de slag kunnen om van hun wijk een krachtwijk te maken;

overwegende dat de wijken alleen krachtwijken kunnen worden als bewoners initiatieven nemen gericht op versterking van het weer samenleven in de wijk;

overwegende dat hier in 2008 20 mln. beschikbaar voor is gesteld;

verzoekt de regering, bovenop de gemiddelden die al voor de wijkaanpak beschikbaar zijn, dekking te zoeken om op de begroting vanaf 2009 geld beschikbaar te kunnen stellen voor initiatieven van bewoners in de 40 wijken en wijken die dreigen af te glijden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Depla, Van Heugten en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(32100 XVIII).

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Een ander punt betreft de regelgeving. In reactie op het plan van de gemeente Rotterdam om de hypotheek- en vastgoedfraude verwijst de minister naar de brief van 19 november van de minister van Justitie. Dat is echter een wat meer algemene brief, terwijl wij graag een reactie willen krijgen van het kabinet op alle afzonderlijke maatregelen die de gemeente Rotterdam voorstelt, teneinde na te gaan wat het er van overneemt en wat niet.

Wil de wijkaanpak slagen dan moeten woningcorporaties en gemeenten het met elkaar eens zijn. Mevrouw Van der Burg is zeer pessimistisch. Ik raad haar aan om meer contact te zoeken met haar VVD-wethouders die al in staat zijn geweest om een overeenkomst te sluiten waardoor er meteen wat is gebeurd. Ik ben erg blij met de toezegging van de minister inzake het escalatiemodel, zodat de corporaties aan de slag kunnen en ze zo nodig bij de minister terechtkunnen. Wel belangrijk is dat er helderheid komt over het investeringsfonds. Ik dien hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bewoners van de 40 wijken een voortvarende aanpak verdienen om van hun buurten krachtwijken te maken;

overwegende dat eerder afgesproken is dat voor de 40 aandachtswijken er een extra inzet door corporaties geleverd wordt van 250 mln. per jaar gedurende 10 jaren en dat via een op te richten investeringsfonds de corporaties die werkzaam zijn in de 40 wijken extra financiële ruimte krijgen van in totaal 750 mln.;

overwegende dat uit het in opdracht van Aedes en de minister uitgevoerde onderzoek blijkt dat het investeringsfonds niet voldoet aan de afspraken uit het onderhandelingsakkoord;

verzoekt de regering om, indien Aedes niet voor 1 februari 2008 met een initiatief komt dat wel voldoet aan de afspraken, zelf met voorstellen te komen, zodat deze afspraak ten behoeve van de bewoners van de 40 wijken gerealiseerd kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Depla, Van Heugten en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(31200 XVIII).

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Ik heb er behoefte aan, enkele piketpaaltjes te slaan inzake het extern toezicht op en governance bij woningbouwcorporaties. Goed presterende corporaties kunnen een pluim krijgen, maar wij zijn nog steeds niet in staat om slecht presterende corporaties in beweging te krijgen. Tegen die achtergrond dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat corporaties maatschappelijke ondernemingen zijn met een brede maatschappelijke taak op het gebied van wonen;

overwegende dat het extern toezicht onvoldoende prikkels biedt voor corporaties die onvoldoende efficiënt en onvoldoende maatschappelijk presteren;

spreekt uit dat op korte termijn toezicht en governance van corporaties gemoderniseerd dienen te worden en verzoekt de regering om voor 1 maart 2008 voorstellen naar de Kamer te sturen;

van mening dat de volgende elementen onderdeel van deze voorstellen moeten vormen:

  • a. plicht van corporaties om op basis van de woningvisie van de gemeente prestatieafspraken te maken;

  • b. onafhankelijke en gezaghebbende periodieke visitatie om te kunnen beoordelen of corporaties presteren naar vermogen, inclusief de mogelijkheid van incidentele visitatie op verzoek van bewonersorganisaties, gemeenten of het Rijk;

  • Deplac. instrumenten voor de minister om raden van bestuur of raden van toezicht aan te spreken indien zij onvoldoende functioneren;

  • d. toezicht op integriteit en efficiency en toezicht op het weglekken van vermogen;

  • e. proportioneel toezicht: corporaties die goed presteren krijgen minder toezicht en meer vrijheid;

  • f. instrumenten die recht doen aan het principe "macht (corporaties) vraagt tegenmacht (bewoners, gemeenten)",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Depla, Van Heugten en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(31200 XVIII).

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Eén van mijn speerpunten was het bestrijden van segregatie en het vergroten van de keuzemogelijkheden voor mensen met een laag inkomen voor een woning. Met het oog daarop moet er in de randgemeenten van alles gebeuren. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd dat zij niet alleen instrumenten zal bedenken, maar dat zij zo nodig ook tot concrete actie zal overgaan.

Ik ben blij met de toezegging dat in het kader van de inburgering wordt gekeken naar verbreding van de leerplicht. Ouders – Midden- en Oost-Europese werknemers – van kinderen met een taalachterstand kunnen tot inburgering worden opgeroepen. Ik wacht de concrete voorstellen op dit punt af. Ik heb de motie van mevrouw Van Toorenburg op dit punt medeondertekend. Wij zijn van mening dat het aanbod niet vrijblijvend mag zijn.

Wij zijn erg blij dat het kabinet afscheid heeft genomen van het dogma om geen doelgroepenbeleid te voeren bij het bevorderen van integratie. Er wordt nu speciaal beleid ontwikkeld voor Antilliaanse en Marokkaanse jongeren. Het is alleen jammer dat dit niet kan voor Somaliërs. Het feit dat slechts 10% van de Somaliërs werk heeft, vraagt toch om een specifieke aanpak. Deze discussie komt ongetwijfeld terug bij de behandeling van de Integratienota.

Wij komen nader te spreken over de woningbouwproductie als de brief daarover door de Kamer wordt behandeld.

De heer Madlener (PVV):

Voorzitter. Het mag algemeen bekend zijn dat wij de aanpak van de probleemwijken veel te mager vinden. Wij pakken die problemen liever bij de kern aan. Mijn collega Sietse Fritsma, die vandaag helaas ziek is, heeft een nota op dat punt ingediend die binnenkort besproken wordt. Ik laat dat verder graag aan hem over. Wij hebben ook gesproken over het probleem van de betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen. De woningprijzen zijn al vijftien jaar lang zeer fors gestegen. Wij vinden dat dit de welvaart aantast van alle mensen die een leuke woning willen hebben. Op mijn vragen heeft de minister geantwoord dat zij de situatie in Duitsland en België niet kent. Ik heb de vraag gesteld omdat veel mensen de grens overgaan om daar hun heil te zoeken. Aangezien de bouwkosten in Nederland, Duitsland en België ongeveer dezelfde zijn, vraag ik mij af hoe het mogelijk is dat dit in Nederland zo veel duurder is. Daarom heb ik een motie voorbereid om de minister te helpen. Die luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de betaalbaarheid, de prijs-kwaliteitverhouding en de beschikbaarheid van kavels en woningen te onderzoeken en de verschillen met de Belgische en Duitse woningmarkt te betrekken bij dit onderzoek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Madlener. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(31200 XVIII).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik wil de minister bedanken voor de heldere beantwoording van de vragen. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Grotestedenbeleid ook na 2009 zal worden voortgezet;

constaterende dat de Kamer in 2004 in een breed gedragen motie (motie-Adelmund c.s., 21062, nr. 131) de regering heeft verzocht, te bewerkstelligen dat bepaalde arrangementen en regelingen worden opengesteld voor gemeenten die nagenoeg voldoen aan de geldende GSB-criteria of die op onderdelen voor dezelfde problemen en uitdagingen staan als de toenmalige G30 (nu G31), waarbij specifiek Almere en Apeldoorn zijn genoemd;

verzoekt de regering, in de geest van de motie-Adelmund, het huidige overleg met de G31, het IPO en de VNG over de evaluatie van het Grotestedenbeleid en over de contouren van het stedelijk beleid na 2009 te verbreden met de vijf 100.000-plusgemeenten die nu (nog) geen deel uitmaken van het Grotestedenbeleid (Haarlemmermeer, Almere, Apeldoorn, Ede en Zoetermeer),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ortega-Martijn, Van Heugten en Depla. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(31200 XVIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Ortega-Martijn

constaterende dat in diverse bekostigingsstelsels voor gemeenten, bijvoorbeeld in het kader van de Wet werk en bijstand, de maatschappelijke opvang en de bestrijding van jeugdcriminaliteit zijn gebaseerd op historische grondslagen;

overwegende dat tijdige aanwezigheid van voorzieningen kan bijdragen aan het voorkomen dat nieuwbouwwijken aandachtswijken worden;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe bekostigingsstelsels voor voorzieningen voor gemeenten die te maken hebben met grootschalige nieuwbouw, zodanig kunnen worden aangepast dat voorzieningen tijdig beschikbaar zijn en de Kamer hierover binnen zes maanden te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ortega-Martijn en Depla. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(31200 XVIII).

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat verschillende onderzoeken, waaronder van het SCP, herhaaldelijk hebben aangetoond dat allochtone werkzoekenden door discriminatie belemmerd worden in het vinden van werk;

van mening dat discriminatie op de arbeidsmarkt hard moet worden aangepakt;

verzoekt de regering, de taken van de Arbeidsinspectie te verruimen zodat zij ook discriminatie op de werkvloer en discriminerend aannamebeleid kan onderzoeken en de Arbeidsinspectie de mogelijkheid te geven, bestuurlijke boetes op te leggen bij bewezen discriminatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Depla. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(31200 XVIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uit onderzoek van het COT en de VNG is gebleken dat gemeenten aanzienlijk meer melding maken van rechtsradicalisering dan van islamitische radicalisering;

constaterende dat gemeenten behoefte hebben aan ondersteuning bij het aanpakken van radicalisering;

constaterende dat het regeringsbeleid ten aanzien van radicalisering zich met name richt op islamitische radicalisering;

verzoekt de regering, in samenspraak met de VNG concreet gestalte te geven aan de aanpak van rechtsradicalisering en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(31200 XVIII).

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik sluit af met een tip aan de minister. Ik zou het erg op prijs stellen als zij boven de partijen staat en de inhoud van haar integratieplannen voor zich laat spreken. Die inhoud staat en is wat mij en mijn fractie betreft ijzersterk. Dit zou de integratie in het land en de positie van de minister zeer ten goede komen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb van mijn collega de heer Dibi begrepen dat de minister uitgebreid is ingegaan op mijn tienpuntenplan. In dit "plan voor de mens" geef ik aan dat het uitermate belangrijk is dat wij oude vormen en gedachten overboord gooien en dat wij niet alleen in bakstenen, maar ook in mensen investeren. De minister zegt dat zij het eigenlijk wel eens is met wat ik voorstel, maar dat de coördinatie en de uitvoering elders liggen. Als er obstakels zijn bij sociale wetgeving, is de minister dan bereid om deze obstakels uit de weg te helpen?

Onder het motto "verheffen door te heffen" gaan wij heffen als de corporaties niet meewerken. Er ligt een motie van de heer Depla en anderen. Is de minister bereid om alvast een wetsvoorstel voor te bereiden, zodat de heffing kan plaatsvinden? Dat lijkt mij interessant.

In eerste termijn zei ik al dat het uitermate belangrijk is dat in de krachtwijken gesport kan worden. Dit gebeurt nu onvoldoende. Het is veel beter om tegen een bal te trappen dan om rotzooi te trappen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat sporten een aangename en gezonde bezigheid is en de bewoners van de krachtwijken, van jong tot oud, in de gelegenheid stelt elkaar te ontmoeten;

van mening dat gemeenten en sportclubs aangemoedigd moeten worden om te investeren in sportvoorzieningen in de krachtwijken;Van Gent

verzoekt de regering om samen met NOC*NSF en het Jeugdsportfonds voorstellen te ontwikkelen om de bewoners van de krachtwijken in de gelegenheid te stellen meer te sporten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Van der Ham en Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(31200 XVIII).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. In diverse debatten in en buiten de Kamer zijn er verscheidene verschillen gemarkeerd tussen de VVD-fractie en de D66-fractie. Er is één overeenkomst.

De voorzitter:

U hebt geen tijd meer over. Bent u zich daarvan bewust?

De heer Van der Ham (D66):

Nee.

De voorzitter:

Daar was ik al bang voor. U heeft al uw tijd al gebruikt.

De heer Van der Ham (D66):

Dan gaat dit ten koste van de spreektijd die ik nog heb voor de begrotingsbespreking volgende week.

Eén overeenkomst tussen de VVD-fractie en de D66-fractie is dat zij mensen sociaaleconomisch sterker willen maken. Daarom heb ik met overtuiging de motie van de heer Kamp ondertekend. Door middel van deze motie willen wij de positie op de arbeidsmarkt versterken, niet alleen van niet-westerse allochtonen, maar ook van autochtonen. Deze toevoeging is volgens mij nodig.

Wij hebben het gehad over homoseksualiteit en integratie. Daarover dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat homoseksualiteit in bepaalde etnische kringen nog steeds een problematisch gegeven is, dat een negatieve werking heeft op zowel allochtone als autochtone homoseksuelen en op de maatschappelijke acceptatie van homoseksualiteit;

overwegende dat de projecten op dit punt van Forum, Artikel 1 en COC Nederland nuttig zijn om geïntensiveerd voort te zetten aangezien de problematiek zeker niet verminderd is;

verzoekt de regering, structureel extra geld, 1 mln., bovenop de al toegezegde beleidsintensiveringen op dit punt, uit de begroting van Wonen, Wijken en Integratie vrij te maken voor projecten om homoseksualiteit in etnische kring bespreekbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Verdonk en Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(31200 XVIII).

De heer Van der Ham (D66):

De minister heeft in de krant gezegd dat de hypotheekrenteaftrek in een volgende kabinetsperiode aangepakt moet worden. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister voor Wonen, Wijken en Integratie over de afspraak in het regeerakkoord rond de hypotheekrenteaftrek stelt dat dit een onderwerp is waar onvermijdelijk in het volgende kabinet veranderingen moeten plaatsvinden teneinde de woningmarkt te verbeteren;

overwegende dat ook de Raad van State, het CPB en de VROM-raad menen dat een dergelijk aanpassing noodzakelijk is;

spreekt als haar mening uit dat ten minste in een volgende kabinetsperiode een begin gemaakt moet worden met de aanpassing van de hypotheekrenteaftrek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Jansen, Van Gent en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(31200 XVIII).

De heer Van der Ham (D66):

Ik reken op steun voor deze motie van alle fracties die ontevreden zijn over het regeerakkoord op dit punt, bijvoorbeeld de PvdA en misschien ook de ChristenUnie. Misschien kan de Kamer al afspraken maken voor een volgende regering.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording en dien twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat woningcorporaties die actief zijn in de 40 wijken die onder het Actieplan Krachtwijken vallen extra investeringen in deze wijken moeten doen;Van der Staaij

overwegende dat hiermee het risico wordt gelopen dat investeringsplannen in andere wijken opgeschort of ingetrokken worden;

overwegende dat eventuele verschuiving van middelen versterkt kan worden door de voorgenomen vennootschapsbelasting en de vooralsnog beperkte investeringsruimte vanuit het Investeringsfonds;

verzoekt de regering, in het toezien op de uitvoering van de wijkaanpak en de rapportages daarover, uitdrukkelijk aandacht te besteden aan een daadwerkelijk optreden van dergelijke ongewenste effecten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Van der Burg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(31200 XVIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het rapport van de Algemene Rekenkamer Leren van parlementair onderzoek blijkt dat de Rijksgebouwendienst nog niet alle aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie Bouwnijverheid uitgevoerd heeft;

constaterende dat volgens dit rapport de Rijksgebouwendienst nog geen aanbestedingsstrategie heeft en de alertheid op signalen van onregelmatigheden bij deze dienst nog niet erg groot is;

overwegende dat de minister voor Wonen, Wijken en Integratie heeft aangegeven dat inmiddels een vernieuwingsslag is begonnen;

verzoekt de regering, onverkort en voortvarend invulling te geven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer om de alertheid op signalen van marktverdeling te vergroten, de professionalisering van aanbesteding te versterken en meer aandacht te besteden aan de "nazorg" bij vermoedens van onregelmatigheden en de Kamer medio 2008 te informeren over de daartoe ondernomen activiteiten en behaalde resultaten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Depla. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(31200 XVIII).

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. Ik dank allereerst mevrouw Van Toorenburg voor haar steun voor het door het vorige kabinet ingezette integratiebeleid. Ik maak graag nog wat opmerkingen tegen collega's in de Kamer die mij enigszins hebben verrast. De heer Depla zette de minister voor WWI neer als de stadsmarinier van dit kabinet. Ik vind dat een belediging voor de stadsmariniers. Dat zijn namelijk zeer daadkrachtige mensen die allerlei problemen moeten oplossen.

Ik juich de grote ommezwaai van de PvdA-fractie enorm toe. Opeens is doelgroepenbeleid mogelijk. De minister blijkt zelfs niet ver genoeg te gaan in het doelgroepenbeleid ten aanzien van Somaliërs. Ik kan mij helemaal vinden in het voorstel. Ik zou het alleen niet houden bij werkloosheid maar ook eens laten kijken naar de criminaliteitscijfers onder Somaliërs.

Volgens de D66-fractie verkwanselt de minister de rechten van homoseksuele mannen en vrouwen. De D66-fractie noemt dat "slordig".

De heer Marijnissen heeft in het programma Ab en Sal over Marokkanen opgemerkt dat het profiteurs zijn die zich nergens bij aansluiten en het liefst op crimineel gemakkelijke wijze rijk worden. Wat kan de wereld toch veranderen!

Ik stel de minister graag een vraag over de Rotterdamwet, die van waarde is gebleken in Rotterdam. Is deze nog overgenomen in andere steden en plaatsen?

De heer Jansen (SP):

Leest u ook kranten?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ja.

De heer Jansen (SP):

Hebt u misschien het commentaar van de pers op die uitzending gelezen? Dat stelt die uitzending in een iets ander daglicht.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik waardeer het altijd als men opkomt voor de grote leider.

De minister wil segregatie voorkomen, een heel duidelijke doelstelling. Wat is echter haar beleid ten aanzien van de grote groepen statushouders die door de uitvoering van het generaal pardon naar de verschillende steden komen?

Ik kom op de inburgeringswet. De minister heeft aangegeven dat de wet onuitvoerbaar is. Ik constateer dat zij daarmee de Kamer schoffeert. De Kamer heeft immers de Wet inburgering aangenomen en dat zelfs gedaan met 149 stemmen voor.

Dan over de Polen en de andere Euroburgers. De minister zei zojuist zelf dat wij toentertijd heel lang hebben gedacht dat de gastarbeiders uit de jaren 60 en 70 zouden teruggaan, maar zij gingen niet terug. Nu zien wij de Polen komen. Prachtig: vrij verkeer, hier komen werken in Nederland, maar dan ook weer terug naar het land van herkomst. Wij geven ze echter eerst een inburgeringsaanbod – dat doet dit kabinet – en dan gaan wij onderzoeken hoeveel het er eigenlijk zijn. Dat doet mij een beetje denken aan een liedje van deze tijd: Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht.

Deze minister discrimineert in haar uitspraken over homo's. Zij roept al heel snel dat de boerka mag, een uitlating die zij daarna weer herroept. Zij laat heel snel weten dat zij de sancties uit de Wet inburgering niet wil volgen, met als gevolg dat heel veel mensen nu op hun handen blijven zitten en niet gaan inburgeren, omdat zij denken: wacht nog even, misschien zijn de sancties binnenkort weg en misschien hoef ik wel helemaal niet meer in te burgeren. De minister geeft net aan dat het EKD wordt ingevoerd, terwijl de minister voor Jeugd en Gezin heel duidelijk heeft gezegd dat hij dat de eerste jaren nog helemaal niet gaat doen. De minister zegt dat zij een akkoord heeft met de woningbouwcorporaties, edoch er is geen akkoord. Neen, deze minister heeft aangegeven dat zij één ding gaat doen en dat is verheffen. Voor mij is deze minister niet de stadsmarinier, maar de mediator van dit kabinet.

De heer Depla (PvdA):

Ik ben heel blij dat u in tweede termijn alle Kamerfracties de les leest, maar waar was u gisteravond? Als u het dan had gedaan, hadden wij er serieus op kunnen reageren en met u het debat kunnen aangaan. Als u ons de volgende keer de les wilt lezen, geef ons dan ook de kans om met u in debat te treden. Doe dat niet alleen in tweede termijn, maar wees er ook in eerste termijn bij.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik kan mij niet in tweeën delen. Het heeft mij zeer bedroefd dat ik er gisteravond niet bij kon zijn. Nu wel, en ik kom zo snel mogelijk met mijn inbreng in tweede termijn. Ik zou u willen uitnodigen om het debat aan te gaan.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ga heel graag het debat aan. U vertegenwoordigt een kleine fractie; dan kan het op zich gebeuren dat u er niet bij bent. Dat gebeurt mijn fractie ook wel eens, maar meestal niet bij ons sleutelonderwerp. Maar goed, wij moeten ook niet te vervelend zijn. Waar zijn uw plannen dan? Daar gaat het natuurlijk om. Iedereen heeft hier zo zijn ideeën op tafel gelegd. Sommigen hebben gezegd dat de minister het goed doet. U zegt dat de minister het niet goed doet. Prima, dat mag u zeggen. Waar zijn uw plannen?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dat is niet zo moeilijk. Die plannen liggen nog steeds op tafel. Ik heb zonet al tegen de minister gezegd dat de ambtenaren niet zo veel werk hebben gehad als je kijkt naar de plannen die er liggen, want die plannen lagen er al. Maar wat heeft de minister nu gedaan? Wat is er nu gebeurd in de afgelopen negen maanden? Dat is wat mij betreft schrikbarend weinig. Dat is praten, overleggen en onderzoeken.

De heer Van der Ham (D66):

U zegt dus eigenlijk dat de contouren van het beleid prima zijn, want die hebt u zelf bedacht. Dat zal misschien uw argumentatie zijn. Dat is op zich een opmerkelijk contrast met de toon die u nog wel eens buiten de Kamer aanslaat.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Neen, dat is helemaal geen contrast met de toon die ik buiten de Kamer aansla. Als dat al een kritische toon is, heeft dat te maken met de daadkracht van dit kabinet en in dit specifieke geval van deze minister. Daar ben ik inderdaad zeer kritisch over. Wij gaan weer toe naar pappen en nathouden en niet naar het nemen van maatregelen.

De heer Van der Ham (D66):

De Wet inburgering, uw wet, is aangenomen. Die blijkt onuitvoerbaar te zijn. Deze wet is met een grote meerderheid aangenomen; de enige die tegenstemde, was lid van mijn fractie. Er is echter weinig van terechtgekomen. Deze minister saneert de wet in ieder geval, waardoor hij misschien wel is uit te voeren. Hebt u, in plaats van alleen maar uit te delen aan anderen, niet een beetje zelfkritiek op het punt van de uitvoerbaarheid van de wet die u hebt ingediend?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik neem aan dat u de afgelopen jaren ook de invoering van de WWB en de Wmo hebt meegekregen. Iedere nieuwe wet die wordt ingevoerd, heeft te maken met kinderziektes. Het is zeer ongebruikelijk dat er dan meteen wordt gezegd dat een wet niet uitvoerbaar is. Gebruikelijk is dat de wet eerst in zijn totaliteit wordt ingevoerd en er niet na twee weken al wordt gezegd dat een deel van de sancties eruit wordt gehaald. Neen, een wet wordt doorgaans in zijn totaliteit ingevoerd en wordt dan na een halfjaar geëvalueerd, zonder dat er in de tussentijd uitspraken over worden gedaan. Dan gaat het dus niet werken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik begrijp best dat u net begonnen bent met een eenvrouwsfractie en dat wij nog even moeten wacht op de grote plannen. Zo wacht ik nog met smart op het fileplan. U bent voormalig minister voor Integratie. Deze minister heeft als eerste uw Wet inburgering gerepareerd. U hebt grote woorden over wat iedereen verkeerd doet. Kunt u aan de hand van drie of twee punten of anders slechts een punt noemen wat u van dit kabinet verlangt?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik verlang van dit kabinet dat de Wet inburgering een op een wordt uitgevoerd. Daarnaast verlang ik dat gestopt wordt met het doen van een inburgeringsaanbod aan Polen, aan Bulgaren en aan Roemenen die naar Nederland komen. Verder sluit ik mij aan bij het voorstel van de heer Depla om ook voor Somaliërs een doelgroepbeleid te voeren. Ik vind het, net als u, uitstekend dat er een landelijk dekkend netwerk is van Anti Discriminatie Bureaus. Wilt u nog tien punten horen?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb eigenlijk nog niets nieuws gehoord. U sluit zich immers aan bij de heer Depla en vindt het beleid van deze minister voldoende, goed.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik heb al een aantal keren gezegd – ik zal het nog een keer herhalen – dat de ambtenaren het niet druk hebben gehad, want deze minister gebruikt gewoon de tekstblokken van het vorige kabinet. Het gaat echter om de uitvoering en daarvan heeft de minister nog niets laten zien. Dat is precies mijn kritiek.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 21.22 uur tot 21.30 uur geschorst.

Naar boven