Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 21 september 2006 over het Natuurprogramma Westerschelde.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Twee weken geleden hebben wij een overleg gevoerd met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het gevoelige thema van de ontpoldering; niet voor de eerste keer. Wij hebben de afgelopen tijd al vaker gesproken over de plannen tot versterking van de natuurwaarden van het Westerscheldegebied. Door de SGP-fractie, maar gelukkig ook breed vanuit de Kamer, is steeds en ook nu weer een duidelijk "nee" uitgesproken tegen de gedwongen ontpoldering van de landbouwgronden. Dat is niet nieuw.

Het is wel nieuw dat inmiddels is gebleken hoe moeizaam het proces van vrijwillige ontpoldering verloopt. Daar heeft de regering op ingezet. Mijn fractie heeft daar overigens nooit zo in geloofd. Wij moeten vaststellen dat dit proces volstrekt in het slop zit. De afgelopen tijd is voorts glashelder gebleken dat de weerstand tegen de ontpoldering onder de Zeeuwse bevolking groot is. De SGP-fractie meent dat de weg van de ontpoldering van landbouwgronden een doodlopende weg is. Er moet met volle kracht worden ingezet op alternatieven. Gelukkig is daar inmiddels een begin mee gemaakt. De commissie-Maljers is ermee aan de gang. De minister steunt dit onderzoek. Hij heeft toegezegd om het proces van grondverwerving voorlopig op te schorten zolang de zoektocht naar alternatieven loopt. Dat is positief.

De minister heeft in het debat steeds gezegd: laten wij nu helder zijn, klare taal spreken en geen onduidelijkheden laten bestaan. Dat zijn wij helemaal met hem eens. Er mag ook over de positie van de Kamer geen misverstand ontstaan. Daarom wil ik een motie indienen om die positie nog eens duidelijk te markeren. Het gaat vooral om het begrip "vrijwilligheid" en de alternatieven voor ontpoldering. Rondom het begrip "vrijwilligheid" is de nodige ruis ontstaan, alsof die vrijwilligheid alleen maar geldt voor de korte termijn, zodat de grond uiteindelijk hoe dan ook moet worden afgestaan. Daar kan geen sprake van zijn. Dan is "vrijwilligheid" eigenlijk een holle frase. Rond de alternatieven is het beeld ontstaan dat dit alleen maar een pas op de plaats of een doekje voor het bloeden is. Dat is het wat ons betreft niet. Wij zullen het echt van de alternatieven moeten hebben. Daar moet met alle kracht op worden ingezet. Kortom, de boodschap is "nee" tegen gedwongen ontpoldering van landbouwgronden en "ja" tegen alternatieven. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het kader van de Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-esturarium wordt gestreefd naar realisatie van 600 ha estuariene natuur;

constaterende dat de Kamer bij de bespreking van deze ontwikkelingsschets de mogelijkheid van gedwongen ontpoldering heeft afgewezen;

voorts constaterende dat de Kamer reeds in 1998 door aanvaarding van de motie-Van den Berg (25187, nr. 15) heeft uitgesproken dat het aan de zee teruggeven van (landbouw)gronden zeer ongewenst is en daarom ontpoldering geen instrument kan zijn in een langetermijnvisie op de Westerschelde;

overwegende dat de vrijwillige grondverwerving in het kader van de uitvoering van de Ontwikkelingsschets tot nu toe moeizaam verloopt, de bezwaren tegen ontpoldering onder de Zeeuwse bevolking breed leven, en inmiddels een commissie is ingesteld die alternatieven onderzoekt;

verzoekt de regering, zich actief en creatief in te zetten voor alternatieven voor de beoogde ontpoldering;

spreekt voorts uit dat blijvend en onverkort dient te gelden dat geen sprake mag zijn van onvrijwillige landbouwgrondverwerving ten behoeve van ontpoldering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Snijder-Hazelhoff, Buijs, Van den Brink en Slob.

Zij krijgt nr. 30(26980).

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter. De heer Van der Staaij stelt dat die verplichting door een meerderheid van de Kamer is uitgesloten. De Kamer is echter zo ongeveer in totaliteit akkoord gegaan met het tekenen door de regering van het verdrag met België, waarin de ontpoldering als zodanig is opgenomen. De heer Van der Staaij stelt dat zijn fractie daar altijd tegen is geweest, maar zijn fractie heeft toch goed gevonden dat de regering het verdrag zou tekenen. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?

De heer Van der Staaij (SGP):

De SGP-fractie heeft nooit gezegd dat zij instemt met schetsen of plannen waar die ontpoldering deel van uitmaakt. Ik heb altijd gezegd dat wij het daar niet mee eens zijn, dat wij vinden dat er naar alternatieven gezocht zou moeten worden. Ook heeft een deel van de Kamer, in het bijzonder de fracties van CDA en VVD, gezegd: wie zijn wij om ons ertegen te verzetten als er op vrijwillige basis kan worden bewerkstelligd wat de regering heeft ondertekend? Wel, aan dat traject zijn wij begonnen en kennelijk achtte de regering de steun voldoende om op die weg door te gaan, ervan uitgaande dat er met vrijwillige grondverwerving zou kunnen worden voldaan aan het commitment van de regering.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Het zijn hectische tijden in de Kamer, met veel overleggen, waardoor ik het algemeen overleg over de Westerschelde niet heb kunnen bijwonen. Maar dit neemt niet weg dat ook ik nu het woord wil voeren over de situatie in Zeeland.

Het zal niemand verbazen dat de SP een voorstander van estuariene natuur is, maar ook dat wij het tegelijkertijd geen goed idee vinden om goede landbouwgrond onder water te zetten, of er nu een verdrag getekend is of niet. Politieke beslissingen willen wij, zeker als het gaat om een beladen onderwerp als het doorprikken van dijken in Zeeland, nemen op basis van een draagvlak. En hier is overduidelijk geen draagvlak voor. Ik weet dat de grootste tegenstanders van ontpoldering te vinden zijn in de generatie van de minister, mensen die de watersnoodramp meegemaakt hebben of hadden kunnen hebben. Deze emotie moet je wel degelijk serieus nemen, want een draagvlak voor een onderwerp als dit is hard nodig. Ik nodig de minister dan ook uit, harder te gaan werken aan het verkrijgen van zo'n draagvlak. Ontpoldering sluit ik op zichzelf niet uit, maar zolang er geen draagvlak voor is, moeten wij deze weg niet op gaan.

Uit onderzoek van TNS NIPO uit augustus blijkt dat de voorstanders en de tegenstanders elkaar wel degelijk vinden als het gaat om het behoud van de Westerschelde als een uniek natuurgebied. In feite staan dus de Zeeuwen, de minister en de Kamer aan dezelfde kant; de minister is alleen voorzichtig in zijn uitlatingen, hij wil de Zeeuwen geen valse hoop geven. Ik zie dit VAO dan ook voornamelijk als een gelegenheid om uitspraken vast te leggen.

De SP wil geen ontpoldering zonder draagvlak, geen ontpoldering voordat de alternatieven zijn onderzocht; dit proces is nu gaande. Wij willen ook geen ontpoldering voordat de Zeeuwen ervan overtuigd zijn dat er echt alles aan gedaan is om die te voorkomen. En nogmaals, onze fractie wil geen ontpoldering voordat er een draagvlak voor is. Ik begrijp dat wij het resultaat van het onderzoek moeten afwachten; dit betekent dat wij dat resultaat met een andere minister zullen moeten bespreken.

De motie van verschillende fracties zie ik als een duidelijk signaal om naar alternatieven te zoeken en mensen niet te dwingen om hun land aan het water te geven. Deze richting steunt mijn fractie, zij het met een nuancering. In de van tevoren rondgedeelde versie van de motie is er sprake van dat er op geen enkele manier tot onteigening mag worden overgegaan. Maar ik sluit toch niet uit dat er dusdanig harde juridische afspraken zijn gemaakt dat de Nederlandse Staat uiteindelijk gedwongen zal zijn, tot onteigening over te gaan. Ik zie nu een aantal ondertekenaars het hoofd schudden, maar ik zou toch nog graag horen hoe zij hierover denken. De opvatting van de minister kan ik wel inschatten, maar ik nodig hem toch uit, juist op dit deel van de overwegingen van de motie in te gaan.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik had in een gloedvol betoog willen aangeven dat onze fractie van meet af aan tegen gedwongen ontpoldering en tegen het verdrag met België is geweest, maar na het horen van het betoog van de heer Van der Staaij en na het indienen van de motie, die ook namens mijn fractie ondertekend is, sluit ik mij kortheidshalve bij zijn opmerkingen aan.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Ook ik kan mij aansluiten bij de woorden van de heer Van der Staaij, waaraan ik nog slechts een opmerking wil toevoegen. Onze fractie heeft wel degelijk een voorwaarde aan het ondertekenen van het verdrag verbonden, namelijk ontpoldering op vrijwillige basis.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter. Er is een verdrag getekend en voorafgaande daaraan hebben wij in de Kamer een overleg gehad. Voor geen enkele fractie was er aanleiding om te zeggen dat het verdrag niet zou worden getekend alvorens de Kamer er plenair over had gesproken en er een duidelijke uitspraak van de Kamer was. Met wat de woordvoerder van de fractie van het CDA net naar voren bracht, probeert hij achteraf gelijk te krijgen. Ik wijs er echter op dat er formeel nooit een voorbehoud is gemaakt en dat aan de ondertekening van het verdrag geen Kameruitspraak ten grondslag ligt. Dat is een belangrijk feit.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Ik raad de heer Boelhouwer aan om het verslag nog eens goed te lezen. In december hebben wij met de minister van Verkeer en Waterstaat en met de staatssecretaris vergaderd. In die vergadering hebben wij aangekondigd dat wij een apart overleg met de minister van LNV wilden juist over dit punt. De grote meerderheid van de Kamer was daarvoor. Toen hebben wij ook al aangegeven dat de minister eind december wel mocht tekenen, maar onder de voorwaarde van vrijwillige ontpoldering.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Ik constateer dat de weerstand groot is. Dat begrijp ik goed. Wij hebben er ook nooit een geheim van gemaakt daarvoor begrip te hebben. Het resultaat van de zoektocht naar alternatieven door de commissie-Maljers wachten wij met belangstelling af. Wij hopen uitdrukkelijk dat die zoektocht een succes wordt, maar de 600 ha natuurcompensatie die onderdeel is van het grote plan, zal uiteindelijk gerealiseerd moeten worden. Het is ook mijn vurige wens dat dat gebeurt via allerlei alternatieven. Echt, het is niet zo dat de Partij van de Arbeid vindt dat er ontpolderd moeten worden om het ontpolderen, maar uiteindelijk zal de afspraak over de natuurcomponent nagekomen moeten worden. Die component mag niet uit het geheel gegooid worden. Dat is de reden waarom wij eerst het antwoord van de minister op deze motie afwachten voordat wij ons definitieve standpunt bepalen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Ik wil ook een interruptie plegen, want ik weet dat de heer Boelhouwer met dezelfde blik waarmee hij naar de CDA-fractie kijkt, naar de VVD-fractie kijkt. Ik wijs er dan op dat ook wij steeds de voorwaarde van vrijwillige ontpoldering hebben gesteld. Het doet mij goed dat de heer Boelhouwer te kennen geeft liever voor de alternatieven te gaan.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Daar hebben wij ook nooit een geheim van gemaakt. Wij zijn niet voor het ontpolderen om het ontpolderen, maar de natuurcomponent is een onderdeel van het verdrag. Je kunt niet aan het eind van het traject als het ware een klein plukje uit het verdrag trekken. Je kunt dus niet zeggen: de rest wel, maar de natuur even niet.

Minister Veerman:

Mevrouw de voorzitter. Ik zal eerst een algemene opmerking maken en daarna specifiek op de motie ingaan.

Het lijkt erop dat wij over hetzelfde onderwerp voor de vierde keer een debat voeren. Laten wij een paar dingen nog eens goed op ons inwerken. Het is noodzakelijk om het plan tot natuurherstel uit te voeren vanwege eerder ingrijpen in het estuarium van de Westerschelde. Daarover kan geen misverstand bestaan. Deze noodzaak wordt nog eens onderstreept door een brief van de Europese commissaris. Desgevraagd is hij op dit punt nog eens duidelijk. Dit proces is het gevolg van de tweede verdieping van de vaargeul eind jaren negentig. Met veel moeite hebben wij een ingebrekestelling afgewend en uiteindelijk heeft het kabinet besloten om die 600 ha nieuwe estuariene natuur te realiseren in de vorm van een minimumvariant door middel van ontpoldering van de desbetreffende landbouwgrond.

De Tweede Kamer is akkoord gegaan met de toepassing van de rijksprojectenprocedure. Die procedure wordt gevolgd wanneer projecten van groot maatschappelijk belang worden uitgevoerd en die projecten regio-overschrijdend zijn. Juist met het oog op dit belang voorziet de rijksprojectenprocedure ten principale in de mogelijkheid van onteigening. Die mogelijkheid tot onteigening is dus inherent aan de gekozen rijksprojectenprocedure. Er kan dan ook niet worden geschrapt. In de motie staat dat blijvend en onverkort moet gelden dat er geen sprake mag zijn van onvrijwillige grondverwerving ten behoeve van de ontpoldering. Daarmee is de rijksprojectenprocedure in feite van tafel geveegd. Ik vind dat niet wenselijk en naar mijn idee is dat niet de bedoeling van de Kamer.

Ternauwernood is een ingebrekestelling afgewend. Ik herinner eraan dat ik in twee overleggen flexibel en met empathie heb gereageerd op de commotie die in Zeeland over die ontpoldering is ontstaan. Ik kan mij die commotie overigens heel goed voorstellen. Eerder heb ik gezegd dat ik niet van plan ben om in navolging van de vader van de heer Donner in de kamer van mijn hart te laten kijken. Dat neemt niet weg dat ik gedachten heb over de wijze waarop landbouwgrond moet worden onttrokken. Dat is echter niet de vraag en dat is evenmin mijn verantwoordelijkheid.

Mevrouw Van Velzen spoort mij aan om aan draagvlak te werken. Uiteraard moet dat gebeuren. Over het plan is drie jaar lang overleg gevoerd. Nagenoeg iedereen in Zeeland en omstreken is daarbij betrokken. Uiteindelijk heeft dat geleid tot een minimumvariant van 600 ha. Via ontpoldering moet een verbetering van het estuariene gebied worden bereikt. Toen was de uitdrukkelijke wens van de Kamer om Zeeland het voortouw te laten nemen. Zeeland moest ervoor zorgen dat het daar komt waar het naar het oordeel van de Zeeuwen het beste is en waar het uit het oogpunt van natuurherstel passend is. Uiteraard heb ik daaraan meegewerkt. Het voortouw om aan draagvlak te werken, ligt dus overeenkomstig de afspraken bij Zeeland. Het beste bewijs van het feit dat ik daaraan wil meewerken, is dat ik de commissie-Maljers ruimte heb gegeven. Ik heb voor de vakantie in Zeeland overleg gevoerd met gedeputeerde Kramer, nadat ik mij samen met hem had verstaan met een aantal vertegenwoordigers van de landbouw. Laatstgenoemden zeiden dat zij initiatieven wilden ontplooien en zij vroegen of ik wilde bezien wat de mogelijkheden daarvoor zijn. Ik heb daarvoor ruimte gegeven en voorwaarden gecreëerd. De commissie-Maljers is vervolgens ingesteld en aan het werk gegaan. Eind november zal zij de resultaten bekendmaken. Het lijkt mij verstandig en logisch om die af te wachten. Naar mijn oordeel moet de rijksprojectenprocedure op dit moment niet ten principale worden afgewezen. Waarom zou de Kamer het zichzelf zo moeilijk maken? Wat is daarmee op dit moment gewonnen? Herinnert onder andere de heer Van der Staaij zich nog dat ik in het overleg uitdrukkelijk vier keer heb gezegd dat ik eerst met de Kamer in overleg zal treden? Dat heb ik gezegd nadat is gebleken dat een en ander niet via minnelijke verwerving mogelijk is. Wat is er gewonnen met het indienen van een motie die dat met stelligheid uitsluit? Daaraan kan geen inhoudelijke reden ten grondslag liggen, maar alleen een politieke.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister vraagt waarom wij die motie nu indienen. In eerste termijn heb ik getracht duidelijk te maken dat wij van mening zijn dat het nodig is om duidelijkheid te geven over datgene wat de Kamer in het verleden al bedoelde met "geen gedwongen ontpoldering". Wij hebben signalen ontvangen waaruit bleek dat mensen werd gevraagd of zij vrijwillig willen meewerken aan ontpoldering. Dat is ook in Zeeland gebeurd. Gezegd is dat dit anders later gedwongen zal moeten gebeuren. Dát holt de vrijwilligheid uit die voor de Kamer altijd een harde voorwaarde is geweest. Dan moeten we daar niet ingewikkeld over doen, dan moeten wij helder zeggen dat vrijwillig écht vrijwillig is, zoals de Kamer dat eerder heeft uitgesproken.

Minister Veerman:

De heer Van der Staaij verwijst nu naar een motie uit 1998, toen deze zaak nog niet eens aan de orde was! Toen was nog niet eens duidelijk dat er een herstel van de natuurwaarden moest plaatsvinden, en dat het om 600 hectare moest gaan. Het overleg over de wijze waarop dat moest plaatsvinden, was nog niet eens begonnen!

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik verwijs niet alleen naar een motie uit 1998, maar ook naar wat door de woordvoerders van CDA en VVD in eerdere overleggen is gezegd over deze ontwikkelingsschets. Dat is niet in vage, maar in glasheldere bewoordingen gezegd: voor ons is alleen vrijwillige ontpoldering aanvaardbaar. Dat betekent ook geen vrijwilligheid met een zwaard van Damocles boven het hoofd.

Minister Veerman:

Dat is nooit aan de orde geweest, dat hebt u mij nooit horen zeggen, dat laat ik mij niet aanleunen. Ik heb altijd ruimte gegeven voor vrijwilligheid. Als het onverhoopt niet zou lukken, heb ik gezegd, kom ik eerst terug bij deze Kamer om te bezien wat ons dan te doen staat. Wat kan ik nog meer aan ruimte bieden? Kan ik in mijn verantwoordelijkheid voor de verplichtingen die wij hebben, ten principale nu uitsluiten dat het nooit langs die weg kan? Dat kunt u van deze regering niet vragen!

De heer Van der Staaij (SGP):

Met het zwaard van Damocles doelde ik op hoe dat in de praktijk werd ervaren, bij de mensen die werden benaderd om hun gronden af te staan. Ik geef grif toe dat u dat niet in die bewoordingen hebt gezegd, maar zo is het wel in de praktijk overgekomen, waardoor ruis is ontstaan rond het begrip "vrijwilligheid". Als u zegt dat u wel in een lastig parket terechtkomt, dan heeft u daar gelijk in, maar dat is de consequentie van de route die het kabinet is aangegaan.

Minister Veerman:

De heer Van der Staaij heeft gelijk als hij zegt dat vanuit zijn politieke groepering altijd een consistente lijn is gevolgd. Maar ik heb nog nooit van hem, en ook niet van degenen die deze motie ondersteunen, een alternatief gehoord voor de situatie waarin de regering zich bevindt, anders dan mijn eigen voorstel om de heer Maljers zaken te laten onderzoeken.

De heer Van der Staaij (SGP):

In een van de eerste overleggen heeft mijn fractie nadrukkelijk gevraagd, waarom niet naar alternatieven wordt gezocht. De reactie van de regering was: van alternatieven kan geen sprake zijn, ontpoldering blijkt na goed onderzoek de enige manier te zijn waarop kan worden voldaan aan de Europese verplichtingen.

Minister Veerman:

Dit is niet zo vruchtbaar. Waar ik op doel, is dat van degenen die nu ten principale ontpoldering willen uitsluiten, geen alternatief is vernomen om tot een oplossing te komen voor de verplichting die wij hebben om hier natuurherstel te plegen. De enige die soepel is geweest, de enige die voortdurend heeft gezocht naar mogelijkheden om de zielen van de Zeeuwen te zalven, is de regering geweest. Ik heb naar alternatieven gezocht, ik heb de commissie-Maljers de ruimte gegeven, ik heb telkenmale de Kamer beloofd dat de mogelijkheden die de commissie-Maljers zal noemen, zeer serieus worden genomen, ik heb gezegd dat wij pas in uiterste noodzaak zullen overgaan tot wat ik heb voorgesteld, en niet dan nadat ik met de Kamer heb gesproken. U kunt er dan altijd nog een stokje voor steken, wat nu helemaal niet nodig is. Waarom nu toch deze stelligheid, terwijl wij midden in een proces zitten waarbij in alle redelijkheid wordt gekeken naar alternatieve mogelijkheden? Dát is de vraag die ik de Kamer voorleg.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

De minister zet ons nu in een hoek die ik absoluut niet accepteer. Wij hebben hierover inderdaad al een aantal keren gesproken. Een van de eerste keren heb ik hem gewezen op een verslag van eerder, waarin nadrukkelijk wordt aangegeven dat juist voor het verbeteren van de natuur ook op andere plekken in Zeeland mag worden gekeken. Dat heeft de staatssecretaris gesteld, heb ik u toen laten weten. Ik heb u zelfs aan de hand van het verslag aangetoond dat het zou kunnen. Voor de VVD staat dan ook absoluut niet vast dat het volgens ontpoldering zou moeten. De verslagen wijzen uit dat het op een andere manier kan. Het klopt niet dat u nu zegt dat de Kamer u er nooit op heeft gewezen. De VVD-fractie heeft er nadrukkelijk op gewezen dat alternatieven mogelijk zijn. De staatssecretaris heeft dat zelfs bevestigd.

Minister Veerman:

Ik heb de heer Van der Staaij aangesproken vanwege zijn principiële en nooit veranderde standpunt, dat conform de lijn is, op het feit dat er niet ontpolderd mocht worden. Ik heb u niet aangesproken. Ik heb tegen de heer Van der Staaij gezegd: u bent altijd tegen ontpoldering geweest, uit beginsel. Ik heb van u nooit een alternatief gehoord. U hebt gelijk als u zegt dat u op alternatieven hebt aangedrongen. Ik wijs erop dat ik die alternatieven de ruimte geef. Zo staan wij tegenover elkaar.

De heer Buijs (CDA):

"Om de zielen van de Zeeuwen te zalven", ik vind dat een heel mooie uitdrukking.

Minister Veerman:

Daar heb ik ook lang op gestudeerd.

De heer Buijs (CDA):

Als wij zo doorgaan, kan het draagvlak waarschijnlijk nog verbeterd worden. Los daarvan wil ik wat zaken rechtzetten. De minister plaatst de motie-Van den Berg in een context die niet helemaal juist is. De minister weet ook dat de motie-Van den Berg is ingediend naar aanleiding van de besluitvorming rondom de tweede verdieping, juist omdat er een bepaalde koppeling te leggen was die de Kamer achteraf pas ter ore kwam. Daardoor is de motie-Van den Berg, die wij medeondertekend hebben, in 1998 tot stand gekomen. Het blijkt dat het CDA nog steeds achter die motie staat. Het was wel degelijk in het kader van de tweede verdieping. Het zou vreemd zijn als ons standpunt bij de derde verdieping gewijzigd was. Waarom zijn wij toch akkoord gegaan onder de voorwaarde van vrijwillige ontpoldering? Wij hebben ook geluisterd naar de Provinciale Staten die in brede zin dezelfde conclusie hebben getrokken.

De voorzitter:

Mijnheer Buijs, het is niet de bedoeling dat u het volledige AO overdoet. Houd het kort alstublieft.

De heer Buijs (CDA):

Voor de duidelijkheid wil ik erop wijzen dat de rijksprojectenprocedure geen doel op zichzelf is, maar een middel. Het doel van de Kamer was om een aantekening aan te brengen bij het gesloten verdrag. Daar wil ik de minister op wijzen.

Minister Veerman:

Ik neem kennis van het exposé van de heer Buijs. Hij is iets ouder dan ik en heeft hiermee waarschijnlijk wat meer ervaring. Laten wij daar niet over strijden, maar laten wij vaststellen dat er een proces is ingezet waarbij alternatieven worden onderzocht met de bedoeling, het draagvlak te verbreden. Dat is de wens van de Kamer in de volle breedte.

Nu kom ik op de tekst van de motie-Van der Staaij c.s. Ik wil stilstaan bij de tweede alinea: "constaterende, dat de Kamer bij de bespreking van de Ontwikkelingsschets de mogelijkheid van gedwongen ontpoldering heeft afgewezen". Daar kan men verschillend over denken, maar bij mij heeft altijd vooropgestaan dat het in beginsel en zelfs uit beginsel vrijwillig is. Het is echter niet uitgesloten dat het anders zou moeten. Als het anders zou moeten, is de Kamer eerst aan zet. Daar heb ik steeds op gehamerd. Het is helemaal niet nodig om in dit stadium, waarin alternatieven worden onderzocht en waarin wij proberen het draagvlak te verbreden, alles af te sluiten. Dan doel ik op de laatste alinea van de motie: "spreekt voorts uit, dat blijvend en onverkort dient te gelden dat geen sprake mag zijn van onvrijwillige landbouwgrondverwerving ten behoeve van ontpoldering". Het is op dit moment niet nodig. Het is ook onverstandig, want het valt niet ten principale uit te sluiten.

Met het andere gedeelte van de motie kan ik volstrekt instemmen. Dat verwoordt namelijk precies wat ik in het algemeen overleg heb gezegd. Het staat er alleen mooier dan ik het ooit had kunnen verzinnen, maar het is het precies. Dat is een ondersteuning van beleid. De Kamer mag mij tot alles oproepen en ik zal er alles aan doen om vanuit mijn verantwoordelijkheid samen met de Zeeuwen de zielen te zalven opdat de alternatieven in de eerste plaats deugdelijk worden onderzocht en in de tweede plaats welwillend worden bezien. Je kunt alternatieven immers ook wegschrijven; dat zal wat mij betreft niet gebeuren. In de derde plaats zal vrijwillig verworven worden. Als het niet vrijwillig kan en wij tot de conclusie komen dat de alternatieven geen andere mogelijkheid bieden dan via ontpoldering een deel of het geheel van de verplichting tot natuurherstel te realiseren – ik heb er moeite mee dat dit in de motie ten principale wordt uitgesloten – dan heeft de Kamer nog alle ruimte.

Ik roep de Kamer op om het overleg en het bouwen aan draagvlak niet te belasten met een zozeer politiek getinte uitspraak. Op dit moment is die contraproductief. De wens van de Kamer en de opvattingen van de afzonderlijke politieke partijen zijn zonder deze motie volstrekt duidelijk. Die waren al duidelijk in het algemeen overleg. Het aannemen van deze motie moet ik alleen door dit punt met kracht ontraden. Het overige deel van de motie kan ik van harte omarmen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De ingediende motie zal aanstaande dinsdag in stemming worden gebracht.

De vergadering wordt van 17.30 uur tot 19.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij zouden nu moeten beginnen met de behandeling van het wetsvoorstel Buitenschoolse opvang, maar naar ons is gebleken, zit de minister van Onderwijs nog in de file, iets voorbij Woerden. Ik ga ervan uit dat zij hier om half acht kan zijn.

De vergadering wordt van 19.00 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven