Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijnen (Versterking fiscale rechtshandhaving) (30322).

(Zie vergadering van 31 januari 2007.)

De voorzitter:

Eerder is verzocht om heropening van de beraadslaging. Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt heropend.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Twee weken geleden spraken wij over het wetsvoorstel Versterking fiscale rechtshandhaving. De minister zei in de tweede termijn van het debat: de regeling die wij hebben voorliggen betreft niet de mensen die niet kunnen betalen, maar de mensen die niet willen betalen. Ik heb deze fundamentalistische uitleg van de wet toen bestreden. Deze uitleg is namelijk mooi in theorie, maar niet in de praktijk. Geen aanvraag doen of kwijtschelding van belastingbetaling is heel iets anders dan daar geen recht op hebben.

Na het debat hebben wij een alarmerende brief gekregen van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet. De NVVK waarschuwt daarmee voor ernstige maatschappelijke gevolgen als het wetsvoorstel wordt aangenomen. Ook de NVVK bestrijdt de visie van de meerderheid van de Tweede Kamer, die van het CDA, de VVD en de Partij van de Arbeid. Dit geldt ook voor het Sociaal Raadsliedennetwerk. De regeling dat beslag kan worden gelegd op het inkomen tot 81% van het sociaal minimum zal niet, ik zeg: niet, voor slechts een kleine groep notoire wanbetalers worden toegepast. De praktijk is dat tienduizenden mensen die zich jaarlijks melden bij de schuldhulpverleners maandenlang hun kop in het zand hebben gestoken: post wordt niet geopend, er wordt niet gereageerd en er worden geen regelingen getroffen. Het gaat dus niet om een kleine groep. Volgens de NVVK is het aantoonbaar dat vele tienduizenden burgers door wetswijziging op een sociaal verantwoorde manier door de Belastingdienst zullen worden aangepakt. Een alleenstaande moet daardoor straks gaan rondkomen van € 667 per maand. Het resultaat is voorspelbaar: nog meer mensen in de schuldhulpverlening, nog meer mensen uit een treurige situatie proberen te helpen. Dat kost de maatschappij uiteindelijk meer.

Volgens de SP-fractie is de kern van de zaak dat de minister van Financiën, gesteund door de meerderheid van de Tweede Kamer, dit wetsvoorstel te veel bekijkt door de bril van de Belastingdienst, de bril waarmee vooral wordt bezien op welke manier de poen zo goed en zo snel mogelijk kan worden binnengehaald. Dat is een legitiem, maatschappelijk belang, maar niet tegen elke prijs. De inning van belastingschulden moet wel op een sociaal aanvaardbare manier gebeuren. Ook dat is een maatschappelijk belang. Dat evenwicht is hier totaal zoek. Dit wetsvoorstel is, zoals de NVVK schrijft, maatschappelijk onverantwoord en ik roep de minister van Financiën dan ook op om zich daar in de schemering van zijn ministerschap op te bezinnen. Voorzitter. Weet u wie daar zit? Daar zit rupsje nooit genoeg. Men slaat door met het innen van belastingschulden bij mensen die niet kunnen betalen. Je kunt niet leven van 81% van het sociaal minimum.

Ik hoop natuurlijk dat de nieuwe coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie haar steun aan dit wetsvoorstel intrekt. Wij zouden toch samenwerken? Wij zouden toch samen met de maatschappij en samen met de professionals in de publieke sector optrekken? Welnu, die professionals in de publieke sector waarschuwen ons. Zij zeggen: doe dit niet. Als volksvertegenwoordigers is het onze dure taak om wetten niet alleen te beoordelen op de mooie bedoelingen ervan maar ook op de harde praktijk die zich soms kan voordoen. Als 81% van het sociaal minimum het sociale gezicht van de nieuwe coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie is, dan houd ik mijn hart vast.

De heer Crone (PvdA):

In het vorige debat sprak u stevige taal. Zo ken ik u ook, maar nu bent u van de afdeling "van dik hout zaagt men planken". Ik meen het. Dit is een te serieus debat voor zulke grote woorden. Ik zal dat in mijn eigen termijn toelichten, maar ik wil nu een vraag stellen. Welke mensen zullen vallen onder de voorstellen van deze grijpgrage minister of van zijn opvolger? Op aandrang van de Partij van de Arbeid is in de wet vastgelegd dat mensen die recht hebben op kwijtschelding of op uitstel van betaling, van dit voorstel geen last zullen krijgen. Mensen in de bijstand die schulden hebben, vallen dus per definitie niet onder de werking van deze wet. Ik heb dat uitgelegd aan de organisatie die u noemde, maar daar zal ik straks wat over zeggen.

De heer Irrgang (SP):

Er is een groot verschil tussen geen aanvraag doen en recht hebben op. Dat hebben wij in het eerste deel van dit debat ook besproken. Ik kan niet begrijpen dat de fractie van de Partij van de Arbeid, de partij die zegt op te komen voor de mensen die het het moeilijkst hebben, hiermee kan instemmen. Zeker niet als de professionals uit de publieke sector met wie de heer Crone het toch samen wilde doen, zoals de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, zeggen dat dit in de praktijk betekent dat tienduizenden mensen op een sociaal onverantwoorde manier door de Belastingdienst worden aangepakt.

De heer Crone (PvdA):

De heer Irrgang gaat niet in op mijn vraag. Iemand in de bijstand met een te hoge schuld vanwege de belastingen heeft dus recht op uitstel van betaling of kwijtschelding. Dat is het toetsingscriterium en niet of hij het al heeft aangevraagd. Dus als iemand heeft vergeten om de enveloppen open te maken en het niet heeft aangevraagd, dan nog komt de Belastingdienst niet in actie. Er is een groot verschil met er recht op hebben, want dan val je al aan de goede kant van de streep. Daarvoor hoef je het niet eens aan te vragen.

De heer Irrgang (SP):

Het gaat om een aanvraag doen, recht hebben op, kwijtschelding aangevraagd of gekregen hebben, maar daarvan is hier geen sprake. De mensen die het hopelijk beter weten dan wij, de mensen die er iedere dag mee bezig zijn, de mensen die in de problemen zitten, de mensen in de schuldhulpverlening, maar ook het sociaal raadsliedennetwerk, zeggen: dit kan niet.

De heer Crone (PvdA):

Mag ik uw eigen mening?

De heer Irrgang (SP):

Ik geef u antwoord op uw vraag. Wij hebben dit in de eerste en de tweede termijn ook al besproken en toen heb ik u ook al aangeven dat er verschil is tussen recht hebben en aanvraag doen tot of kwijtschelding krijgen. Dat zijn twee verschillende dingen en zo staat het in de wet. Er staat niet "recht hebben op", maar er staat "aanvraag doen" of "kwijtschelding" hebben gekregen. Dat is iets anders. In de praktijk moeten mensen van 81% van het sociaal minimum leven. Dat kunt u niet verdedigen, zeker niet als uw collega Noorman-den Uyl bij de Wsnp nog heeft voorgesteld om die grens te verhogen van 90% naar 95%. Dan kan de fractie van de Partij van de Arbeid toch niet met goed fatsoen akkoord gaan met een verlaging van 90% naar 81%?

De heer Crone (PvdA):

Dit vind ik echt cruciaal. De heer Irrgang zegt voor de zoveelste keer dat mensen het moeten hebben aangevraagd, terwijl in de wet staat dat het niet om de aanvraag gaat, maar of je ervoor in aanmerking komt. De Belastingdienst komt niet eens in actie als hij in zijn dossiers al ziet dat deze persoon zo'n laag inkomen heeft dat hij in aanmerking kan komen voor kwijtschelding of een aanvraag daartoe of voor uitstel van betaling. Dat geldt bijna per definitie voor alle bijstandsuitkeringgerechtigden. De heer Irrgang doet net of die mensen eerst brieven moeten sturen en ingewikkelde formulieren moeten invullen, maar daar gaat het hier niet eens om. Als hij het verschil niet ziet tussen aanvraag dan wel recht hebben, dan begrijp ik dat het dikke hout niet dunner is geworden.

De heer Irrgang (SP):

Ik verwijs naar de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, die de wet ook heeft bestudeerd. Ik heb er ook uitgebreid met de vereniging over gesproken, net als met het netwerk van sociaal raadslieden. Het staat in de wet; het is de praktijk van de wet. Als je als maatschappij zegt dat het sociaal minimum het sociaal minimum is, dan kun je niet akkoord gaan met een speciale regeling waarin uitgegaan wordt van 81% van het sociaal minimum.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Twee weken geleden hebben wij hier uitvoerig over gedebatteerd. In de stukken is het probleem ook al uitvoerig aan de orde geweest. In de wet staat niet datgene wat de heer Irrgang zegt. Nee, in de wet staat de passage "of niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van belasting". Als geconstateerd wordt dat je voor kwijtschelding van belasting in aanmerking komt, dan gebeurt dat en is die bepaling niet van toepassing. Ik hoor graag een bevestiging van de minister. De NVVK schrijft over mensen die aanslagen kwijtraken, et cetera. Wij proberen iets te regelen tegen notoire wanbetalers. Ook bij de motorrijtuigenbelasting is sprake van wanbetalers. Pas als dat is aangetoond en aan alle voorwaarden is voldaan, geldt deze bepaling.

De vorige keer heb ik al gezegd dat wij met deze bepaling met pijn in het hart akkoord zijn gegaan. Wij zijn toch akkoord gegaan omdat een en ander zodanig is ingeperkt dat de kleine groep echt notoire wanbetalers, mensen die telkens proberen om eronderuit te komen, getroffen wordt. Ik hoor graag het commentaar van de minister op de brief van de NVVK. Daarna zullen wij onze positie nogmaals bepalen, maar ik denk niet dat die anders wordt.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Voorzitter. Wij willen graag de reactie van de minister horen op de brief vol zorgen van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet. Na het vorige debat hebben wij duidelijk het standpunt ingenomen dat deze maatregel niet de mensen mag treffen die niet kunnen betalen, maar wel de mensen die niet willen betalen. Verder zou deze maatregel pas aan het eind van alle mogelijkheden genomen moeten worden. Er moet verder niet apart om kwijtschelding worden gevraagd, maar automatisch. Ik wil dit graag bevestigd hebben, zodat de ongerustheid daarover in ieder geval kan worden weggenomen. Het is uiteraard ook een goed liberaal principe om te zorgen voor de mensen die het echt nodig hebben.

Nu het debat is heropend, heb ik de gelegenheid om nog even terug te grijpen op een ander onderdeel uit de discussie over deze wetgeving. Het gaat om het tegenbewijs inzake de zesmaandsfictie als boete bij een te late eerstedagsmelding. Na het debat heb ik een aantal reacties gekregen uit het land waarbij met grote ongerustheid is gereageerd. Ik heb op dit punt verduidelijking nodig. De minister merkte namelijk op dat de werkgever als tegenbewijs kan volstaan met aan te tonen dat de werknemer minder dan zes maanden in dienst is. Hij suggereerde daarmee naar mijn indruk een zekere verzachting. De term "aantonen" heeft volgens de Hoge Raad in belastingzaken geen specifieke eigen betekenis. Wanneer uit de wetsgeschiedenis niet het tegendeel volgt, moet de term "aantonen" in de Belastingwet worden uitgelegd in de zin van het gebruikelijke "aannemelijk maken" wat als regel de bewijsrechtelijke maatstaf is. Nu de regering steeds heeft benadrukt dat "aannemelijk maken" onvoldoende tegenbewijs is in het kader van de zesmaandsfictie, is het volstrekt onduidelijk welke graad van bewijs de minister dan wel voor ogen heeft met de term "aantonen". Is dit inderdaad een vergaande verzachting waarmee hij in wezen het amendement volgt, of ziet hij dit als een onhandige omschrijving van het begrip "overtuigend aantonen", dat volgens vaste rechtspraak bepalend is wanneer de wet zegt dat iets moet blijken? Als dat het geval is, is het helemaal geen verzachting.

Welke term er uiteindelijk ook in de wet komt te staan, het lijkt mij in ieder geval gewenst dat volstrekt duidelijk wordt gemaakt welke mate van zekerheid daarmee wordt verlangd. In feite kent het belastingrecht maar twee smaken, namelijk "aannemelijk maken" en "overtuigend aantonen". Welke van deze twee wordt nu bedoeld? Als dat niet duidelijk is, verwacht ik in ieder geval een hele stroom van processen.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Het is alsof wij het debat van twee weken geleden overdoen. Ik dacht dat de minister gezegd heeft dat, als de eerstedagmelding is gedaan, in dat geval is aangetoond dat niet meer wordt voldaan aan de regel van de zesmaandenfictie. Om die reden heb ik tegen de minister gezegd dat ik het indienen van het amendement zal heroverwegen. Ik heb hierover met mijn fractie gesproken. Zij is voor het bestrijden van zwartwerken en voor het bestrijden van illegaal werken. Een en ander is nu zodanig ingebed dat zij heeft besloten op dit deel van de wet geen amendement in te dienen.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

De heer De Nerée tot Babberich heeft gelijk: het idee van het indienen van een amendement heb ik ook laten schieten. Ik vraag hier in feite om een verduidelijking. De minister heeft immers tegelijkertijd opgemerkt dat de administratie kan worden gemanipuleerd en dat dus geen overtuigend tegenbewijs geleverd kan worden. Dat geeft te denken, want wie door ziekte of drukte niet op tijd is met de eerstedagsmelding, kan het overtuigend bewijs dus niet leveren als de inspecteur zijn administratie niet gelooft. Wij delen de opvatting dat illegaal werken krachtig moet worden bestreden, maar het ziet ernaar uit dat de eis van overtuigend tegenbewijs niet alleen malafide ondernemers treft, maar ook bonafide werknemers. Op dat punt wil ik graag nog wat verduidelijking.

De heer Crone (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Het verheugt mij dat het debat is heropend. Na het volgen van de berichtgeving over dit onderwerp, dacht ik dat ik had deelgenomen aan het verkeerde debat. Het beeld dat in de publiciteit werd gewekt, stemde niet overeen met wat ik in het debat heb meegemaakt en zeker niet met het standpunt van de PvdA-fractie. Als dat beeld juist was, zou de opmerking van de heer Irrgang terecht zijn geweest dat het schandalig is van de PvdA-fractie om dat standpunt in te nemen. De kop dat de Belastingdienst int van mensen met een bijstandsuitkering is dan ook niet correct. Mevrouw Noorman-den Uyl en ik hebben er als geen ander op gehamerd dat de PvdA-fractie geen wet voorstaat die de fiscus het voorrangrecht geeft om mensen met een bijstandsuitkering of anderen met het minimumloon extra hard aan te pakken. Onze inbreng is steeds gericht geweest op het in de wet vastleggen dat de goeden beschermd worden en niet de notoire wanbetalers. Als mensen niet in staat zijn om te betalen, behoren zij niet hard te worden aangepakt. Zij verdienen ondersteuning in de vorm van schuldhulpverlening, uitstel van betaling of andere maatregelen. Het is dan absoluut niet nodig en ook niet verantwoord om een stok als deze achter de deur te hebben. Voor notoire wanbetalers is die wel nodig.

De publiciteit was voor ons ook een reden om nog eens diep in het dossier te duiken. Dat heeft ertoe geleid dat bij ons behoefte bestaat aan het stellen van een aantal vragen aan de minister. Daarbij komt dat ik heb gemerkt dat voor een aantal mensen die brieven hebben gestuurd, de kou al deels uit de lucht is. Kennelijk heeft niet iedereen alle punten in de wet en in de nota van wijziging goed opgepakt. Uit het veel genoemde Vakstudienieuws blijkt ook dat de voorgestelde maatregelen geen enkel gevolg hebben voor de situatie van die groep mensen. Het is des te teleurstellender dat de SP-fractie niet eerst zorgvuldig heeft nagegaan wat de tekst van de wet is. De kern van de zaak is dat in de wet de garantie is opgenomen dat een en ander alleen van toepassing is op een specifieke categorie van mensen die geen recht heeft op kwijtschelding en evenmin op uitstel van betaling. Die mensen dienen gedurende tenminste twee maanden minstens twee aanslagen te hebben genegeerd. Daarbij komt dat het een individuele toepassing is in plaats van een massale toepassing. Er wordt veel geautomatiseerd en diverse mensen zullen tussen de wal en het schip vallen, zonder dat iemand dat wil. In dit geval kan dat niet, omdat het een individuele toepassing betreft. Deze maatregel wordt dus alleen toegepast voor notoire wanbetalers die wel kunnen betalen maar dat niet willen. De klanten van de kredietbanken en van de sociale diensten zullen door die maatregelen in het algemeen absoluut niet worden getroffen. Daarbij komt dat de fiscus vaak precies uit het dossier kan opmaken dat het iemand is die een belastingschuld heeft en die niet kan betalen. Het is immers een individuele klantbehandeling.

Het is goed om te verduidelijken dat niet aan de orde is dat mensen eerst een aanvraag moeten doen. Zij hebben niet met die ingewikkelde papierwinkel te maken. In de wet staat nadrukkelijk dat mensen in aanmerking moeten komen voor uitstel van betaling of kwijtschelding. Dat heeft de heer Irrgang in zijn interruptie naar mijn idee niet goed onderkend. Als de Belastingdienst constateert dat het inkomen van een bepaalde persoon dermate laag is dat hij in aanmerking zou kunnen komen voor uitstel van betaling of kwijtschelding, zal de beslagvrije voet niet omlaag gaan naar 81%. Het is mogelijk dat de in de publiciteit veel genoemde groep van personen die bijvoorbeeld psychische problemen heeft en tijden lang geen enveloppen opent, buiten deze regeling valt. Dan moet de Belastingdienst echter wel constateren dat die groep het geld niet heeft. Het is dus niet nodig dat de betrokkene een aanvraag indient. Ik neem overigens aan dat de zaken omkeerbaar zijn in het geval er toch iemand doorglipt.

In de brief van de sociaal raadslieden worden precies de drie grondslagen van de wet aangegeven. Een aanvraag of verzoek hoeft niet. Het is al voldoende als er sprake is van kwijtschelding of uitstel van betaling. Er kunnen niettemin voorbeelden zijn van mazen in de wet, waardoor mensen te pakken worden genomen waarbij het niet van toepassing zou moeten zijn. Kan de minister daar een voorbeeld van geven? Is daar naar aanleiding van de publiciteit op het departement over nagedacht? In de brief van de sociaal raadslieden staat overigens dat men er alle begrip voor heeft dat er gekeken wordt naar de aard van de belastingschuld. De heer De Nerée noemde het voorbeeld van iemand die stelselmatig geen motorrijtuigenbelasting betaalt. Kan dat niet als criterium toegevoegd worden? Wat is in de uitvoeringspraktijk het geval?

Ik ga ervan uit dat mensen met een bijstandsuitkering sowieso niet in aanmerking komen. Die komen in geval van een belastingschuld immers automatisch in aanmerking voor een regeling. Met de wet wordt overigens niet de beslagvrije voet van 90% in de bijstandswet veranderd. Zij behouden dat recht. Dat wordt niet "overruled" door de 81% van de voorliggende wet. Iemand met een bijstandsuitkering zit immers op een te laag inkomensniveau.

Kan het terugvorderen van Awir-toeslagen een reden zijn om mensen in de bijstand wel op 81% in plaats van 90% te zetten? Dat zal volgens mij niet het geval zijn, omdat iemand met een Awir-toeslag al redelijk aan de onderkant van het systeem zit. Als die iets terug moeten betalen, kan dat nooit om veel geld gaan. Bij een cumulatie van huur-, zorg- en kindertoeslag kan iemand met een bijstandsuitkering echter rekenkundig uitkomen onder de 90%. Wat is hierop de reactie van de minister? Deze mensen mogen immers in de praktijk hier geen last van krijgen. In versterkte mate geldt dit voor de belastingkortingen, zoals de alleenstaandeouderkortingen en de kinderkortingen. Het kan immers zijn dat iemand die achteraf moet terugbetalen.

Ik zal mijn visie toetsen aan de antwoorden van de minister. Die visie is dat mensen op bijstandsniveau hiervan geen last zullen hebben. Zij komen immers in aanmerking voor de vrijlatingsgronden van de wet, zelfs als zij het niet aanvragen. Zij komen in mijn visie dan ook niet aan de grens van 81% van het bestaansminimum. Voor hen blijft het percentage van 90 gelden en een afbetalings- of uitstelregeling. Daarmee is de groep die wij niet willen pakken buiten haken gezet. Wij houden de groep notoire niet-belastingbetalers over. De heer De Nerée heeft al gevraagd hoeveel dat er precies zijn en om hoeveel geld het daarbij gaat.

De heer Irrgang (SP):

Vindt de heer Crone dat het mogelijk is om rond te komen van 81% van het sociaal minimum? Dit even los van de discussie of er sprake is van een notoire wanbetaler.

De heer Crone (PvdA):

Dat is mogelijk voor mensen die een voldoende hoog inkomen hebben om belasting te betalen, want die hebben kennelijk een belastingschuld opgebouwd op kosten van de staat, dus op kosten van ons allemaal. Mensen die op het bestaansminimum zitten, kunnen zeker niet leven van 81% daarvan.

De heer Irrgang (SP):

Bekend is dat er bij de schuldhulpverlening heel veel mensen zijn die bijvoorbeeld een inkomen van om en nabij modaal hebben. Die mensen komen niet voor die andere regelingen in aanmerking, maar u bent het toch met mij eens dat ook die niet kunnen rondkomen van 81% van het sociaal minimum? Ik sluit mij overigens aan bij uw vragen over de toeslagen.

De heer Crone (PvdA):

Het staat bijna letterlijk in de teksten van het kabinet en is door mij letterlijk geciteerd uit het vakstudienieuws dat mensen die in de schuldhulpverlening zitten nooit in de buurt komen van deze 81%. Wilt u mij bevestigen dat u het niet erg vindt, omdat die mensen er niet door worden getroffen?

De heer Irrgang (SP):

Ik drukte mij niet goed uit. Het gaat om mensen die een schuldenprobleem hebben, maar nog niet in de schuldhulpverlening zitten. Dat geldt voor heel veel mensen. Dan zou de WSNP kunnen gelden en is het niet van toepassing.

De heer Crone (PvdA):

Het is nog mooier dan u denkt. Ook als mensen geen schuldhulpverlening hebben aangevraagd, maar er wel voor in aanmerking zouden komen, worden zij hierdoor niet getroffen. Als zij in de aanvraagprocedure zitten, vinden zij zelf al dat zij ervoor in aanmerking komen. De Belastingdienst is het dan ook nog aan het bekijken. Die mensen zullen dus niet worden getroffen. Pas als aan het eind van de rit blijkt dat zij een veel te hoog inkomen hebben, gelet op de criteria van de schuldhulpverlening en noem maar op, dan kan het wel het geval zijn. Het gaat dan dus niet om mensen met een bijstandsuitkering.

De vergadering wordt vijf minuten geschorst.

Minister Zalm:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng. Toen de heer Crone een interruptiedebat voerde met de heer Irrgang, dacht ik even dat de paarse tijden weer terug waren. Hij nam de verdediging alvast op zich. Hij heeft heel goede dingen gezegd en het is goed dat ik dat nog even officieel bevestig. Het is mij inderdaad ook niet ontgaan dat de NVVK in de Telegraaf van 5 februari de noodklok luidde. Het idee was dat ook allerlei mensen die hun post niet openen in de narigheid zouden komen. Dat is echter onjuist; die zorg van de NVVK is onterecht. De NVVK heeft het mis. De mensen waar zij het over hebben, komen in aanmerking voor uitstel of kwijtschelding. Het is niet vereist dat daadwerkelijk uitstel of kwijtschelding is aangevraagd. De Belastingdienst kan op basis van het dossier van betrokkenen vrij gemakkelijk zien of deze situatie aan de orde is.

De heer Crone vroeg of zaken worden teruggedraaid als er onverhoopt toch wat mis gaat. Mijn antwoord daarop is bevestigend: ja. Als er een keer per ongeluk wat mis gaat, dan wordt dat gecorrigeerd. Ik benadruk dat die maatregel alleen wordt ingezet bij de groep notoire wanbetalers die wel kunnen betalen maar niet willen betalen. Het gaat om een betrekkelijk beperkte groep mensen. Zij moeten op zijn minst één aanslag onbetaald hebben gelaten waarbij de enige of laatste betalingstermijn meer dan twee maanden is verstreken. Die maatregel zal, ter bevestiging van hetgeen de heer Crone zei, niet worden gehanteerd in het massale proces. Een en ander loopt dus niet via de computer maar via de individuele klantbehandeling. De fiscus zal zich ervan op de hoogte stellen of het gaat om iemand die de belastingschuld wel kan maar niet wil betalen en of de groep die de heer Irrgang wil beschermen – en die ik ook wil beschermen – daar niet in terechtkomt. De heer Crone vraagt of er nog een gaatje in het wetsvoorstel zit. Ik kan geen voorbeelden bedenken waarbij dat beslagverbod ten onrechte wordt toegepast. Als dat per ongeluk een keer gebeurt, dan wordt dat rechtgetrokken.

De maatregel zal in de praktijk niet worden toegepast bij de invordering van toeslagen. Bij de terugvordering van toeslagen wordt namelijk een betalingsregeling getroffen van € 40 per maand gedurende 24 maanden. Die betaling vindt primair plaats door middel van verrekening met lopende toeslagen. Ook hierbij geldt overigens de beslagvrije voet van rechtsvordering. De toeslagen en de belastingkorting maken verder onderdeel uit van het sociaal minimum.

Mevrouw Dezentjé Hamming wil mij nog aan de tand voelen over de zesmaandenfictie. Er is in dit wetsvoorstel inderdaad een strenge vorm van bewijs en tegenbewijs opgenomen. Om die reden is in de wettekst de term "behoudens voor zover blijkt" opgenomen. Met de toelichting wordt geen versoepeling beoogd en met "aantonen" wordt bedoeld "overtuigend aantonen" of "doen blijken". Dat is de strengste vorm van bewijs. Wij hebben al even gesproken over de eerstedagsmelding, wat een heel sterk bewijs vormt. Daarnaast zijn er evenwel voor bonafide werkgevers tal van mogelijkheden om aan te tonen dat de werknemer korter dan zes maanden in dienstbetrekking was. Hierbij geldt de vrije bewijsleer, waarbij bank- of giroafschrift, de start van de nettoloonbetalingen, werkbriefje, werkrooster, urenbriefje, aanstellingsbrief, sollicitatiebrief, arbeidsovereenkomst, personeelsadministratie, bericht in het personeelsblad en zelfs bewijs uit het ongerijmde zijn toegestaan. Als bijvoorbeeld kan worden aangetoond dat betrokkene in de gevangenis heeft gezeten, in het buitenland heeft verkeerd, in het ziekenhuis heeft gelegen of een andere voltijdsbetrekking bij een andere werkgever had voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking, dan kan dat ook als bewijs worden gebruikt. Er zijn dus tal van mogelijkheden voor die bewijsvoering. Uiteindelijk zal de feitelijke situatie bepalen of dat bewijsmiddel, of een combinatie van bewijsmiddelen, voldoende is. Ook in het geval van ziekte van de administrateur moet de werkgever in staat worden geacht om overtuigend aan te tonen dat de werknemer korter dan zes maanden in dienstbetrekking was. Overigens doet een werkgever er dan verstandig aan om het bij de eerstedagmelding zelf te beheersen – zo moeilijk is dat niet – dus dat hij het zelf doet op het moment dat de administrateur ziek is. Het is namelijk een cruciaal onderdeel van het antifraudebeleid. Het is dan niet zo sterk om steeds maar te roepen dat de man die het zou moeten doen ziek is. Ik kom nog even terug op de eerstedagmelding en het bewijspunt. Als er systematisch iets misgaat bij een werkgever, dus dat hij wel steeds eerstedagmeldingen doet maar nooit loonbelasting inhoudt of afdraagt, is er natuurlijk een ander geval aan de orde. Dan is er geen sprake meer van een incident, dat er een keer iets in de administratie is misgegaan.

De heer Irrgang (SP):

Ik wil niet opnieuw de discussie aangaan over de vraag of de beslagvrije voet sowieso zou moeten worden verlaagd tot 81%, maar ik wil het wel hebben over de kern van de zaak. Begrijp ik het goed dat de minister zegt dat de genoemde groep helemaal niets hoeft te doen om automatisch niet door de Belastingdienst op 81% te worden gezet? Kan de minister, mede namens de volgende minister van Financiën, garanderen dat dit goed gaat, in het licht van de huidige huiselijke puinhoop bij de Belastingdienst? Wij hebben gisteravond bij Radar de voorbeelden er weer van kunnen zien. Dat is een levensgroot risico, dat de opvolger van de minister dan voor zijn rekening zou moeten nemen.

Minister Zalm:

Zoals wij bij het vragenuur bespraken, liggen de problemen bij de Belastingdienst vooral aan de automatisering. Laat dit nu net niet via de automatisering lopen, maar nog gewoon door de mens worden gedaan. Nu zijn er natuurlijk ook menselijke fouten mogelijk, maar het gaat uitdrukkelijk in de individuele klantenbehandeling. Men weet dus met wie men te maken heeft. Men heeft de instructie dit alleen te doen in het geval dat er wel kan worden betaald maar er notoire onwil is. Op de eerste vraag van de heer Irrgang kan ik nogmaals bevestigend antwoorden. Je hoeft geen uitstel of kwijtschelding te hebben aangevraagd. Door er alleen voor in aanmerking te komen, is er al voldoende argument om deze procedure niet van toepassing te verklaren.

De heer Crone (PvdA):

Het is goed dat de minister dit zo duidelijk zegt. Het betekent dat de dienstdoende belastingambtenaren weten dat iedereen over hun schouder mee zou kunnen kijken. Dat zou ik ook graag willen. Ik ben vergeten om het in mijn termijn te zeggen, maar ik had er in het vorige debat al naar gevraagd. Uiteraard wordt alles geëvalueerd, maar ik zou op dit punt graag in het najaar al wat eerste resultaten horen. Dat zeg ik ook omdat ik aanneem en het vanzelfsprekend acht dat wij het zullen horen als het ook maar in één geval misgaat. De NVVK en de sociaal raadslieden zullen – en zo hoort het ook – ons dan wel weten te vinden. Ik zie de minister al knikken, dus hij is daartoe bereid. Daarmee kan ik ook vaststellen dat dit noch een verkapte, noch een openlijke aantasting is van de beslagvrije voet van 90% die in de Algemene Bijstandswet staat, een vrees die wij al eerder hebben geuit. De Algemene Bijstandswet veranderen wij hier vandaag helemaal niet; het gaat om de belastingen. In de Algemene Bijstandswet blijft er dus gewoon een grens van 90%. Dit voorstel kan daar waarschijnlijk niet doorheen breken.

Minister Zalm:

Het lijkt mij verstandig om voortgangsrapportages te doen. Ik hoop overigens dat de personele aanslagen op mijn departement niet zo groot zijn dat dit in het gedrang komt. Ik dacht dat de 90% zelfs was geregeld in het Burgerlijk Wetboek of het Wetboek van Rechtsvordering. Dat beginsel geldt dus algemener dan alleen de Algemene Bijstandswet. Ik kan de heer Crone dus geruststellen: het leidt niet tot een wijziging van de normatiek op het gebied van de betalingscapaciteitsvaststelling bij de Algemene Bijstandswet.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande donderdag aan het einde van de vergadering over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven