Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 14 oktober 2004 over de Flora- en faunawet.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Op 14 oktober hebben wij uitgebreid gesproken over de Flora- en faunawet. Vanavond wil ik twee moties indienen, een over het aanwijzen van de foerageergebieden en een over het verjagen.

De foerageergebieden hebben bij ons heel veel aandacht gekregen. Veel agrariërs vinden dat het beleid over hen heen wordt gestort en dat geen sprake is van zorgvuldig overleg of goede voorlichting. Men had meer aandacht verwacht voor de uitwerking van het beleid. Ik doel dan op de schade, op de mogelijk planologische schade, op de waardevermindering van de bedrijven en de verstrekkende gevolgen van het ganzenfoerageerbeleid.

Wil het goede kans van slagen hebben, dan moet het gebeuren op basis van vrijwilligheid, met het draagvlak en een gesprek met direct betrokkenen. Het gaat om draagvlak verwerven, dan pas de gebieden aanwijzen en dus niet andersom, zoals de provincies nu doen.

Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in een aantal beoogde ganzenfoerageergebieden bij grondgebruikers nauwelijks of geen draagvlak aanwezig is voor de aanwijzing als ganzenfoerageergebied;

overwegende dat veel grondgebruikers de aanwijzingsprocedure als onvrijwillig ervaren;

van oordeel dat een goede communicatie over het te voeren beleid en aanwezigheid van voldoende draagvlak bij grondgebruikers onontbeerlijk is voor het welslagen van het ganzenfoerageerbeleid;

van oordeel dat aanwijzing van begrenzing van de ganzenfoerageergebieden volgend dient te zijn op de bereidheid tot deelname bij de grondgebruikers;

voorts van oordeel dat van aanwijzing en begrenzing van de ganzenfoerageergebieden geen planologische schaduwwerking mag uitgaan;

roept de regering op, meer tijd te nemen voor de aanwijzing, en het daartoe te leiden dat de aanwijzing van ganzenfoerageergebieden in het gehele land op vrijwillige basis plaatsvindt, in nauw overleg met de belanghebbenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schreijer-Pierik en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(29446).

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Mevrouw Schreijer vraagt om uitstel, maar dat hebben wij gekregen. De minister heeft toegezegd, hoewel niet geheel in overeenstemming met wat de PvdA-fractie wil, dat uitstel wordt verleend tot 1 juni 2005. Waarom zouden wij dan extra uitstel moeten vragen?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik heb zojuist heel duidelijk aangegeven dat het niet alleen om uitstel gaat. Het gaat ons erom dat het gebeurt op basis van vrijwilligheid en draagvlak. Dat is op dit moment niet aan de orde. U weet zelf hoe met name de provincie Friesland het op een andere manier doet. Daar gaat het om. Het voorbeeld van de provincie Friesland zouden wij graag overal uitgevoerd zien.

Een ander probleem bij het ganzenbeleid betreft het stellen van bovenwettelijke eisen aan de wijze van bejaging van de ganzen door de provincies. In het Beleidskader faunabeheer zijn daarover afspraken gemaakt. In dat verband verwijs ik naar het recente optreden van de provincie Friesland tegen de wijze van verjagen van ganzen tijdens de vlucht. Wij vinden dat het stellen van bovenwettelijke eisen aan ontheffing en in dit geval de wijze van verjagen resoluut moet worden afgewezen. Dat brengt ons tot het indienen van de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de voorwaarden waaronder ontheffingen voor afschot, ter ondersteuning van verjaging, verleend worden door de provincies, niet mogen leiden tot onduidelijkheden voor uitvoerders (jagers) en handhavers;

constaterende dat verleende ontheffing niet toestaat dat er op overvliegende ganzen en smienten wordt geschoten, en dat het slechts is toegestaan te schieten op ganzen en smienten die op een perceel invallen of aanwezig zijn;

overwegende dat deze bovenwettelijke voorwaarden aan ontheffing leiden tot onduidelijkheid, daar het verschil tussen invallende en overvliegende ganzen en smienten niet altijd duidelijk is;

voorts overwegende dat deze en vergelijkbare bovenwettelijke voorwaarden niet bijdragen tot de doelstelling van het beleidskader;

roept de regering op, het daartoe te leiden dat de provincies zodanige ontheffingsvoorwaarden stellen dat een adequate en effectieve uitvoering van het beleidskader gewaarborgd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie Schreijer-Pierikis voorgesteld door het lid Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(29446).

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Dit is toch wel heel frappant. Ik dacht dat mevrouw Schreijer juist vond dat provincies veel meer zeggenschap moeten krijgen. Dus waarom ontneemt zij hun nu dat recht?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Dit gaat over een heel ander punt. Natuurlijk hebben de provincies eigen bevoegdheden, maar het moet wel in lijn zijn met wat de minister zelf tijdens het AO heeft uitgesproken. Als de ganzen letterlijk rechtdoor vliegen en de petten van de jagers er bij wijze van spreken worden afgevlogen, mag er niet op geschoten worden; dat mag pas als zij neerdalen en ergens staan. Niemand kan dat in de praktijk zo uitvoeren. Daarom spreekt de CDA-fractie heel duidelijk uit dat op dit punt meer ruimte gegeven moet worden zoals in het beleidskader wordt aangegeven, waar u ook achter heeft gestaan. Het beleidskader en de verschillende organisaties hebben uitgesproken hoe het moet. Dat is uiteindelijk de ondersteuning van het beleid van de minister, maar de provincies moeten het overnemen.

Tot slot heb ik nog een aanvullende vraag over de kosten van de ganzenopvang. Deze zullen alleen al voor de wintergasten oplopen van ongeveer 7,2 mln euro in 2003 tot 10 mln à 12 mln euro of misschien wel veel meer en in de eindsituatie misschien nog meer. Waar haalt de minister deze middelen vandaan en hoe worden deze kosten gedekt? Ik kan het niet terugvinden in de begroting en wil daar graag meer helderheid over hebben.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Ik wil beginnen met een motie in te dienen naar aanleiding van het algemeen overleg met de minister waaruit duidelijk bleek dat er een groter schadebedrag voor de grondgebruikers binnen het beleidskader aan de orde is. Wij vinden dat dat niet zo zou moeten zijn, ook in relatie met de administratieve lasten die voor rekening van de grondgebruikers komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de bescherming van inheemse dieren een verantwoordelijkheid is van de samenleving;

overwegende dat wildschade dan ook niet mag worden afgewenteld op agrarische ondernemers als grondgebruikers;

van mening dat het niet juist is een forse verhoging door te voeren van het drempelbedrag om voor schadevergoeding in aanmerking te komen en daarnaast tevens een bedrag voor behandel- of administratiekosten in rekening te brengen;

verzoekt de regering, mede te komen tot een jaarlijkse bundeling van schadeverzoeken per grondgebruiker, uitgaande van een drempelbedrag van € 250 per jaar inclusief de behandelkosten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff, Schreijer-Pierik en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(29446).

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Volgens mij is ook deze motie overbodig, aangezien er allang een bundeling is aangekondigd door de minister. Mijn probleem met de motie is overigens gelegen in de dekking. Niet voor niets heeft mevrouw Schreijer er al op gewezen dat het bedrag uit de hand dreigt te lopen. Volgens mij leidt uw motie tot hogere uitgaven Waar haalt u dan de dekking vandaan?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Het is op dit moment absoluut niet duidelijk waar dat geld voor die hogere bedragen vandaan moet komen. In het algemeen overleg heb ik gezegd te vrezen dat het bedrag wel eens tot 18 mln zou kunnen oplopen. Ik ga ervan uit dat deze motie niet leidt tot deze verhoging. Het gaat erom dat er sprake is van zorgvuldig beleid. Onze inzet is en blijft dat de grondgebruikers niet voor de schade mogen opdraaien. Wij voeren hier beleid en daar mogen de grondgebruikers niet de grootste schade van ondervinden.

Voorzitter. Vervolgens wil ik nog een motie indienen die in relatie staat tot de opvang van de ganzen en onze internationale verplichtingen op dat punt. In het algemeen overleg heeft de minister gezegd dat een aantal van 1,5 miljoen ganzen voor hem uitgangspunt van beleid vormt. De fractie van de VVD lijkt het goed dit in de internationale context te plaatsen en daarover afspraken te maken. Daarom dienen wij hiertoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland in het kader van de ganzentrek in de opvang van ganzen en smienten in internationaal verband verplichtingen heeft;

constaterende dat ook een aantal andere EU-landen in dit kader verplichtingen hebben;

constaterende dat Nederland gestalte wil geven aan de opvang van rotganzen en grauwe ganzen tot een maximumaantal van 1,5 miljoen;

verzoekt de regering, het maximumaantal van 1,5 miljoen opvangganzen waartoe Nederland zich internationaal verplicht voelt, vast te leggen in internationale afspraken en ook de andere EU-landen aan de afspraken te binden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff en Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(29446).

Minister Veerman:

Voorzitter. Zelden heb ik het eenvoudiger gehad als nu, want ik kan alle vier de moties kwalificeren als ondersteuning van het beleid. Daar hebben andere sprekers al op gewezen, maar ik zal de moties toch nog even langslopen, allereerst de motie van mevrouw Schreijer over wat wij "de Friese aanpak" noemen. De Friese aanpak is gelegen in het feit dat er ruimte wordt gegeven tot 1 juni om tot overeenstemming te komen met de grondgebruikers om op die wijze een vrijwillige deelname aan de overwinterende ganzen te bewerkstelligen. Dat kunnen de agrarische natuurverenigingen of andere groeperingen van grondgebruikers die met hun aanvraag verklaren dat in die gebieden voldoende draagvlak bestaat voor het realiseren van een ganzenfourageergebied. Daarop doelt mevrouw Schreijer. Die Friese aanpak kan ik dus met haar delen. Ik kan die motie dus als ondersteuning van het beleid kwalificeren. Over de gevreesde schaduwwerking hebben wij meermaals gezegd – maar ik herhaal het graag, want het kan misschien niet genoeg herhaald worden – dat de provincie de gemeente kan instrueren dat aanwijzing van ganzenfourageergebieden geen enkele planologische consequentie heeft. Effectief heeft de provincie Groningen dat bijvoorbeeld al gedaan. Wij kunnen de provincies er nog eens op wijzen dat zij dat de gemeenten kunnen aangeven. Daarmee heb ik deze motie naar mijn gevoel volledig tot tevredenheid van mevrouw Schreijer afgehandeld. Ik zou tenminste niet weten hoe ik haar nog meer tegemoet zou moeten komen.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Is het in verschillende provincies analoog aan datgene wat de provincie Friesland doet? Als acht boeren meedoen, maar twee boeren niet, dan hoeft men er dan dus niet aan mee te doen. Men moet ook vooraf geïnformeerd worden en niet zoals in de kop van Overijssel, waar men gebieden aanwijst zonder overleg en draagvlak en dan zegt: wij kunnen niet anders vanuit het ministerie van LNV.

Minister Veerman:

Het is natuurlijk net in Overijssel weer verkeerd gegaan. Dat trek ik mij zeer aan; dat zult u begrijpen. Het is zoals u zegt: wij moeten dat netjes communiceren en netjes van tevoren met de mensen bespreken. Als er fouten zijn gemaakt, trek ik mij dat aan; dat moet niet meer gebeuren. Dat is echter niet de kwintessens. De kwintessens van de vraag is of je een of twee boeren uit een gebied kunt halen dat je wilt aanwijzen als ganzenfourageergebied en dan kunt zeggen: die doen niet mee. Dat gaat niet werken, omdat de ganzen niet weten welke boer wel en welke boer niet meedoet. Laten wij daar nou eenvoudig over zijn, want er is een oplossing voor. Als je niet wilt meewerken, kun je de schade verhalen, maar je kunt je niet in een gebied uitzonderen door bijvoorbeeld een rood lijntje te trekken en tegen de ganzen te zeggen dat zij daar niet mogen komen. De kwintessens van het ganzenfourageerbeleid is juist dat er gebieden worden aangewezen. Daar worden goede vergoedingen voor betaald en er worden goede gesprekken over gehouden. Als dat verkeerd is gelopen, herhaal ik wat ik zojuist heb gezegd, maar het kan niet zo zijn dat je er een postzegeltje eruit snijdt waar de ganzen niet mogen komen omdat die boer er niet aan wil meedoen.

De voorzitter:

Mevrouw Schreijer, wij gaan het debat niet overdoen. De minister heeft zijn visie op de motie gegeven.

Minister Veerman:

Mevrouw Schreijer verwijst expliciet naar het Friese model. Dat model voorziet erin dat boeren het onder elkaar regelen.

De tweede motie van mevrouw Schreijer betreft de kwestie van de provinciale belemmering. Ik ben met haar van mening dat er voortvarend uitvoering moet worden gegeven aan dat beleidskader en dat onnodige belemmeringen weggenomen moeten worden, maar het verlenen van die ontheffingen is een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten. Er is autonomie van bestuur in dit land. De wet biedt mij dus geen mogelijkheden om de provincies maatregelen op te leggen. Ik ben van mening dat die ontheffingsvoorwaarden een adequate uitvoering moeten waarborgen. In het overleg dat ik volgende week zal voeren met het IPO, LTO en de KNJV, zal ik deze zaak nog eens aan de orde stellen. Daarmee leg ik het initiatief ook bij de verantwoordelijke organisaties. Ik kan dus vaststellen dat deze motie een ondersteuning van het beleid is. Wij willen beiden hetzelfde. De wettelijke mogelijkheden ontbreken mij om dat af te dwingen, maar overtuigen is het belangrijkste vak in de politiek.

Dan de vraag van mevrouw Schreijer waar de centen vandaan komen. De 7,2 mln euro voor de extra kosten van dit beleid komen, zoals ik in het AO al heb aangegeven, uit de omslag van verwerving naar beheer uit de Programma Beheer-gelden.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik ben blij met deze aanvulling. Wat betreft het be- en verjagen moet het beleidskader worden uitgevoerd en dat is wat anders dan in Friesland gebeurt. Het verhaal van de minister komt daarmee niet overeen. Vrijwilligheid staat immers voorop.

Minister Veerman:

Het gebeurt mij niet zo vaak dat ik hier voor jokkebrok wordt uitgemaakt. Ik heb gezegd dat ik het Friese model zal toepassen. Wat kan ik nog meer doen? Als een boer niet wil meewerken, ligt het op het terrein van de buren om hem daartoe over te halen. Ik heb daar het volste vertrouwen in. Men heeft er een half jaar langer de tijd voor gekregen. Als het beleid na 1 juni wordt ingezet, gaat er een heel jaar subsidiegeld verloren. Ik twijfel er niet aan dat wij tot een oplossing geraken.

Ook de motie van mevrouw Snijder over de jaarlijkse bundeling van de schadeverzoeken beschouw ik als een ondersteuning van ons beleid. LTO Nederland werkt momenteel een voorstel op dit punt uit om op jaarbasis boven het drempelbedrag van € 250 te komen. De € 100 behandelkosten zullen op het drempelbedrag in mindering worden gebracht. Een en ander zal zijn beslag krijgen als de daartoe strekkende wijziging van de Flora- en Faunawet door de Kamer is aangenomen.

Mevrouw Snijder heeft ten slotte een motie ingediend over de 1,5 miljoen ganzen. Ik zet in op 80.000 ha voor de voedselreservering. Het aantal ganzen dient zich te stabiliseren op een draagvlak van deze omvang. Het aantal van 80.000 ha is gebaseerd op 1,5 miljoen overwinterende ganzen. Er is geen EU-beleid op dit terrein en ik zal mij in Brussel inzetten om dat voor elkaar te krijgen. Men zal begrijpen dat dat nog enige tijd zal duren. Overigens is het wel interessant om de vraag te stellen wat de betere randvoor waarde is: 80.000 ha of 1,5 miljoen ganzen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Aanstaande dinsdag zal over de ingediende moties worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven