Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van heden over gewasbescherming.

De heer Geluk (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de bewindslieden hartelijk voor de beantwoording van de vele vragen en opmerkingen in het algemeen overleg dat wij zojuist hebben gehad. Er is in dat overleg nogal wat over tafel gegaan. Er zijn gewasbeschermingsmiddelen bijgekomen en er zijn gewasbeschermingsmiddelen afgegaan. Echter, het is nog maar de vraag of er meer duidelijkheid is gekomen voor de gebruikers van al deze middelen. Zij zijn buitengewoon afhankelijk van de besluiten die de regering neemt. Op zeer korte termijn – het is een kwestie van een week of misschien iets langer – moet deze duidelijkheid er zijn. Wij spreken immers over seizoensbedrijven. Mijn motie op stuk nr. 44 is slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Ik zou deze uitvoering graag meer aangescherpt willen zien, omdat de omstandigheden dat op dit moment vergen. De motie die ik zal indienen, heeft als doel snel duidelijkheid te verschaffen aan de gebruikers.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening, dat de Kamer uitdrukkelijk de wens heeft uitgesproken dat geen teelten uit Nederland mogen verdwijnen;

haar oordeel uitsprekend, dat zoveel mogelijk gestreefd moet worden naar een Europese harmonisatie teneinde illegaal middelengebruik te voorkomen;

van mening, dat er inmiddels veel tijd verloren is gegaan in besluitvorming en juist grote haast en duidelijkheid geboden zijn voor de land- en tuinbouw omdat het zaai- en pootseizoen zeer binnenkort aanbreekt;

overwegende, dat na het in werking treden van de landbouwkundige onmisbaarheidsregeling beoordeling van middelen hierop enige tijd zal vergen;

verzoekt de regering op zeer korte termijn van alle gewasbeschermingsmiddelen die landbouwkundig onmisbaar worden geacht en die geëxpireerd zijn vanaf 11 mei 1999 of die nog zullen expireren, het gebruik tot een halfjaar na het in werking treden van de wettelijke regeling landbouwkundige onmisbaarheid toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geluk, Ter Veer, Van Ardenne-van der Hoeven en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (21677).

De heer Geluk (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik hoop dat met deze motie en met de mededelingen die door de staatssecretaris en de minister zijn gedaan, de middelen pyramin en ramrod (propachloor en chloridazon) worden toegevoegd aan de lijst van middelen, zoals die in de brief van 24 februari wordt vermeld. Ik ga ervan uit dat deze middelen met ingang van volgende week beschikbaar komen, zoals het kabinet vanmorgen heeft meegedeeld. Voor één middel geldt dit misschien pas op iets langere termijn. Maar ik hoop dat hiermee duidelijkheid gegeven kan worden, want de middelen zijn nodig, zoals de commissie-Van der Vlist heeft aangegeven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Er is heel wat te doen geweest over de gewasbeschermingsmiddelen. Het is uitdrukkelijk een terrein waar een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gestalte moet krijgen. Sector, industrie en overheid zijn hiervoor samen verantwoordelijk. Gewasbeschermingsplannen en convenanten proberen een bijdrage te leveren aan het tot stand komen van deze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Het is merkwaardig dat er na vele jaren, en wat betreft de laatste discussieronde na vele maanden, toch weer nieuwe stoffen genoemd worden die landbouwkundig onmisbaar zijn. Vanmorgen heb ik dat wat scherp verwoord in het algemeen overleg. De staatssecretaris heeft terecht gezegd dat dit verwijt zich niet kan richten op de regering, omdat die doet wat zij kan. Het is inderdaad een opmerking die breder gericht is. Met de deskundigheid die er is, zouden wij er toch eerder bij moeten zijn, zodat er sneller adequate besluitvorming kan plaatsvinden en er op bedrijfsniveau zekerheid ontstaat. Dat moet eerder dan nu het geval is. De conclusie van het algemeen overleg is dat pyramin en ramrod kunnen worden gebruikt, als de plantenziektekundige dienst deze week de onmisbaarheid van die middelen definitief vaststelt. Zo heb ik het begrepen.

Wat betreft mevinfos is er sprake van een plotsklapse wending in de brief van vandaag. Ik denk dat hierbij een overgangstermijn onder een strak regime nuttig is en op dat punt zal er nog een motie worden ingediend, die mede door mij is ondertekend.

Europese harmonisatie, daar moet het naartoe als het maar even mogelijk is. Dat lijkt wel dikke stroop in de vrieskou. Dit is een vaststelling die ik hier maar doe. Ik kan mij vanaf deze plaats alleen maar tot de regering richten. Die vaststelling zou haar moeten aansporen om al het mogelijke te doen om daarin wat schot te krijgen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Het ging er vanmorgen hard aan toe in het algemeen overleg over gewasbeschermingsmiddelen. Dit had te maken met het feit dat zeker van de zijde van de fractie van het CDA de indruk bestond dat de bewindslieden die verantwoordelijk zijn voor het gewasbeschermingsbeleid, tot nu toe weliswaar zijn bijgedraaid naar aanleiding van de vragen uit de sector en uit de Kamer om het gewasbeschermingsbeleid bij te stellen, maar dat het tempo waarin deze veranderingen plaatsvinden, nog steeds niet voldoende is en niet spoort met de seizoenen waarmee boeren en tuinders te maken hebben. Dit leidt ertoe dat ik constateer dat wij nog steeds in een overgangsperiode zitten, waarin wij van stofbenadering toe moeten naar teeltbenadering en systeembenadering. Ik zeg het de heer Feenstra na, die dit punt heeft opgeworpen. Dat vraagt een enorme verandering in aanpak en wet- en regelgeving. Omdat ik vind dat tot dat moment een goed beleid moet kunnen worden gevoerd, leg ik graag de volgende motie aan de Kamer voor om haar een uitspraak af te dwingen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het Meerjarenplan gewasbescherming vermindering van afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen als hoofddoelstelling heeft;Van Ardenne-van der Hoeven

voorts overwegende, dat daartoe ten behoeve van geïntegreerde teelten een effectief middelenpakket noodzakelijk is;

constaterende, dat stoffen als mevinfos als landbouwkundig onmisbaar beschouwd worden;

constaterende tevens, dat het CTB om gezondheidsredenen mevinfos niet toelaat;

verzoekt de regering een gebruikersregeling ten behoeve van de toepassing van mevinfos te introduceren dan wel andere alternatieve stoffen, bijvoorbeeld dichloorfos, als alternatief landbouwkundig onmisbare stof toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ardenne-van der Hoeven, Geluk, Ter Veer en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (21677).

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ook heb ik een motie over de wettelijke regeling, die echt noodzakelijk is. Gedogen is misschien voor een korte periode mogelijk, maar wij vinden dat een wettelijke regeling essentieel is, ook voor het draagvlak.

De voorzitter:

U bent al even over uw tijd heen. Ik vraag u de motie nu in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de kanalisatiestoffen carbaryl, chloorpyrifos, fenbutatin, penconazol, pirimifos-methyl en simazin als landbouwkundig onmisbaar zijn aangemerkt;

constaterende, dat hiervoor een wettelijke regeling ontbreekt;

verzoekt de regering binnen een week hiervoor een wettelijke regeling te treffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ardenne-van der Hoeven, Geluk en Ter Veer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (21677).

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Als u op de achtergrond geluid hoort, zijn dat brekende klompen. De Partij van de Arbeid hecht aan een balans tussen teeltbehoud en milieubehoud. Als ik zie wat wij de laatste periode besloten hebben, zie ik dat de milieukant van de balans regelmatig is bijgesteld. De zeven kanalisatiestoffen blijven na 2000, hoewel wij in 1993 hadden aangekondigd dat zij weg zouden gaan. De landbouwkundige onmisbaarheid komt als extra criterium in de wet. Een ontraden motie wordt uitgevoerd, waardoor er weer vijf stoffen ter beoordeling bij PD en CTB liggen. Wij willen dit steunen, maar zeggen wel dat het de balans raakt.

Een van de brekende klompen betreft D66. Ook voor D66 moet toch een keer vanuit milieuoogpunt gelden dat het genoeg is, dat het ophoudt, dat wij een streep zetten, dat datgene wat wij beleidsmatig willen, in consequenties wordt vertaald. De heer Geluk is nog steeds niet gelukkig: rupsje Nooitgenoeg. Voor ons is het punt bereikt; het houdt wel een keertje op.

De heer Geluk (VVD):

Juist voor rupsen heb je bestrijdingsmiddelen nodig!

De heer Feenstra (PvdA):

Ik prefereer biologische bestrijding.

Ook bij het CDA valt een klomp uit. Mevinfos valt uit het lijstje van zeven. Dat is te betreuren. Op basis van argumenten met betrekking tot volksgezondheid en arbeidsomstandigheden is dat ook een probleem voor de sector. Ook de sector heeft een communicatie- en imagoprobleem met de samenleving.

De VVD bekritiseert op hoge toon het tempo. Het kabinet heeft de Raad van State niet aan een touwtje en u ook niet, mijnheer Geluk. Als u desalniettemin meent dat het sneller had gekund en gemoeten, had u op basis van de discussies van 15 september en 18 november een initiatiefwet moeten indienen. Ik meen dat uw kritiek op het ontbreken van tempo ook op de VVD zelf terugslaat. Ik vind het te gemakkelijk om alleen aan te geven dat het kabinet dat sneller had moeten doen.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Wij gaan de discussie niet overdoen, mijnheer Geluk.

De heer Geluk (VVD):

De regering regeert en wij controleren en ik wil het voorlopig graag bij die taak houden.

De heer Feenstra (PvdA):

U controleert niet alleen, u bent ook medewetgever. Als het u niet snel genoeg gaat, moet u het zelf versnellen en niet alleen bekritiseren.

De heer Ter Veer (D66):

Mevrouw de voorzitter! De toelating van bestrijdingsmiddelen is onderworpen aan een viertal toetsen. Een van die toetsen houdt in dat in het kader van de arbeidsomstandigheden het gebruik van een bestrijdingsmiddel veilig moet zijn.

In dit dossier doet zich de merkwaardige situatie voor dat deze bestrijdingsmiddelen al hoofdpijn kunnen veroorzaken zonder dat iemand daar zelfs maar in de buurt komt.

Ik loop met u even zeven punten langs die deze maand al in de politieke schijnwerpers hebben gestaan. Zij betreffen allemaal het gebruik van bestrijdingsmiddelen, elke keer vanuit een andere aanvliegroute. De commissie-Alders komt er niet uit en biedt ons een tussenrapport aan. De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft een bezoek gebracht aan de universiteit van Wageningen. Daar heeft men de commissie schitterende vergezichten voorgetoverd over wat in de toekomst allemaal mogelijk is als wij nog veel slimmer ziekten en plagen weten te bestrijden. Wij zijn geweest bij de Plantenziektekundige dienst waar men zei dat het een grote mess was en dat men er niet uitkwam. Wij hebben gehoord van de benoeming per 1 januari van onze oud-collega Dick Tommel als voorzitter van het College toelating bestrijdingsmiddelen. Verder hebben wij taal noch teken gehoord noch enige activiteit waargenomen. Een andere oud-collega, Servaas Huys, heeft ons gerapporteerd over hoe het is gegaan met het Meerjarenplan gewasbescherming. Ten slotte is er de wet die nu in behandeling is en wij roepen met zijn allen dat het in Europees verband moet worden geharmoniseerd.

Regeren is vooruitzien. Wat is nu de werkelijke stand van zaken? Onze collega Geluk heeft al in het najaar gezegd: wij hebben nu een probleem, wij hebben nu een debat, maar weet wel, na 1 januari is er een nieuwe situatie met wederom grote problemen en precies dezelfde commotie. Hij heeft de regering verzocht daaraan iets te doen en een daartoe strekkende motie ingediend. Die motie is aangenomen. De fractie van D66 heeft die motie gesteund. Als een motie niet wordt uitgevoerd, is het niet meer dan logisch dat je bij herhaling de regering sommeert die motie wel uit te voeren. Dat is tegelijkertijd het antwoord op de aantijgingen van de heer Feenstra in mijn richting.

Staatssecretaris Faber:

De geachte afgevaardigden hebben gememoreerd dat het er vanochtend hard aan toe ging. Ik ben blij dat men dat heeft gememoreerd voordat ik ga denken dat dit usance is. Ik heb dat liever niet.

Ik ben ook blij dat er nu een wat andere toon wordt aangeslagen. Ik spreek graag de heer Van der Vlies na, die heeft opgemerkt dat wij er uitgebreid over gesproken hebben en de verantwoordelijkheden, de verschillen en de verwarring in kaart hebben gebracht en dat de oorzaak niet alleen in dit huis en bij de departementen ligt. Dat moge duidelijk zijn.

Vorig jaar zijn wij – en dat is nog steeds het geval – volop bezig geweest om met name voor gewasbeschermingsmiddelen waarvan wij al jaren geleden wisten dat die stoffen zouden expireren per 1 januari 2000, een zorgvuldig traject in te gaan vanwege de landbouwkundige onmisbaarheid. Het gaat dan niet alleen over de zogeheten kanalisatiestoffen, waarover wij afspraken hebben gemaakt en waarvan een lijstje tot stand gekomen is. Ik hoef hier niet te memoreren op welke wijze dat is gebeurd. Het is zeer zorgvuldig gebeurd. Daarnaast hebben wij met elkaar moeten constateren dat er wettelijke lacunes zijn. Het kon gewoon niet wat wij met elkaar deden. Die landbouwkundige onmisbaarheid konden wij eigenlijk niet regelen.

Bijna op hetzelfde moment dat helder was dat er een lijstje met landbouwkundig onmisbare stoffen was, is in het kabinet een algemene maatregel van bestuur aangenomen waarin de landbouwkundige onmisbaarheid voor de kanalisatiestoffen werd geregeld. Die AMvB is net terug van de Raad van State en zal heel binnenkort in werking treden. Snellere wetgeving kan gewoon niet. Er is zeer effectief gewerkt.

Naar aanleiding van de commissie-Ginjaar en de beslisboom over landbouwkundige onmisbaarheid van meer dan de kanalisatiestoffen hebben wij geconstateerd dat wij dat wettelijk moeten regelen. Het blijkt een probleem te zijn. Laten wij dat zodanig regelen, dat landbouwkundige onmisbaarheid voortaan in de beoordeling kan meewegen. Dat vergt wetswijziging. Die wet ligt op dit moment bij de Raad van State.

Vervolgens komt er een motie waarin de regering wordt gevraagd om dat binnen een week even wettelijk te regelen. Ik moet zeggen dat ik daar helemaal niets van begrijp, zeker aangezien de motie afkomstig is van de medewetgever. Hoe kun je in vredesnaam over zo'n zorgvuldig traject, over zulke zorgvuldige formuleringen, zeggen dat het maar even binnen een week geregeld moet worden? Was het maar zo simpel. Het kan niet en dat betekent dat wij met elkaar bepaalde afspraken moeten maken. Ik ben daartoe bereid. Eind november hebben wij uitgebreid gediscussieerd over de motie-Geluk. Ik heb een helder voorstel gedaan voor de manier van omgaan daarmee.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

De motie die ik mede namens de collega's heb ingediend, gaat over de overgangsmaatregel, de maatregel van bestuur. Volgens de verhalen van vanochtend zou deze bij de regering liggen. Wij vragen de regering om ervoor te zorgen dat de maatregel binnen een week in het Staatsblad staat.

Staatssecretaris Faber:

Minister Pronk zal hierop reageren.

Voorzitter! Ik had het over de uitvoering van de motie-Geluk. Wij hebben het over een aantal criteria. Wij kunnen niet zomaar zeggen: iemand roept iets en wij verklaren het landbouwkundig onmisbaar. Dat doet onrecht aan de zorgvuldige procedure rond de kanalisatiestoffen. Het doet ook onrecht aan datgene wat inmiddels in wetgeving is opgeschreven. Ik denk dan aan de beslisboom van de commissie-Ginjaar. Er zijn duidelijke criteria, die nu al voor een aantal gevallen zijn te gebruiken en dat doen wij ook. De toets van landbouwkundige onmisbaarheid mogen wij alleen gebruiken op het moment dat een stof vanwege milieueisen expireert. Op het moment dat een stof niet meer wordt toegelaten omdat hij niet voldoet aan eisen van volksgezondheid of arbeidsomstandigheden, is een toets op landbouwkundige onmisbaarheid niet aan de orde. Het criterium is helder. Er is geen enkele reden om dit los te laten. Je kunt toch geen stoffen toelaten die een gevaar zijn voor de volksgezondheid? Daar moeten wij reëel in zijn. Verder is het zo – dat heb ik in het najaar ook al gezegd – dat wij alleen kunnen kijken naar stoffen als de toelatingshouder wederom een verzoek indient. Hij moet dan een volledig dossier indienen en bereid zijn om een herbeoordeling toe te laten. Als je die criteria naast elkaar legt, dan kom je op de lijst met stoffen, zoals ik die genoemd heb in de brief van 15 februari, aangevuld met de stoffen die ik vanochtend heb genoemd. Over andere stoffen hebben wij het dus gewoon niet. Daarom kan de regering niet instemmen met een motie waarin wordt gesproken over alle gewasbeschermingsmiddelen die landbouwkundig onmisbaar worden geacht. Door wie worden die dan onmisbaar geacht en op grond van welke criteria? Kortom, deze motie helpt ons absoluut niet verder. Ik erken dat er onrust bestaat. Daarom heb ik ook gezegd dat ik opnieuw zal laten kijken naar de stoffen die aan genoemde criteria voldoen. Op het moment dat de Plantenziektekundige dienst laat weten – ik heb gezegd dat dit uiterlijk deze week moest gebeuren – dat die stoffen landbouwkundig onmisbaar zijn, kunnen zij dus gewoon gebruikt worden. Het lijkt mij dat dit een zeer zorgvuldige werkwijze is. Om die reden ontraad ik de aanvaarding van de motie-Geluk c.s. dan ook ten zeerste.

De heer Geluk (VVD):

Ik heb er begrip voor dat u een aantal voorwaarden noemt. In de motie gaat het puur om de landbouwkundige onmisbaarheid, maar ik besef heel goed dat volksgezondheidsaspecten voorgaan. U hebt die in het eerdere debat ook nadrukkelijk genoemd. In de motie gaat het evenwel om stoffen die landbouwkundig onmisbaar geacht moeten worden. De commissie-Van der Vlist heeft hier heel nadrukkelijk over gesproken. De middelen die hier qua toxiciteit niet voor in aanmerking komen, horen hier dus ook niet thuis. Voorts vraagt de motie om snelheid.

Staatssecretaris Faber:

De heer Geluk heeft volgens mij ongelijk, als hij zegt dat de commissie-Van der Vlist hiermee aan de gang is geweest. Dat is gewoon niet waar. Over de stoffen waar de heer Van der Vlist en de zijnen mee bezig zijn geweest, hebben wij heldere afspraken gemaakt. Die staan op het lijstje met kanalisatiestoffen. Er is opnieuw bekeken in hoeverre die landbouwkundig onmisbaar zijn. Daarbij gaat het echter niet om de stoffen waar de heer Geluk het nu over heeft. Hij heeft het in zijn motie over alle gewasbeschermingsmiddelen die landbouwkundig onmisbaar worden geacht. Het is om te beginnen de vraag wie zou moeten bepalen dat zij onmisbaar zijn. Verder is het de vraag aan de hand van welke criteria en op welke wijze dat gedaan moet worden. Dat kan dus gewoon niet. Dat doet geen recht aan onze wetgeving. Ook doet het geen recht aan datgene wat wij in de nieuwe wetgeving beogen te realiseren, namelijk de landbouwkundigeonmisbaarheidstoets daar op zorgvuldige wijze een plaats in te geven. Vanmorgen heb ik al gezegd dat ik, vooruitlopend daarop, bereid ben om de vijf stoffen die aan de criteria voldoen, wel toe te staan. Daartoe moet in zekere mate geïmproviseerd worden door een overgangsregeling te treffen. Je mag het heden ten dage bijna niet meer hardop zeggen, maar dat betekent dat het gebruik van die stoffen gedoogd wordt, totdat wij een wettelijke regeling hebben. De heer Geluk weet evenwel dat het gewoon niet anders kan.

De heer Geluk (VVD):

Er is sprake van een onjuistheid. De commissie-Van der Vlist heeft namelijk wel gekeken naar de stoffen die expireren, omdat die nu juist onderdeel uitmaken van de besluitvorming over het schrappen van bepaalde kanalisatiestoffen.

Staatssecretaris Faber:

Ik blijf van mening dat de opdracht aan die commissie was om de kanalisatiestoffen in beeld te brengen. Dat is gebeurd nadat de commissie-Ginjaar had aangegeven dat het haar te ingewikkeld was en dat er een algehele beslisboom moest komen. Daar ging het over. De heer Geluk heeft het in zijn motie echter over alle stoffen. Ik heb aangegeven welke criteria ik bij de beoordeling van de stoffen heb toegepast. Vervolgens heb ik heel concreet die vijf stoffen genoemd. Nogmaals, ik ontraad de aanvaarding van de motie-Geluk c.s. ten zeerste.

De motie van mevrouw Van Ardenne over mevinfos begrijp ik niet. Het is waar dat het allemaal wat ongelukkig is gegaan. Ik erken dat ten volle. Het had gewoon niet gemoeten. Deze stof had helemaal niet in de herbeoordeling gemogen, om de doodeenvoudige reden dat die niet voldoet aan het criterium dat ik zo-even noemde, namelijk dat alleen de landbouwkundigeonmisbaarheidstoets gehanteerd wordt voor stoffen die expireren omdat ze niet meer voldoen aan de milieueisen. Er is een fout gemaakt en dat kan gebeuren. Het kan echter niet zo zijn dat wij een stof toelaten die uit een oogpunt van volksgezondheid niet meer in de handel behoort te zijn en niet meer gebruikt behoort te worden. Ik begrijp dan werkelijk niet dat in de motie wordt voorgesteld een gebruikersregeling voor uitgerekend die stof toe te passen. Derhalve ontraad ik aanvaarding van de motie.

Minister Pronk:

Voorzitter! Allereerst kom ik te spreken over de motie op stuk nr. 53. Na alles wat er is gebeurd met betrekking tot het vinden van een goed evenwicht in de overgangsperiode tussen afwegingen van milieu en van landbouwkundige onmisbaarheid genormeerd aan vraagstukken van volksgezondheid en arbeidsveiligheid, is het onmogelijk om deze onzorgvuldige motie te aanvaarden. Als het dictum zou luiden dat de regering op korte termijn wordt verzocht gewasbeschermingsmiddelen die geëxpireerd zijn vanaf 11 mei 1999 of die nog zullen expireren onder het regime te brengen van landbouwkundige onmisbaarheid voorzover dit in overeenstemming is met overwegingen van volksgezondheid dan wel arbeidsveiligheid, dan is het een zorgvuldig geformuleerde motie. Zoals de motie nu is geformuleerd, komt die erop neer dat alle andere zorgvuldig in discussie gebrachte overwegingen met betrekking tot volksgezondheid en arbeidsveiligheid terzijde worden geschoven. Van de regering kan men dan niet vragen deze motie over te nemen of uit te voeren. De regering ontraadt aanvaarding ervan ten stelligste, aangezien die geheel in strijd is met een zorgvuldige uitkomst van de besprekingen die wij tot nu toe hebben gehad. Deze motie gaat ook mijlen verder dan de motie die de geachte afgevaardigde de heer Geluk in november vorig jaar terzake heeft ingediend. Mocht die echter worden geherformuleerd op de door mij omschreven wijze, dan is er een andere situatie.

Dan kom ik te spreken over de motie op stuk nr. 55. Wij hebben zeer recent gekregen het commentaar van de Raad van State op het besluit inzake de toepasbaarheid. Op basis daarvan zal een ministeriële regeling en een toelichting worden gemaakt. Vanmorgen heb ik in het algemeen overleg gezegd dat dit mogelijk moet zijn voor half maart. Gelet op die toezegging van de regering om binnen twee weken na ommekomst van genoemd advies te komen met de regeling plus toelichting, vind ik het in het kader van het overleg zoals het tot nu toe is gevoerd met de Kamer, niet redelijk om vervolgens te vragen dat binnen een week in plaats van twee weken te doen. Daarom ontraden wij aanvaarding van deze motie.

De heer Geluk (VVD):

Wat betreft die herformulering van mijn motie, ik heb natuurlijk nooit anders bedoeld dan door de minister is aangegeven. Ik zal de motie dan ook als zodanig herformuleren, zodat zij straks deel kan uitmaken van de stemmingen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het eind van de vergadering over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven