Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens) (25892).

(Zie vergadering van 17 november 1999.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! In het verlengde van alles wat al door collega Korthals is verwoord, wil ik graag antwoorden op een paar specifiek aan mij gerichte vragen. Door bijna alle aanwezige Kamerleden is gevraagd naar de inspanningen van het kabinet op het gebied van stimulering van de ontwikkeling van innovatieve technologieën die een effectieve waarborg kunnen bieden voor de privacybescherming. Meer in het bijzonder is geïnformeerd naar de ontwikkelingen op het gebied van de elektronische handtekening en de biometrische identificatie. Ik wil nog eens benadrukken dat in de digitale samenleving de betrouwbaarheid van de overheid goed geregeld moet zijn. Ik vind het een absolute voorwaarde dat de overheid integer en vertrouwelijk met de informatie van haar burgers omgaat. Vanwege de wens om binnenkort een groot deel van de overheidsdienstverlening elektronisch mogelijk te maken, bijvoorbeeld via Internet, dienen oplossingen gevonden te worden om die uitgangspunten waar te maken. Ik ben dan ook voornemens om op zeer korte termijn een taakgroep "public key infrastructure" op te stellen die voor een dergelijke oplossing zal moeten gaan zorgdragen. Het betrouwbare mechanisme hiervoor, de public key infrastructure, zal binnen drie jaar verwezenlijkt dienen te worden. Hierdoor wordt het mogelijk om aan burgers digitale certificaten ter beschikking te stellen die zij kunnen gebruiken in hun communicatie met de overheid. Hierbij zal eveneens bezien worden of het mogelijk is om anonieme of pseudo-certificaten beschikbaar te stellen, waarbij gegevens van de persoon losgekoppeld worden van de persoon zelf. Het is in dit verband goed om in te gaan op de opmerkingen van mevrouw Wagenaar met betrekking tot de uitlatingen van collega Jorritsma over de e-commerce. De e-commerce valt in principe buiten het publieke domein. De taskforce public key infrastructure zal zich daar niet mee bezighouden. Wij denken bij de e-commerce op dit moment aan zelfregulering, maar wel aan de hand van de nota Trusted third parties, die Verkeer en Waterstaat en EZ hebben uitgebracht. Daarin worden randvoorwaarden gesteld aan de dienstverleners. Dat is van groot belang. Wij doen dat voor een periode van twee jaar om vervolgens te bezien of wij eventueel nadere regelgeving nodig hebben. Het is overigens altijd mogelijk om op grond van de Europese richtlijn de rechter in te schakelen, als het om de validiteit van de digitale handtekening gaat. Het is goed nieuws dat we op dit moment een implementatiewet elektronische handtekening aan het voorbereiden zijn. Mijn ambitie is, zoals ik al vaker in de Kamer heb gezegd, om die digitale handtekening binnen deze kabinetsperiode rond te hebben. Dat zal een enorme toer worden. Er komt ongelooflijk veel techniek bij kijken en er zijn zeer veel partijen bij betrokken. Diverse departementen en allerlei andere dienstverleners zijn hiermee bezig. Ik wil proberen alles zoveel mogelijk bij elkaar te houden, zodat we de burger niet gaan lastigvallen met talloze kaartjes en identificatiemogelijkheden.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ik ben blij dit te horen. Wanneer denkt u deze wet naar de Kamer te sturen?

Minister Van Boxtel:

Ik hoop dat u mij niet meteen aan een termijn wilt binden. Ik zou het prachtig vinden als dat in de loop van volgend jaar kan gebeuren, maar misschien moet ik iets meer tijd nemen, ervan uitgaande dat je in 2002 de digitale handtekening technisch rond wilt hebben. De Kamer weet dat we ook in verband met de nieuwe generatie reisdocumenten dit allemaal bij elkaar aan het brengen zijn. Ik kom zo direct nog te spreken over de biometrie. Wij willen natuurlijk niet dat we de techniek rond hebben en dat er dan nog geen wet is, maar het is ook onzin om nu al een wet te maken, terwijl de techniek voortschrijdt. We moeten de wet dan al gaan aanpassen voordat we deze besproken hebben. De intentie is om dit in een hoog tempo te doen. Ik zeg u toe dat wij in ieder geval de implementatiewet zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen. Ik verwacht dat dat in de loop van volgend jaar kan gebeuren.

Over de biometrische identificatie het volgende. In het kader van het project "Nieuwe generatie reisdocumenten" wordt onderzoek gedaan naar de eventuele invoering van een biometrisch kenmerk in het paspoort en op de identiteitskaart. Zoals al is aangekondigd in de actualisering van de nota Wetgeving voor de elektronische snelweg, die u op 15 september jongstleden van collega Korthals heeft gekregen, is het voor wat betreft de toepassing van biometrische gegevens voor de uitvoering van publieke taken de bedoeling, dat wordt voorzien in een wettelijke basis. En daarbij moeten wij de uitgangspunten, zoals die zijn omschreven in het rapport "At face value" van de Registratiekamer, in acht nemen. Dat was een belangwekkend en ongevraagd advies van de Registratiekamer, waarin goed over de grens is gekeken naar wat er al bestaat in de markt en hoe daarmee moet worden omgegaan. De Registratiekamer was haar tijd vooruit, want dat rapport is in het Engels geschreven.

Biometrie als identificatiemiddel brengt mee, dat zij uniek naar een persoon verwijst. Wanneer iemand steeds hetzelfde biometrische gegeven voor verschillende handelingen moet gebruiken, worden zijn handelingen ook elektronisch traceerbaar. Bovendien bevatten biometrische gegevens vaak meer informatie dan nodig. Door middel van de techniek is het evenwel mogelijk dat niet het volledige biometrische kenmerk, bijvoorbeeld de vingerafdruk of de irisscan, wordt opgeslagen. Er kan worden volstaan met een aantal meetpunten. Dat noemt men in het Engels een template. Zo'n template is dan niet meer te reconstrueren tot het oorspronkelijke biometrische kenmerk. In het kader van het project nieuwe generatie reisdocumenten wordt de toepassing van deze en vergelijkbare privacybeschermende technieken onderzocht. Ik heb ook daarover afgesproken, dat wij het oordeel van de Registratiekamer zullen vragen voordat wij met gegevens naar u toekomen. Ik kom daar nog op terug, ook in relatie met de GBA.

Bij de privacy enhancing technologies gaat het erom dat de juridische normen die aan privacybescherming ten grondslag liggen, worden omgezet in harde technische specificaties teneinde de privacybescherming als het ware te incorporeren in de informatiesystemen van de toekomst. Dat brengt mij op het amendement op stuk nr. 22 waarover collega Korthals ook al even heeft gesproken. Op grond daarvan wordt het beveiligings voorschrift in de WBP uitgebreid met de clausulering dat de maatregelen die een passend beveiligingsniveau dienen te waarborgen, er mede op gericht moeten zijn onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen. Ik heb op zichzelf sympathie voor het motief van de indieners om in dit verband een specifiek aan het technische beveiligingsniveau gerelateerd vereiste te introduceren. Collega Korthals heeft in feite al gezegd, het oordeel over het amendement aan de Kamer te laten. In dit huis is het dan aan u, om te begrijpen dat er geen groot verzet tegen bestaat.

Enkele woordvoerders, onder wie mevrouw Scheltema, hebben gevraagd naar de kosten van uitvoering van de nieuwe privacywet. Allereerst merk ik op, dat artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet geenszins een verplichting voor het Rijk bevat om financiële gevolgen van beleidswijzigingen voor gemeenten altijd te compenseren. Het lijkt mij goed dat men zich dat realiseert. De bepaling ziet slechts op het geven van rekenschap van de financiële gevolgen van het rijksbeleid voor gemeenten, maar vereist niet meer dan dat in de toelichting wordt aangegeven hoe de kosten kunnen worden opgevangen. Het is dus een kan-bepaling en geen moet-bepaling. De vrijheid van gemeenten ten aanzien van tarieven, het eigen belastinggebied en de besteding van de algemene middelen moet overeind kunnen blijven. In de memorie van toelichting is aan de zojuist gemelde gedragslijn dan ook gevolg gegeven. In dit verband wijs ik op de passage in de toelichting waarin uiteen wordt gezet, dat naast de financiële lasten die uit het wetsvoorstel voortvloeien, ook baten kunnen worden verwacht.

Zo kom ik bij de vraag van mevrouw Scheltema of ik die baten kan kwantificeren. Dat lijkt mij niet goed mogelijk. Ik kan alleen noemen het vervallen van de reglementsplicht die in de huidige privacywet geldt. Opstellen, implementeren, monitoren en zo nodig wijzigen van reglementen vergen ook een behoorlijke inspanning, tenminste als dat naar behoren wordt gedaan. Deze werkzaamheden, die vaak versnipperd binnen de organisatie plaatsvinden, leveren op dit moment een behoorlijke last op. Net als in de discussie over de lasten voor het bedrijfsleven, moet ik stellen dat het buitengemeen moeilijk is om te zeggen wat het precies kost. Zeker nu het gaat om het uitvoering geven aan een richtlijn, vind ik het niet terecht om onmiddellijk met die kostenboemerang te gooien.

Voorts brengt de WBP geen verandering in de aard of de omvang van de medebewindstaak. De kosten die voortvloeien uit de WBP zijn daarom niet te beschouwen als kosten in de zin van artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet die vergoeding behoeven.

Er is door diverse sprekers gevraagd naar de relatie met de Wet GBA. De WBP vervangt de WPR als gevolg van de implementatie van de Europese privacyrichtlijn. Om dezelfde reden behoeft ook de Wet GBA als specifieke privacywet aanpassing. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is gelet op de nauwe samenhang tussen beide privacywetten ondergebracht in het op 20 februari jl. ingediende voorstel voor een invoeringswet WBP (Kamerstuk 26410). Bij de behandeling van dat wetsvoorstel zal de aanpassing van de Wet GBA aan de vereisten van de EU-richtlijn aan de orde dienen te komen. De richtlijn heeft overigens geen aanleiding gegeven tot een principiële wijziging van het toch al vrij streng genormeerde gebruik van de Wet GBA. Waar mogelijk is in de voorgestelde wijziging aangesloten bij de bepalingen van de WBP. De voorgestelde wijziging van de Wet GBA is dan ook hoofdzakelijk technisch van aard; het gaat vooral om terminologische aanpassingen en een vergroting van de transparantie voor de ingeschrevenen. Gemeenten dienen bijvoorbeeld actief inzage te geven in de persoonslijst van betrokkenen en burgers moet jaarlijks worden gewezen op hun rechten en verplichtingen in het kader van de Wet GBA. Een vereenvoudigde rechtsgang vervangt de huidige civielrechtelijke verzoekschriftenprocedure. Verder is sprake van een beperking van de mogelijkheden voor gemeenten om GBA-gegevens te verstrekken aan zogenoemde "vrije derden".

In reactie op opmerkingen over onrechtmatige verstrekking van GBA-gegevens verwijs ik naar de brief die ik in februari van dit jaar naar aanleiding van berichten over schending van de geheimhoudingsplicht door enkele gemeenten samen met de VNG en de Registratiekamer naar de gemeenten heb gezonden. In die brief wordt de aandacht gevraagd voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en is door middel van een checklist een handreiking gedaan voor het omgaan met het verzoeken om gegevens uit de GBA. Ook ik was zeer onaangenaam verrast door de berichten dat de gegevens van vrouwen, die anoniem hun toevlucht hadden gezocht in een beschermd huis, door gemeenten op een onzorgvuldige wijze werden doorgespeeld naar derden. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Die brief heb ik in april van dit jaar in afschrift aan de commissie voor BZK gezonden. Hij is dus bij de Kamer bekend.

Naar aanleiding van het onderzoek door de Registratiekamer naar de kwaliteit van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers in de GBA, waarin op onderdelen tekortkomingen waren geconstateerd bij drie gemeenten, is in overleg met de VNG en de Registratiekamer besloten om die checklist uit te breiden. De periodieke GBA-audit, die inmiddels in de eerste gemeenten van start is gegaan, is uitgebreid met enkele onderdelen van de door de Registratiekamer gehouden privacy audit.

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het kader van de GBA heeft niet alleen mijn grote aandacht maar ook die van de VNG en de Registratiekamer. Wij allen zijn ervan doordrongen dat het uitgerekend de overheid is die zeer zorgvuldig met de gegevens van de burgers moet omgaan. Ik zal blijven bevorderen dat de gemeenten bij de invulling van hun eigen verantwoordelijkheid inzake de GBA van rijkswege goed worden ondersteund. Hieraan wordt onder andere vorm gegeven door de uitgifte van handboeken en kwaliteitsbrochures. Bovendien is er een telefonische helpdesk.

Ik heb inmiddels opdracht gegeven in kaart te brengen wat de gevolgen zijn van het werken met de digitale handtekening en biometrie voor de GBA. Wij zullen absoluut nog in discussie geraken over de vraag of, als wij dergelijke methoden gaan hanteren, moet worden overgegaan tot centrale registratie van dergelijke zaken. De Registratiekamer heeft ons in het rapport "At face value" al gewaarschuwd: de overheid moet letten op haar zaak, want doeleinden moeten goed worden omschreven en de gegevens moeten zo dicht mogelijk bij de bron worden gehouden. Stel dat er ooit een kaart zal komen waarop dit soort gegevens staan. Dan is het wenselijk dat al die gegevens bij de betreffende persoon in de buurt blijven. Voor het intensieve verkeer tussen overheid en burger is een vorm van registratie denkbaar en wellicht wenselijk, omdat er zoveel verschillende diensten mogelijk zijn. Intern heb ik de gedachte geopperd om ook hiervoor een adviesgroep in het leven te roepen; die zou al deze vragen nu al kunnen gaan uitwerken, zodat wij op toekomstige debatten hieromtrent kunnen anticiperen.

Een aantal leden hebben gevraagd of ik mij in het verlengde van de algemene voorlichtingscampagne, die door collega Korthals al uitvoerig is toegelicht, wil buigen over een plan van aanpak met betrekking tot de invoering van deze wet binnen de rijksoverheid. De overgang van de WPR naar de nieuwe Wet bescherming persoonsgegevens zal ook veranderingen inhouden voor de bedrijfsprocessen bij de rijksoverheid. Die veranderingen zijn het onderwerp van gesprek geweest in het ICT-beraad, het ambtelijk overleg over informatie- en communicatietechnologie binnen de overheid. In dat forum wordt een modelregeling voorbereid die de departementen, uiteraard binnen hun departementale verantwoordelijkheid, kunnen gebruiken om de veranderingsprocessen goed te laten verlopen. Het advies van deze groep ontvang ik in het voorjaar van 2000.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! De minister weet hoe ik hierover denk: ICT-zaken moeten niet alleen op ICT-niveau spelen, maar vooral op het niveau van het hogere bestuurlijk management, want dan gebeurt er echt wat. Neemt deze werkgroep ook de bevindingen uit het rapport van de Rekenkamer over de belastingdienst mee? Daarin staan namelijk heel heldere aanbevelingen en ik hoop dat die ook voor de rest van de rijksoverheid zullen gelden.

Minister Van Boxtel:

Ik weet hoe u over beraden op bepaalde niveaus in de overheid denkt, maar u moet ervan overtuigd zijn dat ik het ICT-beraad een zeer warm hart toedraag. Ik wil daar, vanwege mijn verantwoordelijkheid voor het informatiebeleid binnen de overheid, ook directe lijnen mee hebben. Ik weet dat de lessen omtrent de aanpak van het millenniumprobleem ook in het verlengde van dit beraad interessant kunnen zijn. Als het beraad dit nog niet heeft gedaan, dan zal ik bevorderen dat de aanbevelingen van de Rekenkamer in het adviestraject worden meegenomen.

Mevrouw Scheltema vroeg mij expliciet naar de zorgpas en verwees naar een artikel dat ik een paar jaar geleden als Kamerlid schreef. Toen was een andere privacywet aan de orde, waarin doeleinden slecht waren geformuleerd en bij mij de angst bestond dat gefuseerde banken en verzekeringsmaatschappijen gemakkelijk achter de schermen met medische gegevens konden gaan schuiven. Ik denk dat dit artikel veel effect heeft gehad; in ieder geval heeft het artikel het hoge tempo van de invoering van die wet teruggebracht. Het ging mij toen namelijk allemaal wat te snel: er was nauwelijks een waarborg voor de bescherming en afscherming van alle medische gegevens op zo'n kaart. In de toelichting op de begroting van het ministerie van VWS wordt aangekondigd dat in april 2000 een proeftraject wordt gestart in de regio Eemland. In dat kader worden vooralsnog geen medische gegevens verwerkt, maar wel verzekeringsgegevens, betalingsgarantie en SOS-waarschuwingsadressen. Wat daar gebeurt, volg ik met grote belangstelling, maar meer zal ik hierover niet zeggen omdat dit terrein tot de verantwoordelijkheid van minister Borst behoort.

Ten slotte de vraag van mevrouw Halsema over het informationeel zelfbeschikkingsrecht. Gelet op het huidige tijdsgewricht leek het haar een goede zaak als wij dit, uit het Duitse recht afkomstige, beginsel zouden erkennen. In artikel 10 van de Grondwet is een dergelijk grondrecht eigenlijk gegarandeerd. De reikwijdte van dit recht is echter begrensd tot situaties waarin de verwerking van persoonsgegevens neerkomt op een aantasting van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het belang van het individu bij selectieve openbaarmaking van zijn persoonsgegevens moet worden afgewogen tegen andere maatschappelijk belangen. De erkenning van een informationeel zelfbeschikkingsrecht, los van het privacyvraagstuk, schiet het doel voorbij. De in artikel 10 van de Grondwet besloten waarborg inzake de informationele privacy is te prefereren. Wij voelen er daarom niet voor om dit beginsel te transponeren naar ons grondwettelijk systeem.

De heer Nicolaï (VVD):

De minister heeft mijn vraag niet beantwoord of het gebruik van "privacy enhancing technology", PET, door de rijksoverheid moet worden bevorderd.

Minister Van Boxtel:

Het spijt mij dat uit mijn bijdrage niet is gebleken dat ik hier volledig achter sta. Ik ben met vele andere partijen, zoals VROM en het kadaster, voortdurend aan het zoeken naar nieuwe informatiesystemen waarin de privacybescherming kan worden geïncorporeerd. Hierover valt nog veel meer te zeggen. Ik heb hiermee een begin gemaakt tijdens de bespreking in de Kamer van de nota Elektronische overheid.

Veel woordvoerders hebben gewezen op de lange voorgeschiedenis van de ingewikkelde memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel. Het debat van vandaag laat niet alleen zien dat iedereen zeer geïnvolveerd is in de materie, maar ook dat iedereen ervan overtuigd is dat een kaderwet als deze de ruimte moet laten voor specifieke invullingen. Ik doel daarmee niet alleen op de sectorale en beleidsmatige, maar ook op de technische aspecten. De techniek ontwikkelt zich op dit moment heel erg snel. Ik probeer die ontwikkeling nauwgezet te volgen en de inzet van die technologie zoveel mogelijk te bevorderen. Ik kan echter niet zeggen dat ik een expert ben. Dat kan op dit moment niemand zeggen, aangezien er elke maand nieuwe variaties en mogelijkheden in beeld komen. Ik zal voortdurend moeten onderzoeken wat de technische mogelijkheden zijn om een zo effectief mogelijke regeling van de digitale handtekening te garanderen. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de authenticiteit en de betrouwbaarheid van die handtekening. Ik ben dus bereid om die techniek volop te bevorderen. Het bedrijfsleven doet dat ook en er is geen reden waarom de overheid dat dan niet zou doen. Mijn collega Korthals heeft erop gewezen dat mensen op eigen risico hun persoonlijke gegevens via internet transponeren naar landen waar nog geen goede privacybescherming bestaat. Dat is zelfs het geval als je privacypagina's aanklikt van softwareleveranciers, want het is nog maar de vraag of die pagina's te allen tijde privacybeschermend zijn

De voorzitter:

Ik ga ervan uit dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik wijs de leden erop dat de spreektijd in tweede termijn eenderde is van de spreektijd in eerste termijn.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik bedank de bewindslieden voor hun beantwoording. Beide bewindslieden hebben vanuit heel verschillende disciplines geantwoord. Hieruit blijkt wel dat de materie heel erg complex is. Dit wordt veroorzaakt door de complexiteit van de privacybescherming als zodanig en door de ingewikkelde informatietechnologie die hier een rol speelt. Beide aspecten hebben de aandacht gekregen die zij verdienen. Ik bedank de bewindslieden ook voor het dikke pak vrijstelling-AMvB's dat ik zo snel heb mogen ontvangen.

De gang van zaken rond het wetsvoorstel doet mij denken aan een soort van trechter. Wij begonnen heel erg breed en langzaam maar zeker kristalliseert de hele zaak zich uit tot een behapbare brok wetgeving. Wij zijn een jaar te laat en dat is jammer. Ik hoop met de minister dat de inbreukprocedure die op Europees niveau in gang wordt gezet, spoedig zal worden beëindigd. Voor D66 zijn de belangrijke leidinggevende criteria dat de wet open en transparant moet zijn, dat sprake moet zijn van verantwoord verwerken, dat een adequate bescherming moet worden geboden tegen misbruik, dat zelfregulering op zich zelf goed is, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, dat het recht van de burgers op inzage en correctie goed geregeld zijn, dat het toezicht van het College bescherming persoonsgegevens en de controle van de rechter geregeld moeten zijn en ten slotte een goede voorlichting. Wat het laatste betreft heeft de minister ons wat inzage gegeven in datgene wat hij van plan is te doen. Ik kijk er met spanning naar uit. Ik hoop dat het in de maatschappij de materie wat toegankelijker kan maken.

Ik kom thans te spreken over een aantal concrete punten en amendementen. Allereerst de bestuurlijke boete. Ik vind het prima dat de minister toezegt, gehoord hebbend wat in de Kamer leeft, bij nota van wijziging de bestuurlijke boete weer in de wet op te nemen. Wij juichen dat toe. Wij hebben er altijd voor gepleit. Ik vind het ook prettig dat de grotere bandbreedte voor de toekenning van de boete wordt opgenomen. Het betreft ƒ 10.000. Ik wil nog een suggestie doen. Ik was wat gevallen over het woord "beleidsregel". Ik begrijp dat de minister behoefte heeft aan een soort van aanwijzingsbevoegdheid. Ik meen dat dit beter op een andere manier vorm kan worden gegeven. De minister kan hiervoor de deskundigen raadplegen. Ik ga er verder niet op in.

Het is prettig dat op mijn amendement op artikel 13 zo positief is gereageerd. Het is inderdaad belangrijk dat wij meer toegaan naar systeembeveiliging in plaats van individuele beveiliging. Ik hoop dat het amendement wordt aangenomen.

Er blijft ook iets over dat nog niet is gehonoreerd. In amendement 15 bepleit ik dat in artikel 9 toch een zekere normering wordt opgenomen. De verwerking van persoonsgegevens mag niet onverenigbaar zijn met de doeleinden van de verkrijging. Hoe dat moet, blijft helemaal open. Mevrouw Halsema wees er terecht in een interruptie op dat het risico van juridisering hierdoor echt wordt vergroot. De minister heeft dat toegegeven. Je kunt niet anders als er geen criteria zijn te geven. Die criteria zijn te geven. Doe het dan ook. Waarom hier zo'n uitlokking tot juridisering? Het heeft ook nog een ander effect. Als je criteria in de wet opneemt, zal sprake zijn van minder juridisering. Het geeft ook meer zekerheid, zowel aan de verwerkers – of het overheid is of particuliere instanties zijn – als aan het College bescherming persoonsgegevens dat bij de uitoefening van toezicht in ieder geval weet waar het zich aan te houden heeft. Kortom, alleen maar voordelen en geen nadelen. Ik denk dat deze afslanking in haar tegendeel verkeert.

Ik kom te spreken over het amendement van de heer Nicolaï. Ik begreep dat de heer Rietkerk dat mee zou ondertekenen. Hierin wordt hetzelfde gezegd ten aanzien van de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Ook daar wil men enige normering mogelijk maken. Daarin heeft men gelijk. Het is hetzelfde aspect van juridisering. Men moet dan wel consequent zijn. Doe het op beide terreinen waar het mogelijk en wenselijk is. Ik doe dus duidelijk een beroep op mijn collega Nicolaï, hierover toch nog eens na te denken.

Voorzitter! Wij stemmen in met zelfregulering, evenals met de aanstelling van een functionaris als een branche of bedrijfstak geen zelfregulering wil. Maar dan moeten er natuurlijk wel enige waarborgen zijn, allereerst voor de onafhankelijkheid. De minister ziet dit in en hij heeft ook gezegd dat hij tegen het amendement van mevrouw Wagenaar en mij op dit punt geen bezwaar heeft. Maar ik heb ook een amendement ingediend om deze functionaris, die een toezichthoudende taak heeft, daarvan kond te laten doen in bijvoorbeeld een jaarverslag, opdat een beetje transparant en toegankelijk wordt wat er bij zelfregulering gebeurt. Als er helemaal niets wordt vermeld, kan het binnenskamers blijven, en dat is nu juist niet wat wij met dit amendement beogen. Is de minister het dus niet met mij eens dat er enige openheid tegenover de decentrale toezichthoudende moet zijn? Wellicht kunnen wij daarover dan nog van gedachten wisselen.

Voorzitter! Ik zei het al, er blijft in de nieuwe wet veel open. Veel zal ook afhangen van de jurisprudentie van de functionarissen, van het College bescherming persoonsgegevens, rechters en het Europese Hof. Een overzicht van die uitspraken zou gunstig zijn, want de uitvoeringspraktijk zal toch voor een deel haar beslag krijgen via deze uitspraken. Voor een deel is hierin voorzien, want de rechterlijke macht heeft haar eigen jurisprudentie, net als het Hof. Het college is natuurlijk ook een orgaan, maar juist de uitspraken van de functionarissen kunnen zeer divers zijn, terwijl ze wel degelijk bepalend zijn voor de uitvoering. Daar is eigenlijk geen vat op te krijgen. Ik heb in een amendement gepoogd, dit te ondervangen door de uitspraken naar het college te laten sturen, opdat daar in elk geval een verzameling te vinden is van uitspraken op dit toch al zo ingewikkelde terrein van de bescherming van persoonsgegevens. De minister is er niet vóór; hij vindt dat wij er wel zicht op moeten krijgen, maar hij vindt ook dat wij de functionarissen niet kopschuw moeten maken. Wel, dat is wel het laatste wat ik zou willen. Ik denk dat het er meer om gaat dat een functionaris moet weten dat wij in zijn uitspraken geïnteresseerd zijn en dat dit op deze manier te verwezenlijken is.

Ik zie met spanning uit naar de toegezegde nota van wijziging, waarin niet alleen de bestuurlijke boete aan de orde zal komen, maar waarin ook het amendement van mevrouw Halsema verwerkt zal worden. Ook gaat het om het in het leven roepen van een raad van advies, waarom in een amendement van de heer Nicolaï gevraagd wordt. Ik denk dat dit goede aanvullingen zijn en ik zie de nota dan ook met belangstelling tegemoet.

Tot slot. Ik heb het dikke pak papier van de vrijstellings-AMvB snel doorgekeken en het viel mij op dat er onder artikel 43 werd aangegeven dat combinatie van verwerkingen is toegestaan, mits elke verwerking op zichzelf aan de wettelijke vereisten voldoet. Dit lijkt op zichzelf redelijk, maar ik ben juist vandaag geconfronteerd met het voorbeeld van een zelfstandig ondernemer die op grond van besluiten van deze Kamer verplicht wordt, naar het ziekenfonds te gaan. De Belastingdienst weet dat hij hiervoor op grond van zijn inkomen in aanmerking komt, maar nu blijkt een of andere verzekeringsinstantie waar de betrokkene absoluut geen relatie mee heeft, ook te weten dat hij in aanmerking komt om over te gaan naar het ziekenfonds. Dit zal zich in de komende maanden veelvuldig voordoen en dan mag het toch niet voorkomen dat de namen van de betrokkenen in brede kring circuleren? Hoe kun je daar maatregelen tegen nemen? Misschien kan de oude Wet persoonsregistraties hierbij een rol spelen.

Minister Van Boxtel:

Het voorbeeld is mij niet duidelijk. Als iemand zich van een particuliere verzekeraar naar het ziekenfonds laat overschrijven, is er op zichzelf niets aan de hand. Als iemand zich inschrijft bij een ziekenfonds dat aan een bank gelieerd is waarna vervolgens die bank de gegevens gaat gebruiken, dan is dat niet juist. Maar waarop doelt u nu precies?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Het ging om iemand die in aanmerking kwam voor verzekering via het ziekenfonds. Betrokkene kreeg van een verzekeringsmaatschappij waar hij geen enkel contact mee had, de mededeling dat het die maatschappij bekend was dat hij naar het ziekenfonds moest, waarna hem een aantal keuzes werd voorgelegd. Ik vind dat raar. Het betekent namelijk dat de namen van personen die naar het ziekenfonds overgaan in de verzekeringswereld circuleren.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun uitvoerige antwoord. Het algemene kader van de wet die wij thans bespreken en de relatie met de sectorwetgeving blijven interessant. De sectorwetgeving moet naar mijn idee binnen het kader blijven van deze wet. De minister van Justitie gaat daar naar mijn mening iets te gemakkelijk mee om. We hebben bijvoorbeeld de relatie tussen de wet, DNA-profiel en kindermishandeling behandeld, maar we zijn niet toegekomen aan de relatie met wetgeving op het gebied van jeugdzorg of jeugdbeleid. De diverse instellingen die via de bureaus voor de jeugdzorg werken, hebben grote problemen op dit gebied. In eerste termijn stelde ik een oplossing voor door hieraan bij de artikelen 8 en 9 een passage te wijden. Ik heb hierop nog geen reactie gekregen en ik stel de vraag dus opnieuw.

Dit alles heeft te maken met de discussie over publiek en commercieel domein. Ik begrijp dat het lastig is om dit in wetgeving neer te leggen, maar de vrijheid van het individu is voor ons gekoppeld aan veiligheid. Het collectieve veiligheidsbelang, gelet op de waardering van het gebruik van persoonsgegevens, ligt anders bij commerciële activiteiten. In de toekomst zullen wij hierop terugkomen.

Ik sprak al over de buurtzorgveiligheidssystemen toen ik verwees naar veiligheid en het verwerken van de gegevens binnen het jeugdbureau. Ik betrek hierbij de leerplichtambtenaar, de school en de wijkagent. De beoordeling hiervan verschilt van die van het commerciële domein. Hetzelfde geldt voor toekomstige biometrische identificatie van bijvoorbeeld hooligans. Gehoord de toelichting van de minister trek ik mijn amendement op stuk nr. 24 in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Rietkerk c.s. (stuk nr. 24) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! Na de uitleg van de ministers heb ik het amendement van de heer Nicolaï medeondertekend.

Ik wil enige opmerkingen maken over de administratieve lasten. De minister gaf duidelijk de extra werkzaamheden en verplichtingen aan als effect van deze wet. Bij interruptie zei ik al dat ik een indicatie van de cijfers mis. Ik wil dit niet als een boemerang gebruiken, maar ik vind het voor het debat nodig. Men moet een objectief inzicht in die administratieve lasten kunnen geven. Daar heeft de samenleving recht op. Die vraag ligt er ook al heel lang. De onderzoeken die de minister aanhaalt in de memorie van toelichting dateren van 1992 en 1994 en die gingen over de ontwerprichtlijn en de richtlijn zelf. Die zijn dus gedateerd. Wellicht is er daarom weinig extra onderzoek nodig voor het verkrijgen van objectieve gegevens. Ik wijs in dit verband overigens op de kabinetsafspraak tussen deze minister en minister Jorritsma om de administratieve lasten te verminderen, maar daartoe is een objectieve nulmeting nodig. Aangezien de minister, ondanks doorvragen van mij, dat inzicht niet wil geven, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het wenselijk is vóór de inwerkingtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens inzicht te hebben in de administratieve lasten die deze wet met zich brengt;

overwegende, dat er op dit moment sprake is van verschillende berekeningen die sterk van elkaar afwijken;

verzoekt de regering tijdig aan de Kamer een na overleg met belanghebbenden opgesteld objectief overzicht van de te verwachten kosten te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rietkerk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (25892).

Minister Korthals:

Moet ik hieruit afleiden dat u de stemming over het wetsvoorstel daarop wilt laten wachten?

De heer Rietkerk (CDA):

Dat is niet de bedoeling van de motie.

De voorzitter:

Dit moet u voor de Handelingen nog even duidelijk uitleggen. Ik zou het ook zoals de minister begrepen hebben.

De heer Rietkerk (CDA):

Er zit nog wat tijd tussen, voordat het wetsvoorstel in de Eerste Kamer aan de orde is.

De voorzitter:

Dat kan niet. De wet is zoals die in deze Kamer is vastgesteld. Vervolgens gaat die naar de Eerste Kamer en in de tussentijd verandert er niets in de wet.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik wil ook geen wetswijziging, maar ik wil de nulmeting van de administratieve kosten in beeld hebben. Dat hoeft niet morgen of overmorgen te gebeuren, dat mag over een of twee maanden. Ik heb er begrip voor dat daarvoor tijd nodig is. Nogmaals, voor een goede evaluatie over vier jaar wil ik dat in beeld hebben.

De voorzitter:

Dat is dan nadat de wet in werking is getreden. U moet niet zeggen dat u daarop wilt wachten. Wij gaan namelijk niet over het tijdstip waarop de Eerste Kamer stemt. Iets is hier al dan niet klaar voor behandeling in de Eerste Kamer.

De heer Rietkerk (CDA):

Dan zal ik de motie in die zin herzien dat erin gevraagd wordt om aan te geven welke termijn nodig is. Dat doe ik nadat de minister daarop gereageerd heeft. Ik wil de minister ook niet onbedoeld onder druk zetten. Het gaat mij erom dat het door mij genoemde onderdeel straks bij de evaluatie goed gemeten kan worden.

De voorzitter:

De bedoeling is heel duidelijk.

De heer Rietkerk (CDA):

Overigens verwijs ik nog naar de objectieve cijfers van de ontvanger, de Registratiekamer. Daarin is heel expliciet aangegeven: zoveel meldingen en zoveel kosten. Dat is een objectief inzicht. Als het gaat om de privacyfunctionarissen, is dat natuurlijk facultatief, maar het werk moet wel gedaan worden.

Voorzitter! Ik kom te spreken over de juridisering. Ik heb er toch behoefte aan om naar aanleiding van het amendement dat invulling aan de richtlijn geeft, waarover wij een kort debat hebben gehad, te vragen voor welke sector het geamendeerde artikel 9 niet van toepassing kan zijn. Ik zie wel dat de sectoren dat via gedragscodes zelf moeten kunnen doen, maar wie lopen wij voor de voeten met deze formulering?

Levert het eigenlijke wetsvoorstel juridisering op? Ik neem aan dat het antwoord "ja" is. De minister gaf aan dat dit ook het amendement kon zijn, dus ik wil graag in dit opzicht het verschil weten tussen het wetsvoorstel en het amendement. Ik heb dat antwoord nodig voor de uiteindelijke beoordeling van het amendement door onze fractie.

Ik stel vast dat er op onderdelen van het toezicht door de Registratiekamer, in de toekomst het college, een nota van wijziging komt. Wanneer komt die? Overigens ben ik tevreden met de verwerking daarin van het amendement op stuk nr. 30 van collega Nicolaï en mij. Ik vraag de minister nog om na overleg met bijvoorbeeld de vrij onafhankelijke SER, de raad van advies vast te stellen. Zo is daarvoor mijns inziens een groter draagvlak. Voor alle duidelijkheid merk ik op dat wij tegen de bestuurlijke boete blijven.

Kan de minister stimuleren dat het toekomstige college het toch wat te grote accent op het juridische wat bijbuigt naar het meer technische? Als ik de mogelijkheden op technisch gebied zie, lijkt mij daarin een prachtige opdracht te zitten. De technologische ontwikkeling kan soms de privacy beter beschermen dan de wettelijke regels.

Over de kerkgenootschappen en de gegevensverwerking heb ik twee korte vragen gesteld. RietkerkWaarin zit het verschil tussen de oude en de nieuwe wetgeving? Hoe komt de minister tot een onderscheid tussen actieve en niet-actieve leden? Naar mijn mening is dat onduidelijk. Je moet het hebben over het wel of niet lid zijn van een kerkgenootschap.

Het doet mij deugd dat de minister, de Registratiekamer of het toekomstige college druk bezig is met voorlichting. Ik vind dit heel belangrijk. Ik heb in eerste termijn gevraagd of de minister op doelgroepen gerichte voorlichting wil geven. Ik hoop dat dit past in zijn benadering. In hoeverre is er in de voorlichting al met die doelgroepen samengewerkt? Naar mijn idee werkt voorlichting zeker eens zo goed als de doelgroepen die het betreft, in hun eigen taal erbij betrokken worden. Ik noem als voorbeelden de Consumentenbond, FNV Bondgenoten en VNO-NCW. Graag krijg ik een toelichting hierop.

Zoals blijkt blijft de fractie van het CDA met enkele fundamentele vragen zitten. Wij zien echter wel in dat er een Europese richtlijn is en dat deze vertaald moet worden. Dat is dus een dilemma. Wij hebben het debat gevoerd. Het zit erin dat er een nota van wijziging komt over de bestuurlijke boete en dat hier een meerderheid voor is, maar wij zijn het er niet mee eens. Er blijven wat o'tjes staan. Ik ben er heel benieuwd naar hoe het debat in de Eerste Kamer zal gaan over de handhaving en de uitvoering. Ik vond het wat vreemd dat er eigenlijk een toelichting of een handleiding nodig is op de memorie van toelichting, die heel ingewikkeld is. Al deze zaken en de amendementen zal ik meenemen naar mijn fractie om na de tweede termijn van de kant van de regering tot een eindoordeel te komen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Begrijp ik het goed dat u er reëel rekening mee houdt dat uw fractie niet instemt met dit wetsvoorstel?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb gezegd dat ik zeer tevreden was over de antwoorden in eerste termijn, maar er zijn fundamentele vragen blijven liggen. Ik heb dus de antwoorden in tweede termijn nodig om een eindoordeel te kunnen geven. Ik heb het dilemma geschetst. Ik zie in dat wij de Europese richtlijn moeten vertalen. Ik zie ook in dat er een inbreukprocedure met wellicht een boete achter zit. Er is een weging nodig, net zoals voor privacybelangen en algemene belangen. Ik zal dan ook het totaal opnieuw in onze fractie brengen. Toen ik aan het debat begon, waren wij absoluut niet zo ver als waar wij nu staan. Dit zullen wij in fractieverband overwegen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik leid uit uw woorden af dat wij in positieve richting zijn opgeschoven, maar dat u nog wat maren ziet. Kunt u voor ons keihard maken wat voor u een doorslaggevend argument zou zijn om niet met het wetsvoorstel in te stemmen?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb in tweede termijn vier hoofdpunten genoemd, waarbij ik de minister van Justitie heb gevraagd om verduidelijkingen of toezeggingen. Ik zal deze onderwerpen niet herhalen. Die verduidelijkingen en toezeggingen heb ik nodig om tot een eindoordeel te komen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Neemt u eventueel, als u negatief oordeelt, alle boetes voor lief, terwijl u zegt zich grote zorgen te maken om de administratieve lasten?

De heer Rietkerk (CDA):

Over welke boetes hebt u het?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Uit Europa natuurlijk.

De heer Rietkerk (CDA):

Uiteindelijk weeg ik dat mee. Ik vind inderdaad dat wij in deze discussie wat opgeschoven zijn. Op de vier o's die ik in het begin van het debat heel hard heb neergezet, kom ik nu niet expliciet terug. Er blijven echter enkele fundamentele punten over en er blijven op onderdelen onduidelijkheden bestaan. Ik heb er behoefte aan om in mijn fractie al die vragen toe te lichten die niet alleen bij mij leefden, maar ook nog steeds bij mijn collega-fractieleden leven. Uiteindelijk willen wij de overweging maken of wij voor of tegen deze wet zijn.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik wens u wijsheid toe, maar ik hoop dat u mijn laatste opmerking ook bij uw overwegingen betrekt.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb gezegd dat niet alleen uw opmerkingen, maar nadrukkelijk ook de antwoorden van de regering in tweede termijn worden betrokken bij de totstandkoming van het uiteindelijk oordeel van de CDA-fractie.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Ik wil beide bewindslieden zeer hartelijk bedanken voor alle antwoorden en voor alle punten en opmerkingen die zijn gemaakt. Ik wil beginnen met het metaniveau, de wet zelf en de onduidelijkheid daarvan. De minister van Justitie heeft gezegd dat de toegankelijkheid een probleem is. Hij wijt dat overigens zowel aan de materie zelf als aan de oorspronkelijke memorie van toelichting en de wetsgeschiedenis. Dat lijkt mij op zichzelf een evenwichtige en reële voorstelling van zaken.

Belangrijker is het vooruitkijken. Ik vond het erg overtuigend wat door het kabinet werd gemeld over de wijze waarop er werk zal worden gemaakt van de voorlichting. Ik wil er een punt aan toevoegen dat ik niet heb gehoord, maar dat ik misschien heb gemist: het expliciet en nadrukkelijk betrekken van partijen bij het opzetten van de voorlichtingscampagne. Wat het bedrijfsleven en het MKB betreft, is het VNO een belangrijke partij.

Wij hechten zeer aan de handleiding in verband met de duidelijkheid van de wet. Ik ben blij met de toezegging van de minister. Ik voeg er nadrukkelijk aan toe dat het niet het 34ste stuk op de stapel moet worden en ook niet een toelichting moet zijn op die andere 33 stukken. Het moet in de plaats daarvan komen. Het moet de handzame samenvatting zijn die in feite een alternatieve nieuwe memorie van toelichting is. Ik krijg dat graag iets preciezer bevestigd door het kabinet.

De minister van Justitie heeft gezegd dat hij helaas niet echt in staat is om aan te geven hoe de bandbreedte van de richtlijn zich aftekent, laat staan hoe die door andere landen wordt ingevuld. Op zichzelf heb ik daar begrip voor, maar dat neemt onze zorgen en onze inhoudelijke overwegingen nog niet weg. Wij hebben gevraagd of er beter inzicht kan worden verkregen in de vergelijking met de andere landen binnen Europa. Ik heb België en Engeland al genoemd. De achtergrond is wel degelijk inhoudelijk, te weten dat wij het ongelukkig zouden vinden als Nederland het strenger of anders zou regelen dan andere Europese landen. Wellicht is hier sprake van een tegenstelling met datgene wat ik in eerste termijn en bij interruptie van mevrouw Wagenaar en mevrouw Scheltema heb gehoord.

Wat de vergelijking met de landen buiten de EU betreft, heeft de minister gewezen op de gesprekken die gaande zijn, in het bijzonder met de Verenigde Staten. Kan dat op enig moment en op enige manier in kaart worden gebracht? Ik doel dan niet op de voortgang van die gesprekken, maar op de mate waarin de privacy wordt beschermd en de positie van Nederland daarin, zowel in Europees verband als buiten Europa. Dat hoeft niet op stel en sprong; de minister mag er het goede moment en de goede vorm voor zoeken.

De VVD-fractie heeft er nadrukkelijk wel behoefte aan om inzicht te krijgen in de omvang van de administratieve lasten. Volgens de minister van Justitie hebben wij het nu niet over 900 mln. Het is echter niet voldoende duidelijk waarover wij het wel hebben. In ieder geval moet dat bijtijds voor de evaluatie duidelijk zijn, ook vanwege het streven van het kabinet om de administratieve lasten terug te brengen met 25%, zoals dat volgens mij is gekwantificeerd. Daarom moeten wij ook dit weten. Ik doe een indringende oproep om dit bijtijds en goed in kaart te brengen, wat overigens iets anders is dan de discussie of je verder wilt met de wet en of de overheid daarin een verantwoordelijkheid heeft.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! Het kabinet kan natuurlijk heel zoet alle administratieve lasten waarvoor de heer Nicolaï zo bang is in kaart brengen, maar lijkt het hem niet veel beter als het kabinet zelf iets doet en bedrijven stimuleert om te investeren in goede technologieën en goede automatisering? Volgens mij maakt dat 90% van die administratieve lasten overbodig. Ik ben juist zo bang dat, als wij dit punt keer op keer aandikken, iedereen zijn hakken in het zand steekt, gaat rekenen en helemaal niet meer investeert. Daardoor wordt dit alles, inclusief deze discussie, in feite overbodig.

De heer Nicolaï (VVD):

Ik weet niet precies wat de vraag was. In ieder geval lijkt mij dat een ander punt. De oproep van de VVD om het in kaart te brengen was inderdaad niet gedaan louter uit nieuwsgierigheid, maar kwam voort uit bezorgdheid over de administratieve lasten. Tegelijkertijd moeten wij kijken waar die administratieve lasten teruggedrongen kunnen worden. Dat kan op allerlei manieren en alle partijen kunnen daaraan bijdragen. Het kan in datzelfde proces uitstekend een plaats krijgen.

Voorzitter! In eerste termijn schetste ik het beeld van het College bescherming persoonsgegevens als een instantie die niet zozeer in het midden opereert. Het gaat enerzijds om begeleiding, advies, voorlichting en ondersteuning en anderzijds om het streng toezicht houden op afstand. De minister heeft dit beeld in zijn eigen woorden voldoende bevestigd. Toch blijven wij bij ons amendement inzake de scheiding van taken binnen het college, omdat het een verduidelijking is van wat iedereen in de Kamer vindt. De minister heeft het amendement ook niet ontraden.

De minister heeft zeer precies verwoord waar het ons om ging bij het indienen van het amendement inzake de raad van advies, namelijk om de volledige onafhankelijkheid en de klankbordfunctie. Hij zal met een nota van wijziging komen, zodat de heer Rietkerk en ik het amendement op stuk nr. 30 intrekken.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Nicolaï/Rietkerk (stuk nr. 30) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Dan kom ik bij de bestuurlijke boete. Ik val de minister bij als het gaat om zijn overwegingen dat het voorbarig zou zijn die nu alweer in te voeren. De vierde tranche wordt naar voren gehaald, opdat daar volgend jaar al over gesproken kan worden. De minister kiest er echter voor om deze gedachte toch bij nota van wijziging over te nemen en de twee nuancevarianten die er bij amendement lagen, te integreren. De VVD had geen principiële bezwaren tegen de bestuurlijke boete, maar meer praktisch-politieke, zoals ik in eerste termijn heb verwoord. Wij vinden dat de evaluatie van het instrument bestuurlijke boete nu wel erg snel door deze minister ter hand is genomen. Wij zijn er dus niet gelukkig mee, maar wij wachten de nota van wijziging af.

Dan de kwestie van de onverenigbaarheid. Wij vinden het niet gewenst, juist met het oog op de juridisering waar wij allen zo tegen zijn, om dit in de wet op te nemen. Het brengt ons verder af van de richtlijn. Wij menen dat de onverenigbaarheid per sector zo verschilt, dat het beter sectoraal geregeld kan worden. Dan zullen er niet zulke grote interpretatieverschillen meer zijn.

Dat is iets anders dan de discussie over de zwarte lijsten, waarbij het gaat om de mogelijkheid om wanneer grote belangen spelen vertrouwelijke informatie uit te wisselen. Op dat punt ligt een amendement voor, waarover de minister het oordeel van de Kamer afwacht. Wij hechten nog steeds aan de mogelijkheid om hierover bij AMvB nadere regels te stellen, omdat de politiek op dit cruciale punt niet geheel buiten beeld zou moeten blijven.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Mij is toch echt niet duidelijk waarom u wel voor regulering van strafrechtelijke gegevens bent, maar niet voor regulering van de verwerking van persoonsgegevens, wat nu juist in deze wet zo centraal staat. Dat is het centrale thema van de wet. Wat dat betreft wilt u geen handreiking bieden; ieder moet maar het wiel opnieuw uitvinden. Ik vind dat geen consequent gedrag.

De heer Nicolaï (VVD):

Dit kan ik nauwelijks nog een vraag noemen. Bovendien ben ik op dit punt al zeker drie keer ingegaan. Ik zal het nog één keer uitleggen, hoewel ik vooropstel dat u het weer met mij oneens zult zijn. Er is natuurlijk sowieso een verschil of iets in de wet geregeld wordt of dat in de wet de mogelijkheid wordt geopend om iets bij AMvB te regelen. Een ander verschil is dat bij de onverenigbaarheid de sectorale verschillen zo groot kunnen zijn, dat ik er weinig vertrouwen in heb dat de juridisering bestreden wordt als dit in abstracto in de wet wordt opgenomen. Een andere overweging is het belang van de zaak. Wij vinden de zwarte lijst dermate belangrijk, ook politiek, dat daar een lichte vorm van politieke sturing mogelijk moet zijn. Dat is minder het geval bij de onverenigbaarheid.

Voorzitter! Over DNA is in het kader van de opsporing door de minister van Justitie iets gezegd, maar ik weet niet of ik het goed gehoord heb. Ik leg daarom mijn conclusie voor en hoop dat ik die bevestigd krijg van de kant van de minister van Justitie. De WBP kan alleen al vanwege de wetgevingssystematiek geen belemmering vormen voor de afspraak die wij bij de behandeling van de begroting van Justitie hebben gemaakt om DNA te gebruiken op dezelfde manier als vingerafdrukken. Ik vond in de beantwoording dat principiële onderscheid niet terug op het punt van de vertrouwelijkheid van de informatie tussen het celmateriaal wat vertrouwelijk is en het profiel dat alleen als een vingerafdruk beschouwd hoeft te worden.

Minister Van Boxtel heeft een aantal opmerkingen gemaakt over PET. Wij hebben er behoefte aan, evenals alle andere aanwezige en niet aanwezige woordvoerders, om daar als duw in de rug bij motie extra aandacht voor te vragen. De VVD-fractie is, zoals ik in eerste termijn ook heb gezegd, ervan overtuigd dat je veel dingen beter via techniek dan via regels kan regelen. Dat geldt ook voor PET. De overheid moet dat niet alleen in algemene zin maar ook door het geven van het goede voorbeeld bevorderen. Ik dien daarom samen met mevrouw Wagenaar, de heer Rietkerk, de heer Schutte, mevrouw Halsema en mevrouw Scheltema de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het gebruik van privacy enhancing technologies (PET) een belangrijke bijdrage kan leveren aan de bescherming van persoonsgegevens;

constaterende, dat nieuwe vormen van verwerking van persoonsgegevens mogelijk worden door snelle technologische ontwikkelingen;

van mening, dat snelle technologische ontwikkelingen kunnen worden bijgehouden door snelle ontwikkelingen van PET;

verder constaterende, dat de overheid veelvuldig optreedt als verwerker van persoonsgegevens;

verzoekt de regering te bevorderen dat de ontwikkeling en het gebruik van PET krachtig ter hand wordt genomen en te bevorderen dat de overheid als innovatieve aanbesteder het voortouw zal nemen bij de inzet van PET bij haar eigen verwerking van persoonsgegevens,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nicolaï, Wagenaar, Rietkerk, Schutte, Halsema en Scheltema-de Nie. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (25892).

De heer Nicolaï (VVD):

Nog een enkel specifiek punt, voorzitter! Ik vind de privacyfunctionaris een cruciaal element in het hele systeem van zelfregulering. Het is een zeer gunstig teken dat het bedrijfsleven meegewerkt heeft aan de introductie en het creëren van deze constructie, omdat het volgens de richtlijn niet noodzakelijk is. Daaruit blijkt ook een eigen bereidheid van die kant. We moeten dat toejuichen. Het moet ook vertrouwen geven in de wijze waarop het bedrijfsleven en andere branches en sectoren van maatschappelijk leven daarmee om zullen gaan. Ik blijf het een verkeerd signaal vinden, zoals bij amendement door mevrouw Wagenaar en Scheltema is neergelegd, om die ontslagbescherming daarbij in te voeren. Daar moet je het niet van hebben als het gaat om de onafhankelijkheid. Een bedrijf zal sowieso extra nadenken voordat het aan iemand komt die in zo'n positie zit, omdat het daarmee al snel een verdenking op zich laadt. Een andere belangrijke overweging is dat het een hogere drempel kan zijn, zoals we hier hebben geconstateerd, voor het aanstellen van de privacyfunctionaris. En dat is het laatste wat we allemaal willen.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

U heeft het over die hogere drempel bij het aanstellen van zo'n functionaris voor het bedrijfsleven. Denkt u niet dat de drempel om een klacht in te dienen voor consumenten hoger is als de functionaris minder onafhankelijk is dan nu?

De heer Nicolaï (VVD):

U heeft het steeds over die onafhankelijkheid. Wij verschillen daarover niet van mening. Ik vind het een verkeerd signaal om te denken dat die onafhankelijkheid alleen maar gewaarborgd zou kunnen zijn door zo'n ontslagbeschermingsconstructie

Voorzitter! Ik kom nog een keer terug op de onduidelijke formulering in artikel 9, lid 2, over het statistisch onderzoek. Ik heb de minister horen zeggen dat het ging om de methoden, die ook buiten de wet vallen als ze geanonimiseerd zijn, geheel los van de oogmerken.

Tot slot ons oordeel op dit moment over de wet. Uiteraard zullen wij er in de fractie nog uitvoerig over spreken. Wij hadden ondanks onze kritische opmerkingen in eerste termijn, die hier en daar substantieel waren, toch al het oordeel dat het, in de weging van alle verschillende belangen, per saldo een evenwichtige wet is. Wij hebben een heleboel dingen verhelderd en verbeterd gekregen, waardoor wij verder gerust zijn gesteld. Er is ook een enkel punt, zoals de bestuurlijke boete, waarmee wij minder gelukkig zijn. Er ligt nog een stapeltje amendementen van mevrouw Scheltema en van mevrouw Wagenaar die in een enkel geval bij aanvaarding de wet in een richting zouden bijstellen die voor ons niet zo gewenst is. Toch is mijn inschatting dat het saldo ook dan ongeveer nul zal zijn. Met de bewegingen in positieve en in negatieve zin komen wij ongeveer op het evenwichtige punt uit waar wij zaten, al is er dan wat verschoven.

Ik wil in dat verband een opmerking in de richting van de CDA-fractie maken. Ik begrijp niet de benadering van de heer Rietkerk op dit punt, omdat ik de indruk had dat een aantal van zijn zorgen leken op die van de VVD-fractie. Wij komen optellend en aftrekkend tot de conclusie van het nulsaldo. Het is mij niet duidelijk geworden, waarom de heer Rietkerk bij de afweging van voors en tegens en voor- en achteruitgang tot een ander oordeel is gekomen. Bovendien hebben wij te maken met de richtlijn en afwijking hiervan is zelfs niet aan de orde. Het gaat erom of er hier en daar iets meer aanscherping plaatsvindt dan de richtlijn noodzakelijkerwijs impliceert. Daarnaast bracht mevrouw Scheltema terecht het punt van de boete naar voren. Het zou mij zeer verbazen, gezien de rol die de CDA-fractie over het algemeen inneemt, als deze fractie per saldo tegen dit wetsvoorstel is.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! Ik maak een paar opmerkingen vooraf. Vroeger was iedereen bang voor Big Brother, maar tegenwoordig kun je kiezen of je naar Big Brother kijkt; en dat is maar goed ook. Waar het de PvdA-fractie om gaat bij de behandeling van dit wetsvoorstel is dat consumenten de keuze hebben om bepaalde dingen al dan niet te ontvangen en om hun gegevens al dan niet door te geven. Als mensen per dag honderden reclameaanbiedingen willen ontvangen, moeten zij die keuze hebben. Als zij er geen één willen ontvangen en hun gegevens aan niemand willen doorspelen, moeten zij die keuze ook hebben.

Voorzitter! Wat de vraag betreft hoe het verder gaat met deze wet nadat zij is aangenomen, ben ik erg blij met de opmerkingen die de ministers hebben gemaakt over de voorlichting. Ik ben blij dat er een gedegen voorlichtingscampagne komt en dat die doelgroepgericht wordt. Ik ga er nu van uit dat in die voorlichtingscampagne aan bedrijven en instellingen zal worden aanbevolen om te gaan werken met die drie vakjes die mensen kunnen invullen en waarover is gesproken. Vakje a: ja, ik wil post of e-mail ontvangen van binnen uw bedrijf of instelling waaraan ik nu mijn gegevens opgeef. Vakje b: u mag mijn gegevens doorgeven, zodat ik post of e-mail van buiten uw bedrijf of instelling ontvang. Vakje c.: u mag mij over allerlei dingen ook telefonisch benaderen, hetzij mobiel hetzij via de huisaansluiting. Ik mag hopen dat deze praktijk die zeer gangbaar is in de Verenigde Staten, waar de persoonsgegevensbescherming overigens vrijwel geheel via zelfregulering geschiedt, ook in Nederland ingang vindt. Dan weet een consument als hij zo'n formuliertje niet krijgt, dat hij aan de bel moet trekken en moet nagaan wat er aan de hand is. Het zou heel goed zijn als in Nederland daarover door middel van zelfregulering afspraken zouden kunnen worden gemaakt. Ik ben zeer blij dat het kabinet een dergelijke praktijk wil stimuleren.

Ik wil ook nog even doorgaan op de memorie van toelichting die zo ingewikkeld is. Nu komt er een handleiding. Zo'n handleiding moet een heldere uitleg bevatten, maar mag nooit een eigen juridische status krijgen, want dan neemt de verwarring toe. Vandaar dat ik ook graag wil dat het ministerie die handleiding in het kader van de voorlichtingscampagne maakt. Ik vind het niet op de weg liggen van de onafhankelijke toezichthouder om dat te doen, want dan wordt het een uitleg van de wet door die toezichthouder en dan wordt er jurisprudentie gecreëerd. Dat vind ik hier niet aan de orde.

Er is in dit debat vaak gesproken over het onderscheid tussen het publieke en het private domein. Ik heb in mijn eerste termijn gesproken over een dwangrelatie die een helderder onderscheid aangeeft dan het onderscheid publiek-privaat. Publiek en privaat lopen immers tegenwoordig nogal door elkaar heen. Publiek besteedt uit aan privaat of publiek en privaat gaan dingen samen doen. De verdeling van bevoegdheden is al met al niet altijd even duidelijk. Voor mijn fractie is essentieel of er sprake is van een dwangrelatie bij het verstrekken van de gegevens. Die dwangrelatie heb je soms met een overheid (je kan niet kiezen tussen belastingdienst A en B) maar als werknemer soms ook met een werkgever als je je socialezekerheidsgegevens afgeeft zodat die werkgever een bulkcontact met een verzekeringsinstantie kan afsluiten. Nu de discussie over de inrichting van de sociale zekerheid nog niet is afgerond, hecht mijn fractie er zeer aan dat de dwangrelatie het criterium wordt en niet het onderscheid tussen publiek en privaat.

Voorzitter! De wijze waarop wij in deze Kamer gisteren en vandaag hebben gediscussieerd over dit wetsvoorstel heb ik zeer op prijs gesteld. De discussie is op een plezierige, deskundige en ook duale wijze gevoerd. Een duaal bestel hoort een open bestel te zijn en als zodanig stel ik het op prijs dat het kabinet het heeft kunnen opbrengen met een nota van wijziging te komen op het punt van de bestuurlijke boeten. Wij hanteerden in de discussie geen vaste standpunten waarvan niet meer kon worden afgeweken, en dat stellen wij zeer op prijs. Mede namens collega Scheltema kan ik dan ook meedelen dat wij ons amendement op stuk nr. 16 intrekken.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Wagenaar/Scheltema-de Nie (stuk nr. 16) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! Ik neem er kennis van dat het kabinet geen problemen heeft met het amendement op stuk nr. 17, dat ertoe strekt dat in de wet wordt opgenomen dat de vergoeding maximaal ƒ 10 is.

Ingaande op het amendement op stuk nr. 15 merk ik op, dat naar mijn mening het niet opnemen van een normering in de wet juridisering in de hand werkt. De kans bestaat dat er weer allerlei uitspraken komen van de opvolger van de Registratiekamer of de rechter die allerlei kanten kunnen opgaan, terwijl vandaag en gisteren duidelijk de marges zijn aangegeven waarbinnen de wet moet blijven. Daarom wil ik het kabinet vragen, nog eens goed naar het amendement op stuk nr. 15 te kijken in het licht van de juridiseringsdiscussie. Ook de heer Nicolaï wil ik vragen nog eens naar dit amendement te kijken. Ik vind zijn amendement op stuk nr. 29 sympathiek, maar het past wel in de lijn van ons amendement op stuk nr. 15. Als je het bij het ene heel specifiek regelt, moet je het ook bij het andere doen.

Het amendement op stuk nr. 18 gaat over de aansprakelijkheid. Collega Scheltema en ik hebben dat ingediend omdat wij vinden dat de consument niet van het kastje naar de muur mag worden gestuurd. De memorie van toelichting was heel onhelder. De minister heeft daarentegen een uitermate heldere toelichting gegeven. Hij stelde dat de consument zowel bij de bewerker als de verantwoordelijke een klacht kan indienen en dat zij beiden aansprakelijk zijn. Mooier kan het niet en ook het amendement op stuk nr. 18 trek ik in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Wagenaar/Scheltema-de Nie (stuk nr. 18) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! Het amendement op stuk nr. 19 gaat over het door ons gewenste doorgeefluik. De minister heeft heel duidelijk aangegeven wat zijn bezwaren zijn tegen dit amendement, maar heeft ook gezegd dat klachten hoe dan ook bij de goede instantie terecht moeten komen. Als een klager een branchefunctionaris niet kan vinden, dient het CBP hem daarop te wijzen. Als dat gebeurt, hoeft dat niet in de wet te worden geregeld. Vandaar dat ik mede namens collega Scheltema ook het amendement op stuk nr. 19 intrek.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Wagenaar/Scheltema-de Nie (stuk nr. 19) is ingetrokken, maakt het geen onderdeel van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! Ik kom dan bij de amendementen op de stukken nrs. 20 en 25. Het eerste gaat over de onafhankelijkheid van de branchefunctionarissen, de toezichthouders per branche, en het tweede gaat over het openbare jaarverslag. Wat ons betreft is onafhankelijkheid juist het sluitstuk van zelfregulering. Ter vergelijking zou ik kunnen wijzen op het GIW, Garantie instituut woningbouw, dat onafhankelijk staat van projectontwikkelaars en consumenten. Daarom kan het ook goed functioneren. De minister heeft er nog eens op gewezen dat het College bescherming persoonsgegevens onafhankelijk toezicht houdt op de overheid en heeft de vergelijking getrokken met de Nationale ombudsman die ook onafhankelijk staat ten opzichte van de overheid als het gaat om klachten over diezelfde overheid. Juist omdat dit soort instanties zo goed werken – het GIW is een instantie waar ook het bedrijfsleven heel actief aan meewerkt – begrijp ik van het kabinet noch van sommige collega's die huiverigheid om die onafhankelijkheid van zo'n functionaris te benadrukken. Consumenten zullen er ook eerder naar toe stappen. Als wij zelfregulering een kans willen geven en dat wil de PvdA, dan is het juist belangrijk dat mensen met een klacht niet naar het College bescherming persoonsgegevens gaan, maar juist naar die toezichthouder per branche. De klachten worden dan daar afgehandeld en dan kan juist de branche er ook zelf iets van leren. Daar heeft men meer aan dan wanneer een instantie in Den Haag de klachten afhandelt. Maar juist dan is onafhankelijkheid heel belangrijk, want anders zal er geen hond met een klacht komen en dat is zonde!

Voorzitter! Ik zou de minister dan ook nog eens graag in overweging willen geven om in samenhang naar de amendementen op de stukken nrs. 20 en 25 te kijken. Dat laatste gaat dus over het jaarverslag. Wij willen graag dat dit openbaar wordt op welke wijze dan ook. Juist bij onafhankelijk toezicht moet dat ook onafhankelijk te controleren zijn. Consumenten moeten natuurlijk ook weten waar zij aan toe zijn en moeten weten of er heel veel klachten over die branche worden ingediend. Je moet overigens niet uitgaan van de idee dat er alleen maar veel negatiefs te zeggen is over een branche. Juist het bedrijfsleven kan een openbaar jaarverslag ook heel goed gebruiken om positief nieuws over zichzelf naar buiten te brengen. De term "best practice" is in economische kringen heel gebruikelijk om te kijken naar wat er goed gaat en wat wellicht beter kan. Ik zou eerder suggereren om een prijs in te stellen voor het beste jaarverslag, want dat lijkt mij beter dan het jaarverslag in de achterkamer te houden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Allereerst dank ik beide ministers voor de heldere betogen en antwoorden op de vele vragen. In het algemeen geldt voor mijn fractie dat dit een tevreden stemmend debat is. Het belangrijkste voor ons is de bereidheid van de minister om bij nota van wijziging de bestuurlijke boete alsnog in de wet op te nemen. Voor ons was dat een belangrijke voorwaarde om positief te kunnen staan tegenover de gehele wet, omdat wij die bestuurlijke boete noodzakelijk vinden voor een effectieve handhaving. Wij vinden dit dan ook een belangrijke winst.

De ministers hebben beide dames en mij tegelijkertijd tegemoet willen komen en dat lijkt mij al een kunst op zich en ook daarvoor mijn complimenten. Op het moment dat ik interrumpeerde op de boete van ƒ 10.000, waar ik natuurlijk niet helemaal gelukkig mee ben, fluisterden beide dames ook dat ik nu moest weten te incasseren. De reden dat ik niet wist te incasseren, is dat de minister mij maar heel zelden gelijk geeft in het debat. Dat is enigszins gelegen in de politieke verhoudingen in dit huis. Als ik dat gelijk dan ook maar eens ten dele krijg, is bij mij de verleiding heel groot om het volledig te willen halen. Desalniettemin incasseer ik graag op dit punt en trek mijn amendement op stuk nr. 14 in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Halsema c.s. (stuk nr. 14) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Op een klein aantal punten is het debat wat mijn fractie betreft niet geheel bevredigend verlopen. Ik kom daarbij allereerst op mijn amendement op stuk nr. 26 dat handelt over het toestemming verlenen door de betrokkenen. Wij verzoeken daarin het begrip "ondubbelzinnig toestemming verlenen" te vervangen door "uitdrukkelijk toestemming verlenen". De minister zegt dat "ondubbelzinnig" met opzet in de wet is opgenomen, omdat het over een algemene bepaling handelt. Dat is echter in strijd met de memorie van toelichting op artikel 8, waarin het volgende wordt gesteld: "bij de verantwoordelijke elke twijfel dient te zijn uitgesloten over de vraag of de betrokkene zijn toestemming heeft gegeven. Als er twijfel is over de vraag of de betrokkene zijn toestemming heeft verleend, dient de verantwoordelijke te verifiëren of hij er terecht van uitgaat dat de betrokkene ermee heeft ingestemd". Volgens ons duidt dit op een expliciete wilsuiting. Als wij de memorie van toelichting goed volgen en als dit de bedoeling is van artikel 8, dan is het begrip "ondubbelzinnig" hiervan een onnauwkeurige weergave. Daarmee wordt namelijk niet uitgesloten of de betrokkene zijn toestemming heeft verleend. Zoals in het wetgevingsoverleg is gezegd: een klik op de muis kan in dat geval waarschijnlijk volstaan voor de uitwisseling van persoonsgegevens. Dat kan niet de bedoeling zijn. Wij vinden de interpretatieruimte die het huidige artikel 8 biedt onwenselijk. Belangrijker voor de stemmingen en voor het verloop van het verdere debat is dat het begrip "ondubbelzinnig" strijdig is met de intenties van de wet zoals door de minister in de memorie van toelichting verwoord. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.

Ik wil nog een enkel woord wijden aan artikel 9, en wel aan het amendement op stuk nr. 15 van de leden Scheltema en Wagenaar over de toevoeging van criteria voor verenigbaar gebruik. Ook hier schiet het antwoord van de minister tekort. In antwoord op schriftelijke vragen wordt vastgesteld dat het niet opnemen van criteria voor verenigbaar gebruik leidt tot risico's van juridisering. Daarmee heeft de minister eigenlijk geen argument meer om zich hiertegen te verzetten; hij erkent immers dat het risico van juridisering groot is. Ik ben benieuwd welke bezwaren tegen dit amendement de minister nu nog resteren. Ik steun de oproep van de indieners aan VVD en CDA om consequent te zijn; als zij normering elders in de wet belangrijk vinden, dan moeten zij dat hier ook doen.

Ons amendement op stuk nr. 27 behelst het laten vervallen van de dreiging van een strafbaar feit. In zijn eerste termijn stelde de minister voor om door middel van een nota van wijziging de passage die wij wilden schrappen, overeind te houden en toe te voegen dat er een "reële verwachting" omtrent het plegen van een strafbaar feit moet zijn. Ik zei dat ik eerst de nota van wijziging wilde zien alvorens mijn amendement in te trekken en dat geldt nog steeds. Ik verzoek de minister om, nu de nota van wijziging nog niet is geschreven, met een nauwkeurigere omschrijving te komen dan "reële verwachting" en daarbij aan te sluiten bij begrippen die in het strafrecht bekend zijn. Mijn suggestie hiervoor is het gebruik van woorden als "concrete verwachting" en "individuele verwachting".

De minister ontraadt mijn amendement op stuk nr. 28, daar waar het gaat om "consumer empowerment": de toevoeging van het recht op verzet bij een betrokkene die informatie wenst. Eigenlijk is het enige argument van de minister dat het toevoegen van het recht op verzet onwerkbaar zou zijn. Ik vind dit een van de minst sterke argumenten van de minister in dit debat. Het door hem genoemde voorbeeld van het telefoontje schiet namelijk tekort, aangezien de verantwoordelijke in de wet al een informatieplicht heeft. Het enige wat wij in ons amendement doen, is het completeren van die plicht, en wel op de wijze die de Europese richtlijn stelt. Als de minister ons amendement ontraadt, dan wijkt hij eigenlijk af van de Europese richtlijn waarin dat recht op verzet is opgenomen. Ik wil hieraan toevoegen dat het niet alleen gaat om telefoontjes, maar vooral om het verkrijgen van schriftelijke persoonsgegevens en dan schiet de argumentatie van de minister geheel tekort.

In mijn eerste termijn stelde ik dat volgens mijn fractie het wetsvoorstel moet worden beoordeeld in het licht van de grote verschuivingen die in de afgelopen decennia hebben plaatsgevonden, veroorzaakt door technologische innovatie en veranderde normen omtrent de grenzen van de privé-sfeer. Geleidelijk verschaffen publieke en private autoriteiten zich een verdergaande toegang tot onze privé-sfeer en tot onze persoonsgegevens. Deze ontwikkeling verdient een waardig antwoord in rechtswaarborgen en bescherming. De komende jaren zal moeten blijken of deze wet met de verbeteringen die tijdens het debat zijn aangebracht, dit waardige antwoord geeft. Mijn fractie zal met interesse en nauwlettend de praktijk van deze nieuwe wet volgen.

De voorzitter:

De motie-Rietkerk (25892, nr. 32) is in die zin gewijzigd, dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het wenselijk is inzicht te hebben in de administratieve lasten die de Wet bescherming persoonsgegevens met zich meebrengt;

overwegende, dat er op dit moment sprake is van verschillende berekeningen die sterk van elkaar afwijken;

verzoekt de regering zo spoedig mogelijk aan de Kamer een na overleg met belanghebbenden opgesteld objectief overzicht van de te verwachten kosten te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (25892).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Mevrouw Halsema heeft laten weten dat zij wegens persoonlijke omstandigheden niet aanwezig kan zijn bij het antwoord van de minister.

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik betreur dit zeer, want in het algemeen begint mevrouw Halsema, die zich nu laat vervangen door de heer Vendrik, vriendelijk, maar eindigt zij wat minder vriendelijk. Vandaag is het andersom gegaan. Zij heeft gesproken van een tevreden stemmend debat en ik zou er graag met haar persoonlijk over van gedachten gewisseld hebben. Ik heb zelf ook het gevoel dat er vandaag een werkelijke uitwisseling van gedachten en standpunten heeft plaatsgevonden. Dit is altijd goed voor een debat, zeker een wetgevingsdebat. Ik denk dan ook dat het wetsvoorstel, waar het per saldo om draait, er goed uit zal komen te zien.

Mevrouw Scheltema zei dat het aanvankelijk een trechter was, dat het allemaal ongrijpbaar was, maar dat langzamerhand alles naar beneden gekomen is en dat nu de stukjes op hun plaats terecht zijn gekomen. Met andere woorden, ook zij is redelijk tevreden over het verloop van dit debat. Ik ben het ook met haar eens dat het goed is om zo snel mogelijk nadat deze wet in deze Kamer is aangenomen, daarvan in Brussel melding te maken, opdat de inbreukprocedure wellicht kan worden gestopt en de consequenties daarvan in ieder geval minder groot zullen zijn.

De criteria die met name mevrouw Scheltema in tweede termijn nog genoemd heeft, hebben natuurlijk ook voor de regering gegolden. Wij moeten een heel duidelijke, transparante wet hebben. Het gaat om een complexe materie die nu, naar het zich laat aanzien, toch op een juiste wijze vormgegeven is. Nu is het per definitie moeilijk om een richtlijn goed in een wet vast te leggen, want een richtlijn houdt al vele compromissen tussen de standpunten van verschillende landen in. En misschien is het achteraf bezien ook niet goed geweest om in de memorie van toelichting een verduidelijking te geven waardoor het geheel misschien wat minder duidelijk is geworden. Maar wij hebben in de loop van de procedure geprobeerd, aan te geven wat wij nu precies met de wet beoogden.

Ik ben het met alle woordvoerders eens dat wij ervoor moeten zorgen dat de voorlichting goed verloopt. Ik heb een uitgebreid overzicht gegeven van wat wij van plan zijn. Verschillende leden hebben er nog op gewezen dat het noodzakelijk en erg nuttig is, de betrokken organisaties hierbij in te schakelen. Ik zeg dit toe; natuurlijk moeten die er zoveel mogelijk bij betrokken worden, om de doodeenvoudige reden dat het deze organisaties aangaat. En wij zijn er natuurlijk allen bij gebaat dat de privacywetgeving zo goed mogelijk wordt uitgevoerd.

De drie leden die gesproken hebben over terugkeer van de bestuurlijke boete, zijn tevreden met de nota van wijziging die in aantocht is. Ik heb gezegd dat er twee verschillen zijn met de boete zoals die oorspronkelijk geregeld was, namelijk het bedrag van ƒ 10.000 en de aanwijzingsbevoegdheid van de minister, waarom in een amendement van mevrouw Wagenaar en mevrouw Scheltema gevraagd wordt. Ik ben bereid, in een voorkomend geval eens precies aan te geven of de minister altijd een aanwijzingsbevoegdheid zou moeten hebben als het om beleidsregels gaat. Ik meen dat wij dit in dit verband terzijde zouden kunnen laten om er bij de behandeling van de Algemene wet bestuursrecht verder over te praten.

Dan het belangrijke amendement van mevrouw Wagenaar en mevrouw Scheltema over de verenigbaarheid en de criteria die in de wet zouden moeten worden opgenomen. Omdat concreetheid naar plaats en omstandigheden moet blijken, kan deze beter in de sectoren zelf worden ingevuld. Er ontstaat dan een betere situatie dan wanneer geprobeerd wordt voor alle sectoren dezelfde criteria vast te leggen. Ik sluit hiermee aan bij opmerkingen van de heer Nicolaï. Juridisering zal eerder plaatsvinden als de criteria in de wet worden vastgelegd dan als dit aan zelfregulering wordt overgelaten. In de sector zelf kan beter worden beoordeeld hoe de criteria moeten worden vastgelegd. Ik meen dat het niet verstandig is om dit in een algemene wet te doen. Daarom is het beter als men niet besluit tot aanvaarding van dit amendement.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik zou met dit betoog kunnen meegaan onder de toevoeging dat juist daarom dit amendement zo nuttig is. Het geeft de sectoren de ruimte om het in te vullen. Tevens geeft het de aandachtspunten aan. Ik vind het zo logisch: als de sectoren het niet doen, krijgen ze de kous op de kop omdat het college gaat toetsen.

Minister Korthals:

Denkt u niet dat de voorgeschiedenis en dit debat ertoe zullen bijdragen dat de sectoren weten op welke criteria gelet moet worden zodat ze die zoveel mogelijk zullen vastleggen? Je kunt het ook omdraaien en zeggen dat het amendement niet nodig is omdat men weet waarover het gaat. Wij kunnen hier echter lang en breed over praten: er ligt een verschil van mening tussen de regering en de indieners van het amendement.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Bij de behandeling van andere wetten wordt steeds gezegd dat zulke criteria in de wet moeten worden opgenomen, zodat iedereen weet waar hij aan toe is. Men hoeft dan niet eerst 200 bladzijden memorie van toelichting door te lezen. Als het bekend is, moet het in de wet worden vastgelegd.

Minister Korthals:

Op zichzelf ben ik dit met u eens, maar wij spreken hier over een kaderwet. Wij schetsen het kader en wij laten de invulling aan de partijen over. Het is de sectoren duidelijk welke zaken het parlement belangrijk vindt.

De heer Rietkerk (CDA):

Heb ik het goed begrepen dat, zoals aanvankelijk geantwoord werd, het schrappen van het artikel tot juridisering leidt, maar dat de minister nu naar aanleiding van het amendement opmerkt dat er nog meer sprake van juridisering zal zijn?

Minister Korthals:

Regelgeving houdt een zekere vorm van juridisering in. De wereld wordt echter steeds ingewikkelder en die problemen moeten met regelgeving te lijf worden gegaan en dat brengt juridisering met zich. Mijn stelling is dat juridisering op zichzelf geen ernstig feit is. Sterker nog, ik meen dat in de voortschrijdende samenleving juridisering nodig is. Wel moet je onnodige regels voorkomen.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ik zou dan zeggen: ga uw gang. Als je op de publieke tribune zit en je hebt het amendement niet voor je neus, denk je dat er iets vreselijks in staat omdat u het zo heftig blijft afwijzen. Ik zou u toch vragen om in deze termijn inhoudelijk op het amendement in te gaan. Ik zou de overwegingen a t/m e kunnen voorlezen, maar misschien kan de minister bij elke overweging aangeven waarom hij het zo erg vindt dat die in de wet komt.

Minister Korthals:

Ik heb het al in algemene zin gedaan. Het gaat wat te ver om dat per overweging aan te geven.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ik denk dat, als elke overweging nu wordt doorgenomen, dan blijkt dat het allemaal niet zo erg is als de minister denkt. Ik zou tegen de minister zeggen: doet u een poging.

Minister Korthals:

Ik kom straks op dit amendement terug, want ik heb het niet direct bij de hand.

Voorzitter! Mevrouw Scheltema heeft een voorbeeld gegeven over de verspreiding van gegevens van iemand bij het ziekenfonds. Welnu, mijn voorlopig oordeel is dat dat in strijd met de wet lijkt te zijn; het mag dus niet en daartegen moet worden opgetreden. Het vrijstellingsbesluit laat een dergelijke verstrekking naar mijn oordeel ook niet toe. Het vrijstellingsbesluit geeft in het algemeen geen normen voor het al dan niet mogen verwerken van gegevens; je moet het zo beschouwen dat het alleen voorschriften geeft met betrekking tot verwerkingen die niet hoeven te worden aangemeld bij het College bescherming persoonsgegevens. Het door mevrouw Scheltema genoemde artikel 43 van dat besluit ziet dus niet zozeer op het voorbeeld dat zij gaf.

De heer Rietkerk is nog steeds in dubio of hij zijn fractie zal adviseren om voor dan wel tegen het wetsvoorstel te stemmen. Ik wijs hem toch nog eens nadrukkelijk op de verplichting van de Nederlandse regering om hoe dan ook de richtlijn te implementeren. Ik herhaal dat de richtlijn zoveel mogelijk echt is overgenomen. Er zijn enkele surpluspunten; een enkeling is door de regering aangezwengeld en andere punten worden nu bij amendement toegevoegd.

De heer Rietkerk zit geweldig met de kosten. Laten wij goed in gedachten houden dat de richtlijn van 1995 is en de wet van 1998. Er zijn dus drie jaar van voorbereiding geweest en toen speelden de administratieve lasten niet zo sterk. De heer Rietkerk beroept zich daar in feite op. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat er in feite geen administratieve lasten zijn door wat wij meer doen dan wat de richtlijn aangeeft. Als de heer Rietkerk die kan noemen, verneem ik dat graag. Ik herhaal evenwel, dat die er bijna niet zijn. Zelfs de amendementen die een surplus op de richtlijn teweegbrengen, zullen niet tot extra administratieve lasten leiden. Dit neemt niet weg dat ik het best goed vind om te kijken in hoeverre er kosten voor het bedrijfsleven zijn. De heer Nicolaï heeft ook hierom gevraagd. In de loop van de invoering van het wetsvoorstel wil ik dat in de gaten houden, zodat wij bij de evaluatie op die vraag een antwoord kunnen geven.

Ik wijs er nog op dat dit een bijzonder moeilijke materie is. Tot dusver is namelijk verschillende keren geprobeerd om met het bedrijfsleven een goede kostenvergelijking te maken. Daarbij is gebleken dat dit bijna niet mogelijk is, want het gaat voor een belangrijk deel om inschattingen van de uitwerking van de wet. Dit neemt niet weg dat ik bereid ben om zoveel mogelijk na te gaan in hoeverre dit wetsvoorstel uiteindelijk administratieve lasten bij het bedrijfsleven heeft teweeggebracht. Ik vind namelijk ook dat de administratieve lasten in de toekomst zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Vandaar het voorstel van collega Jorritsma en mij aan de Kamer om in ieder geval een orgaan te laten bestaan die echt toeziet op de administratieve lasten. Uiteraard geldt dit voor wetgeving in de toekomst.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik dank u voor het antwoord. Als ik het goed begrepen heb, komt zeer binnenkort de commissie-Slechte met het totale rapport over de administratieve lasten, waaronder het onderdeel van het rapport van de commissie-Kortmann over dit specifieke punt. Kunt u ook al een oordeel geven over de gewijzigde motie die ik heb ingediend of komt u daar straks op terug?

Minister Korthals:

Ik heb al een beetje aangegeven hoe ik die motie wil zien. In de motie wordt de regering verzocht, zo spoedig mogelijk aan de Kamer een na overleg met belanghebbenden opgesteld objectief overzicht van de te verwachten kosten te doen toekomen. Het lijkt mij echter beter dat wij de reële kosten bekijken die worden gemaakt. Wij hebben al vaak geprobeerd, met het bedrijfsleven een juiste kostenschatting te maken, maar dit is in het verleden niet gelukt. Ik wil nu zoveel mogelijk volgen wat er gebeurt en de Kamer in de loop van de tijd, misschien eerder dan bij de evaluatie, maar bijvoorbeeld na een of twee jaar, te berichten wat de kosten voor het bedrijfsleven precies zijn. Nogmaals, wij moeten niet alleen naar de kosten van deze wet kijken; mevrouw Wagenaar heeft daar terecht op gewezen. De informatietechnologie met al haar voordelen brengt inderdaad kosten mee, maar creëert ook baten voor het bedrijfsleven en voor de overheid.

De heer Rietkerk (CDA):

Als de wet volgens voorstel na een jaar wordt ingevoerd, lijkt mij dat het zicht op de reële kosten in beeld te brengen is, indicatief, objectief. Ik vraag u, die uitleg aan de motie te geven. Als de kosten bij de evaluatie in beeld komen, hebben wij geen nulmeting. Verder staat deze motie uiteraard in verband met de mede door mij ondertekende motie van de heer Nicolaï over de techniek.

Minister Korthals:

De reële kosten kun je niet binnen een jaar zien. Wij gaan een jaar tegemoet en bekijken dan wat de kosten ongeveer kunnen zijn. Dit hebben wij ook in het verleden gedaan. Het zou beter zijn, de reële kosten te bekijken, maar dit kan weer niet binnen een jaar. Laat ik toezeggen dat wij een poging doen om u hieromtrent meer inzicht te verschaffen en bovendien in de hele evaluatieperiode echt goed de vinger aan de pols te houden voor de kosten.

De heer Nicolaï (VVD):

U spreekt nu vooral over het verband tussen dit punt en de wet, de consequenties, de gevolgen voor de evaluatie. U zegt dat het allemaal moeilijk precies te berekenen is. Het gaat echter ook om een ander punt, dat u terloops wel hebt genoemd, namelijk de 25% reductie van de administratieve lasten. Als je een concreet percentage noemt, zul je ook een concrete schatting van de kosten moeten maken. Anders is die reductie nooit te beoordelen. In dit verband zal er dus op een of andere manier na overleg met het veld gekwantificeerd moeten worden.

Minister Korthals:

Wij doen ons best, maar ik wijs erop dat die 25% reductie van de administratieve lasten iets is van de laatste regeerperiode, terwijl het wetsvoorstel in de periode ervoor is ingediend. Wij zullen de richtlijn in de wet moeten implementeren. Nogmaals, de kosten volgen rechtstreeks uit de richtlijn, niet uit datgene wat wij erbovenop in het wetsvoorstel hebben gezet. In ieder geval zullen wij de poging ondernemen, zoveel als mogelijk is.

De heer Nicolaï (VVD):

Het gaat niet om kritiek op de wet, maar om het voornemen van 25% reductie.

Minister Korthals:

Wat wilt u daarmee zeggen? Gesteld, quod non, dat blijkt dat door de wet de administratieve lasten over het geheel genomen met 40% omhoog gaan. Vindt u dat het wetsvoorstel dan niet moet worden aanvaard? Ik denk overigens niet dat dit eruit komt.

De heer Nicolaï (VVD):

Het is goed dat u dat zegt, maar nu gaat het weer over de Wet bescherming persoonsgegevens. Als het zich voordoet wat u schetst, zullen wij in de Kamer een stevig debat met de minister van Economische Zaken en de minister van Justitie hebben over de vraag wat wij eraan kunnen doen. Dat ligt niet speciaal aan deze wet.

Minister Korthals:

Ik begrijp dat u de kosten van deze wet in samenhang wilt zien met de administratieve lasten en met de doelstelling van 25% reductie. Dit vereist dat wij inderdaad de kosten zo goed mogelijk inschatten. De commissie-Kortmann heeft dit geprobeerd, maar voor een belangrijk deel vinden wij dat nattevingerwerk. Wij zullen het in ieder geval ook zelf nog zoveel mogelijk proberen.

Ik kom bij de vraag over de kerkgenootschappen, die ik nu hopelijk wel goed heb begrepen. Voor personen die lid zijn van een kerkgenootschap blijft de situatie ongewijzigd. Dat geldt zowel voor de actieve als voor de niet actieve leden. Dit onderscheid is niet relevant. Wel verandert de positie van gezinsleden van leden van kerkgenootschappen. Als deze gezinsleden geen lid zijn van het desbetreffende kerkgenootschap, kunnen zij anders dan nu niet meer onbeperkt worden geregistreerd. Dit mag alleen als het gezinslid met het desbetreffende kerkgenootschap regelmatige contacten onderhoudt. Het criterium "regelmatige contacten" vloeit rechtstreeks voort uit de richtlijn.

De heer Rietkerk vraagt op welke sectoren artikel 9 geen betrekking heeft. Ik meen dat er sprake is van een misverstand. Artikel 9 heeft namelijk betrekking op alle sectoren in de samenleving waar verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt. Voorzover in relatie tot artikel 9 over sectoren is gesproken, is bedoeld dat het onverenigbaarheidscriterium in dit artikel voor verschillende sectoren verschillend kan uitwerken. Om die reden zou het geschrapte tweede lid naar mijn mening weinig extra houvast bieden.

De heer Rietkerk vraagt of de normen met betrekking tot de jeugdzorg kunnen worden uitgewerkt volgens de Wet bescherming persoonsgegevens. Dat zal moeten gebeuren in de sectorale wetgeving, bijvoorbeeld de Wet op de jeugdhulpverlening, binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens. Voor een nadere voorziening binnen de WBP zie ik geen mogelijkheid.

De heer Rietkerk (CDA):

Omdat in de toelichting voorbeelden zijn gegeven, vraag ik of ook het bureau jeugdzorg in artikel 8d kan worden genoemd als verantwoordelijke. Daarmee wordt een heleboel onduidelijkheid in de sector zelf weggenomen. Dan is er een kader, dat verder wordt uitgewerkt in de wet op de jeugdzorg, die pas volgend jaar komt. Er dreigen bij de bureaus jeugdzorg grote problemen te ontstaan, als deze wet wordt aangenomen zonder dat het bureau jeugdzorg in artikel 8d en 9 wordt genoemd.

Minister Korthals:

In ieder geval kan het, zoals ik heb aangegeven. Ik zal kijken of er een extra aanpassing nodig is om de bureaus jeugdzorg te noemen. Ik dacht overigens dat dit niet het geval was.

Voorzitter! De heer Rietkerk blijft tegen het opnemen van de bestuurlijke boete in de wet. Ik neem aan dat dit bij het bedrijfsleven niet op grote bezwaren zal stuiten. Op zichzelf is het altijd mogelijk om via de strafrechtelijke weg tot sancties te komen.

Hij wijst er terecht op dat het toekomstige college niet alleen juridisch, maar ook technisch van aard zal moeten zijn. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat men meer adviserend zal moeten optreden, uiteraard ook in technische zin.

Voorzitter! De heer Rietkerk vroeg naar de handleiding. Wij moeten inderdaad oppassen dat er, na alles wat wij gehad hebben, weer iets tot stand komt met juridische impact. De bedoeling is dat de handleiding in ieder geval aangeeft hoe bepaalde artikelen moeten worden uitgelegd, hoe gehandeld zal moeten worden. Het moet een praktische handleiding zijn voor iedereen die met de persoonsregistraties te maken heeft. Wie moet die handleiding tot stand brengen? Ik denk dat ik de suggestie van mevrouw Wagenaar overneem, dat primair de verantwoordelijkheid voor de handleiding moet liggen bij het ministerie van Justitie.

Voorzitter! De heer Nicolaï heeft een amendement ingediend op stuk nr. 23. Ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat ik de huidige wetstekst, zoals deze gewijzigd is, wil handhaven. De wet is voldoende duidelijk inzake de zorgvuldigheid van de werkwijze van het college. Bij andere toezichthouders is evenmin een regeling zoals het amendement voorstelt in de wetgeving opgenomen. Net als in de eerste termijn blijf ik derhalve aanvaarding van dit amendement ontraden.

Voorzitter! De heer Nicolaï heeft gevraagd of wij de Tweede Kamer willen informeren over het gegevensverkeer met derde landen. Ik denk dat dit een belangrijk punt is en ik zeg hem toe te zijner tijd daarover een brief aan de Kamer te sturen.

De heer Nicolaï (VVD):

Ik had van de minister in eerste termijn begrepen dat hij met betrekking tot het amendement op stuk nr. 23 over de scheiding van taken het oordeel aan de Kamer wil overlaten. Nu zegt hij dat hij het, evenals in eerste termijn, ontraadt.

Minister Korthals:

Als het goed is, ben ik geëindigd met te zeggen dat ik aanvaarding van dit amendement moet ontraden.

De heer Nicolaï (VVD):

Ik kan het nog in de Handelingen nakijken, maar het belangrijkste is natuurlijk wat u nu zegt. Ik neem aan dat geldt wat u nu in tweede termijn zegt.

Minister Korthals:

Ik hoop dat ik in de tweede termijn hetzelfde zeg als in de eerste termijn.

De voorzitter:

Voor de Handelingen wil ik weten of uw laatste gesproken woord geldt.

Minister Korthals:

Ja, het laatste gesproken woord geldt. Maar ik zeg dus wel die notitie toe.

Voorzitter! Dan kom ik op het belangrijke punt van de onafhankelijke functionaris en het amendement van de heer Nicolaï hierover. In eerste termijn heb ik gezegd dat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer overlaat. Ik heb ook gezegd dat ik een lichte voorkeur heb voor mijn eigen opvatting, anders had ik het niet in het wetsvoorstel gezet. Ik heb begrip voor de motivering van de heer Nicolaï, dat naarmate de positie van de functionaris sterker wordt gemaakt, de kans dat hij wordt aangesteld minder groot is.

Voorzitter! Mevrouw Wagenaar heeft duidelijk haar uitgangspunt aangegeven bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Het gaat haar erom dat de consumenten de keuze moeten kunnen maken of zij bepaalde zaken wel of niet willen ontvangen. Ik ben daar in eerste termijn uitvoerig op ingegaan. Ik wijs er in dit verband op dat het Amerikaanse formulier al tot de mogelijkheden behoort. Het is alleen niet verplicht. Het gaat te ver, als u mij vraagt om dat te verplichten.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! Ik heb niet gevraagd om dat verplicht te stellen. Ik heb gevraagd om het gebruik van een dergelijk handzaam formulier actief te stimuleren.

Minister Korthals:

Daar ben ik toe bereid. Dit is op zich een goede zaak

Voorzitter! Ik kom nu bij het belangrijke amendement op stuk nr. 15. Alle criteria die daarin genoemd worden, kunnen net zo goed via zelfregulering worden ontwikkeld. De verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen, kan bij zelfregulering worden vastgelegd. Dit geldt ook voor de andere punten. Ik heb er geen behoefte aan om dat precies te gaan vastleggen. Nogmaals, de Kamer heeft volledig de vrijheid om daar anders over te denken. Het zou best kunnen dat dat gebeurt. Ik zie de wet als een kaderwet die probeert zoveel mogelijk zelfregulering tot stand te brengen en het lijkt me daarom beter om dat aan de sectoren over te laten.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ik heb in mijn betoog het hondenbesluit van de Registratiekamer aangehaald. Pakt u nu eens deze vijf punten en kijkt u dan nog eens naar het hondenbesluit. Spreekt u dan eens uw oordeel uit over hoe volgens u dat besluit zou zijn uitgevallen. Om dat soort dingen te voorkomen en goede afwegingen te kunnen maken, zijn deze criteria heel helder.

Minister Korthals:

Ik ben dat met mevrouw Wagenaar eens. Ik vind het heel verstandig als alle sectoren die aan zelfregulering kunnen doen, zich baseren op dit soort overwegingen. Ik vind het alleen niet nodig om dat voor iedere sector vast te leggen in de wet. Misschien hebben sommige sectoren veel minder nodig en andere sectoren die hier niet genoemd zijn, veel meer.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Is het dan wellicht goed om deze criteria in de wet op te nemen voor het onafhankelijk college dat toezicht gaat houden?

Minister Korthals:

Het onafhankelijke college van toezicht weet heel goed aan welke criteria het moet toetsen. Je hoeft dat niet precies voor te schrijven.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! De minister is nog niet ingegaan op het amendement op stuk nr. 25.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dat is het jaarverslag.

Minister Korthals:

Dat is inderdaad een belangrijk amendement. Ik heb op dat punt een probleem. Als er komt te staan dat er een jaarverslag moet komen dat openbaar moet worden, dan ben ik bang dat dat een remmende werking heeft op het aanstellen van een functionaris. Ik vind het zeer belangrijk dat het aanstellen van die functionaris in eerste instantie wel gebeurt. We willen zoveel mogelijk functionarissen hebben omdat het op die wijze een cultuur zal worden om je te wijden aan de privacybescherming. Ik denk zelf aan een tussenoplossing. Ik weet nog niet precies hoe. Ik heb er geen bezwaar tegen dat deze functionaris een jaarverslag maakt. Dat jaarverslag zou dan echter niet rechtstreeks in de openbaarheid moeten worden gebracht, maar de gegevens zouden dan langs indirecte weg kenbaar moeten worden aan wie het betreft. Ik heb gedacht aan de mogelijkheid dat het jaarverslag in ieder geval wordt toegezonden aan de ondernemingsraad, zodat die ermee kan gaan werken. Ik weet wel dat ik niet tegemoetkom aan wat mevrouw Wagenaar en mevrouw Scheltema in het amendement vragen, maar ik hoop dat zij begrip hebben voor mijn argument dat het mijns inziens geen goede invloed heeft op de aanstelling van de functionarissen. Wij zouden gedurende een bepaalde periode kunnen bekijken hoe het gaat. Misschien kunnen wij de koudwatervrees bij het bedrijfsleven wegnemen.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! Mag ik hieruit begrijpen dat de minister op dit punt een nota van wijziging naar de Kamer stuurt? Zo ja, zou ik hem dan mogen vragen daarbij ook ons amendement op stuk nr. 20 te betrekken?

Minister Korthals:

Dat doe ik dan uiteraard. Ik overweeg dat dus, maar het is ook belangrijk om van de indieners te vernemen of zij in deze richting willen meedenken. Willen zij dat het hoe dan ook een openbaar jaarverslag wordt, dan heeft het voor mij geen enkele zin om een nota van wijziging in te dienen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik denk ook namens mevrouw Wagenaar te spreken als ik zeg, dat wij natuurlijk willen meedenken. Ik vind dat zo'n jaarverslag in ieder geval kenbaar moet zijn voor mensen die daarbij belang hebben en met name bij het College bescherming persoonsgegevens.

Minister Korthals:

Over het eerste ben ik het met u eens, maar ik denk dat toezending aan het college toch de grens overschrijdt die wij zouden moeten aanhouden. Daarom lijkt het mij belangrijk dat u de nota van wijziging ontvangt. Eventueel kunnen wij er dan dinsdag nog over spreken. Dan zal de beraadslaging moeten worden heropend. Ik hoop overigens dat het geen vertraging oplevert voor het wetsvoorstel.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! Ik zou hier niet staan als de minister in het laatste deel van zijn antwoorden over de amendementen op de stukken nrs. 20 en 25 niet had gesuggereerd dat hij die gaat meenemen in de nota van wijziging. Dat past niet helemaal bij zijn eerdere reactie. Als hij dat doet, dan wil ik weten wat de inhoud van de nota van wijziging zal zijn. Want het is al snel dinsdag en ik heb die informatie nodig voor standpuntbepaling in mijn fractie.

Minister Korthals:

Ik moet in alle eerlijkheid zeggen dat ik mij in eerste termijn inderdaad behoorlijk negatief heb uitgelaten over het amendement. Ik vond het achteraf zelf te sterk. Ik heb ook geluisterd naar de argumenten van anderen. Ik geef toe dat ik nog steeds bezwaren zie. Ik wil dus geen openbaar jaarverslag hebben. Ik heb uw Kamer deelachtig gemaakt van mijn overwegingen om een tussenweg te zoeken en wel in de vorm van het maken van een niet openbaar jaarverslag, dat wordt toegezonden aan bijvoorbeeld de ondernemingsraad. Ik moet nog precies controleren wat de voor- en nadelen zijn, maar dat zal ongeveer de strekking zijn van de vijfde nota van wijziging.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Ik neem de vraag van de heer Rietkerk over, omdat die niet meer mag interrumperen. Zijn vraag betrof vooral het amendement op stuk nr. 20 over de ontslagbescherming van de functionaris voor de gegevensbescherming. De minister leek en passant te zeggen, dat hij dat zou meenemen bij de nota van wijziging over de openbaarheid. Dat zou volgens mij, en naar ik meen ook volgens de heer Rietkerk, een verkeerde beweging zijn.

Minister Korthals:

Dat hoef ik dus ook niet te doen, wel in de gedachtevorming en in de toelichting. Mijn standpunt over dat amendement blijft gelijk. Overigens heb ik dat amendement volgens mij niet ontraden. Ik heb gezegd dat het mijn voorkeur heeft het niet te doen zoals het in het amendement staat.

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! Mij rest niet veel meer dan te reageren op de motie van de heer Nicolaï en eigenlijk alle andere woordvoerders, die de motie hebben ondertekend. Ik vind het een knap samengestelde motie, want het is min of meer een letterlijke herhaling van wat ik hier zelf heb verteld. Ik kan dan ook niet anders dan de motie opvatten als een ondersteuning het reeds ingezette, ingevoerde en door te zetten beleid. Wat deze motie inhoudt, is dus eigenlijk "Big Brother is watching us".

Ten slotte uit ook ik veel waardering voor het gevoerde debat. De hele discussie over de wet lijkt een beetje op het beroemde citaat van de vader van Dik Trom: "Het is een bijzonder kind, en dat is ie". Dat is deze wet ook! Het zou mooi zijn als de hele Kamer daaraan support wil geven.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ervan uitgaande dat de stukken die nog vóór de stemming moeten worden ontvangen van de ministers er vóór dinsdag zijn, stel ik voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven