Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf teneinde het begunstigingsverbod te doen vervallen (25507);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf naar aanleiding van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit, alsmede naar aanleiding van een evaluatie van de doelmatigheid van de wet (26531).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! In het kader van de operatie marktwerking, deregulering en wetgeving – oftewel het bevorderen van concurrentie – en in het kader van de evaluatie van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf zijn er voorstellen gedaan tot aanpassing van deze wet. Beide trajecten hebben hun weerslag gevonden in de twee voorliggende wetsvoorstellen.

Beide wetsvoorstellen betreffen het vervallen van de wettelijk beschermde beloningsregels voor assurantiebemiddelaars. Het eventueel afschaffen daarvan zal in termijnen gebeuren. Het beginsel dat aan deze wetsvoorstellen ten grondslag ligt, heeft heel veel stof doen opwaaien in de Kamer en in de branche zelf. De voornaamste zorg was: gooien wij het kind niet met het badwater weg en blijven de belangen van de consument wel voldoende gewaarborgd? Zal de concurrentie niet dermate hevig worden dat de consument door de bomen het bos niet meer zal zien?

Het is een goede zaak dat de Kamer, het kabinet, de branche en de consumentenorganisaties niet over één nacht ijs zijn gegaan. Er is tijd genomen om tussen de betrokken partijen de noodzakelijke discussie te voeren over de afschaffing van de beloningsregels. De Consumentenbond steunde het kabinet en de verzekeringswereld had bezwaren die nog niet helemaal zijn verdwenen. Maar juist met het oog daarop hebben de wetsvoorstellen een grondige schriftelijke voorbereiding gehad.

Nu ligt er over het tijdpad van het afschaffen van de beloningsregels een compromis tussen de Nederlandse vereniging van makelaars en assurantieadviseurs, de Nederlandse bond van assurantiebemiddelaars, de Consumentenbond, het Verbond van verzekeraars en beide betrokken ministeries, namelijk het ministerie van Financiën en het ministerie van Economische Zaken. Per 1 januari 2000 zal het verbod op de retourprovisie verdwijnen. En het al dan niet afschaffen van de wettelijke regeling van de provisie wordt afhankelijk gesteld van een evaluatie van de marktwerking in het tussenpersonenkanaal en van de afschaffing van artikel 16.

De fractie van de PvdA kan instemmen met beide wetsvoorstellen. Zij vindt het een uitstekende zaak dat de vakbekwaamheidseisen van de assurantiebemiddelaars zullen worden aangescherpt. Toch hebben wij wel een aantal vragen, in de allereerste plaats over de evaluatie. Kan de minister alvast de criteria aangeven op basis waarvan die evaluatie plaatsvindt? Die criteria zijn belangrijk, omdat immers daarvan afhangt of verdere afschaffing van beloningsregels zal plaatsvinden. En bestaat er dan ook bij alle betrokkenen overeenstemming over de te hanteren criteria? Wat zal bijvoorbeeld de rol zijn van het dit jaar opgerichte klachteninstituut verzekeringen? Ik neem aan dat de gegevens die daar worden verzameld, een belangrijke rol spelen bij het opstellen van de criteria en bij de evaluatie zelf.

De PvdA-fractie wil ook de garantie hebben dat de consument goed geïnformeerd wordt over de gewijzigde situatie. Op welke wijze wordt men voorgelicht opdat hij of zij dan ook duidelijk inzicht in de kosten van bemiddeling c.q. diensten door de assurantiebemiddelaar c.q. tussenpersoon? Zal de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers ook aangepast worden? Welke ervaringen zijn daarmee inmiddels opgedaan? Wij vinden het belangrijk dat het zogenaamde standaardformulier, waarop interessante informatie over de relatie tussen de tussenpersoon en de consument wordt vastgelegd, ook daadwerkelijk beschikbaar is en ook wordt toegepast zodra deze wetten in werking treden.

Voorzitter! In de eerste helft van 2000 zal de Kamer een nota ontvangen over de informatieverstrekking, de financiële productenbemiddelaar en de integriteit. Wat is de stand van zaken?

Voorzitter! De Partij van de Arbeid heeft zich nogal druk gemaakt over de onafhankelijkheid van de assurantiebemiddelaars. Tot op heden is te weinig duidelijk of een tussenpersoon wel of geen binding kan hebben met een verzekeraar en onder welke voorwaarde hij die eventueel kan hebben. Dat moet veranderen. Wij bepleiten dan ook dat Nederland, vooruitlopend op een mogelijke EU-richtlijn, alvast zelf maatregelen treft. Tussenpersonen zouden wat ons betreft verplicht moeten worden om hun binding met een verzekeraar te melden.

Tijdens een werkbezoek aan STE heb ik kennisgenomen van een veel verdergaande en onzes inziens terechte discussie over het punt dat het toezicht op het bemiddelen en de positie van de adviserende tussenpersonen in de financiële sector veel lacunes kent. Hoe zit het bijvoorbeeld met het toezicht op vermogensbeheer? Ook het verkopen van producten door assurantiepersonen die misschien weinig meer met verzekeringen te maken hebben, roept vragen op. Gelukkig heeft bij de Raad van financiële toezichthouders aandacht voor dit onderwerp topprioriteit. Geldt dat ook voor de minister van Financiën? Zo ja, kan hij zeggen wat hij in dit verband doet?

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Ik wil mijn inbreng beginnen met enkele algemene opmerkingen. Dit wetsvoorstel is voor mij in die zin een novum, dat het slechts om één artikel gaat, terwijl het reeds twee jaar onder weg is en een groot dossier kent. Mijn voorganger, Jos van Rey, heeft zich bij de behandeling van dit dossier niet onbetuigd gelaten. Misschien heeft dat er ook wel toe geleid, dat er begin dit jaar een doorbraak is gekomen. Ik hoop althans dat dat het geval is.

Het gaat hierbij weer om een project in het kader van MDW, marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit. Wij blijven dit toch een goed systeem vinden: zoek een paar mensen die er geen verstand van hebben, althans niet van de onderhavige branche, maar die wel een gezond verstand hebben en laat hen eens een verfrissende analyse maken en ideeën ontwikkelen voor verbetering. Dan krijg je dat in het donkere kippenhok het licht aangaat. We kennen allemaal dat effect. De sector is in rep en roer, zoals we dat bij allerlei branches merken. En als niet de hele sector in rep en roer is, dan toch wel een belangrijk deel daarvan. Je krijgt al gauw discussies waarbij je met de kalkoen praat over het kerstmenu; ook altijd heel moeilijk. Wat we ook vaak zien, is dat na vaak veel, en vaak goede, discussies een zekere mate van consensus ontstaat. Dat vind ik heel positief. Het blijkt dan, dat we niet alles via wetgeving hoeven te doen en dat er bij mensen in de markt begrip ontstaat voor het feit dat je een aantal dingen publiekrechtelijk wilt regelen.

Die benadering sluit erg goed aan bij de ideeën van de VVD over de ordening van de markt. Het mooiste is natuurlijk om alles vrij te laten voor de mondige burgers en de vrije bedrijven. Gelukkig gaat er ook heel veel goed en is er een goede verhouding van vraag en aanbod. Soms zijn er toch problemen en dan proberen wij via overleg, convenanten, gedragscodes enzovoorts de zaak in goede banen te leiden. Helaas lukt dat niet altijd in voldoende mate. Terecht gaan wij dan over tot het opstellen van lichtere of zwaardere wetgeving.

Ook met dit traject hebben we een aantal doelen voor ogen: een meer transparante markt, goede concurrentieverhoudingen, vooral voorkomen dat er mono- en oligopolieën ontstaan, aantrekkelijk aanbod voor de consumenten en, wat ook heel belangrijk is, de bescherming van consumentenbelangen, een gedragscode en geschillenregeling. Het gaat hier om een branche die een groot aantal personen en bedrijven omvat: in de orde van grootte van 20.000, waaronder een 600 verzekeringsmaatschappijen. Het gaat natuurlijk om grote belangen, zeker voor de consument. Vaak zijn er verplichtingen voor de lange termijn aan de orde. Als men een verzekering afsluit, is het bijvoorbeeld de vraag hoe de situatie over een aantal jaren is. Gelukkig is er de Verzekeringskamer, die toezicht houdt op de verzekeringsmaatschappijen. Ik stel vast dat deze wetswijzigingen die belangrijke solide positie van verzekeringsbedrijven natuurlijk niet in gevaar mogen brengen. Immers, de Verzekeringskamer blijft toezicht houden op de solvabiliteit van de bedrijven.

Wij zijn het geheel en al met het kabinet eens dat het verstandig is om publiekrechtelijk eisen te blijven stellen aan de vakbekwaamheid in de branche. Ik heb begrepen dat daar overeenstemming over is met de branche. Het is een belangrijke pijler in de oorspronkelijke WABB geweest. De financiële structuur, inclusief provisies, kosten, vergoedingensysteem en prijsafspraken, is enigszins archaïsch opgezet. Dit is niet meer gebruikelijk in veel andere sectoren. Wij denken dan vooral aan de bekende artikelen 16, het begunstigingsverbod, en op termijn aan de artikelen 13 en 15, waarin het gaat om de basisbeloning en de zogenaamde afmakingscourtage. Wij kunnen met deze gefaseerde invoering instemmen. Wij vinden het goed dat er tussentijds nog een evaluatie komt. Mocht het afschaffen van artikel 16 problemen in de sector geven, dan kan later nog bijgestuurd worden.

Collega Witteveen heeft terecht al gevraagd naar de criteria die zullen worden gehanteerd bij de evaluatie. Wat zullen volgens het kabinet de effecten van deze wetgeving zijn? Zal er concentratie bij de bemiddelaars ontstaan, dus minder bedrijven die hetzelfde werk gaan doen? Zullen wij het systeem van een kale verzekeringsprijs krijgen met een opslag voor bepaalde kosten? Zal dit zo duidelijk op de facturen zichtbaar gaan worden? Zullen de advieskosten in rekening worden gebracht? Burgers zullen raar opkijken van de afmaakprovisies. Je betaalt altijd keurig je autoverzekeringspremie. Als je dan een keer een aanrijding hebt, krijg je een extra rekening van bijvoorbeeld ƒ 150 omdat iemand ervoor zorgt dat je je geld krijgt. Verder herinner ik aan de opmerkingen van ex-collega Jos van Rey over de gratis telefoons. Zouden de mensen door dit soort spiegeltjes en kraaltjes in de verleiding komen om zeer langdurige verplichtingen aan te gaan?

Wij hebben een aantal internationaal werkende concerns in ons land. Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat wij relatief lage premies hebben. Wat is de verwachting van de minister over de hoogte van die premies? Het Duitse geval intrigeert ons nog steeds. Duitsland heeft indertijd zijn "artikel 16" afgeschaft, maar binnen een jaar heringevoerd. Kan de minister daarover iets meer zeggen? Lopen wij met deze regelgeving overigens in de pas met die voor andere beroepsgroepen, zoals accountants, deurwaarders, notarissen en makelaars? Is de wetgeving ook in Europees verband duurzaam?

De Bovag wendde zich tot ons en vroeg waarom men geen autoverzekeringen mocht verkopen. De bond wees erop dat de Duitse collega's dat wel mochten. Ik ben vóór vakbekwaamheidseisen, maar er zijn uitzonderingen voor reisverzekeringen, zelfs doorlopende, en voor fietsverzekeringen.

Dan de Cupo-regeling, die iets te maken heeft met horizontale prijsafspraken. Er heeft een procedure gespeeld bij de NMA en later bij een beroepsinstantie. Ik denk dat het bij deze wetgeving hoort dat deze regeling eindigt.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Wat vindt de heer Hofstra zelf van de wensen van de Bovag?

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Wij staan altijd positief tegenover autorijdend Nederland. Dat geldt ook voor de lieden die ervoor zorgen dat dit allemaal kan. In het verlengde van wat er mogelijk is met de reis- en de fietsverzekering kan ik mij voorstellen dat iets dergelijks met de autoverzekering ook kan. Ik las in de stukken dat het met de autoverzekering heel moeilijk is, maar volgens mij zijn veel verzekeringen nog ingewikkelder. Ik heb ook al gezegd dat wij achter de eisen op het gebied van de vakbekwaamheid staan. Ik stel echter vast dat een aantal categorieën buiten haakjes wordt geplaatst. Iets simpels als de autoverzekering kan daar wellicht ook bij worden gerekend. Ik leg het open voor, want ik heb er nog geen afgewogen oordeel over. Vandaar mijn vraag.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Was de heer Hofstra niet de indruk toegedaan dat de Bovag verzekeringen wilde verkopen zonder te voldoen aan de vakbekwaamheidseisen?

De heer Hofstra (VVD):

Dat weet ik niet, maar het zijn daar wel slimme mensen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Ik vraag dat, omdat de fractie van de VVD tegen de dereguleringsvoorstellen was. Nu komt ergens een bepaalde wens vandaan en de heer Hofstra bepleit direct om die mee te nemen. Ik kan er wat dat betreft geen touw meer aan vastknopen. Misschien wordt het duidelijker als de minister heeft geantwoord.

De heer Hofstra (VVD):

Dat hoop ik, want anders zou ik die vraag niet stellen; zeker niet aan de minister.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Het doet mij deugd dat wij impliciet uit de opmerkingen van de heer Hofstra kunnen opmaken dat de VVD erg sympathiek staat tegenover het verschijnsel fiets. Ik heb hier het nader verslag van 9 april 1998 bij mij. Het gaat over artikel 16. In dit verslag staat: "Ten slotte merken de leden van de VVD-fractie op dat zich een meerderheid aftekent tegen dit wetsvoorstel." Vervolgens wordt de regering gevraagd om het wetsvoorstel in te trekken. Verder staat er: "Uiteraard zijn de leden van de VVD-fractie bereid om na de evaluatie van de WABB in het kader van het project MDW met de regering nader van gedachten te wisselen." Dat is dan voor een volgende keer. De laatste mededeling van de fractie van de VVD over artikel 16 is: intrekken. De heer Hofstra zegt dat Jos van Rey een beetje kritisch was en dat de fractie er nu mee instemt, maar waar komt deze bocht vandaan?

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Er is geen bocht, maar er is sindsdien wel veel gebeurd. De heer Vendrik spreekt over het nader verslag uit 1998. In het voorjaar van 1999 kregen wij van het kabinet bericht dat de minister met de Consumentenbond en de vertegenwoordigers in het veld afspraken terzake had gemaakt. Op pagina 5 van stuk nr. 7 van dit dossier staat die rij van afspraken keurig opgesomd. Dat zijn goede afspraken tussen de minister en het veld. Wie zijn wij dan om daaraan te twijfelen? In dat kader hechtte ik er nog wel aan het MDW-traject terzake en onze visie op de ordening van de economische markt te schetsen. Voor ons is er dus geen aanleiding om nu te zeggen dat het allemaal verkeerd is. Ik steek overigens niet onder stoelen of banken dat mijn voorganger, Jos van Rey – hij wist heel veel van dit vakgebied – hier zeer kritisch over was. Ik ben van mening dat dit er mede aanleiding toe is geweest dat deze naar mijn smaak door iedereen redelijk geaccepteerde afspraken konden worden gemaakt. De knoop moest een keer worden doorgehakt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat is een fascinerende uitleg. In het ene geval vindt de fractie van de heer Hofstra zichzelf niet belangrijk – dan wordt datgene wat het overleg tussen kabinet en sector heeft opgeleverd, gevolgd – maar anderzijds wordt gesteld dat Jos van Rey de initiator is geweest van het compromis. Dat staat echter niet in het nader verslag. Daar staat dat de VVD voor de intrekking van het wetsvoorstel was. Er staat niet dat dit na het overleg met de sector nog nader wordt bepaald. Er staat niets over een nader compromis. Er wordt gewoon gezegd: Intrekken, want wij zijn het er niet mee eens. Nu gaat de fractie van de heer Hofstra ineens voor stemmen. Dat is merkwaardig.

De heer Hofstra (VVD):

Wij zijn nog niet toe aan stemmen, maar wij accepteren dit voorstel. Er is vanaf 1998 heel wat gebeurd. Ik houd staande dat de mening van Jos van Rey als een soort katalysator heeft gewerkt. Daar ben ik van overtuigd. Laten wij blij zijn dat er nu toch regelgeving tot stand kan komen, al is die beperkt, want er spelen ook nog veel andere afspraken. Blijkbaar is toch iedereen tevreden met het voorstel, behalve misschien de oppositie. Ik denk dat het nu goed kan, ook door de evaluatie die erin zit. Het moet namelijk nog blijken of die andere twee artikelen worden ingetrokken. De evaluatie zit er nog tussen.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Wij hadden uiteindelijk geen beter moment kunnen kiezen om over dit wetsvoorstel te spreken. Het is cadeautjestijd, want Sinterklaas breekt aan. Het kernwoord in het afschaffen van artikel 16 is het onderwerp "cadeautjes" voor mensen die verzekeringen willen kopen. Het heeft mij wat verbaasd dat wij altijd in die termen moeten spreken als wij heel gewoon de markt zijn werk moeten laten doen en verzekeringnemers gewoon reëel moeten laten bezien wat een product hun waard is en wat zij ervoor kunnen krijgen. Ik vind het wat misplaatst om dit onder de titel "cadeautjes" te plaatsen. Dat doen wij ook niet bij andere producten die kunnen worden gekocht.

Hieruit kan de minister afleiden dat D66, zoals van meet af aan is gebleken tijdens de schriftelijke rondes, zich zeer wel kan vinden in de gedachte die ten grondslag ligt aan de onderhavige wetsvoorstellen. De fractie steunt het idee dat maar moet gebeuren wat nodig is: er is een product dat verkocht moet worden en laat dat maar zijn gang hebben. Het enige wat wij daaraan toevoegen, is dat wij ervan doordrongen zijn dat het niet het simpelste product is. Het lijkt ons dan ook goed om te zorgen voor toezicht en misschien ook wel voor regelgeving met betrekking tot hetgeen over het product kenbaar gemaakt moet worden. Dat hebben wij steeds nadrukkelijk bepleit. Dit zit ten dele in de onderhavige wetsvoorstellen en het zit in het proces waar wij nog middenin zitten. Daar zijn al wat vragen over gesteld door voorgaande sprekers.

Wij hechten er zeer aan dat er een standaardformulier komt, zodat verzekeringnemers kunnen vergelijken. Ook zijn wij van mening dat er vooral duidelijk moet worden gemaakt dat men zich niet te lang hoeft vast te leggen als dat niet nodig is. Dat is namelijk in het verleden te veel voorgekomen. De beste illustratie vinden wij dat het wel of niet bestaan van deze artikelen niet bepalend is voor de wijze waarop de verzekeringsbranche als geheel werkt. Dat is wel wat er gebeurt bij de komende belastingherziening en bij de aanbiedingen die alom nog worden gedaan voor leuke, fiscaal gefacilieerde verzekeringen. Dit stoort ons en ik ben niet de eerste die daar wat over zegt. Het blijkt echter door te gaan. Kennelijk is het bestaan van dit soort regelingen daar geen wapen tegen en daarom kunnen wij er zonder meer vanaf stappen.

Voorzitter! Ik steun de vragen die zijn gesteld over criteria die gehanteerd moeten worden bij een evaluatie. Voorts bevinden wij ons bij mijn weten nu in het stadium van een ronde van schriftelijke vragen over het toezicht op de informatieplicht van de verzekeringsbranche. Volgens mij hebben wij de antwoorden daarop nog tegoed. Op welke termijn kunnen wij die tegemoet zien?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! De minister van Financiën vroeg mij zojuist waarom ik aan dit debat deelneem. Ik kan hem verklappen dat zich in mijn familie van moeders kant een omvangrijke verzekeringstak ophoudt. Het assurantiebedrijf is ons dus genetisch lief en daarom kon ik, in deze hectische tijd waarin het nieuwe belastingplan een grote rol speelt, de verleiding niet weerstaan om hier het woord te voeren. Bovendien wil ik geen kans voorbij laten gaan om met deze liberale minister over marktwerking te spreken.

De afschaffing van het begunstigingsverbod heeft de fractie van GroenLinks in schriftelijke zin niet meegemaakt, dus op grond van de geldende parlementaire mores matig ik mij, overigens geheel tegennatuurlijk, in mondelinge zin. Ik was evenwel erg positief getroffen door de kritische toon die met name door de VVD in schriftelijke zin werd aangeslagen. Daar zou ik mij beslist niet van willen distantiëren, want de geplande afschaffing van het begunstigingsverbod is misschien niet zo verstandig als het de regering voorkomt.

Dit debat handelt over de regulering van de verzekeringsmarkt en de vraag op welke wijze die gestalte moet krijgen. Het tweede wetsvoorstel is ontsproten aan de MDW-operatie die door onze fractie kritisch, maar niet principieel afwijzend bejegend wordt. Sterker nog, zoals ik al bij de schriftelijke behandeling heb laten weten, steunt mijn fractie de afbraak van kostbare monopolies en de bescherming van professionele insiders en waren wij gelukkig met het rapport Markt en overheid. Toch ziet mijn fractie een weeffout in deze operatie die in beide wetsvoorstellen terug te vinden is. Het is dan ook jammer dat de minister van Economische Zaken niet aanwezig is, maar de regering spreekt met een mond, dus ik hoop dat deze boodschap doorkomt.

Naar onze inschatting leunt de MDW-operatie te veel op het geloof dat vrije of vrijgemaakte deelmarkten per definitie tot een betere kwaliteit van producten of diensten tegen lagere kosten leiden. Deze grondhouding van het kabinet, ook merkbaar ten opzichte van de assurantiebemiddelingsmarkt, weerspiegelt zich in een soort omkering van de bewijslast die de afgelopen jaren in de verschillende MDW-trajecten regel lijkt te zijn geworden. Wie wettelijke beschermingsregels of vormen van overheidsregulering wenst c.q. in stand wil houden, heeft iets te bewijzen. Regelvrijheid dan wel een zo minimaal mogelijk niveau van regels lijkt inmiddels de norm te zijn.

Voorzitter! Dat perspectief is niet het onze. Werkelijke vrije markten – en de minister weet dat ook heel goed – bestaan niet en waar zij wel bestaan, worden zij heel vaak door actoren op de markt zelf om zeep geholpen door monopolievorming, – door oligopolieën zoals de heer Hofstra zei – kartelvorming, prijsafspraken, fusies, concentratie en concernvorming. Er zijn talrijke strategieën in de markt om de onzekerheid omtrent kosten en afzet voor de op een deelmarkt opererend bedrijf te reduceren en de concurrentie te beperken of, om in verzekeringstermen te spreken: zij doen aan schadelastbeperking.

Allen hebben een zeker belang bij ordening en normering van de markt. Een norm- of regelloze markt kan dan ook niet bestaan. Er zijn veel marktconventies die enige vorm van regulering ten goede of soms zelfs ten kwade beogen. Zoals een bouwondernemer ooit tegen mij zei: wij moeten het wel een beetje leefbaar houden. De vraag is dus niet of er regels nodig zijn, die zijn er immers per definitie, maar welke regels van toepassing zijn, wie deze regels bepaalt – de overheid of de markt – en wie de prijs van welke regel betaalt. Die vragen laten zich stellen tegen de achtergrond van een gezond democratisch wantrouwen tegen de werking van markten, waar kleine machtsverschillen grote consequenties kunnen hebben.

Ik heb vaak de indruk dat bij MDW-projecten dit perspectief onvoldoende aan bod komt. Ik zou er dan ook in dit debat voor willen pleiten, de omkering van de bewijslast dan toch maar weer om te keren en het kabinet verzoeken nadrukkelijk te motiveren wie hier nu precies beter van wordt. Beide wetsvoorstellen beogen oude bepalingen uit de Wet assurantiebemiddeling te schrappen die ten doel hadden, de prijsconcurrentie te beperken. Ten aanzien van de afschaffing van het begunstigingsverbod heb ik mij reeds in kritische zin uitgelaten. Ik ben niet van de noodzaak daarvan overtuigd en ik heb ook geen onbeperkt vertrouwen in de kritische consument die zijn mannetje of vrouwtje wel zal staan in die buitengewoon ingewikkelde financiële markt.

Vinden wij het een goede zaak dat tussenpersonen allerlei cadeautjes gaan aanbieden aan de klant? Mijn inschatting is dat dit de concentratietendens in de markt zal versterken. Het is ook mijn inschatting dat het vooral meer branchevreemde bedrijven zullen zijn die via spectaculaire en wellicht ook kostbare acties een poot aan de grond willen krijgen in de tussenmarkt. Een beetje levensverzekeringscontract doet immers duizenden guldens en dan wil je er misschien als nieuwe tussenleverancier ook nog wel een magnetron bij in de aanbieding doen die uiteraard weer elders betaald moet worden. Dat verklaart vooral waarom grote branchevreemde organisaties dergelijke acties zullen opzetten. Is dat nu de kwaliteitsimpuls waarop wij wachten? Het komt mijn fractie voor dat het begunstigingsverbod meer de concurrentie op kwaliteit dan op hoeveelheid ten goede komt. Mij lijkt dat nog steeds in het belang van eenieder.

Ik vond in de schriftelijke voorbereiding de vergelijking die de VVD-fractie maakt met de markt voor mobieltjes dan ook zeer terecht. De reactie van de regering op het feit dat consumenten van mobiele telefoons zichzelf vastzetten met dubieuze contractvormen – het zou namelijk om jongeren gaan die niet weten wat zij doen – komt mij een beetje te kort door de bocht voor. Het lijkt mij dat het begunstigingsverbod de onzin van de verzekeringsmarkt weghoudt en de aanbieders van verzekeringsproducten dwingt tot zakelijkheid in de benadering van de klant. Nogmaals: het gaat om hele ingewikkelde producten en om klauwen met geld. Die zakelijkheid is dus in ons aller belang.

Het roept overigens wel de vraag op wat handhaving van het begunstigingsverbod zou betekenen voor andere financiële deelmarkten. Als ik mijn brieven bekijk, lijkt mij dat geen overbodige luxe. Is dat misschien een additionele reden voor het kabinet om haast te maken met de afschaffing?

Dan stel ik maar weer eens een onnozele vraag. Aangezien het begunstigingsverbod dreigt te verdwijnen, zo lees ik in de stukken, werken het Verbond van verzekeraars en de Consumentenbond alweer aan een model van zelfregulering. Zo begrijp ik het tenminste. Maar wat is dan de winst van dit voorstel? Kan de minister mij dat uitleggen? De ene regel maakt plaats voor een andere, zij het van verschillende herkomst. Ik ben benieuwd of het kabinet deze herziening wil doorzetten, zeker gezien de kritische toon van mijn collega's in de schriftelijke voorbereiding, waarvan zij overigens nu voor een deel afstand nemen.

Voorzitter! Ik kom bij het tweede wetsvoorstel. De fractie van GroenLinks steunt het kabinet waar zij de WLB in hoofdlijnen wenst voort te zetten en in het bijzonder waar het gaat om het handhaven en aanscherpen van vakbekwaamheidseisen en de continuering van de registratieplicht van tussenpersonen. Naar ons oordeel is hier sprake van een duidelijk voordeel voor consumenten als gewaarborgd is dat de toegang tot de bemiddelingssector aan criteria gebonden is. Het is echter verstandig als het kabinet nog eens uiteenzet waarom bepaalde verzekeringen zonder tussenpersonen kunnen worden verkocht, zoals bijvoorbeeld de vrijgestelde fiets- en reisverzekering, en waarom andere verzekeringsproducten, bijvoorbeeld de WA-verzekering voor de auto's, wel onder de werking van de wet blijven. Zou het niet logischer zijn om, bijvoorbeeld, een scherper onderscheid te maken tussen kortlopende en langlopende verzekeringen?

Voorzitter! Anders dan de VVD is GroenLinks bepaald geen grote fan van de autolobby. Ik denk echter dat de Bovag, die bij zowel de Kamer als de minister deze zaak heeft aangekaart, recht heeft op een goed antwoord. Uiteindelijk zou het het beste zijn als de Bovag zich toelegt op fietsen. Dan is het probleem ook opgelost! Dat is echter een heel ander verhaal.

Voorzitter! De fractie van GroenLinks was kritisch ten aanzien van de afschaffing van de artikelen 13 en 15 van de huidige WABB, het recht op basisbeloning en het verbod op afmakingscourtage. Ik handhaaf vooralsnog de kritische toon die ik in de schriftelijke ronde heb aangeslagen over de afschaffing van deze artikelen. Ook hier lijkt mij van belang dat de concurrentie op kwaliteit boven de concurrentie op prijs gaat. Ook hier baseert het kabinet zich op de toegenomen macht van de geïnformeerde consument en het feit dat in de sector zelf de uitwassen tot het verleden zouden behoren. Mijn tegenvraag luidt echter of deze wettelijke beloningsregels, die nu in de WABB staan, daar niet juist een heel belangrijke bijdrage aan hebben geleverd. Leidt afschaffing niet tot het overbekende kind met het al zeer bekende badwater? Als het kabinet toch afschaffing wil doorzetten, is het dan niet logisch om te voorzien in een versterking van de positie van de consument via een wettelijk en substantieel klachtenrecht?

Voorzitter! Artikel 5 van het tweede wetsvoorstel komt mij zeer vreemd voor. Het kabinet wenst de wet immers pas in het jaar 2002 in te laten gaan, als de evaluatie van de WABB met betrekking tot de afschaffing van het begunstigingsverbod bekend is en de Wet economische delicten is aangepast. Dat maakt op mij een vreemde indruk. Ik zou denken dat wij in dat geval de behandeling van deze wet gewoon kunnen opschorten. Waarom moet de wet nu aangenomen worden, als de minister vervolgens op een nader te bepalen tijdstip bepaalt of die wet wel of niet van kracht wordt? Dat doen wij hier gezamenlijk, zo zou ik denken. Zou het niet beter zijn om, wat betreft het tweede wetsvoorstel, de definitieve evaluatie af te wachten? Impliceert de bepaling in artikel 5 ook niet dat de wet definitief buiten werking blijft? Moet de wet sowieso van kracht worden en is alleen het tijdstip van inwerkingtreding nog een punt?

Voorzitter! Ik sluit mij tot slot van harte aan bij de opmerkingen van mevrouw Witteveen ten aanzien van een te garanderen onafhankelijkheid van de tussenpersoon.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik ben verbaasd door de vergelijking die gemaakt wordt tussen de aankoop van verzekeringen en de aankoop van mobiele telefoons. Het doet het misschien leuk bij het publiek, maar het is toch onzinnig is om deze producten op een hoop te gooien? Het is toch onzinnig om voor te stellen dat de mensen erin stinken en een verzekering kopen omdat zij daarbij een al dan niet milieuvriendelijke magnetron krijgen?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het aardige aan de markt van de telefonie is dat er allerlei vormen van prijsversluiering plaatsvinden. Daarin is niet veel veranderd sinds de heer Van Rey dat heeft opgeschreven in de schriftelijke behandeling. De huidige regelgeving, de WABB, strekt ertoe om deze vormen van prijsversluiering zo minimaal mogelijk te maken. De tussenpersonen die kwaad willen moeten van de markt afgehouden worden. Dat lijkt mij heel zinvol. De vraag is of wij niet iets kunnen leren van de markt van de mobiele telefonie. Er zijn allerlei andere deelmarkten waaraan wij leuke voorbeelden kunnen ontlenen over hoe bedrijven opereren, hoe zij hun producten aanbieden en hun klanten erin luizen. De minister hoor ik de markt van de zonnepanelen noemen. Ik denk dat wij iets kunnen leren van deze vrij ingewikkelde markt, waarbij een directe koppeling tussen kwaliteit, product en prijs voor de klant een ingewikkelde kwestie van beoordeling vormt. Wij spreken immers over vrij ingewikkelde producten, in het algemeen overigens een stuk ingewikkelder dan mobiele telefoons. Zelfs daar gaat het al fout!

Mevrouw Giskes (D66):

De heer Vendrik heeft gelijk dat het doel is om de sluier op te heffen die nu vaak over dit soort producten ligt. Mensen hebben geen inzicht in wat zij kopen. Het is ook moeilijk ergens anders je licht op te steken. De prijs is overal hetzelfde en men krijgt overal ongeveer dezelfde informatie. Juist dat proberen wij met deze regelgeving te doorbreken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan hebben wij toch verschillende opvattingen over de eventuele effecten van de afschaffing van die beloningsregels. Mijn stelling is dat de markt op dit moment wel wat transparanter is dan wij straks kunnen verwachten. Zeker als wij dat begunstigingsverbod afschaffen, vrees ik dat er buitengewoon merkwaardige prijzen op die markt gaan ontstaan en dat prijsversluiering alleen maar toeneemt. Mijn stelling is, maar die heb ik ook al aan de minister voorgelegd, dat de wetgeving ooit – ik dacht omstreeks 1952 – toch tot stand is gekomen om allerlei vormen van dubieuze aanbodpraktijken uit de markt te halen, te weren, te reguleren. Dat is gelukt en ondertussen is de verzekeringsmarkt aanmerkelijk professioneler geworden, maar tegelijkertijd zien wij ook dat nieuwe spelers aan de deuren van deze markt staan te rammelen om binnen te kunnen komen. De vraag is of dat spel niet de situatie van voor 1952 terughaalt als wij deze regels afschaffen en dat lijkt mij toch een relevante vraag!

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter! Uit de schriftelijke verslagen, twee stuks, is wel duidelijk geworden dat het CDA maar ook de VVD buitengewoon kritisch waren ten opzichte van de voorstellen die in deze twee wetten zijn verwoord. Mijn voorganger, de heer Smits, heeft zijn inbreng aan die twee schriftelijke verslagen geleverd. Ik heb ze eens doorgelezen en natuurlijk ook de antwoorden daarop van de regering en ik moet zeggen dat ik buitengewoon verbaasd was en zelfs in een zekere staat van opwinding begon te verkeren toen ik zag hoe slecht de regering die kritische noten van Smits en van Van Rey heeft beantwoord of, liever gezegd, hoe ongenuanceerd! Ieder argument om de bestaande regeling te handhaven werd als het ware weggewuifd. Het komt mij een beetje voor dat de regering een soort van ideologische bevlogenheid heeft in de hele kwestie van deregulering, marktwerking, privatisering, maar dat heeft hier niets mee te maken, deregulering wel.

Voordat mijn fractie tot een definitief oordeel kan komen, vraag ik de minister nog eens een ultieme poging te willen doen om aan te tonen dat opheffing van het begunstigingsverbod de transparantie in de markt zou verbeteren. Ik ga daar verder niet meer op in, want met name de heer Vendrik is daar al uitvoerig op ingegaan en kortheidshalve sluit ik mij daarbij graag aan.

Er wordt als het ware op gegokt dat de moderne consument in staat is om alle variabelen van de beslissing omtrent soms ingewikkelde verzekeringsproducten te kunnen overzien. Die moderne consument wordt dus in staat geacht om alle verzekeringsproducten keurig in kaart te brengen, om alle fiscale consequenties te kunnen overzien, om zijn inkomensontwikkeling over een lange periode te kunnen inschatten en eigenlijk ook om zijn gezondheidssituatie over een langere periode behoorlijk in kaart te kunnen brengen. Maar, welke consument kan dat? Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat ik dat niet kan, hoewel ik in deze wereld een behoorlijke serie diploma's heb gehaald en dus redelijk ontwikkeld ben. Maar ik kan die markt, inclusief de fiscale aspecten, in ieder geval niet geheel overzien en dat wordt in de toekomst alleen maar moeilijker. Immers, juist de ingewikkelde producten, zoals kapitaalverzekeringen, levensverzekeringen, pensioenverzekeringen, aanvullende pensioenverzekeringen, worden met de nieuwe belastingwetgeving alleen nog maar ingewikkelder. Ik zou de minister dan ook graag willen uitnodigen om eens de stelling waar te maken dat de consument dat alles zomaar kan beoordelen en dat de adviesfunctie van de tussenpersoon derhalve niet meer nodig is.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik vraag mij af waarom de fractie van het CDA er zo fel tegen is om het begunstigingsverbod af te schaffen. Wij zijn het erover eens dat het gaat om ingewikkelde financiële producten. Dat komt ook omdat het beleggingselement een steeds belangrijkere rol speelt. Tegelijkertijd zien wij dat de consument steeds meer interesse krijgt voor de activiteit beleggen. Duidt dit er niet op dat de consument, wanneer hij producten koopt waarbij het beleggingselement een rol speelt, steeds kritischer zal worden bij het kopen van dergelijke producten? Volgens mij is het belangrijk dat de prijs die de bemiddelaar of adviseur voor zijn diensten vraagt, volstrekt transparant is. Immers, consumenten kunnen die producten ook zonder die tussenpersonen kopen en dan is het goedkoper.

De heer De Haan (CDA):

Dat is mogelijk. Het is geen zwart-witplaatje. Het gaat om de vraag of de regering de goede argumenten te pakken heeft. Het is ook nu voor elke individuele consument mogelijk om rechtstreeks naar een verzekeringsmaatschappij te stappen en daar verzekeringen af te sluiten. De meerderheid van de consumenten doet dat echter liever via een tussenpersoon omdat men verwacht, op die manier een objectief beeld te krijgen van de verzekeringsmarkt. Dat is overigens lang niet altijd het geval omdat de tussenpersoon geen ideale figuur is. Het gaat om de vraag of het afschaffen van het begunstigingsverbod werkelijk bijdraagt aan het transparant maken van deze markt. Als dit wordt afgeschaft, kan men achteraf rekeningen krijgen voor bemiddeling. Heb je een keer schade, ook dan heb je te maken met bemiddelingskosten. Nu ben je daar allemaal vanaf. Ik herhaal mijn vraag aan het adres van de minister: maak nu eens duidelijk dat die markt hiervan echt beter wordt.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Het is mij nog niet duidelijk wat nu precies uw bezwaren zijn tegen het feit dat straks adviserende bemiddelingspersonen duidelijk zullen moeten maken welke kosten zij in rekening brengen voor hun diensten. Daar is toch niets tegen? Ook ik moest daarachter komen; dat zeg ik er eerlijk bij.

De heer De Haan (CDA):

Het is zeer de vraag of de consument erachter komt. Je sluit een contract af en tien jaar later maak je er gebruik van omdat er dan sprake is van schade. De contracten zijn volstrekt onhelder over wat het je dan gaat kosten. Ik denk dat de consument heel snel in de verleiding gaat komen om dan maar voor het laatste contract te kiezen omdat hij de kosten die in de toekomst komen, altijd onderschat. Dat is een bekende wet in de economie. Welnu, daar heb je bij het bestaande systeem geen last van. Daarom vraag ik aan de minister om nu eens ondubbelzinnig duidelijk te maken dat die markt in de toekomst inderdaad transparanter gaat worden.

Ook ik sluit mij aan bij degenen die menen dat eenvoudige verzekeringsproducten kunnen worden geliberaliseerd. Als men dan toch voor marktwerking is, laat dan die garagisten maar rustig die all risk- en WA-verzekeringen verkopen. Daar heb ik geen bezwaar tegen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Maar er kunnen toch afspraken worden gemaakt tussen de consument en degene waarbij hij zijn product koopt? Het is toch niet zo ingewikkeld? Natuurlijk moeten daarbij de criteria een rol spelen, maar dat kán toch?

De heer De Haan (CDA):

In dat geval moet de consument van alles nagaan. Maakt dat nu de markt transparanter? Kom toch; dat is helemaal niet zo.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Is de heer De Haan wel consequent wanneer hij zegt dat zo'n WA-verzekering wel door een garagebedrijf kan worden verkocht? Ik kan mij voorstellen dat je, wanneer je op die verzekering een beroep moet doen, wel even bezig bent. De kosten kunnen dan, in de visie van de heer De Haan, aardig oplopen.

De heer De Haan (CDA):

Ik wil duidelijk maken dat er buitengewoon ingewikkelde producten zijn waar men voor 20 of 30 jaar aan vastzit, terwijl er ook verzekeringsproducten zijn die iedereen zo weer kan opzeggen, zoals een autoverzekering. Dat zijn zeer verschillende zaken. Ik denk dat de vakbekwaamheidseisen in verband met het verkopen van pensioenverzekeringen, lijfrentes, kapitaalverzekeringen enz. van groot belang zijn. Dat in het tweede deel van de wetgeving de vakbekwaamheidseisen hoger worden gesteld, juich ik zeer toe. Maar neem mij niet kwalijk, fietsverzekeringen, reisverzekeringen en eenvoudige WA-verzekeringen, die allemaal moeten voldoen aan de wettelijk gecontroleerde eisen van aansprakelijkheid, kan toch iedereen verkopen? Dat gebeurt in de praktijk toch ook?

Mevrouw Giskes (D66):

Eigenlijk slaat u de spijker op de kop. Een lijfrente afsluiten is moeilijk op het moment van afsluiten. Heb je die eenmaal afgesloten, dan kun je er niets meer aan doen. Dan zit je eraan vast. Maar niemand verbiedt je om daarbij professionele hulp in te roepen. De minister schaft de intermediair niet af. Hij zegt alleen dat iedere intermediair zelf mag bekijken hoe hij dat netjes regelt en hoe hij een aanlokkelijk aanbod maakt.

De heer De Haan (CDA):

De regering is er tot nu toe niet in geslaagd, op de serieuze commentaren van de VVD, die maar voor zichzelf moet spreken, en het CDA aan te geven dat de markt transparanter wordt. Ik laat mij overigens graag overtuigen.

Er komt dus een onderzoek naar de gevolgen van de afschaffing van artikel 16. Stel dat de Kamer dat artikel inderdaad wil afschaffen. Ik ben daar vooralsnog niet voor. Ik zou er echter zeer voor pleiten, de periode van beoordeling te verlengen tot ten minste drie jaar. In anderhalf jaar kun je niet of nauwelijks beoordelen wat de effecten zijn. Daarvoor zijn langere tijdreeksen nodig. De minister zal dat gelet op zijn vorige vak erkennen.

Laat het onderzoek in hemelsnaam ook doen door een onafhankelijk onderzoeksinstituut. Over de wijze waarop de oude wet is beoordeeld ben ik eerlijk gezegd niet zo erg tevreden. Ik zou graag zien, dat de Kamer alvorens dat onderzoek wordt uitgevoerd betrokken wordt bij het opstellen van de eisen waaraan dat onderzoek moet voldoen. Ik ben daarover wat wantrouwig geworden.

Overigens onderstreept het CDA de positieve dingen in het tweede deel van de wet, WABB-2, de verscherping van de beroepseisen en de registratieplicht bij de SER, uiteraard volstrekt.

De vergadering wordt van 20.52 uur tot 21.02 uur geschorst.

Minister Zalm:

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de Kamer voor de snelle wijze waarop twee wetsvoorstellen in één keer in behandeling zijn genomen, althans mondeling, want de schriftelijke worsteling is wat langduriger geweest. Aan het laatste is ook gerefereerd, wat de inbreng betreft van Kamerleden die inmiddels geen lid van deze Kamer meer zijn. Het doet mij genoegen dat vooral de heer Vendrik nog goede herinneringen heeft aan Jos van Rey. Er zat ook altijd al iets groens, iets bronsgroens bij Jos van Rey, waardoor die connectie tot stand is gebracht.

De meest principiële kritiek is gekomen van de oppositie, namelijk van de zijde van het CDA en GroenLinks. Het is wel eens goed, dat te constateren. Deze twee oppositiefracties denken dat dit wetsvoorstel iets te maken heeft met consumentenbescherming. Zij menen beide dat aangetoond moet worden dat er op dit vlak iets niet verslechtert of wel verbetert. Maar dat heeft er weinig mee te maken. Het wetsvoorstel heeft weinig te maken met consumentenbescherming. Voor de consumentenbescherming bestaan andere routes dan het regelen van de beloning van de tussenpersoon. Het is dan ook niet voor niets dat de Consumentenbond zich van meet af aan achter dit wetsvoorstel heeft gesteld. De weerstand is niet gekomen van degenen die de consument representeren, maar van degenen die actief zijn in het bemiddelingswezen, zoals de voormalige of huidige familie van de heer Vendrik. Dat is toch al een duidelijk signaal.

Ik kijk even naar de consumentenkant. Wij hebben op dat punt al het nodige op stapel staan of al gerealiseerd. Wij hebben aangescherpte regels over de informatievoorziening richting consument. Of die tussenpersoon al of niet een provisie heeft als enige beloningsvorm en of je daar korting op mag geven, doet aan die informatieverschaffing niks af. Ook iemand die niet gekort kan worden op zijn provisie, die daar niet over mag onderhandelen en die haar ook niet mag splitsen, kan rottige informatie geven. Het helpt niet als je dat als beloningsvorm voorschrijft.

Dankzij een goede, zij het kritische relatie tussen het Verbond van verzekeraars en de Consumentenbond hebben wij inmiddels ook een gedragscode Rendement en risico, die sinds 1 juni van dit jaar werkt. Die code geeft voorschriften over alle communicatie-uitingen op het gebied van levensverzekeringen en over datgene wat daar allemaal in moet staan. Het gaat dan over massacommunicatie, maar ook over de brochures en de offertes. Daaraan worden eisen gesteld. Dat is honderd keer beter dan een regel over de beloningsvorm.

Wij hebben regels van de Verzekeringskamer, op basis van de Regeling Informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998. Die regels zijn in werking getreden op 1 augustus 1999. De regels van de Verzekeringskamer schrijven voor dat een levensverzekeraar bijvoorbeeld informatie moet geven over de afkoopwaarde van levensverzekeringen en een productleeswijzer moet verstrekken waarin de essentiële kenmerken van de levensverzekeringsovereenkomst zijn opgenomen. Ook dat is honderd keer beter dan enigerlei beloningsvoorschrift.

Daarnaast hebben wij ook voor de toekomst nog het een en ander in de markt, om het maar op die manier te zeggen. Wij hebben een deskundigengroep die aanbevelingen gaat doen over de inzichtelijkheid van de jaarverslaggeving van verzekeraars. Dat is een klein beetje buiten de consumentenbescherming om, hoewel het niet failliet gaan ook altijd voor de consument prettig is, zeker bij een langlopende polis. Die club gaat aan de slag.

Verder hebben wij de Raad van financiële toezichthouders ingesteld, die als bijzondere opdracht heeft meegekregen het uitwerken van een centraal aanspreekpunt voor alle financiële producten voor de consument. Zo kan ik nog een paar dingen doorlopen, zoals de klachtenregeling. Als je de consument wilt beschermen, moet je de consument beschermen. Als je transparantie over een product wilt, moet je voorschriften uitvaardigen en moet je bevorderen dat in de markt transparantie over de producten ontstaat. Je moet dat niet mixen met allerlei ideeën over de beloningsvorm. Beloningsvormen helpen de consument op zich niet. Integendeel, ze ontnemen hem de kans om te onderhandelen over de wijze waarop hij het product van de tussenpersoon wil hebben aangeboden.

Splitsen we even het artikel 16, dat als eerste voor de bijl gaat, en de andere artikelen, dan hebben we met artikel 16 de mogelijkheid om kortingen te geven op de provisie. Dat betekent bijvoorbeeld dat, als je meent dat je zelf een vrij eenvoudig geval bent, omdat je een hypotheekje sluit van drie ton met een leventje erbij, je kunt onderhandelen over je levensverzekering en de provisie die je erover betaalt: of dat misschien niet 2% van drie ton kan zijn, maar misschien ook wel 1% van drie ton, omdat het een betrekkelijk eenvoudige pennenstreek is voor degene die het doet. Als je ingewikkelder producten hebt, zal gezegd worden dat dan de maximale provisie benodigd is en dat er niets vanaf te halen valt. Dat soort onderhandelingen worden mogelijk, als artikel 16 is afgeschaft.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Dat is toch in het belang van de consument? Ik was een beetje verrast dat de minister zonet zei dat het niet over consumentenbelangen gaat.

Minister Zalm:

Nee, dit is in het financiële belang van de consument. De heer Vendrik had het vooral over de paternalistische kant, namelijk dat de consument ook goed beschermd zou worden. De prijzenkant is de kant van de consument, die we goed kennen. Die wordt hierdoor bevorderd. Het is niet zo dat de consumenteninformatiekant en de consumentenbeschermingskant door dit wetsvoorstel onrecht wordt aangedaan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Onze kritiek betreft ook niet zozeer de vraag of je anders dan via de prijzen of het reguleren van prijzen de consument kunt beschermen. Daar heeft u een aantal instrumenten voor genoemd; daar is wat mij betreft geen meningsverschil over. De vraag is alleen deze. U zegt dat de huidige beloningsregels niets meer van doen hebben met het beschermen van de consument. Maar oorspronkelijk zijn ze juist om die reden in werking getreden en om die reden zijn ze ook in het begin van de jaren negentig gehandhaafd. Dan is het een beetje raar dat u nu de oppositie verwijt dat wij niet zozeer bezig zijn de consument te beschermen, maar de verzekeraar. Ik ben ook niet zo gevoelig voor het feit dat de lobbyorganisaties van de consument c.q. de verzekeraar het kabinet al dan niet gesteund hebben in het streven naar het afschaffen van die beloningsregels. Daar kun je inschattingen over maken wat dat precies betekent. Volgens mij is het wel goed te debatteren op basis van de vaststelling dat die beloningsregels ooit bedoeld waren en nog steeds de bedoeling hebben – de vraag betreft eerder de effectiviteit – om de consument te beschermen. Daar hebben we het toch over?

Minister Zalm:

Mevrouw de voorzitter! Ik ben het eens met de heer Vendrik dat in de jaren vijftig dit inderdaad de achtergrond was. Zo hebben we ook wel wetgeving uit het begin van deze eeuw die bepaalde bedoelingen had of uit de jaren dertig en vijftig. Als de heer Vendrik de jaren vijftig tot laatste wijsheid wil verklaren, dan is daarmee natuurlijk een voldoende verdediging voor de huidige wet gegeven. Maar dat is, denk ik, niet het geval. Ik vind ook de gelijkstelling van de Consumentenbond met belangengroepen die terecht, zo denk ik, de belangen van de tussenpersonen verdedigen, onjuist. Ik vind de Consumentenbond toch van een ander kaliber, in die zin dat uiteindelijk ook het regeringsbeleid en zeker het financieel-economisch beleid als doel heeft de burger, de consument, te bedienen. Daar is het Nederlandse bedrijfsleven een tussenschakel in, een belangrijke tussenschakel, want als we geen Nederlands bedrijfsleven hebben, dan zou je als consument ook weinig te makken hebben. Maar uiteindelijk is de consument, de burger, het doel en niet wat daar tussenin zit en moet bijdragen aan dat doel.

Als er dan een organisatie is die speciaal is opgericht om de belangen van de consument te dienen, vind ik die van een wat ander kaliber dan een organisatie die een bedrijfstakbelang bedient. De mening van de Consumentenbond vind ik wel degelijk een zelfstandige overweging waard. Zij hebben zich op financieel gebied zeer sterk ontwikkeld. Ik ben blij dat we tegenwoordig ook als ministerie van Financiën veel meer samen met de Consumentenbond doen. Dat geldt op allerlei terrein: ook op het gebied van verzekeringen, ook op het gebied van banken – denkt u maar aan de valutering; daar zijn we ook met de Consumentenbond actief. Dus ik vind dat het oordeel van de Consumentenbond, los van zelfstandige argumenten die er ook aan te voeren zijn, een soort metagegeven vormt dat wel degelijk een afzonderlijke betekenis heeft. Op dit punt vind ik het niet zonder betekenis dat de Consumentenbond de wetgeving zoals we die hebben voorgelegd, heeft gesteund, omdat het meer mogelijkheden biedt voor de consument.

Eerst nu even artikel 16. Dat biedt de mogelijkheid voor de consument om prijsonderhandelingen te doen. Dan kun je zeggen: die cadeaus, is dat nu wel nodig? Ja, het is de enige sector waarvoor een cadeauverbod zou gelden. Een zonnepaneel mag je verkopen met een cadeau erbij, hoewel dat ook een investering is met een onzekere opbrengst op lange termijn – maar het mag. Niemand doet dat en ik denk ook dat het niet zo'n vaart zal lopen. Een auto mag je ook met cadeaus verkopen. Alles mag met cadeaus verkocht worden, behalve dit ene product. Ik zie die cadeauhandel geen grote vlucht nemen. Mondige consumenten met een betrekkelijk eenvoudig verlangen kunnen gaan shoppen. Zij kunnen naar iemand toegaan en zeggen: Ik heb een eenvoudige wens bijvoorbeeld ten aanzien van een verzekering of een lijfrente. Wat is uw bod, wat is de provisie en kan ik daarin meedelen? Als iemand ingewikkelde producten wil, zal hij in stadium één provisie moeten betalen.

In stadium twee wordt het nog mooier. Dan kan de consument een onafhankelijk advies gaan inkopen als hij dat wil. Op dit moment is voor degene die bemiddelt de enige beloning de provisie. Er komen dus meer mogelijkheden voor de kritische consument om naar eigen behoefte inkopen te doen. Als een consument het vroeger allemaal zo gemakkelijk vond omdat één verzekeringspersoon alles voor hem deed, dan kan hij dat in de toekomst op dezelfde manier doen. Het wordt ook niet verboden.

De heer De Haan vroeg mij aan te tonen, dat het opheffen van het verbod goede dingen bewerkstelligt. Ik vind dat een hele rare vraag. Laat de heer De Haan mij maar eens aantonen dat het gebod gerechtvaardigd is. Wij verbieden pas iets als daarvoor een goede reden bestaat. Het feit dat wij het al jarenlang verbieden, vind ik geen goede reden.

Het is in Nederland de enige sector waar wij dit type beloningsvorm voorschrijven. Wij zijn ook het enige land in Europa dat dit zo doet. Dus zowel internationaal als ten opzichte van andere sectoren is het een archaïsche wet.

De heer De Haan (CDA):

Het is voor mij belangrijk dat de minister aantoont dat het voor de consument transparanter wordt. Daar geloof ik namelijk nog steeds niet in. De argumenten die worden genoemd, onderschrijf ik voor een groot gedeelte wel. Dat staat echter los van de vraag, of artikel 16 gehandhaafd blijft of losgelaten wordt. Wat draagt het loslaten van artikel 16 bij aan de transparantie van de markt?

Minister Zalm:

Niets, behalve dat er geen prijsvoorschrift meer in de markt is en dat de consument dus tegen een lagere prijs zijn product kan kopen. Transparantie in de markt wordt langs andere wegen bevorderd, bijvoorbeeld door codes over de productinformatie, door voorschriften van de Verzekeringskamer, etc. De heer De Haan zal het toch met mij eens zijn, dat prijs zeker een relevante variabele is, ook voor een consument. Ik heb liever een transparante markt waarbij de consument op prijs gebied enige ruimte heeft om keuzes te maken.

De heer De Haan (CDA):

Ik ben blij dat de minister zo duidelijk antwoordt dat het niets met transparantie te maken heeft. Ik had graag gewild dat hij dat ook in het schriftelijk verslag gezegd had.

Minister Zalm:

Maar de impliciete stelling van de heer De Haan dat deze bescherming de transparantie zou bevorderen, werp ik verre van mij. Het handhaven van artikel 16 helpt niets aan de transparantie, en het loslaten ook niet. Als het nergens anders toe dient dan een zekere beloningsbescherming voor de tussenpersonen, waarom moeten wij het dan handhaven? Iedereen in Nederland regelt immers zijn eigen beloning. Men verdient het in de markt en wordt niet met een beloningsvoorschrift op pad gestuurd! Ook bij het notariaat is gelukkig geen sprake meer van beloningsbescherming. Wij hebben ook iets gedaan in de advocatuur. Nu proberen wij ook hier die stelling te slechten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister verwijst graag naar Europa. Mevrouw Giskes en ik keken elkaar al veelbetekenend aan, want nu gaan wij wel als enige in Europa een vermogensrendementsheffing invoeren. Dat schijnt dan weer wel te kunnen.

Minister Zalm:

Daar lopen wij vóór, maar hier lopen wij achter!

De voorzitter:

Daar hebben wij het vandaag niet over.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wat is de eerste reactie van het Verbond van verzekeraars en de Consumentenbond op het moment dat artikel 16 vervalt? Dan gaan zij rondom de tafel zitten om de werking van de vrijheid weer te beperken! Dat is dus interessant. Wij komen niet van een gereguleerde situatie in een vrijemarktsituatie terecht met volledige vrijheid voor de consument, zoals de minister schetst. Kennelijk zijn beide genoemde organisaties ervan overtuigd dat men die vrijheid weer moet inperken en dat er regels moeten komen over de wijze waarop op prijs wordt geconcurreerd. Dan vraag ik mij af: waar zijn wij mee bezig?

Minister Zalm:

Mevrouw de voorzitter! Ik dacht dat het overleg tussen Consumentenbond en Verbond van verzekeraars alleen sloeg op het voorkomen van allerlei cadeausystemen. Er is een verschil tussen het bij wet verbieden van allerlei dingen – dat gaat heel ver, althans in mijn liberale oogjes – én het afspreken van bepaalde codes in een sector. Dat laatste is een lichtere vorm, waaraan wij uiteindelijk de voorkeur hebben gegeven. Zolang het niet te maken heeft met onderlinge prijsafspraken en kartelachtige situaties vind ik dergelijke regelingen die bepaalde codes vastleggen te prefereren boven wetgeving.

Voorzitter! Na deze algemene beschouwing ga ik over tot de beantwoording van de concrete vragen. Ik ben de andere drie partijen overigens dankbaar voor hun positieve benadering van dit wetsvoorstel.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Ik ben verbaasd over het gemak waarmee de minister praat over de codes. Maar er ligt toch ook een taak voor de NMA om ervoor te zorgen dat er niet toch een vorm van prijsafspraak of kartelvorming gaat plaatsvinden.

Minister Zalm:

Een afspraak zou kunnen zijn dat er geen dure vakantiereizen worden aangeboden ter bevordering van de verkoop van levensverzekeringen. Ik denk niet dat de NMA daarvan een probleem zal maken. Maar de NMA is daar geheel vrij in. De regering zal de NMA niet corrigeren. Dus de NMA zal er ook op deze markt toezicht op houden dat codes zich niet ongunstig gaan ontwikkelen. Wat wij nu bespreken, zal zich overigens tussen Consumentenbond en Verbond van Verzekeraars afspelen. Dat is iets anders dan alleen een kartel van ondernemers ter uitbuiting van de consument. Dat mag je althans aannemen. En dat is het type kartel waarvoor de NMA het meest allergisch is.

Voorzitter! Na deze algemene beschouwing – die veruit het leukst is, althans vind ik – ga ik de diepte in. Ik begin met de evaluatie en de criteria. De heer De Haan heeft gevraagd: wie voert die uit, is dat een onafhankelijke partij? Beide vragen kan ik positief beantwoorden. Ik kan niet positief reageren op zijn vraag of ik nog even wil wachten met het uitzetten van het onderzoek totdat de Kamer de onderzoeksopzet heeft gezien en weet waar het toe zal leiden. Het onderzoek is namelijk al uitgezet. Maar de heer De Haan kennende, zal hij ongetwijfeld vrede hebben met degene aan wie de onderzoeksopdracht is gegeven. Wij hebben deze gegeven aan het Center applied research in Tilburg, van de Katholieke Universiteit Brabant. Het is geen Groningse organisatie, maar toch van goed christelijke huize, zo dacht ik! Het is een gerenommeerd instituut. De criteria waarop zal worden getoetst, zijn: de mate van differentiatie in prijs en in dienstverlening tussen assurantietussenpersonen, de perceptie bij consumenten van de kwaliteit van de dienstverlening van de tussenpersonen, het inzicht dat de consument wordt gegeven in de dienstverlening van de tussenpersonen en de daaraan verbonden prijs, de structuur van het assurantietussenpersonenkanaal, de toegankelijkheid van de dienstverlening door de assurantietussenpersonen, de dynamiek van het productaanbod en het dienstverleningsaanbod en het internationaal perspectief op hoofdlijnen. Bij de formulering van die opdrachtverlening aan het Center applied research zijn betrokken geweest: de Consumentenbond, het Verbond van verzekeraars, de NVA en de NBVA. Zij hebben alle inspraak gehad bij de totstandkoming van de onderzoeksopdracht en zijn alle akkoord gegaan met de opdrachtverlening. Er wordt nog dit jaar een soort nulpositiemeting verricht. Medio 2001 zal een meting plaatsvinden. De resultaten daarvan worden vergeleken met die onder het oude regime. Daarom is het van belang dat de wet, althans artikel 16, op 1 januari 2000 in werking kan treden. Dan heb je ruim anderhalf jaar de tijd om na te gaan wat er in de markt is gebeurd. Als er sprake zou zijn van een bedroevend scenario en er dus verschrikkelijke dingen gebeuren, kan dat na anderhalf jaar echt wel worden vastgesteld. Hopelijk gebeurt er veel goeds, maar dat kan dan ook na anderhalf jaar worden geconstateerd. In ieder geval is er een check voordat wij komen tot verdergaande liberalisering van de beloning door afschaffing van de andere twee artikelen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Moet ik nu uit de woorden van de minister begrijpen, dat hij al een onderzoek laat verrichten naar aanleiding van een wetswijziging die wij hier nog niet hebben behandeld?

Minister Zalm:

Voorzitter! De heer Vendrik begrijpt mij heel goed. De nulmeting moet sowieso gedaan worden. Wat ik aankondig is ook een onderdeel van de afspraak die wij hebben gemaakt met de Consumentenbond, het Verbond van verzekeraars en de tussenpersonenorganisaties. Noch van de kant van de Consumentenbond, noch van de kant van het Verbond van verzekeraars was er bezwaar tegen het opnemen van artikel 16. De aarzelingen betroffen vooral de artikelen 13 en 15. Als de regering, de Consumentenbond, het Verbond van verzekeraars en de assurantiebemiddelingspersonen het met elkaar eens zijn, heb ik redelijk goede hoop dat het parlement met deze afspraak akkoord kan gaan. Mocht het parlement er niet mee akkoord gaan, dan is er nog niets aan de hand. Wij hebben dan alleen maar het nulmetingsonderzoek verspeeld. Het zou wel vervelend zijn als het parlement wel akkoord gaat met het voorstel, maar we geen nulmeting hebben nadat de wetswijziging is doorgevoerd. Dus die nulmeting is wetenschappelijk en ook met het oog op de evaluatie over anderhalf of twee jaar van groot belang. Daarom heb ik mij zelf de vrijheid gegeven die nulmeting alvast te laten uitvoeren.

Ik wijs er in dit verband nog op dat wij met alle betrokkenen tot een compromis zijn gekomen. Wat behelsde de kern daarvan? Dat was dat we zouden starten met het begunstigingsverbod en zouden letten op het effect ervan. Als de gedachtegang van de regering juist is, zou er sprake zijn van een gunstig effect. Echter, een meer kritische houding van anderen zou zich in de praktijk ook voor kunnen doen. In dat geval is er een moment van heroverweging. Dat komt eind 2001. De heer Vendrik vroeg daarom ook of het wetsvoorstel niet in de diepvries kon. Er is evenwel een goede procedure afgesproken: bij Koninklijke besluit en met een voorhangprocedure voor deze Kamer zal er op basis van de evaluatie al dan niet een voorstel komen. Ik neem zelf aan dat dat voorstel er komt. Als het voorstel er komt, zal het behelzen per 1 januari 2002 het tweede deel van de wetgeving te laten ingaan. Er komt voor de Kamer dus nog een moment waarop het aan de hand van de nieuwe informatie met de regering overleg kan voeren. Die nieuwe informatie zou een ander licht kunnen werpen op het wetsvoorstel dat is ingediend.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Met deze uitleg wordt alles voor mij nog meer onduidelijk. Veel logischer zou het zijn, de artikel 5-bepaling in het eerste wetsvoorstel op te nemen, zodat de afschaffing van het begunstigingsverbod ongedaan kan worden gemaakt als de evaluatie daartoe aanleiding geeft. Het tweede wetsvoorstel wordt ondertussen in de ijskast gezet. Nu gaan we het tweede wetsvoorstel half in werking laten treden, terwijl het ook nog mogelijk is, dat de afschaffing van het begunstigingsverbod op grond van de evaluatie wordt teruggedraaid. Daarvoor zou weer nieuwe wetgeving nodig zijn. Ik vind dit niet een heldere procedure.

Minister Zalm:

Voorzitter! De afschaffing van het begunstigingsverbod staat wat mij betreft helemaal niet ter discussie. Het gaat nu om de artikelen 13 en 15. Zij worden al dan niet ingevoerd. Het begunstigingsverbod is natuurlijk iets echt archaïsch.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Maar u zei zojuist, dat nog niet duidelijk is of de regering met artikel 16 echt gelijk heeft.

Minister Zalm:

Je kunt je voorstellen, dat als de effecten tegenvallen, je zegt: we gaan in ieder geval niet verder. Het begunstigingsverbod als zodanig is natuurlijk volstrekt uit de tijd. Het is toch niet meer iets van deze tijd dat je als consument niet meer mag onderhandelen over de prijs van een product, voor een te leveren dienst. Het is toch niet meer terecht dat wordt voorgeschreven dat daarover niet onderhandeld kan worden. Bij geen enkel product zou u zoiets acceptabel achten. Dat mag ik aannemen, dat mag ik hopen. Overigens geldt deze regeling in Nederland bij geen enkel product. Ook in Europa bestaat deze regeling zo nergens.

Je kunt evenwel aan iets anders denken. Je kunt een stap verdergaan en zeggen: we gaan niet meer de packages laten aanbieden. Nu kun je namelijk het advies en het product alleen maar als een pakket aangeboden krijgen. Andere keuzen of smaken zijn er niet. Wij zouden een stap verder kunnen gaan en iedereen de vrijheid kunnen geven om diensten apart aan te bieden en om pakketten te verkopen in de samenstelling die de aanbieder wil en die de consument verlangt. Dat zou een verdere, een diepere opening voor de markt zijn. Wat nu voorgesteld wordt, is iets betrekkelijk simpels. Er wordt gezegd: je kunt een korting krijgen. Dat behelst het begunstigingsverbod. Dat diepere voorstel zou een andere marktverhouding impliceren. Er kunnen met dat voorstel gespecialiseerde adviseurs komen en gespecialiseerde uitvoerders van verzekeringen, uitvoerders die de administratieve kant doen. Er kan van alles. Het is denkbaar dat de direct writers een andere positie in de markt gaan innemen. De marktverhoudingen zullen zich wijzigen. Alle betrokkenen zijn het ermee eens dat per 1 januari 2000 deze wetswijziging wordt doorgevoerd.

Vervolgens hebben wij afgesproken dat wij eind 1999 een nulmeting doen van de situatie in de verzekeringsmarkt, de tussenpersonenmarkt. Medio 2001 zullen wij bezien hoe de zaak zich heeft ontwikkeld, voordat wij definitief besluiten tot verdergaande liberalisering, waardoor ook vrijheid ontstaat bij het splitsen van het product. Dat zal niet gebeuren dan nadat die evaluatie er ligt, de Kamer erover geïnformeerd is en via een voorhangprocedure de ingangsdatum van het KB is voorgelegd. In het in mijn ogen slechtste geval komt er geen KB. Dan kan de Kamer mij ontbieden en vragen: waar blijft dat KB? Ik zal dan zeggen dat wij er alsnog van afzien. Dat betekent dat ik dan een voorstel zal doen ter intrekking van wetsvoorstel WABB-2.

De heer De Haan (CDA):

Ik zou het prettig vinden als de minister nog even zou ingaan op de periode van het onderzoek. Ik beveel het echt aan om te kiezen voor een periode langer dan anderhalf jaar. De minister overdrijft een beetje als hij spreekt van "archaïsch" en als hij zich afvraagt waar je niet over een prijs kunt onderhandelen. Ik wijs hem erop dat er een heleboel prijzen zijn waarover ik niet kan onderhandelen, vooral als het prijzen betreft die door de overheid worden bepaald. Ik kan hooguit beslissen om een product wel of niet te kopen. Als artikel 16 zo archaïsch is, waarom moet er dan nog een onderzoek komen? Overigens vind ik het prima dat het onderzoekinstituut wordt ingeschakeld. Nogmaals, waarom moet iets onderzocht worden als de minister er zó van overtuigd is dat artikel 16 archaïsch is?

Minister Zalm:

Wat mij betreft hadden wij de zaak ook in één keer, zonder onderzoek kunnen doen. Wij leven echter in een democratie, waarin ik een kritisch verslag van de Kamer kreeg. Bovendien is sprake van een polderdemocratie, waarin het logisch is om nog eens met de partijen om tafel te gaan zitten, zeker als ze je daartoe uitnodigen. Ik kreeg van het Verbond van verzekeraars en de Consumentenbond een uitnodiging om nog eens te bezien of wij tot een compromis konden komen dat door iedereen zou worden gedragen. Dat heeft geleid tot het product dat ik hier van harte verdedig. Ik merk dat deze verdediging werkt. Je moet af en toe het goede argument weten te vinden. Als het linksom niet gaat, dan proberen wij het rechtsom.

Mevrouw Witteveen heeft tot mijn genoegen gezegd dat zij met beide wetsvoorstellen kan instemmen. Vervolgens kwam zij echter met een hele reeks kritische vragen. Ik ben nog niet ingegaan op de lastige kwestie van de onafhankelijkheid. In EU-verband zijn wij bezig om te kijken of daar iets mee gedaan kan worden. De ervaringen die zijn opgedaan in andere landen, zijn niet zonder meer helder. Ik herinner eraan dat in 1994 een wetsvoorstel voorlag over dit onderwerp. Op aandrang van de Kamer is het ingetrokken. Men kan stellen dat het toen om een heel andere Kamer ging en dat zij het niet helemaal goed zag, maar inmiddels zijn er ook ervaringen in België opgedaan. Ook daaruit blijkt dat het heel lastig is om het economisch belang goed te definiëren. Wanneer heeft een verzekeraar een belang bij een tussenpersoon? Is dat wanneer hij de aandelen heeft? Daar is in de codes van de verenigingen al een redelijke regeling voor opgenomen. De ene vereniging verbiedt het nemen van een aandeel door een verzekeraar. Van de andere vereniging mag het nooit meer dan een derde van de aandelen zijn. Dat is nog te overzien, maar wat moet je doen als een en ander door de verzekeraar via kredieten is gefinancierd? Is er dan sprake van een economische binding? Wat moet je doen als een verzekeraar en een tussenpersoon bepaalde afspraken hebben gemaakt over bijvoorbeeld provisies? Het meest marginale geval is dat er bierviltjes van de verzekeraar bij de tussenpersoon op tafel liggen. Wat moet je dan doen? Er is dus sprake van allerlei gradaties die moeilijk te pakken zijn. Zodra je denkt dat je het kunt reguleren, zodra je denkt te kunnen vaststellen dat er geen aandeel genomen mag worden, doet men het via de kredietlijn. Als je de kredietlijn verbiedt, doet men het indirect via een aandeel of een kredietlijn. Het is dus heel moeilijk te definiëren. In België is er met zo'n regeling gewerkt, maar inmiddels is die weer afgeschaft, omdat een en ander niet toetsbaar was.

Daarmee is de zaak echter nog niet opgegeven. Wij bekijken in Europees verband nog of wij gezamenlijk tot iets kunnen komen. Het lijkt mij echter veel beter om eisen te stellen aan de informatieverschaffing door de verzekeraar aan de consument. Die weg lijkt mij kansrijker. Daarmee is ook de tussenpersoon gehouden om aan bepaalde informatie-eisen te voldoen in de richting van de consument als het gaat om product en prijs en wat de consument ervan mag verwachten. Het wordt dan ook minder belangrijk of een dergelijk aanbod wordt gedaan door iemand waarmee een verzekeraar wel of geen economische connectie heeft. Als je moet afgaan op de blauwe ogen van de tussenpersoon, dan wordt het heel interessant om te weten of er achter die blauwe ogen nog een ander zit. Als er sprake is van informatieverplichting, ook over prijstransparantie, dan kan er gewoon worden gekozen. Er zijn nu bijvoorbeeld filialen van Albert Heijn die niet van Albert Heijn zijn. Je kunt ook franchiseondernemer zijn van Albert Heijn. Dan kijk je niet naar wie het belang achter zo'n winkel heeft. Je kijkt gewoon welke product je daar krijgt, of je fatsoenlijk wordt bediend en welke prijs je moet betalen. De transparantie van het product is dus uiteindelijk doorslaggevender. Dat lijkt mij beter dan wanneer je moet kijken naar al die economische relaties van de aanbieder van het product. Dat is veel moeilijker te vatten. Toch zullen wij ook in het verband van de Europese Unie proberen om verder te komen met het transparantiepunt, ook met betrekking tot de connecties van tussenpersonen. Het gaat mij echter te ver, vooruitlopend daarop, om Nederlandse wetgeving terzake in overweging te nemen. Gelet op de ervaringen elders is dat te gecompliceerd en mijns inziens minder belangrijk dan de regels op het gebied van de informatieverschaffing in de richting van de consument.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Die onafhankelijkheid heeft wel altijd een belangrijke rol in de wereld gespeeld. Men heeft het wel altijd kunnen operationaliseren. Waarom is het dan zo moeilijk om vooruit te lopen op de Europese ontwikkelingen?

Minister Zalm:

De enige operationalisering die heeft plaatsgevonden, heeft betrekking op het hebben van aandelen. Volgens de normen van ene brancheorganisatie mag een verzekeringsmaatschappij nooit meer dan een derde van de aandelen hebben. Dan spreek je al over BV-vormen. Dat is een eerste vereiste. Van de andere brancheorganisatie mag je helemaal geen aandelen hebben. Dat geeft aan dat er sprake kan zijn van allerlei andere afspraken en connecties tussen een verzekeraar en een tussenpersoon die niet via de aandelenformule te vangen zijn. Het komt voor dat Heineken met een café een exclusief biercontract sluit, omdat Heineken de gehele inboedel heeft gefinancierd. Heineken heeft echter geen enkel aandeel in dat café. Overigens kan iedereen aan de hand van dat bord wel zien dat er Heineken wordt verkocht. Maar wat niemand in dat geval weet, is of Heineken wel of niet gefinancierd heeft. Een consument kijkt gewoon wat het bier doet, wat er de prijs van is en of het gezellig is in het café. Voor de bierconsument of de cafébezoeker is het dus niet wezenlijk van belang om te weten wat precies de financieringsverhouding is. De regelgeving die tot nu toe door de branche is ontwikkeld, is echter onvoldoende zeker. Als wordt geprobeerd om dit wettelijk te vangen, schuift men er vast iets anders onderdoor. Dat was in elk geval de ervaring in België, waar men alles weer heeft ingetrokken omdat de gedragslijn die men van tevoren had vastgelegd, niet kon worden getoetst. Nu onderscheidt men alleen mensen die in loondienst zijn van een verzekeringsmaatschappij. Dat zijn dus geen assurantietussenpersonen.

Wij moeten dus nog maar even verder worstelen met onze collega's in de Europese Unie en bezien of wij tot iets kunnen komen. Het lijkt mij moeilijk, maar ik doe dit liever in Europees verband dan dat wij op eigen houtje iets proberen dat misschien weer afbreekt. Dan kunnen wij ook in Europees verband gebruik maken van ervaringen die zijn opgedaan in andere landen dan alleen België. Toevallig ken ik nu dit voorbeeld, maar andere landen zullen ook wel ervaring hebben op dit vlak en daar kunnen wij ons voordeel mee doen.

Voor de informatieverschaffing heb ik mijn hoop toch wel gevestigd op de Raad van financiële toezichthouders. Op verzekeringsgebied liggen wij gelukkig voorop, zeker op het terrein van levensverzekeringen. Er is nu al sprake van een behoorlijke informatieverschaffing. Het standaardformulier staat ook op ons wensenlijstje. Wij gaan bekijken in hoeverre wij dat volgens het succesvolle scenario van de Consumentenbond en het Verbond van verzekeraars kunnen opzetten. En uiteraard blijven wij wetgeving altijd achter de hand houden, al is het maar omdat de Kamer dat ook wil. Ik wil dat zelf ook altijd wel, omdat dit prettiger werkt bij belangenverenigingen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Hoe krijgt de consument inzicht in de wijziging van de situatie vanaf januari 2000?

Minister Zalm:

Voor de consument verandert er niet zoveel, behalve dat hij weet dat hij niet meer automatisch verplicht is om de provisie te betalen die de tussenpersoon bedingt. Dat zal de Consumentenbond in ieder geval in de voorlichtingsactiviteiten meenemen. De consument kan dus gaan onderhandelen over de provisie. Dat is het enige wat met ingang van januari 2000 verandert. Ook zal de wet in het Staatsblad worden gepubliceerd, dus ook via de pers en de andere media zal het zijn werking krijgen. Bovendien zal er in de persberichten van Financiën aandacht aan worden geschonken.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Heeft de minister met de Consumentenbond, het Verbond van verzekeraars en de brancheorganisatie afgesproken dat men er actief aandacht aan besteedt?

Minister Zalm:

Ik vermoed dat het van de verzekeraars en de brancheorganisaties niet kan worden verlangd, want die hebben er nooit op zitten wachten. Zij houden natuurlijk liefst de maximale provisie. Maar de Consumentenbond is nu al actief aan het voorlichten en heeft inmiddels ook een gespecialiseerd blad op financieel gebied. Ik dacht dat de bond kort geleden ook een bijlage had gewijd aan verzekeringen, waarmee de consument werd voorgelicht over de op handen zijnde wijzigingen. Er is ook al een bijlage gewijd aan het belastingstelsel voor de 21ste eeuw, maar dat ligt nog verder weg. De Consumentenbond die, zoals bekend is, een groot aanhanger is van dit wetsvoorstel, zal dus zeker niet nalaten om de leden erop te wijzen dat er een nieuwe situatie intreedt waarin men met de tussenpersoon kan onderhandelen over de provisie. Ik denk dat de Consumentenbond het vragen naar cadeaus niet zal aanmoedigen, maar meer zal pleiten voor onderhandelingen over de prijs.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister schetst in zijn betoog uitvoerig de voordelen van de afschaffing van het begunstigingsverbod. Hij ziet louter positieve scenario's: meer macht voor de consument, er kan onderhandeld worden, betere prijs-kwaliteitverhouding en dergelijke. Is er ook een negatief scenario te bedenken dat hem te ver gaat, bijvoorbeeld uitwassen in de cadeaumarkt, zodat hij het oude begunstigingsverbod ten dele weer invoert? Wat gaat hij doen als er een paar dingen fout gaan en het niet alleen om meer macht gaat voor de consument, maar ook om meer ruimte voor slimme en misschien wat foute aanbieders van verzekeringsproducten? Waar ligt voor hem de grens?

Minister Zalm:

Dat is een hele goede Popperiaanse opmerking van de heer Vendrik. Ik durf daar geen uitspraak over te doen. De heer Vendrik heeft het over de consument die verleid wordt door cadeaus. Daartegen zal overigens al snel gewaarschuwd worden. Als het echt om verleiding gaat, zullen tussenpersonen zich daar niet snel aan wagen, want dat is slecht voor hun naam.

Wij moeten niet over het hoofd zien, dat men bij het afsluiten van een levensverzekering veertien dagen bedenktijd heeft. Binnen veertien dagen kan men zeggen, dat men overhaast een bepaald besluit heeft genomen. De bedenktijd van de consument is ruim.

Niettemin stel ik voor dat wij maar moeten kijken, hoe de dingen zullen gaan lopen. Ik vind dit zo'n voor de hand liggende wijziging van de wet dat ik niet met hem wil fantaseren over morbide scenario's, maar mochten zich zaken voordoen waarvan de heer Vendrik en/of ik menen dat zij de spuigaten uitlopen, dan ben ik altijd bereid, de discussie te hervatten. Ik voorzie een dergelijke situatie niet. Ik wil eigenlijk ook niet in de "what if"-val stappen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik zou mij een scenario kunnen voorstellen waarbij met name grote, branchevreemde organisaties gebruik maken van de afschaffing van het begunstigingsverbod om met buitengewoon radicale acties en heftige prijsdumpingsmaatregelen voet aan de grond te krijgen op die markt. Je kunt je afvragen of de verzekeringsmarkt daarmee gediend is.

Minister Zalm:

Dan komen wij op de Bovag en de branchevreemdheid. Branchevreemdheid kan niet, volgens de huidige wetgeving, want je moet voldoen aan bepaalde eisen wil je verzekeringsproducten mogen aanbieden. Je kunt dus niet snel stunten. Je zult eerst het diploma moeten halen en ingeschreven moeten staan als verzekeringstussenpersoon. Dat stelt mij in ieder geval al enigszins gerust. Dit punt is door diverse afgevaardigden gesignaleerd en ik zal dus geen water in de wijn doen. Het gaat misschien zelfs een beetje tegen de trend in, nu de vestigingswetgeving geliberaliseerd is. Juist voor de financiële producten hebben wij de eisen gehandhaafd en zelfs enigszins aangescherpt.

Er is gevraagd naar het onderscheid in verzekeringen voor fietsen, reizen en auto's. Een autoverzekering is toch een ingewikkelder product. Dat heeft alles te maken met aansprakelijkheid. Dat geldt niet voor een fiets. Als een fiets gestolen is, krijg je hem uitbetaald. Dat is vrij simpel. Als je koffers gestolen zijn, krijg je ze ook vergoed. Dat is ook vrij simpel. Reis- en fietsverzekeringen zijn in vergelijking met een autoverzekering eenvoudiger. Bij de auto heb je een cascoverzekering, all risk en WA. De vraag is dan waartegen je je precies hebt verzekerd. Dat product is toch iets ingewikkelder dan de standaard reis- of fietsverzekering.

Daarmee leg je een zekere grens, want het leven- en lijfrenteproduct zijn nog ingewikkelder en verstrekkender. Je legt hiermee een zekere grens in de markt. Wat noem je eenvoudig en wat noem je minder eenvoudig? Wij hebben ervoor gekozen de autoverzekering tot de minder eenvoudige producten te rekenen. De autohandelaar moet zich toespitsen op het verkopen en repareren van auto's. Het verzekeringsproduct dat bij die auto hoort, zal hij aan de verzekeraar moeten overlaten. Maar daar kan over getwist worden.

De heer Hofstra (VVD):

Het antwoord van de minister brengt mij op de vraag naar de situatie bij autoverhuurbedrijven. Men huurt daar een auto en zet daarvoor een handtekening. Voor een extra bedrag is men direct verzekerd. Geldt hier ook de vrijstelling?

Minister Zalm:

Nee. Het autoverhuurbedrijf heeft de auto's bij een verzekeringsmaatschappij verzekerd. Als iemand de auto huurt, huurt hij ook tevens de verzekering. Die verzekering is dus niet afgesloten tussen de autohuurder en de autoverhuurder, maar afgesloten tussen de autoverhuurder en de verzekeringsmaatschappij.

Voorzitter! Ik dank de heer Hofstra voor zijn positieve beschouwingen over de MDW-operatie. Ik ben blij dat zijn liefde voor het poldermodel zo groot is dat de inbreng van de heer Van Rey daarmee overruled kan worden! Dat zal de heer Van Rey, als "polderaar" in Limburg, wel kunnen waarderen.

Over Cupo loopt een procedure die nog niet helemaal ten einde is. Het gaat hierbij om een maximum aan de provisie die verzekeraars aan tussenpersonen kunnen geven. Door EZ is dit als een kartelafspraak terzijde geschoven. Daarover wordt nog vrolijk geprocedeerd. EZ is echter tot nu toe steeds in het gelijk gesteld. Waarschijnlijk verdwijnt dus ook dit element van prijsafspraak. Eén uitspraak van de NMA wordt binnenkort verwacht.

De heer De Haan (CDA):

Ik herhaal mijn vraag over de periode van het onderzoek, voordat de minister zijn betoog afsluit. Ik vind anderhalf jaar veel te kort voor een beoordeling. Er is minstens een half tot driekwart jaar vertraging voordat de markt reageert. Ik denk aan een termijn van drie jaar. Kan de minister hierop alsnog ingaan? Dat vermijdt wat mij betreft een tweede termijn.

Minister Zalm:

Mevrouw de voorzitter! Ik ben nog niet eens aan de bijdrage van mevrouw Giskes toegekomen, laat staan aan die van de heer De Haan! Ik ben begonnen met een vrij brede beschouwing, waarin ik hem naar voren heb getrokken. De heer De Haan komt echter ook aan het einde van mijn betoog aan de beurt.

Mevrouw Giskes heeft gelijk als zij stelt dat verzekeringen niet het simpelste product zijn en dat daarvoor dus aparte regelgeving nodig is. Wat dat betreft is de gehele financiële sector enigszins bijzonder, met drie toezichthouders en veel wetgeving over producten. Die wetgeving is er ook voor andere producten, van aardappelen tot verwekingelementen en weekmakers in speelgoed. Het is vrij bijzonder dat wij hier zoveel toezicht en regelgeving hebben. Dat komt met name vanwege de ingewikkeldheid van het product en de bescherming die de consument daarbij extra nodig heeft.

Ik waardeer het dat de heer Vendrik zich zo aangesproken heeft gevoeld door de liberale uiteenzettingen van de heer Van Rey. De heer Hofstra heeft echter tot mijn genoegen aangegeven dat de VVD het wetsvoorstel kan steunen, gelet op het compromis dat er nu ligt. Ik hoop dat dit uiteindelijk ook bij de heer Vendrik het geval zal zijn.

De betrekkelijk fundamentele beschouwing van de heer Vendrik over de MDW-operatie heeft niet zo gek veel te maken met wat wij hier op tafel hebben liggen. Het gaat hier niet om een enorm terugtreden van de overheid en het loslaten van allerlei toezicht. Integendeel, ik heb juist met allerlei voorbeelden aangegeven hoe in deze sector via de regelgeving en anderszins de transparantie en de informatie scherper aangetrokken worden. Het enige wat niet scherper aangetrokken wordt, zijn de beloningsverhoudingen voor de tussenpersonen. Dat laten wij vrijer. Zeker inzake het tweede deel van de liberalisering, die even op termijn is gesteld, zijn er meer mogelijkheden voor een meer transparante markt, waarin men precies weet voor welk onderdeel van welk product men wat betaalt. Daarin moet men een keuzevrijheid kunnen hebben. Dat geeft immers extra mogelijkheden voor de consument. De consument die alles bij het oude wil laten, kan ook een tussenpersoon zoeken die alles bij het oude wil laten en dan zijn ze beiden ook weer gelukkig. Dus een verruiming van keuzemogelijkheid is meestal een verbetering. Aan de andere kant wordt ook wel eens gezegd dat kennis smart vermeerdert, maar dat is toch niet een algemene regel van het regeringsbeleid. In principe vinden wij het goed dat de consument meer keuzemogelijkheden krijgt.

Wie er beter van wordt, heb ik volgens mij al aangetoond. De consument wordt er niet alleen naar de mening van de regering beter van, maar ook naar die van de Consumentenbond.

De heer De Haan vroeg om een periode van drie in plaats van krap twee jaar. Ik kan het nog eens proberen met het argument dat hem de vorige keer overtuigde, namelijk dat alle partijen die erbij betrokken zijn het als compromis een redelijke termijn vinden: de regering, de Consumentenbond, het Verbond van verzekeraars en de twee organisaties van tussenpersonen. In het kader van het compromis hebben zij afgesproken twee jaar te bekijken hoe de eerste liberalisering loopt alvorens definitief te besluiten tot de tweede. Als dan alles gemonitord wordt door zo'n voortreffelijk instituut als het Center applied research in Tilburg, dan heb ik er alle vertrouwen in dat dit voldoende informatie zal opleveren. Mocht het center vinden dat het na die krap twee jaar geen fatsoenlijk oordeel kan geven, dan hoor ik dat wel, maar dat is in ieder geval niet de mening die het nu heeft, want het heeft zowel de opdracht voor de nulmeting als voor de meting in 2001 aanvaard. Mocht het de tijd toch te krap vinden, dan zal ik uiteraard verlenging van de periode overwegen, maar ik denk dat je bij een betrekkelijk eenvoudige wijziging – daar gaat het hier toch om, namelijk alleen maar schrapping van het begunstigingsverbod per 1 januari 2000 – na anderhalf, twee jaar toch al vrij goed moet kunnen zien wat zoiets in de markt heeft bewerkstelligd.

De heer De Haan (CDA):

Dat hoop ik voor de minister, maar zijn argumentatie dat de Consumentenbond en de Bond van verzekeraars ermee akkoord zijn gegaan, vind ik niet overtuigend. Dat zijn geen onderzoeksinstituten. De minister en ik hebben daar toch een beetje ervaring mee. Ik heb de indruk dat het nogal lang duurt voordat afschaffing van artikel 16 in de markt zal hebben doorgewerkt. Ik zeg dit omdat het bijvoorbeeld ook zolang heeft geduurd voordat de liberalisatie van de courtages van de makelaars in de markt doorwerkte. Als het al doorwerkt! In die overtuiging lijkt het mij veel verstandiger en ook overtuigender voor mijn politieke groepering om de termijn wat op te rekken. Voor mijn politieke groepering is het in ieder geval een belangrijk gegeven of wij althans met die WABB-2 nog wel akkoord kunnen gaan.

Minister Zalm:

Mevrouw de voorzitter! Misschien dat ik de heer De Haan als volgt kan overtuigen. De regering is ervan overtuigd dat zowel WABB-1 als WABB-2 voortreffelijke wetsvoorstellen zijn, maar in het kader van de consensusvorming met de belangengroepen heeft zij er nog een safety ingebouwd in de vorm van een marginale toetsing aan de hand van de feitelijke ontwikkelingen van de wijziging die wij per 1 januari 2000 doorvoeren. Dan kunnen wij bezien of dat aanleiding geeft om de invoeringsdatum dan wel de invoering überhaupt te heroverwegen. Als het echt mis gaat, dan zal dat ook wel binnen twee jaar blijken. Over marginale toetsing heb ik vroeger op de Vrije Universiteit colleges gevolgd van prof. Piet Borst en toen heb ik ook geleerd dat zo'n toets wat minder tijd vergt dan een integrale toetsing. Ik denk dat met een marginale toetsing kan worden volstaan als je gelooft in het wetsvoorstel. Welnu, wij geloven daarin maar toch is er een marginale toets ingebouwd om ook een draagvlak in de samenleving en bij de belangengroepen te krijgen. Iedereen kan daar ook mee leven. De discussie over WABB-2 krijgen wij dus nog, want ik heb toegezegd dat wij met die evaluatie zullen komen en met het koninklijk besluit met een voorhangprocedure. Mocht de heer De Haan dan tot de conclusie komen dat de evaluatie volstrekt niet overtuigend is, bijvoorbeeld wegens een te korte periode, dan heeft hij weer een case om mij hier te bestrijden als ik met het KB kom. Ook als hij nu met dit wetsvoorstel instemt, heeft hij altijd nog de mogelijkheid om aan de hand van de evaluatie en het KB de degens met mij te kruisen, dat wil zeggen als hij dat nodig vindt en als ik dan nog in functie ben, hetgeen ik hoop.

Mevrouw Giskes (D66):

U gaat iets evalueren, maar mij is nog niet geheel duidelijk was de relatie is tussen die evaluatie en de invoering van de nieuwe wet.

Minister Zalm:

Je zou kunnen zeggen dat WABB-1 en -2 als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat een meer assertieve rol van de consument wordt verwacht bij het omgaan met de verzekeringsmarkt. Het is allemaal wat minder vanzelfsprekend zoals die tussenpersonen zich op die markt kunnen bewegen. Mocht het eerste gedeelte van de liberalisering helemaal verkeerd gaan, dan moet er ook worden getwijfeld aan de juistheid van het tweede gedeelte. Ik geef niet aan wat ik onder "helemaal verkeerd" versta; dat verwacht ik ook niet. Dat zal wel uit die evaluatie blijken. Ik denk dat het Center applied research zeker geen doekje voor de mond zal nemen als men na de beoogde brede toetsing meent dat het, in tegenstelling met wat de regering verwacht, helemaal niet loopt conform de doelstelling van de wetswijziging: een betere kwaliteitsprijsverhouding van de bemiddelingsdiensten van tussenpersonen voor de consument. Als die conclusie negatief is, hebben degenen die menen dat dat tweede gedeelte maar niet moet doorgaan, een goede case. Dat geldt dan ook voor de heer Vendrik die dan kan zeggen: ik heb altijd al gezegd dat ook het eerste gedeelte niet had moeten doorgaan. Die discussie wordt mogelijk gevoerd als die evaluatie er is.

Intussen is het wel belangrijk dat wij een en ander panklaar voorbereiden. Wanneer gebeurt wat ik verwacht – de evaluatie wijst uit dat een en ander positief voor de consument uitwerkt – moeten wij in een vloeiende beweging de tweede stap kunnen zetten. Daarom is de gekozen opzet goed uitgebalanceerd. Er is een soort nooduitgang voor de situatie waarin er onverwacht sprake is van een negatieve evaluatie. Dan kan de trein alsnog stop worden gezet. Echter, gaat het zoals de regering verwacht, dan kunnen wij in een vloeiende beweging doorgaan. Dat is het nut van het gezamenlijk behandelen van WABB-1 en -2.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Ik kan wel meevoelen met de argumenten van collega De Haan ten aanzien van de tijdsduur. Ik heb de minister echter horen zeggen dat, als de onderzoeksclub daarvoor aanwijzingen ziet, het iets later zou kunnen worden. Het lijkt mij goed om die optie in het achterhoofd te houden omdat er anders mogelijk een naonderzoek volgt waarbij er toch weer twijfels rijzen over de juistheid van het vervolg. Als die situatie zich voordoet, zou ik toch wat meer tijd willen nemen.

Er is overigens nog een vraag die nog niet is beantwoord en die hierop goed aansluit. Is mijn conclusie juist dat een en ander ook ooit in Duitsland is afgeschaft maar weer voor de eerstvolgende kerstdagen werd ingevoerd? Zo ja, wat was daarvoor dan de reden?

Minister Zalm:

Wanneer het onderzoeksbureau meldt dat men geen goede evaluatie heeft kunnen maken omdat de tijd daarvoor ontbrak, zal ik natuurlijk niet met een KB bij de Kamer komen om een en ander per 1 januari 2002 te laten ingaan. In die zin zit ook daar dus nog een veiligheidsklep. Ik ben het eens met degenen die menen dat wij een positieve evaluatie met betrekking tot de eerste stap moeten hebben voor wij tot de volgende stap kunnen overgaan. Dat is fair jegens degenen die zich achter dit akkoord hebben geschaard en ook jegens de Kamer wanneer zij de regering op dit punt het voordeel van de twijfel zou geven.

Het Duitse verbod op retourprovisie is nooit afgeschaft. Het kan dus ook niet teruggedraaid zijn. Het is ooit voorgesteld, maar nooit doorgegaan. Bekend is dat Duitsland op veel punten op het punt van de marktordening nogal achterloopt. Op het punt van de winkelsluitingstijden is Duitsland ook een notoir buitenbeentje. Verder hebben daar dezelfde argumenten een rol gespeeld als in Nederland. Ik heb begrepen dat in Duitsland de meeste verzekeringen via de loondienstagenten lopen, dus niet via vrije bemiddelaars. In Duitsland kent men ook niet, in de mate waarin wij dit in Nederland juist wel kennen, allerlei initiatieven om de transparantie in de markt van verzekeringsproducten te verbeteren. Ik noemde de regeling inzake informatieverstrekking en de gedragscode rendement en risico.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het blijft mij verbazen dat wanneer de afschaffing van het begunstigingsverbod niet goed uitpakt, dat eigenlijk nog steeds geen consequenties heeft voor het begunstigingsverbod zelf. Het werkt wel door naar twee andere prijsartikelen. Dat vind ik erg vreemd. Als dan bij KB wordt besloten een wet in te voeren, moet je in een andere wet de mogelijkheid opnemen om bij KB noodmaatregelen te nemen. Dat moet snel kunnen. Je moet de wet buiten werking kunnen stellen en dus het begunstigingsverbod via een KB weer kunnen instellen, op het moment dat de nood hoog is.

Minister Zalm:

Dit gaat mij nu net een stapje te ver. Analytisch kan ik de logica van de heer Vendrik volgen. Ik ben er echter van overtuigd, dat mijn route een goede is. Er komt een wetsvoorstel waarin wij dit voorstellen. Om draagvlak te krijgen hebben wij nog een moment voordat wij het echt invoeren. Dat is allemaal redelijk. Iets anders is het maken van een volautomatisch mechanisme om de wet weer af te schaffen. Stel dat wat hij vreest en ik niet verwacht uitkomt, dat de eerste liberalisering desastreus uitwerkt. Hij kan dan niet alleen van de regering verlangen, respectievelijk de regering zal niet alleen voorstellen om niet over te gaan tot de volgende stap. Er zal dan ook nagedacht moeten worden of de eerste stap niet beter ongedaan kan worden gemaakt.

Dat is iets anders dan het nu al inbouwen in de wetstechniek van zo'n door mij niet verwacht scenario. De twee wetsvoorstellen liggen er. Die zijn in orde. Er is één bijzonder artikel, namelijk over de inwerkingtreding van het tweede deel. Daaraan is het compromis van de evaluatie verbonden. Ik vind dat uitgebalanceerd. De algemene teneur is dat wij denken dat dit goed is, want anders hadden wij het wetsvoorstel niet ingediend, deel 1 noch deel 2. Er is nog een veiligheidsklep, waardoor wij deel 2 eventueel op termijn kunnen stellen of helemaal afkabelen, als deel 1 tegenvalt. Als het erg tegenvalt, kan de heer Vendrik mij aanspreken op intrekking van het eerste deel. Dat is echter iets anders dan nu in de wetstechniek is opgenomen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U gaat ervan uit dat afschaffing van het begunstigingsverbod, deel 1, geen negatieve consequenties heeft. De bepaling over het koninklijk besluit waarmee deel 2 in werking wordt gesteld is dan natuurlijk ook loos. Dat is gewoon voor de Bühne.

Minister Zalm:

Nu brengt de heer Vendrik mij bijna in een positie om met een nota van wijziging te komen. Laten wij maar spijkers met koppen slaan en bepalen dat het tweede deel op 1 januari 2002 van kracht wordt. Dat is de enige way out die ik heb, als hij mij echt de duimschroeven aanzet. Ik ga natuurlijk niet een artikel maken dat de eerste wet als zij in werking is wordt ingetrokken omdat de heer Vendrik mij op een zeker analytisch gebrek weet te betrappen. Ik kan echter het definitief vastleggen van de ingangsdatum niet bepleiten, omdat ik een deal heb met de belangengroepen. Ik vind dat er nu iets evenwichtigs ligt. Mocht het helemaal fout uitpakken, dan kan de heer Vendrik mij vinden. Dan kom ik alsnog met een wetsvoorstel om hetgeen nu per 1 januari 2000 wordt ingevoerd in te trekken. Dat beloof ik hem. Maar dat is iets heel anders dan hij opwerpt, want zo maken wij geen wetten in Nederland.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

De minister is nog niet ingegaan op mijn vraag over de hiaten in het toezicht en de zo langzamerhand ontstane wildgroei in de adviserende en bemiddelende personen in de financiële sector. Dat is een van de topprioriteiten van de Raad van financiële toezichthouders. Mijn vraag is welke aandacht de minister hieraan besteedt.

Minister Zalm:

Het gaat over de informatieverstrekking door tussenpersonen over de dienstverlening. Wij zijn aan het inventariseren en een economische analyse aan het maken van wetgeving en zelfregulering voor bemiddeling in financiële diensten. Op basis van dat vooronderzoek bekijken wij of er een sectoroverstijgende benadering mogelijk is. Dat zal mevrouw Witteveen aanspreken. Dan gaat het niet alleen over verzekeringsproducten, maar over de hele linie. In die sectoroverstijgende benadering willen wij bekijken wat er op het gebied van toezicht in de bemiddeling van financiële diensten zou moeten gebeuren. Ik hoop dat ik de Kamer hierover volgend jaar een nota kan aanbieden. Veel preciezer kan ik hierover niet zijn. Het is een betrekkelijk onontgonnen terrein. Er is nu de inschrijving bij de SER, etc. Het is dus allemaal tamelijk losjes geregeld. Het is ook niet zo eenvoudig om bij instituten als De Nederlandsche Bank, de Verzekeringskamer of de STE, die meer op grote organisaties zijn gericht, plotseling 10.000 nieuwe tussenpersonen in hun toezichtsfeer te brengen. Het is allemaal niet zo eenvoudig, niet alleen organisatorisch gezien, maar ook wat betreft de vraag waar je allemaal op moet toezien. Ik schets even de complicaties, maar ik beloof mevrouw Witteveen wel dat wij volgend jaar met de nota naar de Kamer zullen komen. Het is namelijk een onderwerp waar aparte aandacht voor nodig is, dus los van de productenkant en van de informatieverplichtingen die wij in dat kader voorschrijven. De tussenpersonen zelve en de manier waarop zij opereren, vormen een intrigerend, maar vrij blanco terrein.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over beide wetsvoorstellen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 22.13 uur

Naar boven