Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van ruimere regels met betrekking tot de openingstijden van winkels (Winkeltijdenwet) (24226).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Smits (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Met veel bravoure heeft paars aangekondigd de Winkelsluitingswet te zullen wijzigen. Als we het slagveld overzien, dan blijkt er grote onenigheid te zijn en lopen op het slagveld zowel de VVD en de PvdA als D66 gehavend rond. Door velen is de Winkeltijdenwet zelfs een lakmoesproef voor paars genoemd. Dat is, gegeven het beeld van de afgelopen periode, niet overdreven gezegd.

De met de PvdA verwante FNV-dienstenbondvoorman Voormeulen bekritiseert de PvdA als volgt: "De coalitie is ook voor de PvdA belangrijker dan de winkeltijden. Op hoorzittingen zitten we er voor Jan met de korte achternaam." Minister-president Kok verloochent zijn afkomst tenminste niet. Hij zegt in NRC Handelsblad van 15 oktober vorig jaar: "Je hoeft niet kerkelijk te zijn om toch ernaar te streven de rust in kleine kring niet bloot te stellen aan de jachtigheid van het bestaan. We kunnen best rekening houden met zondag als bijzondere rustdag, en dat is meer dan alleen naar de kerk gaan." Diezelfde Kok vindt het bij uitstek "een taak van de landelijke overheid om normen te stellen voor de mate waarin winkels op zondag hun deuren open mogen stellen". Collega Van Zuijlen daarentegen in Trouw van 7 oktober 1994 zegt: "De nationale overheid heeft hier geen taak meer". Hoe verhoudt zich dit tot het huidige standpunt van collega Van Zuijlen? VVD-collega Van Erp voelt zich bedreigd door de PvdA, staat met de rug tegen de muur en de VVD haast zich om zich over te geven, zonder dat er een politiek schot is gelost.

De heer Van Erp (VVD):

U vergist zich.

De heer Smits (CDA):

Dat zal ik dan straks wel van u horen.

In De Telegraaf van 22 november 1995 wordt gemeld dat binnen de VVD-fractie irritatie is ontstaan door de toezegging van Van Erp. Dezelfde krant meldt dat Kok er maar aan te pas moet komen in het torentje om een oplossing te vinden voor het probleem tussen de coalitiepartners.

Bakkeleien PvdA en VVD over al dan niet openstelling op zondag, minister Wijers deelde reeds vorig jaar mede dat hij de verruiming van 55 uur naar 75 uur onvoldoende vindt en zegt letterlijk: "Ik zie de economische ratio van die beperking niet".

De fractieleider van D66 in de Tweede Kamer, de heer Wolffensperger, neemt weer een geheel ander standpunt in. Ik citeer uit het Utrechts Nieuwsblad van 22 oktober 1994: "Gerrit-Jan Wolffensperger toont zich een strijder tot behoud van het eigen karakter van de zondag, er moet een dag per week zijn waarop we gezamenlijk vrij hebben, waarop we kunnen voetballen of naar de kerk gaan. Een week van zeven volstrekt gelijke dagen lijkt mij uit het oogpunt van sociale samenhang niet gewenst."

De heer Van Walsem (D66):

Ik zie de tegenstrijdigheid niet. Zondagopenstelling wil toch niet zeggen dat men niet meer kan voetballen of naar de kerk kan gaan?

De heer Smits (CDA):

De heer Wolffensperger zegt nadrukkelijk dat er een dag geheel vrij moet zijn. Ik vind dat dit wat in tegenstelling staat tot de opmerking die hij deze week heeft gemaakt naar aanleiding van het ingediende amendement van collega Van Zuijlen.

De heer Van Walsem (D66):

U zult het zo moeten verstaan dat degenen voor wie dat onontkoombaar is, op die specifieke dag zullen werken. Winkelopenstelling op de zondag betekent niet een zodanige ingreep op de zondagsrust als u nu doet voorkomen.

De heer Smits (CDA):

Met andere woorden: als de heer Wolffensperger een uitspraak doet, moet ik naar u toe voor een nadere uitleg.

De heer Van Walsem (D66):

U kunt ook naar hemzelf toegaan.

De heer Smits (CDA):

Voorzitter! Is de minister, het slagveld van meningen overziend, nog steeds van mening dat, zoals hij in Trouw van 7 maart 1995 stelt, het CDA zich schuldig maakt aan "Don Quichotte"-gedrag? Of is deze kwalificatie op hemzelf van toepassing? Het is inmiddels bijna een eeuw geleden dat de eerste signalen op de politiek werden afgevuurd om een aantal regels vast te stellen met betrekking tot de openingstijden van winkels. De in het begin van deze eeuw ingestelde staatscommissie heeft de problematiek van een te introduceren Winkelsluitingswet ter hand genomen. Dit heeft daadwerkelijk geleid tot de welbekende Winkelsluitingswet. De minister stelt in de nota naar aanleiding van het verslag vast dat de Winkelsluitingswet een permanente bron van discussie is gebleven. Met dit wetsvoorstel wil hij daar voorgoed een eind aan maken. Mijn constatering in het verslag dat de geschiedenis zich zal herhalen, wordt door minister Wijers afgewezen. De tijd zal het leren.

Uit de bijdrage van mijn fractie aan het verslag inzake het onderhavige wetsvoorstel is duidelijk op te maken dat de CDA-fractie zorgen heeft omtrent de verdere liberalisering van de Winkelsluitingswet. Immers, de mogelijkheden van de recent – in 1992 – gewijzigde Winkelsluitingswet zijn nog niet volledig benut. Ook leidt het weer opnieuw ter discussie stellen van de Winkelsluitingswet tot grote onrust in de detailhandelskolom. Met name kleine zelfstandigen maken zich zorgen en vragen zich af of zij, gelet op het geweld van het filiaal- en grootwinkelbedrijf, als zelfstandigen wel door kunnen gaan.

Zorgen heeft de CDA-fractie ook met betrekking tot de openstelling op de zondag. Wij hebben de opvatting dat de bestaande mogelijkheden met betrekking tot de openstelling op zondag niet verder moeten worden verruimd. Om die reden heb ik namens de CDA-fractie een amendement ter zake ingediend, waarmee wordt beoogd de bestaande praktijk in dit wetsvoorstel te continueren.

Het voornemen van de regering om de openstelling van winkels op zondag in feite aan de gemeenteraden over te laten heeft tot veel felle reacties bij kerken en andere maatschappelijke organisaties geleid. Ik wijs op de brief die wij deze week ontvingen van het Nederlands olympisch comité en de Nederlandse sportfederatie. De leden van de CDA-fractie blijven er voorstander van om de huidige situatie te continueren. Het onverkort vasthouden aan het voornemen om winkelopenstelling op zondag over te laten aan het lokaal bestuur wekt bij ons de vrees dat er een ongebreidelde beleidsconcurrentie tussen gemeenten ontstaat en daarmee ook een overmatige verstoring van de zondagsrust.

De CDA-fractie hecht er aan nog eens te benadrukken dat de zondag van betekenis is als gemeenschappelijke vrije dag. De zondag heeft, daarnaast, ook vooral een religieuze dimensie. De vrije zondag speelt in het sociaal-maatschappelijk leven een essentiële rol. Een regelmatig terugkerende gemeenschappelijke vrije dag vormt een oriëntatiepunt. Ter zake van de zondag heeft de rijksoverheid dus wel degelijk een rol te spelen. De rijksoverheid behoort individuele keuzen – ook van gemeenten – te begrenzen met het oog op de bescherming van collectieve belangen.

Het geestelijk welzijn is zo'n belang. De overheid heeft tot taak een vrij en open geestelijk klimaat te waarborgen waarin niet de allerhoogste prioriteit aan consumptie toekomt. Daarnaast is het een illusie, te denken dat individuen zelf hun arbeidstijden kunnen kiezen. De ene ondernemer zal met de andere mee moeten gaan, om maar niet over de ongelukkige positie van de werknemer te spreken en de positie van de sollicitant.

Herhaald zij dat veel kerken en andere maatschappelijke organisaties zich tot de Tweede Kamer hebben gewend om hun zorgen over openstelling op zondag kenbaar te maken. De vrije zondag heeft diepe wortels in onze cultuur. De zondag heeft een godsdienstige betekenis en is dus beschermenswaardig. Daarnaast vertegenwoordigt de zondag een niet te onderschatten sociaal en maatschappelijk belang. Het belang van de garantie van de zondag als gemeenschappelijk vrije dag is niet alleen gelegen in het eerbiedigen van traditie. De brede openbare discussie die vorig jaar is gestart, laat zien dat de wens voor een vrije en stille zondag levend is. De CDA-fractie doet een beroep op de regering om op haar aanvankelijke keuzes terug te komen en nodigt de regering uit om het amendement van de CDA-fractie over te nemen.

Naast het centrale punt van de openstelling op zondag heeft de CDA-fractie ook zorgen over de verruiming van de openstelling door de week. De CDA-fractie heeft zich de vraag gesteld wat voor type maatschappij willen. Voor mijn partij is dat niet een geheel commercieel bepaalde samenleving die 24 uur per dag, zeven dagen per week doordraait. Ook de minister van Economische Zaken heeft in het schriftelijk verkeer rond de behandeling van de onderhavige Winkeltijdenwet aangegeven dat hem dit niet voor ogen staat.

Toch moet het ons van het hart dat, waar in het filiaal- en grootwinkelbedrijf in het algemeen de 36-urige werkweek voor werknemers zijn intrede heeft gedaan, de nieuwe Winkeltijdenwet voor de kleine zelfstandigen een aanzienlijke verruiming van de arbeidstijden betekent: men zal immers mee moeten in de concurrentiestrijd. Er zijn weinig woorden voor nodig om te veronderstellen dat uiteindelijk met dit gegeven veel zelfstandige ondernemers het loodje zullen leggen. Teneinde deze ontwikkelingen zoveel mogelijk te voorkomen, heb ik namens de fractie van het CDA voorstellen gedaan tot een optimalisering van de Winkelslui tingswet. Alle voorstellen die zijn gedaan – een extra koopavond, het verruimen van de mogelijkheid voor avondwinkels – zijn door de minister afgewezen. De fractie van het CDA betreurt dit. Ik herhaal echter dat de Winkelsluitingswet van zeer recente datum is en dat nog niet alle mogelijkheden volledig zijn benut.

Niet alleen dit aspect dient in beschouwing genomen te worden, maar ook het aspect van de betrouwbare overheid. De Winkelsluitingswet van 1992 biedt met name voor de ondernemers die de formule van de avondwinkel willen uitwerken, een aantal mogelijkheden. Het vasthouden van de minister aan de eigen beleidsvoornemens doorkruist het voornemen van een aantal ondernemers om een keten van avondwinkels op te zetten. Ondanks de vasthoudendheid van de minister aan zijn beleidsvoornemens, houdt ook de CDA-fractie vast aan haar eigen uitgangspunt. Wij hopen dat wij over en weer naar argumenten zullen luisteren, teneinde elkaar te vinden in een zo breed mogelijk gedragen Winkeltijdenwet.

De fractie van het CDA wil haar bijdrage aan dit debat leveren op basis van haar uitgangspunt: geen verruiming van de openstelling op zondag, maar wel enige flexibilisering door de week.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Uit het betoog van de heer Smits begrijp ik dat het CDA vasthoudt aan acht zondagen. Moet ik hieruit afleiden dat de berichten in de media, als zou het CDA het met het PvdA-amendement over twaalf zondagen eens zijn, niet juist zijn?

De heer Smits (CDA):

De heer Rabbae heeft heel goed geluisterd. Ik pleitte in mijn bijdrage voor het handhaven van de huidige situatie, namelijk de acht zondagen. Bij mijn weten, heb ik in geen enkele courant gezegd dat ik het amendement van de Partij van de Arbeid zou steunen. Ik wacht graag eerst het debat in dit huis af.

Dan maak ik een aantal opmerkingen over de werkgelegenheid. In de memorie van toelichting werd opgemerkt, dat de Nederlandse samenleving steeds meer een pluriform karakter krijgt, hetgeen dan ook is terug te vinden in de leef- en arbeidspatronen. Voorts werd gesteld dat zowel mannen als vrouwen steeds vaker deeltijdfuncties vervullen. Dat betekent toch dat de werkzame Nederlanders in toenemende mate de mogelijkheid krijgen om hun boodschap te doen op reguliere tijdstippen? Deze ontwikkeling van deeltijdwerk is dus onvoldoende reden om te pleiten voor een verdere flexibilisering van de openingstijden. De door de regering gewenste flexibilisering wordt vaak onderbouwd door te wijzen op de wensen van de consument: de consument heeft duidelijk behoefte aan meer en ruimere koopmogelijkheden, zodat er eigen keuzen kunnen worden gemaakt. Dat wordt vermeld in de memorie van toelichting. Dit wordt gestaafd door te wijzen op een onderzoek van de Consumentenbond en de op Internet binnengekomen reacties.

De regering gaat ervan uit dat de voorliggende Winkeltijdenwet zal leiden tot een verbeterde werking van de arbeidsmarkt. De fractie van het CDA herhaalt dat zij erover bezorgd is dat aan de onderkant van de arbeidsmarkt de toch al moeilijke positie van ongeschoolde jongeren en part-time werkende vrouwen nog verder onder druk zal komen te staan. Voor werk na 16.00 uur 's middags zullen werkgevers immers vooral werven onder scholieren en studenten, de zogenaamde categorie hulpkrachten die geen toeslagen ontvangen voor werk op bijzondere uren. De fractie van het CDA acht dit een ongewenste ontwikkeling. "Getting the outsiders in", dat adagium is volgens minister Wijers een van zijn belangrijkste drijfveren. De fractie van het CDA waarschuwt de minister voor het omgekeerde effect: "getting the insiders out". Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Hoe denkt de heer Smits over de onderzoeken van het Centraal planbureau? Daarin wordt duidelijk aangegeven dat wel degelijk extra werkgelegenheid ontstaat. Is iets werk niet beter dan geen werk?

De heer Smits (CDA):

Het Centraal planbureau komt met een aantal plussen en minnen tot een plus. Uit het onderzoek van het EIM en uit andere onderzoeken komt een min.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

De heer Smits komt dus wel tot de conclusie dat er meer werk komt, maar hij veroordeelt het soort werk dat ontstaat?

De heer Smits (CDA):

Ik verwacht inderdaad dat het type werk dat je nu bij de supermarkten tegenkomt, op een andere wijze zal worden ingevuld. Dat vind ik een kwalitatief minder soort arbeid.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Dus dan maar geen arbeid.

De heer Smits (CDA):

Wel arbeid, maar in een andere vorm, van een andere kwaliteit en minder goed beloond.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Welke conclusie trekt de heer Smits daar nu uit? Zijn conclusie is: liever geen werk dan minder goed werk?

De heer Smits (CDA):

Nee, ik pleit wel degelijk voor meer werk. Ik zeg dat men de werkgelegenheid in supermarkten door de ruimere openstellingstijden anders zal gaan invullen. Men zal niet met vaste krachten gaan werken, maar met oproepkrachten. Dat vind ik een verzwakking van de positie van de werknemer in het filiaal- en grootwinkelbedrijf. Dat is het ene punt.

Over de werkgelegenheid op macroniveau heb ik een andere verwachting. Daar ging uw vraag eigenlijk over, omdat u het CPB-rapport aanhaalde. Macro gezien is mijn verwachting dat er sprake is van verlies van werkgelegenheid. Ik heb de stellige overtuiging, en die wordt gestaafd door allerlei onderzoeken, dat een heel aantal zelfstandigen van het toneel zal verdwijnen.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Is het niet zo dat ook kleine zelfstandigen meer mogelijkheden zullen krijgen om hier en daar medewerkers in dienst te nemen?

De heer Smits (CDA):

Dat zou kunnen, als je het bestaande regime van de Winkeltijdenwet overeind zou houden, maar met de voorstellen die nu worden gedaan, verwacht ik het tegendeel.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Wij hebben het hier over verwachtingen, zullen wij maar zeggen.

De heer Smits (CDA):

Niet alleen. Lees de rapporten die nog zeer recent zijn aangereikt.

Enerzijds leidt de voorliggende Winkeltijdenwet tot de door de regering gewenste flexibilisering van het fenomeen arbeid, anderzijds is de regering van opvatting dat het waarborgen van redelijke arbeidstijden voor zelfstandigen zijn waarde grotendeels verloren heeft. Het blijft naar de opvatting van de leden van de CDA-fractie meten met twee maten. Ik vind het merkwaardig dat in een periode waarin de gemiddelde arbeider/werknemer 36 uur per week gaat werken, een zelfstandige wordt verplicht om naar 75 uur te gaan. De kleine zelfstandige zal niet kunnen opboksen tegen de flexibiliteit die inherent is aan de schaalgrootte van het filiaal- en grootwinkelbedrijf.

De heer Van Walsem (D66):

U zegt nu dat de kleine zelfstandige naar 75 uur moet. Dat is een hardnekkig misverstand dat u volgens mij bewust in leven houdt. Hij is toch niet verplicht om 75 uur open te zijn? Hij kan zijn openingstijden verschuiven. Die mogelijkheid noemen wij flexibilisering. Hij kan de klant volgen en dan hoeft hij niet 75 uur open te zijn.

De heer Smits (CDA):

Zoals ik al eens eerder heb gezegd, je kunt ook ophouden met ademhalen en dan weet je wat er gebeurt. Die kleine zelfstandige móet wel om zijn boterham besmeerd te krijgen.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Die kleine zelfstandige kan toch ook zijn assortiment en zijn winkeltijden aanpassen aan het consumentenpubliek dat in zijn omgeving woont?

De heer Smits (CDA):

Ja, dat doet hij heel gemakkelijk, alleen met zijn vrouw. Dat is een heel andere situatie dan bij iemand die een filiaal drijft met twintig verschillende oproepkrachten.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Als je alleen met je vrouw werkt, kun je ook zeggen: wij gaan van 14.00 uur 's middags tot 20.00 uur 's avonds open.

De heer Smits (CDA):

Ja, dat doe je zomaar. Je sociale patroon kun je dan vervolgens 's ochtends en 's middags vullen. Dan vinden alle verenigingsactiviteiten plaats, en dat soort grappen. Ik denk dat de samenleving zo niet is ingericht.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Er zijn toch genoeg winkels die ervoor kiezen om bijvoorbeeld op maandag en op woensdag dicht te zijn?

De heer Smits (CDA):

Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. U denkt toch niet dat je in twee dagen tijd een full-time boterham zou verdienen? Het is onzin om dit te stellen.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik zeg niet dat het gemakkelijk is, ik zeg dat het mogelijk is en niet onmogelijk.

De heer Smits (CDA):

Ik stel met genoegen vast dat u zegt dat het niet gemakkelijk is.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Het is toch duidelijk dat er twee tendensen zijn? Aan de ene kant is er schaalvergroting, waardoor kleine winkeliers het moeilijk hebben. Aan de andere kant is er een duidelijke behoefte aan specialisatie. In een bepaald soort wijken woont een bepaald soort gezinnen, bijvoorbeeld éénverdieners of tweeverdieners. De winkelier kan daar innovatief bij aanpassen.

De heer Smits (CDA):

Dan moet u de rapporten van het EIM maar eens lezen, die in veelheid worden afgescheiden. Zij geven zicht op de ontwikkeling van de verschillende branches. Dan komt u bepaald tot andere conclusies.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Het lijkt mij niet vruchtbaar als wij elkaar met rapporten om de oren gaan slaan, want dan kunnen wij hier vanavond nog heel lang staan.

De heer Smits (CDA):

Rapporten zijn meestal de basis waarop wij hier met elkaar discussiëren en wetten met elkaar maken.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

U weet zelf dat zij elkaar ernstig tegenspreken.

De heer Van Walsem (D66):

Met rapporten elkaar om de oren slaan heeft natuurlijk geen zin. De heer Smits haalt het rapport van het EIM aan, maar ik denk dat wij geen appels met peren moeten vergelijken. Het rapport van het CPB heeft alle rapporten op een rijtje gezet. Het CPB is toen tot de conclusie gekomen dat het waardevol zou zijn, als het EIM eens uit zou gaan van meer dan één uur langer open. Het EIM heeft al zijn berekeningen gegrondvest op één uur meer open. Het CPB heeft terecht geconstateerd dat dit een veel te kleine marge is. Dat is niet echt realistisch. Je kunt er beter van uitgaan dat het gemiddeld ongeveer vijf uur is. Dan komt de zaak er veel positiever uit dan u wilt.

De heer Smits (CDA):

U citeert graag het CPB-rapport, omdat dat u beter uitkomt, en ik wellicht een ander rapport, omdat dat mij beter uitkomt. Ik wil nog wijzen op de praktijk in andere landen, die naar mijn mening het gelijk aan mijn kant verschaffen.

Voorzitter! Het zij herhaald, kleine zelfstandigen zullen het loodje moeten leggen. De CDA-fractie vreest dan ook dat de conclusie van de regering juist is, dat door de introductie van deze Winkeltijdenwet de schaalvergroting in de detailhandel wordt versneld. Maar hierbij zij wel opgemerkt dat dit leidt tot een verstoring van de voor Nederland unieke fijnmazige distributiestructuur. Het is jammer dat deze schaalvergroting zich ontwikkelt in een tijd waarin de vergrijzing in Nederland ook toeneemt. Voor oudere mensen die slecht ter been zijn, is het verdwijnen van buurtwinkels een ernstige tegenslag. Ook de sociaal-maatschappelijk functie die de buurtwinkels vervullen, is belangrijk in de strijd tegen het maatschappelijk isolement.

De meerderheid van de SER was van opvatting dat het sluitingstijdstip door de week op 20.00 uur 's avonds zou moeten komen te liggen. Een van de argumenten die door de SER werden gebruikt, is het argument van openbare orde en veiligheid. Deze opvatting werd ook gedeeld door de Emancipatieraad. Daarbij werd in het bijzonder de beleving van vrouwen onder de aandacht van de regering gebracht. Zowel de door de SER als de Emancipatieraad genoemde punten van openbare orde en veiligheid waren aanleiding om het sluitingstijdstip te vervroegen van 24.00 uur naar 22.00 uur 's avonds. Op dit onderdeel heeft collega Van Dijke een amendement ingediend dat mede door mij is ondertekend. Wij herhalen onze opvatting dat met name in de periode van herfst, winter en het vroege voorjaar het risico van een verhoogde onveiligheid aanwezig is. Ook vanuit die achtergrond bepleiten wij, de sluiting op de avond op acht uur te stellen.

De Winkeltijdenwet is een van de meest tot de verbeelding sprekende ordeningsinstrumenten van de overheid. De minister is van opvatting dat het instrument dient te verdwijnen. Het is wel eens vernieuwend marktdenken genoemd en het suggereert dat er een keuzevrijheid voor de ondernemer is. Dat is naar mijn smaak een misvatting.

De heer Van Walsem (D66):

De heer Smits haalde het rapport van de Emancipatieraad aan. Hij moet dan wel volledig zijn. De Emancipatieraad is akkoord gegaan met 22.00 uur.

De heer Smits (CDA):

De raad heeft met name ter zake van de sluitingstijdstippen door de week een duidelijk voorbehoud gemaakt. Lees het rapport maar eens goed na.

De keuze om een economie van 24 uur per dag en zeven dagen per week te willen bevorderen, komt voort uit een materieelgerichte oriëntatie, ingegeven door de modetrend en consumentisme, zonder dat je de vraag stelt of je zo'n samenleving wel wilt. Deze benadering gaat eraan voorbij dat de economie ten dienste staat van mensen en de maatschappij, zodat zelfontplooiing wordt bevorderd en de kwaliteit van het leven toeneemt. Een manier van denken dus die alleen gericht is op winstmaximalisatie, waarbij de mens ondergeschikt wordt gemaakt aan het economisch systeem. De kwaliteit van het leven wordt ernstig aangetast als we als samenleving geen rustpunt meer kennen, individueel en gezamenlijk. Herhaald zij dat de zondag voor mijn partij een belangrijke dag is. De Winkeltijdenwet hoort in dit opzicht dan ook ordenend op te treden.

Wat zijn samengevat de gevolgen van de Winkeltijdenwet voor de detailhandel en voor de samenleving?

1. Minder winkels. De liberalisering van de winkelsluitingswetgeving zal er toe leiden dat het detailhandelsnetwerk verder zal worden uitgedund. In deze toch al marginaal draaiende bedrijfstak zullen vele zelfstandige ondernemers hun winkel moeten sluiten. Daarentegen zal het filiaal- en grootwinkelbedrijf, vanwege de schaalgrootte, makkelijker kunnen profiteren van een verruiming van de Winkelsluitingswet. Het personeel zal niet meer uren gaan werken. Vakbonden zullen zorgen voor een goede CAO met inbegrip van wisseldiensten. De kosten daarvan worden verdisconteerd in de prijs van het produkt. Uiteindelijk zal het resultaat zijn dat een beperkt aantal filiaal- en grootwinkelbedrijven de distributiestructuur van de detailhandel zal gaan bepalen. Deze uitdunning van de distributiestructuur heeft, naast de consequenties voor de zelfstandigen zelf, met name voor ouderen negatieve gevolgen.

2. Minder werk. Het voornemen van de minister zal onherroepelijk leiden tot het verlies van duizenden arbeidsplaatsen en een navenante roep om sociale voorzieningen, omdat zelfstandige ondernemers de concurrentie niet meer aankunnen. Tijdens de behandeling van de EZ-begroting 1995 gaf de minister te kennen, de verruiming van de Winkeltijdenwet coûte que coûte door te willen zetten, ook als dat ten koste van de werkgelegenheid zou gaan.

Ongetwijfeld zullen er bij verdere liberalisering van de Winkeltijdenwet meer deeltijdbanen ontstaan. Het verlies aan arbeidsplaatsen bij zelfstandige ondernemers die moeten afhaken, zal mijn inziens echter groter zijn dan de te behalen winst door de extra deeltijdbanen. Voor zover er al extra werkgelegenheid zal voortvloeien uit de voorgestelde liberalisering, zal dit extra werk zijn in de additionele sfeer, zoals politietoezicht, beveiliging, schoonmaakdiensten enzovoorts. Let wel, dit komt neer op extra maatschappelijke lasten. Per saldo zullen de kosten met inbegrip van de nadelen voor de consument aanzienlijk groter zijn dan de vermeende voordelen.

3. Onduidelijkheid voor de consument. Liberalisering van de bestaande wet, dan wel het geheel afschaffen, zal tot grote verwarring leiden bij de consument. Immers, de ene winkel zal op een bepaald tijdstip wel open zijn en de andere niet.

4. Hogere prijzen. Ook wordt de consument geconfronteerd met de kosten die voortvloeien uit de nieuwe wetgeving, of de afwezige wetgeving, door middel van prijsverhogingen. Verruiming van openstellingsuren zal leiden tot hogere kosten en dus hogere prijzen.

5. Grotere onveiligheid. Dit behoeft geen toelichting.

6. Ondermijning van het gezins- en verenigingsleven. Voor zover zelfstandige ondernemers in staat zijn mee te marcheren in het "stramien" van de nieuwe Winkeltijdenwet zal dat leiden tot een extra prijs die ze zullen moeten betalen: een schraler gezins- en verenigingsleven.

7. Introductie van een aanzet naar de 24-uurseconomie. Bovendien zal openstelling van winkels gedurende de avond en de zondag feitelijk de introductie van de 24-uurseconomie bevorderen. Er komt dan een nieuw vliegwiel in werking. Consequent als sommige politici zijn, zal men gaan vragen om extra openstelling gedurende de avonden en de zondag, van bibliotheken, postkantoren, banken, overheidsdiensten op alle niveaus enz.

Samengevat: minder winkels, minder werk, onduidelijkheid voor de consument, hogere prijzen, grotere onveiligheid, ondermijning van het gezins- en verenigingsleven en toch de introductie van een 24-uurseconomie.

Tot slot. Wij beslissen vandaag over de toekomst van duizenden kleine zelfstandigen. Hun noodkreet kan de afgelopen maanden niemand ontgaan zijn. Vooral de laatste weken en dagen werden wij via brieven, telefoontjes, acties en petities nog eens geconfronteerd met de voor hen dreigende catastrofale situatie. Laten wij hun de hoop die er bij hen is niet ontnemen.

De heer Van Erp (VVD):

Voorzitter! Wederom bestijgen wij het katheder om te spreken over de openstelling van winkels. Wie aan de discussie rondom de Winkelsluitingswet wil deelnemen moet een lange adem hebben. Toen eind 1988 het CDA in de persoon van de heer Schartman – het stemt mij tot vreugde hem hier te treffen – een initiatiefwetsvoorstel indiende om een tweede koopavond mogelijk te maken en ook dat weer niet doorging, schreef het dagblad Trouw in de kop: "Feuilleton winkelsluiting: wordt vervolgd".

Vandaag een nieuw hoofdstuk uit het feuilleton en zolang er nog sprake is van een winkelopenstellings-, winkelsluitings- of een winkeltijdenwet zal het feuilleton worden vervolgd.

De Winkelsluitingswet is een echt Nederlands produkt, door een landelijke avondkrant eens aangemerkt als polderconservatisme. Als er één materie een rode draad door de 20ste eeuw heeft getrokken, dan is het de liberalisering van winkeltijden. De Winkelsluitingswet is wellicht de beste illustratie van de verankering van maatschappelijke ontwikkelingen in wetgeving.

Werden aan het begin van deze eeuw als gevolg van de regulering van arbeidstijden ook de openstellingstijden van winkels gereguleerd op verzoek van het grootwinkelbedrijf, in de laatste twee decennia is telkens onder druk van de maatschappelijke ontwikkeling de openstelling verruimd. Ik vind dat organisaties die ondernemers vertegenwoordigen blij zouden moeten zijn met een overheid die zich afvraagt in hoeverre bestaande wetten de ontwikkeling van het ondernemerschap belemmeren.

Het beleid dat dit kabinet voert ter stimulering en ondersteuning van middelgrote en kleine bedrijven gaat uit van de kracht waarover juist de kleinere bedrijven beschikken.

De heer Poppe (SP):

Kan de heer Van Erp misschien aangeven welke kracht het midden- en kleinbedrijf kan putten uit een langduriger open kunnen zijn, terwijl de koopkracht, dus het bestedingspatroon van de mensen, niet verandert? Het neemt eerder af, omdat onder dit kabinet het inkomen van de lagere inkomens er 3,5% op achteruitgaat. Men is langer open voor een zelfde omzet.

De heer Van Erp (VVD):

Ik kom daar nog op terug. Er is geen sprake van langer open zijn voor een zelfde omzet. Een ondernemer is natuurlijk niet gek. Een ondernemer gaat open wanneer er iets te verdienen valt. Je moet dansen als de muziek speelt!

De heer Poppe (SP):

Daar wil ik wel even op ingaan. Als in een gemeenteraad wordt gesproken over de bouw van een nieuw winkelcentrum, wordt het langst gesteggeld over de vraag waar "de trekker" komt, Albert Heijn of een andere grootgrutter. Die is het belangrijkst. Als die open gaat, moeten de andere ook open. Welaan, die grootgrutter gaat straks natuurlijk de volle tijd open, want die heeft de pulpbanen.

De heer Van Erp (VVD):

Nu maakt u een kleine denkfout. Wanneer in een gemeenteraad gesproken wordt over de vestiging van een grootwinkelbedrijf, is dat inderdaad de trekker. Dat betekent, dat er een golf van aanvragen van kleine ondernemers komt om daar dicht in de buurt te zitten.

De heer Poppe (SP):

Juist! Dat bedoel ik! Ze komen zelfs alleen maar als hij daar zit! Anders gaat het winkelcentrum niet eens door. Dat betekent dus, dat de grootgrutter de winkelopeningstijden bepaalt, ook voor de kleine.

De heer Van Erp (VVD):

Dat is niet waar. Als u dadelijk in uw eigen gemeente, Oss of Zaandam, of waar u woont, rondloopt, zult u zien dat bepaalde ondernemers daar op andere tijden open zijn dan de grote supermarkten. Bij uw bakker en uw slager staan ze 's morgens 7.30 uur acht in de rij nummertjes te trekken om geholpen te worden. Dezelfde bakker begint om 14.30, 15.00 uur te poetsen. Om 16.00 uur is hij dicht. De supermarkt blijft tot 18.30 uur open. Wat u zegt is niet juist.

De heer Poppe (SP):

Wat ik zeg, is wel juist.

De heer Van Erp (VVD):

In ieder geval niet waar!

De heer Poppe (SP):

Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar die bevestigen alleen maar de regel, dat ik gelijk heb.

De heer Van Erp (VVD):

Maar zodra er uitzonderingen zijn, zouden degenen die nu nog een uitzondering vormen, dat graag als regel zien.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer Van Erp, wees nu eerlijk. U bent wel eens winkelier geweest, heb ik begrepen.

De heer Van Erp (VVD):

Daarom sta ik hier ook met opgeheven hoofd over dit onderwerp te praten.

De heer Poppe (SP):

Dat begrijp ik, maar een paar ex-collega's van u vinden uw opvattingen niet zo leuk, geloof ik. Maar dat moet u zelf maar met hen regelen.

Wat mij opvalt, is de blijde gedachte dat er vrijheid zou zijn om te kiezen wanneer men z'n winkel openstelt. Maar waar blijkt die vrijheid uit, als in een winkelcentrum "de trekker" zo belangrijk is, vooral in de wat kleinere centra, de wijkwinkelcentra?

De heer Van Erp (VVD):

Zeker, die is van belang. In het zorgvuldig opgebouwde distributie-apparaat dat wij op dit ogenblik in Nederland hebben, gaat het om "trekkers" en om kleinere ondernemingen die zich daar omheen scharen. Daarmee wordt een winkelcentrum opgebouwd.

De heer Poppe (SP):

Maar je kunt je negotie toch niet sluiten als die grote winkel open is?

De heer Van Erp (VVD):

Maar omgekeerd ook niet.

De heer Poppe (SP):

Nee, die grote winkel gebruikt alle beschikbare tijd wel.

De heer Van Erp (VVD):

Ik denk dat u zich vergist, maar ik moet toegeven dat alleen de toekomst dit kan uitwijzen. Wij kunnen ons nu alleen maar spiegelen aan de situatie in andere landen. Ik kom er zo dadelijk nog op terug.

De heer Poppe (SP):

Wij kennen allemaal de mammoetwinkels in Frankrijk: per auto de weilanden of de heuvels in en dan kun je alles krijgen, van tandenborstels tot auto's. Is dat de toekomst?

De heer Van Erp (VVD):

Ik denk het niet.

De heer Poppe (SP):

Wat bedoelt u dan als u zegt dat wij maar moeten zien hoe het zal uitpakken?

De heer Van Erp (VVD):

Ik kom daar nog op terug.

De heer Poppe (SP):

Ik vraag het u nu.

De heer Van Erp (VVD):

Ik ben nog niet klaar met mijn betoog.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Misschien krijgt de heer Van Erp in de praktijk gelijk; dat moeten wij nog afwachten. Maar als hij spreekt van vergroting van de vraag en dus van de omzet, krijgt hij van mij eerder gelijk als hij die verwachting kan onderbouwen. Het zal hem en ook de minister bekend zijn dat het Centraal planbureau het in het kader van de groei van de economie toejuicht dat de export snel toeneemt, maar dat juist de binnenlandse vraag achterblijft. Uit welke hoek moeten wij dan vergroting van de binnenlandse vraag verwachten?

De heer Van Erp (VVD):

Ik kom daar dadelijk ook nog op terug, er zal een verschuiving van een bepaalde vraag ontstaan. Ik moet toegeven dat er in bepaalde sectoren sprake is van een verzadigingspunt, maar dat betekent dat er weer andere ontwikkelingen zullen optreden. Het consumentengedrag vertoont een golfbeweging: wat vandaag "in" is, is dat morgen niet meer. Er zijn ook geen lantaarnopstekers meer, om maar een voorbeeld te noemen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat begrijp ik. Maar u weet waarschijnlijk nog beter dan ik dat de prijselasticiteit van levensmiddelen zeer gering is.

De heer Van Erp (VVD):

Zeker.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Je kunt niet stellen dat de bakker meer broden zal verkopen, als hij zijn winkel tot 22.00 uur openhoudt. Zo werkt het niet. Het is dus de vraag of er geen verhoging van de arbeidskosten zal optreden. Misschien zal er wat werkgelegenheid ontstaan; in dat opzicht wil ik de zaak niet geheel somber inzien, maar denkt u dat er zowel meer werkgelegenheid als een hogere omzet te verwachten is van dit voorstel van het kabinet?

De heer Van Erp (VVD):

In ieder geval een verschuiving van de omzet naar de ondernemer die bereid is om keihard te werken en die flexibel reageert op de mogelijkheden van de consument.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Ik stel vast dat de heer Van Erp voor een keiharde samenleving is.

De heer Van Erp (VVD):

Ik ben niet voor een keiharde samenleving, ik ben voor een samenleving waarin de ondernemer in vrijheid kan ondernemen. En als die ondernemer hard voor zichzelf is en voor zijn zaak wil werken, dan vind ik dat die daar de kans voor moet hebben. Maar ik kom hier nog uitvoerig op terug.

Voorzitter! De discussie over de openstelling van winkels dateert uit de jaren dertig. Waren het toen de kleine winkeliers die op de bres stonden voor verruiming van de winkelopenstellingstijden, in de afgelopen jaren mobiliseerde deze groep het grootste verzet. Er is ten tijde van het ontstaan van de Winkelsluitingswet zelfs een periode geweest waarin er vergaderingen werden gehouden waarin met name de kleine ondernemers vroegen, die wet niet in te voeren. Zij voelden zich bedreigd. Ik herinner mij nog de periode waarin gemeenteraden verordeningen moesten opstellen om ondernemers te verplichten, drie dagen met vakantie te gaan. Dat was een wettelijke verplichting. Ik herinner mij de ondernemer die op zijn deur een bordje had hangen met de tekst:

  • Het college van B en W heeft besloten

  • dat ik maandag, dinsdag en woensdag moet zijn gesloten.

  • Evenwel zonder bijdrage of garantie

  • voor een prettige vakantie.

Deze ondernemer vond het niet prettig dat hij door de overheid werd betutteld en dat de overheid bepaalde dat hij op vakantie moest en dat hij zijn zaak niet mocht openhouden.

De behoefte aan een winkelsluitingswet ontstond dus bij winkeliers met personeel nadat het Arbeidstijdenbesluit op basis van de Arbeidswet 1919 in werking was getreden. Daarin was de koppeling tussen de openstellingsduur van winkels en de werktijden van het personeel verbroken. Winkeliers zonder personeel kwamen hierdoor in het voordeel ten opzichte van de ondernemers met personeel. Deze scheve concurrentieverhouding tussen winkels met en zonder personeel was van het grootste belang bij de totstandkoming van de Winkelsluitingswet in 1930. In deze jaren waren het overigens de winkeliers zonder personeel die ten strijde trokken tegen de Winkelsluitingswet. Zij eisten hun vrijheid terug en riepen dat deze wet broodroof pleegde.

De artikelen van toen nalezend, is het onbegrijpelijk hoe nu ondernemers vragen om de beschermende hand van de overheid. Het is merkwaardig dat zij zich krampachtig verzetten tegen een overheid die juist meer vrijheid wil toestaan. Maatschappelijke ontwikkelingen gaan ook niet aan ondernemers voorbij. Ik wil enkele ontwikkelingen niet onvermeld laten omdat mijn fractie deze in de afweging heeft betrokken.

Naast de sterk veranderende rol van de overheid is er sprake van een internationalisering en van een toenemende vervlechting zowel op economisch als cultureel en politiek terrein en op het terrein van de regelgeving. Die vervlechting heeft grote invloed op een open samenleving als de Nederlandse.

Er is een versterkte economische ontwikkeling. Ik noem de bevolkingsontwikkeling. De probleemstelling is heel eenvoudig. In een sterk veranderde en nog steeds veranderende pluriforme samenleving ontstaat een toenemende behoefte aan een zodanige verruiming van de openingstijden, dat het gemakkelijker moet worden gemaakt inkopen te doen op tijdstippen waarop de individuele consument daartoe het beste in de gelegenheid is. De behoefte aan verruiming bij de ondernemer houdt dan uiteraard verband met het streven optimaal aan de koopwensen in het marktgebied tegemoet te komen.

Ik noem de emancipatie en de individualisering, de technologische vernieuwing en de mobiliteit. Het toenmalig KNOV, thans het Koninklijke MKB-Nederland, schreef in een notitie aan de politiek en ik citeer: "Dat het midden- en kleinbedrijf streeft naar een algemeen sociaal-economisch klimaat waarin ondernemers en ondernemingen de ruimte wordt geboden om in vrijheid te kunnen beslissen over produktie, consumptie en werk. Ondernemerschap functioneert in een markteconomie, waarbij de beslissingen over de omvang en wijze van produceren, de prijsvorming en de marktbenadering bij de ondernemer zijn gesitueerd."

De heer Smits (CDA):

Waarom citeert de heer Van Erp niet de voorzitter van deze organisatie? Ik lees voor: een kaalslag voor het midden- en kleinbedrijf, zeer negatieve effecten voor de binnensteden, een minder fijnmazig winkelaanbod, geen positieve effecten voor de werkgelegenheid noch een verlaging van de consumentenprijzen, een sterke stijging van het ziekteverzuim, een verhoging van de automobiliteit, negatieve secundaire effecten op de vrijetijdsbeleving en het vrijwilligerswerk.

De heer Van Erp (VVD):

Ik heb dit vanmorgen in het Algemeen Dagblad ook gelezen. Ik dacht toen: ik heb die voorzitter in andere meer liberale kringen iets anders horen zeggen!

De opvatting van het MKB-Nederland wordt volledig door de VVD onderschreven. Het plaatst het verzet vanuit deze organisatie en de zojuist geciteerde opmerkingen in een apart daglicht.

Naar de mening van de VVD behoort bij die marktbenadering ook de vrijheid van de ondernemer om zelf te bepalen op welke tijdstippen hij zijn klanten het beste van dienst kan zijn. Individuele winkeliers moet de mogelijkheid worden geboden om met de grootst mogelijke vrijheid, de voor hen ideale openingstijden te kiezen.

Praten over openstellingstijden van winkels brengt veel emotie met zich. Rationele afwegingen worden dan minder gemaakt.

De heer Poppe (SP):

Het gaat niet alleen om de kansen voor de ondernemer. Het is in dit geval de dienstensector; het is dienstverlening. Ik heb de VVD altijd als een nuchtere partij gezien. Als degenen aan wie de dienst verleend moet worden, zeggen dat het voor hen niet hoeft, waarom gaat u dan zo ideologisch door op de toer van de markt, terwijl de klant – dat wil zeggen: het Nederlandse volk, dat de consument is – in grote meerderheid zegt dat het niet hoeft?

De heer Van Erp (VVD):

In die situatie, als u gelijk heeft, kunnen wij de Winkelsluitingswet intrekken. Dan is er namelijk geen behoefte. En wanneer er geen behoefte is, is er ook geen aanbod.

De heer Poppe (SP):

Wat de heer Van Erp hier zegt, gaat wel erg ver, om de eenvoudige reden dat als iets eenmaal door elkaar gegooid is, je allerlei verschuivingen krijgt. Een paar mensen gaan dan 's avonds en een paar mensen gaan overdag. U kent dat wel. Daarmee kan natuurlijk niemand overeind blijven. Daarom is er juist een overheid. Die is er om in die chaos enige ordening aan te brengen, omdat de mensen elkaar anders kapot concurreren.

De heer Van Erp (VVD):

Ik denk niet dat de overheid 160.000 sleutels van winkels in de hand moet hebben om te bepalen wanneer die winkel dicht moet en wanneer die open moet.

De heer Poppe (SP):

Waarom zou dat zestig jaar geleden dan gedaan zijn?

De heer Van Erp (VVD):

Ik heb u verteld waarom dat zestig jaar geleden gedaan is. Toen kwam er een ontkoppeling tussen de Arbeidstijdenwet en de openingstijden van winkels. Toen waren het de grootwinkelbedrijven met personeel die zeiden dat de kleine winkels veel meer open waren dan zij. Zij voelden dat als een oneerlijke concurrentie. Toen is de eerste Winkelsluitingswet in 1930 gekomen.

De heer Poppe (SP):

U denkt dat het nu niet andersom zal zijn, dat juist de grote winkelbedrijven langer open blijven en dat de kleintjes moeten volgen?

De heer Van Erp (VVD):

Ik denk het niet, maar daar kom ik ook nog op terug.

Men ziet – en velen willen dat misschien niet inzien – dat de Winkelsluitingswet is verouderd en zichzelf heeft overleefd, alleen al wat betreft de controle op de naleving van de wet. De samenleving wil en kan ook geen menskracht meer vrijmaken om te controleren op welk tijdstip een winkelier zijn goederen verkoopt. Het is op zichzelf al intriest dat de politie niet eens de tijd heeft om te komen inventariseren hoeveel spullen uit winkels worden gestolen. Tijd vrijmaken om te controleren of winkeliers na sluitingstijd nog iets verkopen is onmogelijk.

De heer Van Dijke (RPF):

Begrijp ik nu van de heer Van Erp dat wanneer de nieuwe Winkeltijdenwet ingaat, er in zijn beleving geen controle zal plaatsvinden op de sluitingstijden?

De heer Van Erp (VVD):

Ik weet niet of u mee bent geweest op het werkbezoek waarbij wij diverse politieposten hebben bezocht. Ik heb toen specifiek gevraagd of men iets deed aan de controle op de Winkelsluitingswet. Toen begon men te lachen en zei men dat men dat niet meer deed.

De heer Van Dijke (RPF):

Dat begrijp ik wel. Ik weet ook wel dat er nu niet gecontroleerd wordt. Maar vindt u dat er in de toekomst ook niet gecontroleerd moet worden?

De heer Van Erp (VVD):

Ik kom nu op het punt waarom ik vind dat de Winkelsluitingswet verouderd is en niet meer te controleren is.

De heer Van Dijke (RPF):

Dat is niet de vraag. Wij stellen regels.

De heer Van Erp (VVD):

Ja.

De heer Van Dijke (RPF):

Vindt u dat wij die regels moeten handhaven, ja of nee? Ook in de nieuwe voorgestelde Winkeltijdenwet staan regels. Moeten wij die handhaven of zegt u dat wij dat maar moeten laten gaan?

De heer Van Erp (VVD):

Regels zijn er om te handhaven, maar ik maak mij grote zorgen over de mogelijkheid om de regels te handhaven. Ik denk dat een van de redenen dat het kabinet gezegd heeft dat winkels niet 's nachts opengaan, de problematiek van de handhavingsmogelijkheid is.

De heer Van Dijke (RPF):

Daar begrijp ik helemaal niets van.

De heer Van Erp (VVD):

Het merendeel van de winkels zal niet 's nachts opengaan. Dan hoeft er ook niet gecontroleerd te worden, want dan zijn ze dicht.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar om 22.00 uur moet de toko dicht. Zo simpel is dat.

De heer Van Erp (VVD):

Ja.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar wanneer iemand 24.00 uur beter lijkt, alhoewel het eigenlijk niet mag, zegt u dat wij dat maar moeten laten gaan?

De heer Van Erp (VVD):

Ik ken ondernemers die dat inderdaad zeggen, die vinden dat...

De heer Van Dijke (RPF):

Ik vraag niet wat de ondernemers vinden, ik vraag wat u vindt. Moet er om 22.00 uur iemand staan die zegt dat die toko dicht moet, omdat de wet dat voorschrijft, of niet?

De heer Van Erp (VVD):

Nee, dat kan niet. Daar hebben wij geen menskracht voor. U weet toch hoe het zit met de politie in Nederland? Als de ondernemer belt dat de winkel helemaal leeg gestolen is, zegt de politie dat hij de volgende ochtend om 10.00 uur maar aangifte moet komen doen.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar moeten wij dan het gebod om licht op de fiets te voeren ook maar afschaffen of niet meer controleren? Dat kunnen wij namelijk ook niet controleren.

De heer Van Erp (VVD):

Er wordt helaas onvoldoende gecontroleerd. Daarom is er een speciale actie "rij als een vorst, rij verlicht" om dat in te voeren. Ook daarin wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de burger.

De heer Van Dijke (RPF):

De overheid is er om de regels die zij stelt, te controleren.

De heer Van Erp (VVD):

Ik kom daar direct op. U krijgt van mij een antwoord.

De heer Van Walsem (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik moet zeggen dat ik het in vele zaken wat betreft de winkeltijden met de heer Van Erp eens ben, maar ik vind wel dat wanneer je regels stelt, die regels nageleefd moeten worden. Daar staan wij hier voor.

De heer Van Erp (VVD):

Dat ben ik met u eens. Daarom vind ik ook dat die Winkelsluitingswet ingetrokken moet worden, want we kunnen het niet meer controleren.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Begrijp ik het goed, dat de heer Van Erp liever helemaal geen Winkelsluitingswet heeft?

De heer Van Erp (VVD):

U begrijpt mij goed.

Want, voorzitter, het was de politieke wijsgeer Gratianus, die al in de 12de eeuw zijn Decretum Gratiani lanceerde. Hij zei daarin het volgende, mijnheer Rabbae: "Een wet zij rechtschapen en billijk, rechtvaardig, uitvoerbaar, op natuurlijke wijze aansluitende bij de landszede, zich aanpassende aan tijd en plaats, nodig, nuttig, duidelijk en zonder duisterheden, niet gemaakt ter wille van het particuliere belang, doch ten algemenen nutte van de burgers." Zo was het toen, en zo is het nu nog.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Het was dus kennelijk al in de 12de eeuw zo dat de wet rechtvaardig moet zijn. De heer Van Erp weet beter dan ik dat de huidige wet uitgaat van twee doelstellingen, waaronder eerlijke handel. Het voorstel van de minister wijkt daar, naar mijn opvatting, van af.

De heer Van Erp (VVD):

Ik ben het niet met u eens.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Vindt u dat er voldoende rechtvaardigheid aanwezig is in het nieuwe voorstel van de minister, daar waar de kleintjes dreigen het onderspit te delven?

De heer Van Erp (VVD):

Ik vind de Winkelsluitingswet niet rechtvaardig, omdat de een de mogelijkheid heeft om wel de klant te bedienen en de ander die mogelijkheid niet heeft; daar kom ik dadelijk op terug.

De heer Poppe (SP):

Die oude meneer die u zojuist citeerde, zei ook zoiets als: het moet ook passen binnen de cultuur van de samenleving. Weet u dat er elke avond honderdduizenden vrijwilligers in sportverenigingen en allerlei andere verenigingen bezig zijn om het cement van de samenleving in stand te houden? Ik denk toch dat het dan nuttig is om dat regeltje nog eens goed te lezen en te doordenken wat het betekent.

De heer Van Erp (VVD):

Ik ben bang dat u datgene verwoordt wat velen hebben: een soort xenofobie, een angst voor het onbekende.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer Van Erp, ik spring overal zo in, als het moet, zelfs in de Tweede Kamer. Dat is het dus niet.

De heer Van Erp (VVD):

Wat dan?

De heer Poppe (SP):

Maar ik kijk wel wat mensen nodig hebben, mensen van vlees en bloed, en dat is de mogelijkheid om zich ook op een andere manier te uiten dan door alleen maar te werken.

De heer Van Erp (VVD):

Voorzitter! Eén ding is duidelijk: wanneer wij de huidige Winkelsluitingswet toetsen aan de wijsheid van het Decretum Gratiani, zou er weinig van overblijven.

Voorzitter! Ook vanuit het bedrijfsleven klinkt de roep om vrijere winkelopenstellingstijden. Het is zeker niet zo dat de scheidslijn tussen ondernemers en consumenten loopt. Veel ondernemers zien met deze verruiming juist potentiële nieuwe kansen, waardoor de concurrentiekracht en daarmee de weerbaarheid van de ondernemer worden vergroot.

In de praktijk hoeft de mogelijkheid tot verruiming niet tot veel meer openingsuren te leiden. Het Economisch instituut voor het midden- en kleinbedrijf (EIM) gaat ervan uit, dat de gemiddelde openingstijd in de hele detailhandel toeneemt met nog geen paar uur per week, terwijl het Centraal planbureau berekend heeft dat de gemiddelde openingstijd toeneemt met vijf uur per week. Het kabinet vindt de berekening van het CPB realistischer. Hoe het ook zij, de ondernemer in de detailhandel kan, bij aanvaarding van dit wetsvoorstel, zijn openingstijden meer gaan aanpassen aan zijn omgeving, zijn klanten en zijn bedrijfsstrategie.

Wanneer als argument wordt gebruikt dat er geen behoefte is aan een ruimere openstellingstijd, zijn we snel klaar. Als er geen behoefte aan is, is er ook geen regeling nodig. En als wordt gezegd dat de gulden maar één keer kan worden uitgegeven, dan is mijn antwoord: akkoord, maar dan, als het kan, wel in mijn winkel.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Er is wel behoefte aan een regeling, maar niet aan een ruimere. De meerderheid wil dat het blijft zoals het is, omdat men daarmee goed uit de voeten kan, een goede zekerheid heeft op werk en een goede werksituatie, en de garantie heeft dat men in de avonduren ook andere dingen kan doen dan werken. Dat is iets anders dan wat u uitlegt, in de zin van: als er geen behoefte aan is, dan maar geen wet. Er zijn ook een heleboel mensen die kennelijk geen behoefte hebben aan verkeersregels, als je zo nu en dan ziet hoe zij rijden. Dat gaan we toch ook niet afschaffen?

De heer Van Erp (VVD):

Wij verschillen wezenlijk met elkaar van mening op het punt van de openstelling van winkels en de mogelijkheden voor consumenten en ondernemers.

De heer Poppe (SP):

Dat dacht ik ook.

De heer Van Erp (VVD):

Ik merk dat nu en ik betreur het.

De heer Van der Vlies (SGP):

De heer Van Erp zegt: Omzetcijfers veranderen niet, de koopkracht verandert namelijk door deze maatregel ook niet, die gulden kun je maar één keer uitgeven, maar laten die potentiële kopers dat nu alstublieft in mijn winkel doen. Daarvoor kun je natuurlijk je best doen!

Het meer diverse openstellingspatroon: gaat dat, macro gesproken, straks tegen hogere kosten voor de ondernemers, voor dezelfde kosten of voor lagere kosten?

De heer Van Erp (VVD):

Onderzoek in Zweden toont aan dat de kosten niet stijgen. Maar als de kosten stijgen – ik acht dat niet irreëel – zal het de consument zijn die bepaalt of hij het ervoor over heeft die meerkosten te betalen, ja of nee.

De heer Van der Vlies (SGP):

Precies! En die consument doet dat liever niet.

De heer Van Erp (VVD):

Dat zegt u.

De heer Van der Vlies (SGP):

Want die geeft liever 90 cent uit dan een gulden. Als hij van die gulden 110 centen moet gaan maken, vindt hij dat vervelend. Als wij naar Zweden kijken, zoals u nu doet mijnheer Van Erp, dan hebt u een verhaal. Maar daar is op dit moment een omgekeerde trend ingezet. In ons land staan wij daar nog vóór. In ons land hebben ondernemers voorgerekend en hebben onderzoeksrapporten duidelijk gemaakt dat op macroniveau een kostenverhogend effect verwacht kan worden. Uw verhaal gaat wat dat betreft helemaal niet op.

De heer Van Erp (VVD):

Met alle respect. Wij houden hier verhalen. Ik heb een mening. Mijn fractie heeft een mening, die geef ik weer. U hebt een mening. Die geeft u weer, mijnheer Van der Vlies. Noch u, noch ik kan keihard en glashard aantonen dat het in de toekomst werkelijk zo zal zijn. Ik wil die ondernemer in ieder geval de kans en de mogelijkheid geven om gebruik te maken van de mogelijkheden en de kansen. Wanneer dat bij die ondernemer niet leidt tot extra omzet en alleen maar leidt tot kostenstijgingen, garandeer ik u als oud-ondernemer dat die winkelier vrij snel zal stoppen. In mijn ondernemerstijd heb ik regelmatig geprobeerd een bepaalde service te verlenen en bepaalde extra dingen te doen. Ik merkte dan vrij snel of dat lukte of niet. Als het niet lukte, stopte ik. Ik had echter regelmatig veel succes.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

U zegt dat het aantal guldens gegeven is. Is het niet zo dat, als de concurrentie stijgt en de prijzen dalen, de omzet navenant stijgt?

De heer Van Erp (VVD):

Er werd gezegd dat er geen consumentengulden méér bijkomt. Ook dat betwijfel ik. Als dat inderdaad zo is, dan nog moet die ondernemer de mogelijkheid hebben om te concurreren op basis van openingstijden om zoveel mogelijk van die guldens in zijn winkel te laten besteden. Nu sta ik hier een klein beetje als zelfstandig ondernemer, voorzitter, ik kan er ook niets aan doen.

Met deze verruiming van de openstellingstijden zullen méér mensen aan het werk komen; zullen dus méér mensen méér guldens verdienen. Als mensen méér guldens verdienen, zullen zij ook méér guldens besteden. Zelfs de heer Poppe kan niet tegen deze redenering op!

De heer Poppe (SP):

Bij de grootwinkelbedrijven zijn nu al 2000 banen in het middenkader weggesaneerd en vervangen door pulpbanen. Daarvan kan men de huur niet betalen en men moet al bij de bijstand aankloppen voor een extra voorziening voor de huur. Zo laag betaald zijn die banen. En een gulden kun je maar één keer uitgeven! Dat vindt de VVD toch ook?

Als wij nu zien dat het besteedbaar inkomen als gevolg van het kabinetsbeleid met 3,5% zakt, moeten wij toch vaststellen dat er niet méér geld komt om te consumeren. Wij hebben een voorstel gedaan om het minimuminkomen met 5% te verhogen, maar daar was u tegen! Dat was nu juist goed voor de winkelier geweest en voor de consumptie.

De heer Van Erp (VVD):

Het is beslist niet zo dat het inkomen voor iedereen zakt. Er zijn ook mensen die wat extra werk zoeken, die verdienen wat bij. Die hebben zodoende méér koopkracht. Die kopen daar wat extra's voor. De winkeliers hopen dan met zijn allen dat zij dat in hun winkels besteden.

De heer Poppe (SP):

Uw fractievoorzitter, de heer Bolkestein, heeft gezegd: wij willen wel de vitaliteit van Amerika, maar wij willen geen Amerikaanse toestanden. U schetst nu iemand die om 7.00 uur 's ochtends de deur uitgaat naar zijn eerste baas, 's middags bij zijn tweede baas werkt en 's avonds laat bij zijn derde en dan nog zijn huur niet kan betalen.

De heer Van Erp (VVD):

Ik ga daaraan voorbij, voorzitter!

Wij spreken over veel onderzoeken. Wij kunnen inderdaad deze professor aanhalen en die professor. De een heeft nog meer geleerd dan de ander. De een vertelt A en de ander B. In ESB werd onlangs in een interessant artikel geconstateerd, dat uit alle onderzoeken naar consumentengedrag en naar de vraag of men wil dat de winkels meer open zijn, blijkt dat er grote verschillen in opvatting zijn tussen de ouderen en de jongeren, tussen traditionele gezinnen en alleenstaanden en tweeverdieners. Jongeren en alleenstaanden zijn in meerderheid voor een verregaande verruiming van de winkeltijden.

Na recente perspublikaties naar aanleiding van de veranderende opstelling binnen de PvdA heb ik verontruste telefoontjes gehad van enkele oud-collega's, die er klaar voor waren om elke zondagmorgen tussen 10.00 en 12.00 uur open te zijn, met vers klein brood en gebak. Juist in die sector wil men een wapen hebben om te concurreren met het grootwinkelbedrijf. De technologische ontwikkelingen in de bakkerijsector maken het mogelijk, deze concurrentie zonder al te veel inspanningen aan te gaan.

Rapporten uit de Verenigde Staten en Zweden, waar de mogelijkheden voor openstelling veel ruimer zijn, tonen aan dat de kleinere ondernemer er wel bij vaart. Vooral Zweden wordt als voorbeeld gebruikt. Aan de economische faculteit van de Erasmus Universiteit in Rotterdam is de heer Brasser afgestudeerd op het onderwerp van de economische effecten van een verruiming van de Winkelsluitingswet.

De heer Van Walsem (D66):

U introduceerde met uw warme bakker het onderwerp van de zondagssluiting. Heeft u dit onderwerp nu afgesloten?

De heer Van Erp (VVD):

Nee, o nee!

De heer Van Walsem (D66):

U had maar voor tien minuten ingeschreven, dus ik dacht dat u aan het afronden was.

De heer Van Erp (VVD):

Maar de interrupties kan ik ook niet in de hand houden!

Die meneer Brasser deed in Zweden onderzoek ten behoeve van zijn studie. Het wegvallen van de winkelsluitingstijden heeft in Zweden niet geleid tot extra verlies van marktaandeel voor de kleine detaillisten. Ik citeer de heer Brasser: "Bij een belangrijk deel van de Zweedse detailhandel bestond grote terughoudendheid voor de veranderingen. Men was bang dat bijna elke winkel van de nieuw verkregen vrijheid gebruik zou maken, en dat elke winkel dag en nacht geopend zou zijn. Er was angst voor een chaotische competitie, en als gevolg daarvan een dramatische toename van het aantal faillissementen". Maar, meneer Poppe, wat werkelijk gebeurde, was het tegenovergestelde. Van chaos bleek geen sprake. Slechts weinig winkels maakten direct gebruik van de nieuw verkregen vrijheid. Geleidelijk echter, over de jaren heen, gingen meer en meer detaillisten, afhankelijk van de branche, van de nieuwe mogelijkheden gebruik maken. In plaats van een toename van het aantal faillissementen, waarvoor gevreesd werd, daalde juist het aantal winkels dat definitief moest sluiten.

De heer Smits (CDA):

Wat Brasser verzuimt te vermelden, is dat korte tijd na de verdwijning van de Winkelsluitingswet in Zweden het aantal zelfstandige detaillisten afnam van 13.000 naar 8000. Wat is daarmee gebeurd?

De heer Van Erp (VVD):

De heer Brasser is erop afgestudeerd! Toen in 1972 de Winkelsluitingswet in Zweden kwam te vervallen, zagen veel ondernemers het inderdaad niet meer zitten.

De heer Smits (CDA):

Die moesten het loodje leggen.

De heer Van Erp (VVD):

Inderdaad. Ik voorspel u dat in Nederland veel ondernemers op het punt staan, te beslissen wat ze doen: met de nieuwe trend mee, of niet?

De heer Smits (CDA):

Dat is dus het beleid dat de VVD voorstaat.

De heer Van Erp (VVD):

Nee, dat is niet het beleid dat de VVD voorstaat. Er zijn maatschappelijke ontwikkelingen, en u weet even goed als ik – u komt immers ook veel bij het midden- en kleinbedrijf – dat er veel ondernemers in een periode van het bedrijfsgebeuren komen, waarin zij moeilijke en belangrijke beslissingen moeten nemen. Kan ik mijn zaak overdragen aan mijn kinderen? Kan ik mijn zaak overdragen aan een ander? Kan ik misschien door de veroudering van het bedrijfspand en het niet meer aangepast zijn op de mogelijkheden van de markt, nog wel doorgaan? Heeft mijn bedrijf nog wel de waarde, die ik aanvankelijk gedacht had dat het zou hebben? En dan zijn er velen die sluiten.

De heer Smits (CDA):

Maar door Brasser aan te halen, bevestigt u de stelling dat het wegvallen van een Winkelsluitingswet leidt tot het verdwijnen van een aantal detailhandelszaken. Ik stel vast dat u als VVD daaraan meewerkt.

De heer Van Erp (VVD):

Ik sluit niet uit dat ondernemers de komende jaren voor een moeilijke keuze komen te staan. Ik garandeer de heer Smits dat die keuze niet alleen en uitsluitend wordt bepaald door een wijziging van de Winkelsluitingswet. De omstandigheden zouden de winkeliers misschien iets later tot dezelfde beslissing moeten brengen.

De heer Smits (CDA):

De heer Van Erp formuleert het zodanig dat hij toch een gedeelte van die verantwoordelijkheid op het conto schrijft van de Winkelsluitingswet, of hij moet het anders formuleren.

De heer Van Erp (VVD):

Niet op mijn conto, niet op het conto van de Winkelsluitingswet, maar op het conto van de maatschappelijke ontwikkelingen.

De heer Smits (CDA):

De heer Van Erp draait erom heen, maar ik luister graag naar de rest van zijn betoog.

De heer Rabbae (GroenLinks):

De heer Van Erp is vanavond zeer goed gedocumenteerd. Ik wijs hem echter op de cijfers die de minister heeft aangegeven: zowel in Zweden als in Frankrijk, ondanks een gigantische verruiming van de openingstijden, zijn de feitelijke tijden niet meer dan 46 uur in Zweden en 49 uur in Frankrijk. Waar praten wij eigenlijk over!

De heer Van Erp (VVD):

Dat zei ik zojuist ook al, maar niemand geloofde dat! Ik zei zojuist dat de openstellingsuren in Nederland gemiddeld niet zo sterk zullen stijgen als velen verwachten. Het zal geen kwestie zijn van dag en nacht open.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Waarom pleit de heer Van Erp dan voor een maximale openingsmogelijkheid, als de feitelijke ervaringen elders uitwijzen dat het in de praktijk niet werkt?

De heer Van Erp (VVD):

Het werkt wel in de praktijk, maar het gaat om andere uren. De ondernemer aan de grens die volumineuze artikelen verkoopt, zal gelet op de ontwikkelingen in België – daar is men zondags open – van een heel ander openingspatroon gebruik maken dan de winkelier ergens in het noorden of het westen van het land. Het zijn die ondernemers, vlak aan de grens bij België en Duitsland, die mij opbellen en zeggen: "Mijnheer Van Erp, ik vind niet erg om maandag, dinsdag en desnoods woensdag dicht te zijn, maar geef mij alstublieft de kans om op zondag open te zijn, want dan kan ik concurreren met mijn Belgische en Duitse concurrenten. Dan hoef ik niet lijdzaam toe te zien dat de Nederlandse consumenten met aantrekkelijke advertenties op de televisie naar België worden gelokt om daar zondags meubels te kopen. Ik wil die ook verkopen, maar ik krijg de kans niet!" Welnu, met deze verruiming van de openstellingstijden geven wij die ondernemers de kans wel. Wij krijgen dan een geheel ander patroon van openingsuren. Ik vraag de Kamer hoeveel auto's van het merk Mercedes 's morgens tussen 6.00 en 10.00 uur en 's avonds tussen 18.00 en 22.00 uur worden verkocht. Ook de verkoper van de Mercedes is echter gebonden aan de Winkelsluitingswet.

De VVD-fractie ondersteunt het regeringsstandpunt dat de verantwoordelijkheid dient te liggen op de plaats waar die thuishoort, namelijk bij de ondernemer. En niet alleen voor ondernemers schept dit wetsvoorstel nieuwe mogelijkheden. Ook de werkgelegenheid zal hierdoor aanmerkelijk kunnen toenemen.

Het is niet meer van deze tijd dat in een mondige en volwassen samenleving de overheid bepaalt wanneer een ondernemer zijn winkel wel of niet open mag hebben. In het regeerakkoord is het helder geformuleerd: "Om moderne arbeids- en leefpatronen niet in de weg te staan, worden de restricties in de Winkelsluitingswet sterk verminderd." En daar staat een zinnetje achter waar ik de minister toch nog eens aan wil herinneren, namelijk: "Met betrekking tot instellingen in de publieke sector wordt een zelfde gedragslijn gekozen". Wil de minister ook daar iets aan doen? In tweede termijn zal ik de minister zo nodig een steuntje in de rug geven via een motie.

De zondagopenstelling blijkt de angel in dit debat. De bestaande situatie van een gemeenteverordening geeft een gemeente de mogelijkheid om acht zondagen per jaar open te zijn. Bij de aanbieding van de petitie van het Gereformeerd maatschappelijk verbond heb ik aan de aanbieders van de petitie gevraagd hoeveel zondagen in hun dorp de winkels open waren. Men keek mij verbaasd aan. Geen enkele zondag! Hoezo? "Bij ons is daar geen behoefte aan!", was het antwoord. Op andere plaatsen in ons land zijn er verordeningen waar de mogelijkheid voor vier zondagen bestaat. In het zuiden van het land bestaat in de meeste plaatsen de mogelijkheid om acht zondagen open te zijn. Veel plaatsen komen daar nog aan te kort. In Brabant gebruiken ze in sommige plaatsen artikel 10 van de Brabantse gemoedelijkheidswetgeving. De Kamer weet hoe dat gaat: dan doet men een oogje dicht.

In diverse plaatsen, sterker nog, in de meeste plaatsen van ons land maakt men niet van alle acht zondagen gebruik. Kortom, de behoefte is sterk verschillend. Mijn fractie is verheugd dat het kabinet nu voorstelt om het bij gemeenteverordening mogelijk te maken dat in principe op 52 zondagen ontheffing wordt verleend. Ik wil de minister danken dat hij mijn voorstel heeft overgenomen wat betreft artikel 4, tweede lid, en dat hij op dit punt met een nota van wijziging is gekomen. In een gemeenteraad kan het nu aanmerkelijk sneller en heeft het college van B en W de bevoegdheid de vrijstelling te verlenen. Het is een stap in de goede richting en ook in die situatie zou mijn fractie het liefste zien dat dit tot de volledige vrijheid van de ondernemer behoort.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik wil nog even met u terug naar de zondagopenstelling. Ik meen uit de media begrepen te hebben dat de VVD-fractie of in elk geval de heer Van Erp voornemens zou zijn – laat ik het maar voorzichtig formuleren – positief te staan tegenover het amendement van mevrouw Van Zuijlen. Daar heb je dan wel een argumentatie voor nodig en die heb ik tot nu toe absoluut niet gehoord. Integendeel. Kan de heer Van Erp in plaats van buiten de Kamer nu ook in de Kamer dit soort positieve geluiden melden?

De heer Van Erp (VVD):

Ik ben blij dat u het voorzichtig formuleert. Dat is zeer verstandig, want ik kom er nog op terug.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Is het zo moeilijk...

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat de heer Van Erp zijn betoog vervolgt. Ik begrijp de behoefte aan interrupties, maar deze winkel gaat vanavond echt om 23.00 uur dicht!

De heer Van Erp (VVD):

Ik vind het jammer dat men zo bijzonder ongeduldig is. Het CDA wil bij amendement bereiken dat de oude situatie van acht zondagen blijft bestaan. Wij staan daar niet achter. Het amendement van de PvdA wil naar twaalf zondagen. Ik betreur deze opstelling van de PvdA in grote mate.

De heer Smits (CDA):

De heer Van Erp zegt dat hij niet staat achter het amendement van het CDA. Maar waarom zegt hij niet hetzelfde ten aanzien van het PvdA-amendement?

De heer Van Erp (VVD):

Ik zeg net: "Het amendement van de PvdA wil naar twaalf zondagen. Ik betreur deze opstelling van de PvdA in grote mate." Wij staan daar dus niet achter.

De heer Smits (CDA):

Dat is duidelijk.

De heer Van Erp (VVD):

Toen een journalist mij vertelde dat de PvdA een amendement had ingediend om het aantal zondagen terug te brengen naar twaalf zondagen, reageerde ik nogal verbaasd. De journalist zei tegen mij: u ziet water branden. Ik zei: neen, maar ik zie wel de PvdA afgaan. Toen vroeg die journalist wat ik van plan was te doen. Ik zei toen: ik wil de Winkeltijdenwet binnenhalen zoals die er nu ligt, dus met 52 zondagen. De reactie daarop was: maar dan loopt u een risico. Toen dacht ik: ja, ik loop inderdaad een risico, namelijk dat wanneer de PvdA vasthoudt aan dat amendement, wij niet binnenhalen wat wij graag binnen willen halen. Want ik kan ook tellen. Daarmee is die journalist op pad gegaan en heeft hij mijn verhaal op de voor hem begrijpelijke wijze uitgelegd aan de burgers.

De heer Van Walsem (D66):

Maar kunt u het mij ook uitleggen?

De heer Van Erp (VVD):

Zeker. De VVD-fractie steunt het voorstel van het kabinet. Zij gaat niet mee met welk amendement dan ook dat deze wet verder wil beperken. Dat lijkt mij helder en duidelijk.

De heer Van der Vlies (SGP):

Toch is er een citaat van u bekend waarbij u gezegd zou hebben – ik ben er natuurlijk niet bij geweest –: ik sta met de rug tegen de muur, dan maar beter dat halve ei in plaats van die lege dop. Is dat uit uw mond genoteerd of niet?

De heer Van Erp (VVD):

Dat is uit mijn mond genoteerd, ja. Ik heb toen tegen die journalist gezegd: ik zou het liefst op dit moment in de PvdA-fractie zitten om ze de oortjes te wassen, maar ik sta met de rug tegen de muur, ik zit daar niet in.

De heer Van der Vlies (SGP):

Maar ik begrijp dat wat u toen heeft gezegd niet is overgenomen door de fractie, want u spreekt nu namens de fractie.

De heer Van Erp (VVD):

Wat ik toen heb gezegd, is namens mijn fractie gezegd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Maar u zegt hier nu iets anders dan tegen die journalist.

De heer Van Erp (VVD):

Neen, ik heb tegen die journalist gezegd: ik kan tellen, ik zou het liefst in de fractie van de PvdA zitten om ze de oortjes te wassen. De heer Smits heeft het goed geciteerd: wanneer dat door zou gaan, heeft de PvdA een probleem en dan moet de heer Kok er maar aan te pas komen om in het Torentje de zaak op te lossen.

De heer Smits (CDA):

Dualisme.

De heer Van Erp (VVD):

De PvdA-fractie moet dan maar naar het Torentje om het op te lossen, daar hoef ik niet bij te zijn. Die fractie heeft een probleem en het kabinet ook.

Voorzitter! Mijn fractie deelt de opvatting van het kabinet dat de overheid de ondernemers en burgers niet kan dwingen om de zondag te benutten voor rust en bezinning. Ondernemers en burgers moeten de vrijheid hebben om hiervoor ook een andere dag te gebruiken dan de zondag. Daarom houdt mijn fractie vast aan het voorstel van het kabinet. Als dit amendement onverhoeds wordt aangenomen, dan zit het kabinet met een groot probleem. Wil de minister zijn visie hierop kenbaar maken?

Ik kom bij de ondernemers die door de overheid verplicht worden, 24 uur per dag hun zaak te laten draaien: benzinestations langs het hoofdwegennet. Deze ondernemers streven terecht naar een zo groot mogelijke produktiviteit en rentabiliteit van hun werktijden. Daarom stellen zij voor om een ontheffing te krijgen voor de verkoop van artikelen in hun tankshops. Deze vraag wordt door de VVD-fractie ondersteund. Daar waar een branche met de ene hand door de overheid verplicht wordt tot een bepaald gedrag, zou zij niet door de andere hand van de overheid beperkt moeten worden. Zo'n beleid komt niet consistent over. Dit wordt nog merkwaardiger als gekeken wordt naar de openstellingsmogelijkheden van winkels in spoorwegstations – die ontwikkeling zal de minister niet zijn ontgaan – en op luchthavens, en dan met name op Schiphol.

Op de stations komen steeds meer winkels en kiosken met een breder assortiment. Het worden complete winkelcentra. De Nederlandse Spoorwegen hebben het winkelaanbod in stations bewust in hun marketingplan opgenomen. Wij kunnen op de stations dus nog veel meer ondernemerschap verwachten in de nabije toekomst. Dat moet toch ook door de detailhandel buiten de stations opgemerkt zijn? Zo geldt dit ook voor de hotelwinkels, ziekenhuiswinkels en de mogelijkheden om te winkelen bij postorderbedrijven en op Internet. Die laatste ontwikkeling gaat bijzonder snel.

Het is niet te aanvaarden dat de detailhandel die de concurrentie met deze winkels wil aangaan, gekneveld door opgelegde sluitingstijden in een achterstandspositie komt. Ik vraag de minister dan ook met klem uit te leggen wat het zwaarwegend algemeen publiek belang is om een assortimentsbeperking in het landelijk vrijstellingsbesluit op te nemen. De VVD-fractie hecht zeer aan deze vrijstelling en hoopt dat de minister dit wil toezeggen.

De VVD-fractie steunt het voorstel van het kabinet. Wij zijn ervan overtuigd dat ondernemers in staat zijn om voor hun bedrijf de juiste afweging te maken. Als steeds meer flexibiliteit van werkgevers en werknemers gevraagd wordt, kan een overheid niet langer belemmerende wetgeving in stand houden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Dit begrijp ik helemaal niet. De heer Van Erp zegt dat ondernemers zelf in staat zijn om hun belang te bepalen. Ik wijs erop dat 85% van de ondernemers deze wet niet wil. Handelen zij tegen hun eigen belang in?

De heer Van Erp (VVD):

Ik ken dat cijfer niet. Ik ken wel het desbetreffende stuk van MKB-Nederland. Daaruit is niet af te leiden dat 85% van de detailhandel heeft gezegd, dit niet te willen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Wij gaan niet twisten over cijfers. Het is een realiteit dat veel mensen uit het MKB tegen dit wetsvoorstel zijn. Handelen zij tegen hun eigen belang in? Zijn zij kortzichtig of naïef?

De heer Van Erp (VVD):

Ik denk dat onvoldoende wordt onderkend dat de maatschappelijke ontwikkelingen zo snel gaan, dat de ondernemer die niet bij blijft en niet de kansen grijpt om de consument te bedienen, achterblijft bij degenen die dit wel zien en dit wel doen. Daarom vindt de fractie van de VVD dat ondernemers niet gekneveld mogen worden door wetgeving die hun mogelijkheden belemmert.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Op grond van welke gegevens stelt u dat wij het veel beter weten dan de ondernemers die niet anders willen dan juist winst maken?

De heer Van Erp (VVD):

Mijn liberale gegevens. Op grond van het liberalisme vind ik dat de ondernemer de vrijheid moet hebben om zelf te bepalen op welke tijdstippen hij zijn klanten van dienst wil zijn. Dat wil het merendeel van de ondernemers ook, daar ben ik van overtuigd.

Voorzitter! In ons land wordt iedere kans als een bedreiging gezien. In een dynamisch Europa moeten de kansen echter aangegrepen worden, omdat wij anders aan de bedreigingen ten onder gaan.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Mag ik de heer Van Erp in een seconde wat vragen?

De voorzitter:

Ik moet vaststellen dat men bij de interrupties in herhaling valt.

De heer Poppe (SP):

Wat ik ga zeggen, is zeker geen herhaling.

De voorzitter:

Dat weet ik bij u niet geheel zeker, maar laten wij het proberen.

De heer Poppe (SP):

De heer Van Erp zegt twee dingen: 1. wij moeten de ontwikkelingen in Europa bijhouden en 2. het gaat om de snelle ontwikkeling in de samenleving. Hoezo? De ontwikkelingen in Europa bijhouden? Komen al die Europeanen in Nederland inkopen doen? En welke snelle ontwikkelingen zijn er dan die het noodzakelijk maken dat winkels tot 22.00 uur open blijven en op de zondagen open mogen zijn?

De heer Van Erp (VVD):

Was het maar waar dat de Europeanen in Nederland hun inkopen komen doen. Het omgekeerde gebeurt wel. Ik wil daar geen reclame voor maken, zeker niet. Maar kijkt u nu eens de advertenties na voor consumenten uit Nederland die gelokt worden naar Londen en naar Düsseldorf. U zou eens moeten weten hoeveel er daarvan gebruik maken.

De heer Poppe (SP):

Voor die verdraaid kleine elite gaan wij toch het hele zaakje niet platgooien, zodat alle Nederlanders in de war raken? Wat krijgen wij nou!

De heer Van Erp (VVD):

Die groep is veel groter dan u denkt en die bestaat niet uit elite. Dat zijn gewone burgers, gewone mensen zoals u en ik.

De heer Poppe (SP):

In mijn wijk is nog nooit iemand met het vliegtuig boodschappen gaan doen. Dat kan ik u garanderen.

De heer Van Erp (VVD):

Voorzitter! De heer Poppe had nog een vraag. Hij vroeg namelijk: hoezo, snelle ontwikkelingen? Kijkt u alleen maar eens naar Internet, mijnheer Poppe. Kijkt u daar eens naar. Ik vraag u om eens bij het Opleidingscentrum voor de detailhandel in Ede te gaan kijken naar de elektronische winkel die men daar aan het opzetten is. U zult schrikken van de mogelijkheden, maar u zult ook schrikken van de concurrentie die daarmee in de toekomst kleine ondernemers zal worden aangedaan.

De heer Poppe (SP):

U wilt zeggen dat ik daar een stropdas koop – dat doe ik dus nooit – en een colbertjasje en schoenen en een tandenborstel en dat ik daar een brilletje laat repareren als het krom is en dat soort zaken meer? Kom nou! Dat doe je toch zo dicht mogelijk bij huis? Daar hebben wij de keihard werkende mensen in de detailhandel, die de klanten willen bedienen, toch voor? Tenminste, als het goede vaklui zijn. Die zijn wij straks ook kwijt omdat het allemaal prullebanen dreigen te worden. Dat verhaal is dus puur ideologisch, omdat u gewoon markt wilt. Het is niet gebaseerd op de werkelijkheid.

De heer Van Erp (VVD):

Ik zou niet graag met u een winkel beginnen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Een van de kenmerken van dit kabinet – dat blijkt voortdurend uit de stukken – is dat het nadrukkelijk het maatschappelijke debat zegt te willen aangaan en de resultaten wil laten meewegen in de voorstellen die het doet. Als het gaat om de Winkeltijdenwet lijken die burgers echter bedrogen uit te komen. Van alle ingebrachte bezwaren tegen deze toch radicale wijziging van het winkeltijdenregime heeft de minister er slechts een willen honoreren, namelijk een vervroeging van het sluitingstijdstip van 24.00 uur naar 22.00 uur. Mijn eerste waarneming is dan ook dat de minister, ideologisch, zichzelf niet in staat heeft gesteld echt te luisteren naar degenen die om allerlei redenen het voorgestelde winkeltijdenregime vrezen en afwijzen. En dat is jammer.

Begrijp mij goed, ik wijs een verdere verruiming van de winkeltijden op doordeweekse dagen niet zonder meer af. Integendeel, ook mijn fractie ziet het belang van verruiming en flexibilisering van de winkelopeningstijden. Mijn punt is nu juist dat de maatvoering van de verruiming uit het oog is verloren. Deze gevolgde "grote stappen, snel thuis"-benadering heeft het risico dat de wetgever regelgeving opstelt waarvan men de uiteindelijke effecten op bijvoorbeeld het prijsniveau van produkten, de kwaliteit en de kwantiteit van de werkgelegenheid, de leefbaarheid in de wijken en de zondagsrust niet of slechts zeer ten dele kan overzien. Om deze reden heb ik in de schriftelijke voorbereiding gepleit voor een gefaseerde aanpak van de verruiming van de winkeltijden waardoor maatwerk mogelijk zou zijn geweest. De minister kiest voor een fundamenteel andere benadering. Dat mag hij, maar het illustreert wel duidelijk de cultuuromslag waarvan dit kabinet het produkt heet te zijn.

Het resultaat van die cultuuromslag is een zeer beperkte opvatting omtrent de omvang van de overheidsverantwoordelijkheid ten aanzien van het winkeltijdenregime. Het creëren van randvoorwaarden ziet de regering niet langer of slechts zeer beperkt als haar taak. Echter, een evenwichtige afweging van alle bij dit wetsvoorstel betrokken belangen had naar mijn stellige opvatting meer recht moeten doen aan de oorspronkelijke doelstellingen van de huidige Winkelsluitingswet. De in die doelstellingen verwoorde belangen, namelijk het bevorderen van eerlijke concurrentieverhoudingen in de detailhandel en het waarborgen van redelijke arbeidstijden voor zelfstandige ondernemers, zijn onverminderd actueel. Daarom is het ook niet passend, alleen te verwijzen naar de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemers in de detailhandel. Die eigen verantwoordelijkheid is waardevol, maar bij hevige concurrentie blijft er van vrijheid weinig over. Eigen verantwoordelijkheid moet in het kader van dit wetsvoorstel dan ook betekenen dat het winkelbedrijf recht heeft op een duidelijk door de overheid aangegeven kader, waarbinnen die verantwoordelijkheid op een redelijke wijze kan worden beleefd.

Bij de voorbereiding van dit debat bekroop mij het gevoel, dat de discussie over de Winkeltijdenwet reeds gevoerd is, voordat het plenaire debat begonnen was. Dat gevoel heb ik, eerlijk gezegd, nog steeds, en ik zie dat de minister dat herkent. Het is een beetje als de Hoekse en Kabeljauwse twisten geworden. De argumenten pro en contra liberalisering van de winkeltijden zijn in en buiten deze Kamer zeer vaak gewisseld en de politieke stellingen zijn natuurlijk allang betrokken. Dit debat heeft daarmee op voorhand het karakter van een welles/nietes-spelletje gekregen, waarin de ingenomen posities mede afhangen van de waarde die elk van de partijen toekent aan de verschillende onderzoeksrapporten die in de aanloop naar dit debat zijn opgesteld.

Dat neemt niet weg dat ik de gelegenheid niet wil laten passeren, vermoedelijk ten laatste male duidelijk te maken om welke redenen dit wetsvoorstel naar mijn stellige opvatting een brug te ver is.

Laat ik beginnen bij wat voor mijn fractie veruit het meest essentiële onderdeel van het wetsvoorstel is, namelijk de openstelling van winkels op zondag. De minister draagt toch armzalig weinig argumenten aan die een ruimere zondagopenstelling zouden kunnen rechtvaardigen. Eigenlijk komt hij niet eens toe aan een gemotiveerde keuze voor of tegen handhaving van het verbod op openstelling van winkels op zondag. Die hete aardappel moet maar door gemeenten worden doorgeslikt.

Het wetsvoorstel spreekt nog wel van een verbod op zondagopenstelling, maar gemeenten kunnen tot maximaal 52 zondagen per jaar ontheffing van dit verbod verlenen. Van een verbod is dan natuurlijk geen sprake meer. Het lijkt erop dat ter elfde ure ook tot de coalitiepartijen is doorgedrongen, dat een substantiële verruiming van de winkelopeningstijden op zondag effecten heeft, die ook door hen niet worden gewenst. Dat besef verschilt overigens sterk per coalitiepartij.

Hoewel er nog veel te wensen over blijft, wil ik toch nadrukkelijk mijn waardering uitspreken voor het PvdA-amendement van collega Van Zuijlen. Het amendement geeft ook uiting aan noodzakelijk historisch besef. Immers, het zal haar bekend zijn dat er in de vorige eeuw grote internationale sociaal-democratische congressen zijn geweest met als thema de vrije zondag. Dat de motieven vaak andere waren dan bijvoorbeeld van hun anti-revolutionaire tijdgenoten, zoals Abraham Kuyper al constateerde, doet aan het waardevolle van die sociale inzet niets af.

Ook in de liberale hoek zijn goede uitspraken uit het verleden te memoreren. Zo merkte de VVD-senator baron De Vos van Steenwijk begin jaren vijftig van deze eeuw bij de behandeling van de Zondagswet op dat men reeds in de oudste tijden behoefte voelde aan een wekelijkse rustdag, niet alleen om religieuze maar ook om sociale redenen. Ik citeer hem: "Wij kunnen het vierde gebod beschouwen als de eerste sociale wet."

De minister zal verstaan waarom voor mijn fractie het vierde van de Tien geboden normerend is voor de beoordeling van dit onderdeel van het wetsvoorstel. Dat is geen religieus sentiment, maar gewoon luisteren naar het goede gebod van God voor juist deze dag. Ik zeg dat, omdat ik de indruk heb dat de minister dat nog altijd niet goed taxeert. Hij zegt namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag dat hij de tweede paas-, pinkster- en kerstdag eveneens wil ontzien, omdat deze dagen een vergelijkbaar sociaal dan wel religieus karakter hebben als de zondag. Sociaal misschien wel, maar religieus per se niet. Sterker nog, in het verleden hebben calvinistische voorvaderen nogal eens getoornd tegen dit soort aangeslibde extra feestdagen. Om historische redenen waardeer ik de beslissing van de minister over deze dagen, maar om meer gaat het mijns inziens dan ook niet.

Ik laat de minister in geweten geheel vrij, als ik toch stel dat de overheid qualitate qua ook bij de ordening van de publieke samenleving zich moet laten gezeggen door de goede wet van God. De doorwerking van dat gebod kan ons innerlijk of kerkelijk raken, nu gaat het om de betekenis ervan voor de publieke en sociale ordening van ons arbeidsleven. Dan zijn uitzonderingen mogelijk, zoals ik ook stelde bij de Arbeidsomstandighedenwet, maar de hoofdnorm blijft dat we op de zondag rusten, zoals dat ook nog altijd in die wet is geformuleerd. Het is geen knellend gebod, maar een heilzaam, rust en recreatie biedend gebod. Het is goed daarnaar te luisteren. Het is ook goed om als samenleving te leven op het ritme van dat gebod.

De minister moet ook meewegen dat er ondernemers zijn die dit gebod zullen en moeten laten prevaleren boven de tucht van de markt. Ik kijk hierbij even naar de heer Van Walsem. Wij hebben samen een keer in een forum gezeten, waarin wij met dat soort ondernemers hebben gesproken. Hun bedrijven kunnen stuk gaan door deze wet. De heer Van Walsem zal het met mij eens zijn dat de wijze waarop zij dat naar voren brachten, volstrekt integer en geloofwaardig was. Zou dit feit voor de minister geen aanleiding kunnen zijn, sympathie op te brengen voor het amendement van de PvdA en wellicht ook het amendement van het CDA?

In een van de commentaren die ik ontving, werd de zondag getypeerd als een soort groene zone tussen de volgebouwde steden van de consumptiemaatschappij. Deze groene zone zou door de Winkeltijdenwet doorsneden worden als door een luidruchtige snelweg, waarvoor oeroude en zuurstofrijke bomen worden gekapt. Deze typering is zowel origineel als ook doordacht. Immers, de zondag fungeert als rustpunt aan het begin van elke werkweek. Het is een dag van bezinning, kerkgang en sociale contacten. De hectiek van de afgelopen week kan even worden vergeten en ieder tankt op eigen wijze bij voor de week die komt. De zondag is ook de optima forma gezinsdag. Dat wordt voor grote delen van de bevolking anders wanneer zij op de eerste dag van de week moeten werken.

Na de verruimde bepalingen in de Arbeidstijdenwet voor het werken op zondag creëert de Winkeltijdenwet ook een druk op groepen werknemers, op zondag te werken terwijl zij dat vaak niet willen. Allereerst betreft dat de groep werknemers die in de detailhandel werkzaam zijn. In dit verband is de relatie van dit wetsvoorstel met de nieuwe Arbeidstijdenwet van belang. Volgens de wettelijke bepalingen van de Arbeidstijdenwet kan zondagsarbeid, als ik het goed zie, alleen worden verlangd indien bedrijfsomstandigheden dit nodig maken. Met de Winkeltijdenwet zal het de overheid zelf zijn die winkelbedrijven het argument verschaft dat bedrijfsomstandigheden werken op zondag noodzakelijk maken. Wil de minister nog eens ingaan op de relatie tussen beide wetten?

De heer Van Walsem (D66):

In de nieuwe Arbeidstijdenwet staat toch ook dat de werkgever rekening dient te houden met de individuele wensen van werknemers, bijvoorbeeld, in verband met hun zorgtaak? In de nieuwe wet wordt dus rekening gehouden met individuele omstandigheden.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat klopt. Over de zondag staat er in die wet ook dat de bedrijfsomstandigheden kunnen prevaleren boven de wens van werknemers om niet te werken op zondag. De heer Van Walsem weet wellicht, ook al was hij geen woordvoerder bij dat debat, dat juist de invulling van het begrip bedrijfsomstandigheden een belangrijk deel van de behandeling van dat wetsvoorstel heeft uitgemaakt. Ik vraag of het louter bestaan van de Winkeltijdenwet een voldoende argument voor werkgevers kan zijn om te zeggen dat de bedrijfsomstandigheden legitimeren dat werknemers op zondag gaan werken.

Ter motivering en onderbouwing van de Winkeltijdenwet valt de minister verrassend vaak terug op algemene noties, zoals de pluriformiteit van de samenleving. Het gaat dan om de pluriformiteit van gezinssamenstellingen, leef- en ook consumptiepatronen. Alhoewel de samenleving de laatste jaren op dat vlak inderdaad een steeds bonter pallet oplevert, moet de pluriformiteit ook weer niet overdreven worden. Het "huisje, boompje, beestje" is nog steeds de meest voorkomende verschijningsvorm in onze samenleving. Uit recent onderzoek van MKB-Nederland blijkt nog weer eens dat het grootste deel van de burgers hooguit een uitbreiding tot 18.00 uur 's avonds wenst. Toch heeft de minister een ander beeld van de wensen van consumenten. Heeft hij dan werkelijk betere inzichten of ziet hij graag wat hij wil zien?

De minister verwijst in de nota naar aanleiding van het verslag op verschillende plaatsen naar de ervaringen in Zweden nadat de winkelopeningstijden waren geliberaliseerd. Ook anderen spraken daarover. Dan moet er wel bij worden vermeld dat zich in Zweden na wijziging van de winkeltijdenwetgeving een zeer forse sanering heeft voorgedaan. De heer Smits zei dat al bij interruptie. Het aantal winkels in de food-sector verminderde met 8,5%. Dat doet het ergste vrezen voor de toekomstkansen van de kleine zelfstandigen in Nederland, waar de winkeldichtheid veel groter is dan in Zweden. Kan de minister nog volhouden dat het proces van schaalvergroting goeddeels kan worden gecompenseerd door een tegengesteld proces van schaalverkleining?

In het verlengde daarvan laat zich de vraag stellen wat de afbraak van het marktaandeel van kleine detaillisten betekent voor de leefbaarheid in de stadswijken en dorpen op het platteland. Is de kans niet reëel dat het met veel tamtam aangekondigde plattelandsbeleid, waar ik overigens waardering voor had en heb, reeds smoort in de "ontwinkeling" van kleine plattelandskernen? Deze kunnen nu al moeilijk het plakje kaas op hun boterham verdienen. Indien grootgrutters in de omliggende centrumdorpen door ruimere openingstijden de klanten uit de omtrek aan zich weten te binden, verdwijnt voor de ondernemer eerst het plakje kaas en daarna de hele boterham. Die kant moet het wat mij betreft niet op. Ik voorzie ook problemen voor de kleine buurtwinkels.

Al diegenen die niet primair van deze winkels afhankelijk zijn, hebben een alternatief in de vorm van grootwinkelbedrijven in winkelcentra of aan de rand van de stad. Ouderen en gehandicapten hebben echter veel minder mogelijkheden, de groter wordende afstanden te overbruggen. Een goed openbaar vervoer en telefonisch shoppen is voor hen niet altijd een oplossing. Het sociale isolement wat voor deze groepen burgers dreigt, heb ik dan nog niet eens genoemd.

Voorts is ook het door het Sociaal en cultureel planbureau gesignaleerde gevaar van vergaande verpaupering van stadswijken – wij spraken er deze week reeds uitvoerig over bij de VROM-begroting – en daarmee van winkelcentra een belangrijke bij dit wetsvoorstel te betrekken dimensie. Ik nodig de minister uit in te gaan op de schaalvergroting in de detailhandel, die door het wetsvoorstel nog eens wordt versterkt, en de gevolgen daarvan voor de leefbaarheid in stadswijken en voor de positie van zwakke consumentengroepen.

De eerder genoemde eenzijdige benadering van de minister blijkt ook doordat hij stellig meent dat de ondernemers met dit wetsvoorstel verlost worden van een keurslijf. Voor de grootgrutters mag dat waar zijn, voor het midden- en kleinbedrijf fungeert het winkeltijdenregime nog altijd als houvast. Alleen die verschillende beoordeling van de wijziging van de Winkeltijdenwet had voor de minister van Economische Zaken al moeten betekenen dat het wetsvoorstel als het ware bandbreedtes zou moeten bevatten, waarbinnen beide groepen detaillisten, groot en klein, ieder voor zich voldoende ruimte en mogelijkheden zouden hebben om de onderlinge concurrentie aan te gaan. Mijn stellige overtuiging is dat vele hard werkende ondernemers met dit wetsvoorstel het uitzicht op een levensvatbare toekomst voor hun bedrijf verliezen, dan wel deelname aan sociale en maatschappelijke activiteiten voortaan grotendeels kunnen vergeten.

Dit wetsvoorstel is onderhevig geweest aan zowel een bedrijfseffectentoets als een werkgelegenheidstoets, zoals het hoort. Maar had, zo vraag ik de minister, een serieus gewogen argument van duurzaamheid geen rem moeten zijn op het nu ongeremd stimuleren van kopen en verkopen? Ik heb hem dat al eens in een algemeen overleg voorgelegd. Ik was helaas verhinderd om bij het voortgezette algemeen overleg over de CO2-problematiek aanwezig te zijn. Ik weet niet of hij het onderwerp daar heeft behandeld. Hoe dan ook, ik zou het element van duurzaamheid graag bij de behandeling van dit wetsvoorstel betrekken. Zou het geen bewijs van geloofwaardigheid zijn geweest, wanneer een D66-minister, als ik de minister zo even mag aanduiden, om wille van het milieu en ook om wille van de principiële bezwaren van groepen burgers, het tolerantie-element, een klein economisch offer had willen brengen, te weten de zondag buiten het wetsvoorstel houden?

Het kabinet kiest voor een fundamenteel andere benadering dan de wetgever die destijds de Winkelsluitingswet maakte. De vrijheid en verantwoordelijkheid van ondernemers staat centraal. Daarmee vindt een omslag plaats in het denken van de overheid over haar verantwoordelijkheid, als het gaat om regelgeving die gericht is op de openstellingstijden van winkels. Maar is de vrijheid en verantwoordelijkheid wel bij elke ondernemer in dezelfde mate aanwezig? Kan iedere ondernemer wel op dezelfde wijze gebruik maken van die vrijheid en invulling geven aan zijn verantwoordelijkheid? Vrijheid kan ook schijnvrijheid worden, als blijkt dat de tucht van de markt geen keuzemogelijkheden meer biedt.

Als uitgangspunt zou moeten gelden dat de keuzevrijheid van de één geen onaanvaardbare gevolgen zou mogen hebben voor de keuzevrijheid van anderen. Het zoeken van een evenwichtssituatie waarin dat mogelijk is, heeft geleid tot een waardevol compromis, verwoord in het meerderheidsstandpunt van de SER, maar is helaas niet terug te vinden in het wetsvoorstel.

Verruiming van de winkeltijden is nodig, aldus de minister, om tegemoet te komen aan de wens de winkelopeningstijden beter te laten aansluiten op de steeds flexibeler wordende arbeidstijden. De behoefte van consumenten aan die ruimere openstelling van winkels zal van gemeente tot gemeente uiteenlopen. Uithuizermeeden is Den Haag niet en omgekeerd. Tot dusverre heb ik echter nog weinig argumenten gehoord waarom de verruiming van winkels zich uit zou moeten strekken tot 22.00 uur 's avonds. Vanuit de behoefte van consumenten kan dat nauwelijks worden verklaard. Zij hebben met een verruiming tot 20.00 uur naar mijn gevoelen voldoende mogelijkheden hun betaald werk met zorgtaken te combineren. Daarnaast betekent een dusdanig laat tijdstip de nekslag voor veel avondwinkels, voorsprong of niet. Al met al kan voor de consument zelfs een onhelder beeld ontstaan welke winkels wel of niet geopend zijn. Mijn fractie zal de minister dan ook niet in de door hem voorgestelde verruiming tot 22.00 uur volgen. Daarom heb ik een amendement dat collega Van Dijke heeft geïnitieerd medeondertekend. Dat amendement vervroegt het sluitingstijdstip met twee uur naar 20.00 uur 's avonds. Het vorige debat, met minister Andriessen, in herinnering roepend, moet ik zeggen dat wij eigenlijk een wonder van liberaliteit zijn, als je dit afzet tegen de huidige wetgeving. Die winst mag de minister naar zich toe halen. Misschien wil hij dan op zijn beurt enige tegemoetkomendheid in onze richting tonen.

Voorzitter! Een kabinet dat is aangetreden onder het motto "werk, werk en nog eens werk", zou zichzelf te kort doen wanneer niet een belangrijke werkgelegenheidsgroei kon worden gepresenteerd door verruiming van de winkeltijden. Deze extra werkgelegenheid wordt vooral gecreëerd in de grootwinkelbedrijven. Om de winstmarges op hetzelfde niveau te houden moeten besparingen gezocht worden in de arbeidskosten en een goede spreiding van het personeel over de openingsuren. Per saldo levert het wetsvoorstel in het gunstigste geval 15.000 arbeidsplaatsen op. Maar dit saldo is niet allesbepalend. Daarom de vraag aan de minister of hij enig zicht heeft op het aantal arbeidsplaatsen dat tengevolge van de winkeltijdenverruiming verloren zal gaan in het midden- en kleinbedrijf. Wil hij voorts ingaan op de stelling, dat de extra werkgelegenheid minimaal ten goede komt aan diegenen die thans als werkzoekenden staan geregistreerd, omdat studenten en scholieren voor ondernemers vanuit een oogpunt van beheersing van de arbeidskosten een veel aantrekkelijker alternatief zijn? Ik gun die studenten en scholieren dit werk overigens zeker wel, zo zeg ik tegen mevrouw Van Zuijlen.

Nog een korte vraag ten slotte. Organisaties van tankstationhouders hebben de discussie over de Winkeltijdenwet aangegrepen om hun bezwaren tegen de assortimentsvoorschriften in te brengen. De onduidelijkheid over wat wel en niet onder de assortimentsbeperkingen valt, leidt tot ettelijke juridische procedures per jaar. Kan de duidelijkheid op dit punt niet bij de behandeling van deze wet worden vergroot?

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Dit wetsvoorstel heeft een hoog D66-gehalte, en daar zijn wij buitengewoon trots op. D66 heeft al een kleine tien jaar geleden via mijn toenmalige fractiegenote mevrouw Groenman een initiatiefwetsvoorstel tot verruiming van de winkeltijden ingediend. Dit heeft het toen niet gehaald, maar hieruit moge blijken dat D66 altijd een open oog voor de samenleving heeft gehad en dat het zich zeer goed bewust is van de veranderingen die zich in de samenleving voltrekken. Zagen wij toen al dat het noodzakelijk was, de winkeltijden te verruimen, de tijd heeft ons geleerd dat wij toen zeker gelijk hadden en dat dit vandaag de dag nog sterker geldt.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De heer Van Walsem zegt dat zijn fractie een open oog voor de samenleving heeft; ik weet niet of het aan zijn bril ligt, maar ik vraag mij af of hij dan niet de resultaten van allerlei onderzoek heeft gezien, het verzet van het midden- en kleinbedrijf tegen het hoge D66-gehalte van dit wetsvoorstel. Kijkt hij alleen naar de grachtengordel? Waar let hij dan allemaal op, als hij naar de samenleving kijkt?

De heer Van Walsem (D66):

Het demagogisch gehalte van uw vragen is in elk geval erg hoog.

De heer Poppe (SP):

Dat is goedkoop.

De heer Van Walsem (D66):

Maar aan mijn bril mankeert niets. Dit land heeft zo'n 15 miljoen inwoners en ik denk dat van de pakweg 150.000 winkeliers en detaillisten een meerderheid zich nu verzet. Maar dan zijn er nog steeds ongeveer 15 miljoen die er wellicht anders over denken.

De heer Poppe (SP):

U doelt op de grootgrutters, denk ik.

De heer Van Walsem (D66):

Er zijn inderdaad een paar grootgrutters, maar ik denk niet alleen aan de grootgrutters en de kleine bedrijven, ik denk met name ook aan de burgers, aan de mensen die buiten de arbeidsmarkt staan, aan allochtonen, aan vrouwen, aan jongeren. Met mijn bril goed op wil ik graag iets voor al die mensen doen. De samenleving vraagt er ook om; u ziet het blijkbaar niet, maar de samenleving verandert eigenlijk continu.

De heer Poppe (SP):

Dat is geen antwoord op mijn vraag, ik vraag...

De voorzitter:

Ik wil u nu onderbreken. U heeft een antwoord gehad, dat u al dan niet bevredigend kunt vinden, maar u kunt niet concluderen dat u geen antwoord heeft gehad. Ik verzoek de heer Van Walsem, zijn betoog te vervolgen.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Die verandering van de samenleving is een autonoom proces, een proces dat niet door Den Haag gedicteerd wordt en dat door Den Haag ook niet voorkomen kan worden, en dat is maar goed ook. Wat wij in Den Haag wel moeten doen, is dat veranderingsproces zo goed mogelijk begeleiden. Dit betekent dat oude wet- of regelgeving die deze veranderingen tegengaat, die het goede functioneren belemmert, hetzij geschrapt, hetzij gewijzigd moet worden. Zo is het ook met deze wet.

Op het ogenblik bestaat 40% van de samenleving uit één- en tweepersoonshuishoudens. Dat percentage neemt nog steeds snel toe. Wat blijkt er nu? Met mijn bril wederom recht op mijn neus zie ik dat het overgrote deel van die 40% voorstander van een sterke verruiming van de Winkeltijdenwet is, en dat dit percentage blijft groeien. In de Kamer hebben wij vaak gesproken over het probleem dat vele allochtonen werkloos zijn. Wij hebben gezegd dat wij moeten voorkomen dat zich in onze maatschappij een tweedeling zal voordoen. Nu heb ik nog niemand daarover horen spreken. Wij allen delen deze zorg en wij weten dat verruiming van de Winkeltijdenwet en de zondagopenstelling betekenen dat veel allochtonen werk kunnen vinden, hetzij als ondernemer, hetzij als werknemer. Het percentage dat op deze arbeidsmarkt kan starten is groter dan bij autochtonen. Het feit dat één op de drie allochtonen werkloos is, moet ons versterken in het gevoel dat wij echt iets moeten veranderen aan de winkeltijden. Als wij serieus deze tweedeling willen voorkomen, dan kunnen wij via deze Winkeltijdenwet daaraan een bijdrage leveren.

Hetzelfde geldt voor vrouwen in onze samenleving. Zij worden door de verlenging of verruiming van de winkeltijden beter in staat gesteld om aan het arbeidsproces deel te nemen. De arbeidsparticipatie zal aanmerkelijk toenemen en dat willen we toch graag. Niet voor niets heeft de Emancipatieraad gezegd dat de nieuwe Winkeltijdenwet een positieve bijdrage levert aan de combinatie van zorgtaken met werk. D66 is hier heel blij mee.

De heer Van der Vlies (SGP):

U zegt dat er meer mensen aan het werk kunnen. Nu moet dit werk, door de bank genomen, hetzelfde blijven; anders vindt bij hetzelfde omzetcijfer een kostenverhoging plaats. Je krijgt een herverdeling van werk, zij het over meer mensen. Er zullen echter ook mensen werk moeten inleveren.

De heer Van Walsem (D66):

Een stevige verruiming van de winkeltijden creëert per saldo werkgelegenheid, maar ik ben het met u eens dat er ook herverdeling van werk zal optreden. Ik ben daar niet ongelukkig mee.

De heer Poppe (SP):

Bedoelt de heer Van Walsem dat wanneer er één baan verdwijnt, daarvoor drie in de plaats komen die echter voor hetzelfde loon worden vervuld? In die orde van grootte zal het moeten liggen, omdat de consumptie niet toeneemt.

De heer Van Walsem (D66):

Uw redenering klopt niet altijd.

De heer Poppe (SP):

En deze keer?

De voorzitter:

De heer Van Walsem was bezig u te beantwoorden.

De heer Van Walsem (D66):

Het is u nog niet opgevallen, maar er zijn heel wat mensen die met elkaar een huishouden vormen en graag de tijden willen verdelen. Ook mensen die geen huishouden vormen, willen vaak graag op andere tijden werken zodat een combinatie kan plaatsvinden met hun zorgtaak. Het gaat hierbij niet alleen om het winkelpersoneel. Wij kunnen hieraan tegemoetkomen door part-time banen te creëren.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

U meent toch niet serieus dat het niet kunnen doen van boodschappen overdag een reden is voor vrouwen om niet te gaan werken?

De heer Van Walsem (D66):

Ik heb dat niet gezegd. Het gaat er niet om dat mannen of vrouwen geen boodschappen kunnen doen. Het is prettig om te kunnen werken op tijden waarop je kinderen op school zijn en ervoor te kunnen zorgen dat je thuis bent als je kinderen uit school komen. Als we alleen maar banen hebben tussen 9.00 en 17.00 uur kan dat niet. De samenleving verandert echter en er is vraag naar andere arbeidstijden. Je moet daarom de belemmeringen van de winkeltijden – mensen staan in een file en als ze eenmaal thuis zijn, zijn de winkels dicht – wegnemen.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

U doet alsof de openingstijden van winkels bepalend zijn voor het kunnen werken. En dat is grote onzin. Ik ben het met u eens dat een flexibilisering in de arbeidstijden mag optreden en dat hierdoor mensen met zorgtaken meer kans krijgen op werk, maar volgens mij staat dit los van de winkelopeningstijden.

De heer Van Walsem (D66):

Ik denk dat ik in goed gezelschap verkeer als ik de Emancipatieraad citeer, die zegt dat het een belangrijke bijdrage levert aan de combinatie van zorg- en werktaken. Ik denk dat ik dan geen onzin verkoop en zeker niet in commissie. Ik zei dus dat vrouwen betere kansen krijgen op arbeidsparticipatie.

Spreiding van winkelopeningstijden bergt natuurlijk ook de voordelen in zich van meer efficiency. Niet iedereen hoeft nog op dezelfde tijden in de winkel te staan. Wat tot nu toe ook onderbelicht is gebleven, is het belang van de consument. Die vindt het gewoon leuk om op zijn gemak te gaan winkelen. Winkelen is ook een vrijetijdsbesteding. Het is een stukje recreatie. Waarom zouden wij dat de mensen willen ontnemen? Ik denk dat het ook niet gaat. Ik denk ook niet dat Den Haag, de politiek, in staat is om de winkeltijden vast te stellen. Uiteindelijk zal de burger, de consument, zelf wel die tijden vaststellen.

Er zitten vele positieve kanten aan het wetsvoorstel, maar ik begrijp dat het ook voor het midden- en kleinbedrijf niet makkelijk is. Ik ben mij dat goed bewust. Ik zeg er echter bij dat ook de huidige situatie van het MKB niet zo erg makkelijk is. Ik constateer toch dat vele MKB-bedrijven de afgelopen decennia het niet hebben kunnen redden. Er zijn nog maar weinig kruidenierswinkeltjes etcetera. Dus los van die Winkelsluitingswet had en heeft het MKB, zeker het kleine MKB, het zwaar. Los van de Winkeltijdenwet zou dus naar de positie van het MKB gekeken moeten worden. Die positie is niet makkelijk. Ik heb de overtuiging dat het met deze verruiming in de Winkeltijdenwet een zekere periode van aanpassing zal vergen, voordat de winkelier zich goed heeft kunnen instellen op de kansen die hij heeft. De overlevingskansen van het midden- en kleinbedrijf – en zeker van het kleinbedrijf – zijn naar mijn mening met deze wet groter dan nu. Dat is mijn overtuiging.

De heer Poppe (SP):

Kunt u dat nader aangeven? Alle gegevens wijzen eigenlijk op het tegendeel.

De heer Van Walsem (D66):

Ik denk dat het midden- en kleinbedrijf veel beter in staat is om in te spelen op de behoefte van de consument, omdat dat veel flexibeler kan zijn dan het grootbedrijf. Dat moet alles organiseren en moet afspraken maken in CAO's. Dat is allemaal veel ingewikkelder. Het kleine bedrijf, de buurtwinkel, kan veel flexibeler inspelen op de behoefte van de klant. Het zal zijn assortiment moeten aanpassen aan de behoefte die in de buurt bestaat. Het zal kijken wat zijn grote concurrent aan assortiment heeft en daaraan een verdieping geven. Daarmee zal het aan een zekere behoefte kunnen voldoen.

Aan de demografische ontwikkeling van onze bevolking kunnen wij ook zien dat Nederland steeds verder vergrijst. Dat betekent dat mensen die wat ouder worden en wat minder mobiel worden, graag een winkel in de buurt hebben. Nederland vergrijst, dus het aantal ouderen neemt sterk toe. De kansen voor de buurtwinkel nemen dus ook sterk toe. Ja, het bewijs? Ik denk dat dit een logische redenering is. Dat blijkt ook, want de buurtwinkel stijgt toch wel weer in aanzien. Hij komt dus wel weer terug. Dan heeft toch ook de kleine winkelier alle kansen om zijn graantje mee te pikken en dat gunnen wij hem gaarne.

De heer Poppe (SP):

Dat vind ik wel een ontstellende vorm van wishfull thinking. Er wijst weinig op dat de buurtwinkels weer zullen terugkomen.

De heer Van Walsem (D66):

Dat ben ik niet met u eens. Vele malen is vandaag het Zweedse model ten tonele gebracht. Er is geconstateerd dat onderzoeken hebben uitgewezen dat in het begin van de invoering van die ruimere tijden vele kleine bedrijven het niet gered hebben. Inmiddels gaan er echter vele kleine bedrijven starten, met name de buurtwinkels. In Zweden vindt dus een positieve ommekeer plaats. Als wij nu leren van de Zweedse ervaringen, dat in de eerste periode een aantal bedrijven het niet hebben gered, kunnen wij dat voorkomen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter!...

De voorzitter:

U heeft een antwoord. De heer Van Walsem kan zijn betoog vervolgen.

Mijnheer Poppe, ik wil u erop attenderen dat u nog een hele termijn heeft. Het kan niet zo zijn dat om de andere zin geïnterrumpeerd wordt. Men moet ook zijn betoog kunnen houden, te meer waar u nog uw eigen betoog kunt houden.

Ik verzoek u verder te gaan, mijnheer Van Walsem.

De heer Van Walsem (D66):

Het zal dus niet makkelijk zijn, maar ik denk dat het MKB op langere termijn meer kansen krijgt dan het nu heeft.

Het is ook niet zo dat het een verplichting is. Men stelt steeds wel dat de verruiming van die tijden een verplichting is, maar dat is natuurlijk niet zo. Het is en blijft vrijwillig. Er kunnen, zo wordt dan tegengeworpen, economische redenen zijn dat je, vanwege je concurrenten, ook open moet, waarmee een stukje van die vrijwilligheid eigenlijk weg is. Dat zou zo kunnen zijn, maar wij hebben, zeker ook de afgelopen maand, kunnen merken hoe goed georganiseerd het midden- en kleinbedrijf in Nederland is. Daar heeft men echt een dikke pluim voor verdiend. Dan zeg ik: een zo goed georganiseerd MKB zal toch ook in staat zijn om met elkaar goede afspraken te maken, zodat het goed functioneert in de winkelcentra en in de buurtwinkels. Dat moet mogelijk zijn. Ik heb er eigenlijk alle vertrouwen in dat zij dit redden.

Ik noem een paar andere positieve adviezen – ik zal ze niet allemaal noemen – die toch wel relevant zijn. Ik heb de Emancipatieraad al genoemd, maar dè vertegenwoordiger, naast uiteraard de politiek, van de consumenten is de Consumentenbond. Ook de Consumentenbond zegt: mensen, alsjeblieft, verruim die winkeltijden, zoals het nu is voorgesteld; daar zijn wij buitengewoon vóór. Ook de Vereniging van Nederlandse gemeenten heeft een positief advies uitgebracht.

D66 beschouwt de samenleving, de mensen, als volwassen mensen, die zelf wel zullen bepalen hoe zij hun leven willen inrichten. Zij zitten zeker niet te wachten op allerlei regelgeving uit Den Haag. Zij zijn volwassen en verantwoordelijk genoeg, om hun eigen beslissingen te nemen. Zo kijken wij er tegenaan.

De zondag vormt inderdaad een probleem; ook wij onderkennen dit. Wij hebben daar goed over nagedacht, want uiteraard respecteren wij de mensen die een christelijke levensovertuiging hebben en die met de openstelling op zondag problemen hebben, vanwege de verstoring die eventueel zou kunnen optreden. Dat hebben wij in onze afweging ook meegenomen.

Maar wij hebben natuurlijk wel moeten constateren, mijnheer de voorzitter, dat onze samenleving de afgelopen decennia zodanig veranderd is, dat we echt kunnen spreken van een multiculturele samenleving. En dan praat ik nog niet eens over de ontkerkelijking die wij reeds lang hebben kunnen waarnemen. Het betekent dat wij ook ten behoeve van die andere mensen die in Nederland wonen, hun belangen moeten meenemen in onze overwegingen. Daar komt bij dat één op de vijf mensen al min of meer regelmatig op zondag werkt. Zo ontzettend bijzonder is het nu dus ook weer niet. Wij kunnen hierbij ook een vergelijking maken met het buitenland.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik heb er in mijn eigen betoog al iets over gezegd in de richting de heer Van Walsem. Mag ik hem in dit debat herinneren aan de forumbijeenkomst waar wij beiden waren en waar wij werden geconfronteerd met ondernemers, ook met behoorlijk grote ondernemers, die klip en klaar zeiden dat zij gewoonweg om des gewetens wille nooit op zondag zouden werken, zodat het effect van deze wet zou kunnen zijn dat zo'n bedrijf stuk gaat? Ik herinner mij dat de heer Van Walsem daarvan onder de indruk was en zei: u hebt een punt; daar zal ik eens over nadenken. Mag ik dan nu de vrucht van dat nadenken vernemen?

De heer Van Walsem (D66):

Nu, ik was juist bezig met mijn beantwoording inzake de zondagsrust en ik ben begonnen met te zeggen dat in onze overwegingen de verschillende opvattingen, onder andere waar het betrof de christelijke levensovertuiging, een rol hebben gespeeld. In die afweging komen ook nog andere punten aan de orde en die was ik aan het opsommen, namelijk dat de samenleving in de afgelopen jaren veranderd is in een multiculturele samenleving, dat het aantal niet-kerkelijken ook aanzienlijk is toegenomen en dat de mohammedaanse godsdienst, de joodse godsdienst, enz. toch ook een belangrijke rol in deze samenleving spelen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Kan de heer Van Walsem zich voorstellen dat deze argumentatie enigszins pijn doet? Als je blijk geeft van enig historisch besef – daarvoor hoef je geen christen te zijn – weet je dat je in dit land te maken hebt gehad, door de eeuwen heen, met een christelijke zede, ook op dit gebied. Dat die aan het afkalven is, zal ik niet ontkennen, maar om dan die groep mensen met nog altijd dat historische besef – het is natuurlijk veel meer dan dat; het is ook een religieuze overtuiging – nu als het ware weg te zetten in de veelkleurigheid van de multiculturele samenleving – dat doet pijn.

De heer Van Walsem (D66):

Ik kan mij voorstellen dat die mensen dat als pijnlijk ervaren.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik zelf ook.

De heer Van Walsem (D66):

Ja, u hoort tot die mensen. Nu, dat spijt mij dan bijzonder, maar ik heb toch rekening te houden met en verantwoording af te leggen aan de totale samenleving. In die afweging hebben wij gekozen voor de vrije openstelling op zondag. Wij hebben de concessie gedaan dat wij, in die gemeenschappen waar de zondagsrust zodanig is ingebed zoals u aangaf, de beslissing voor openstelling op zondag aan de lokale overheid overlaten. D66 heeft vertrouwen in de lokale overheid. Wij denken dat de lokale overheid heel goed in staat is te bepalen wat er op zondag wel en niet gebeurt. Ik denk dat wij op deze manier aan de bezwaren die aan een eventuele openstelling zouden kunnen kleven, tegemoet gekomen zijn. Dat vertrouwen hebben wij in onze democratie en in onze lokale overheid.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik waardeer oprecht dat u uw woorden zorgvuldig kiest, mijnheer Van Walsem. Toch zit ik met een probleem. U legt de beslissing in wezen bij de deelgemeenschappen binnen onze samenleving waar dat nog een probleem zou zijn. Heeft de centrale overheid zich zoiets ook niet aan te trekken vanwege het bijzondere aspect van de zondag, èn godsdienstig èn sociaal?

De heer Van Walsem (D66):

In mijn optiek dus niet.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als je die redenering consequent doortrekt naar allerlei andere terreinen, kun je jezelf toch een keer goed tegenkomen?

De heer Van Walsem (D66):

Ik weet niet wat u daarmee bedoelt, mijnheer Van der Vlies. Dat kan ik niet helemaal volgen. Ik denk niet dat het de taak van de overheid is, een minderheidsgroepering zodanig te beschermen dat anderen daardoor belemmerd worden in hun functioneren, in hun beleving van de dag. Ik denk niet dat de overheid een zo sterke verantwoordelijkheid heeft dat zij dat dwingend moet opleggen aan die anderen. Onze samenleving is natuurlijk wel veranderd!

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat erken ik. Natuurlijk is dat zo. Daarvoor sluit ik mijn ogen niet. Er kan zich echter in onze samenleving best een ontwikkeling aftekenen die significant is en die je toch niet wilt. Bijvoorbeeld een opkomend nationalisme, ik noem maar eens wat. Dat zou toch kunnen? Dat bedoelde ik met jezelf tegen kunnen komen.

De heer Van Walsem (D66):

Die vergelijking kan ik niet rijmen. Het voorbeeld dat u noemt, zullen wij natuurlijk de kop trachten in te drukken. Dat kan ik echter niet vergelijken met de zondagsrust.

De heer Van der Vlies (SGP):

U erkent dus een centrale overheidstaak?

De heer Van Walsem (D66):

Ja, er zijn natuurlijk grenzen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Precies, het is dus maar waar je de grenzen trekt.

De heer Van Walsem (D66):

Maar vanuit uw optiek trekt u een andere grens dan ik!

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik bepleit het trekken van de grens zo ongeveer waar ik denk dat die moet liggen. Niet omdat ik dat vind maar omdat het in een traditie stoelt.

De heer Van Walsem (D66):

Dat recht zal ik u ook niet ontzeggen. U weet echter even goed als ik, dat velen die de christelijke levensovertuiging zijn toegedaan toch geen moeite hebben om op zondag andere dingen te doen of met een openstelling op zondag. Ik mag erop wijzen dat de meeste aanvragen voor vrijstelling op zondag uit Brabant en Limburg komen. Volgens mij is daar het overgrote deel van de bevolking de christelijke levensbeginselen toegedaan. Daar heeft men echter geen enkele moeite met een openstelling op zondag.

Met alle respect, u praat voor een relatief bescheiden groep. Dan moet u ook uzelf afvragen – en ik ben ervan overtuigd dat u dat doet – of u als kleine groep met respect voor uw eigen en andermans overtuiging, de grote andere groep uw wil kunt opleggen, of u dat zou willen. Ik vind eigenlijk dat u dat niet zou mogen willen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Een slotopmerking over de kerken. Wij hebben een commentaar gekregen van het CIO, dat is het interkerkelijk contact in overheidszaken. Daarbij zit ook de rooms-katholieke kerk, die in de zuidelijke provincies lange jaren de toon heeft gezet. Wat dat betreft, denk ik dat u wat genuanceerd moet zijn.

De heer Van Walsem (D66):

Dat tracht ik dus te zijn. Ik probeer de vraagstelling die u mij voorlegt, zo goed, zo integer en genuanceerd mogelijk te beantwoorden.

Wij willen het dus aan het gemeentebestuur overlaten om te beslissen over die vrijstelling op zondag.

Wij dachten dat we het binnen de coalitie daarover eens waren, maar helaas moet ik constateren dat de Partij van de Arbeid ons in mijn ogen te elfder ure op dit punt in de steek laat.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

U bent zich toch wel bewust van de worsteling die binnen de Partij van de Arbeid al maanden aan de gang was?

De heer Van Walsem (D66):

Het kan zijn dat er binnen de PvdA al maandenlang een worsteling aan de gang was. Ik verwijs in dat verband naar de uitgebreide publikaties in NRC Handelsblad van 21 oktober 1994 en Trouw van 7 oktober 1994 van uw hand en van de heer Van der Ploeg, dus van mensen waarvan wij dachten dat we er heel goede bondgenoten aan hadden. In die publikaties houdt u beiden echt een pleidooi voor...

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Misschien is dat wel een onderdeel van die worsteling!

De heer Van Walsem (D66):

Maar u bent ook nog woordvoerster van uw partij. U worstelt er wel mee, maar als u zo manifest naar buiten treedt over de zondagopenstelling, kunt u het mij toch niet kwalijk nemen dat ik onaangenaam verrast was dat u het in de fractie niet heeft kunnen redden.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik neem het u dat niet kwalijk, maar het verbaast mij wel.

De heer Van Walsem (D66):

Als er sprake is van zo'n worsteling, zou u zich in allerlei publikaties wat bescheidener moeten opstellen. Daaruit blijkt dat, waar D66 alle vertrouwen heeft in decentrale regeling door de lokale overheid, de Partij van de Arbeid een centralistische visie blijft houden. Een zeker paternalisme kan uw partij niet ontzegd worden, wat volgens mij al eerder is geconstateerd.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

U dwingt mij nu toch om hier uitgebreid op in te gaan. In de publikatie van de heer Van der Ploeg en mij is over de zondag heel duidelijk gezegd, dat we uitgaan van een rustige dag, en over de vraag hoe we die vervolgens vormgeven, is niet echt een beslissing genomen, ook niet in dat artikel.

De heer Van Walsem (D66):

Ik wijs op uw eigen artikel in Trouw van 7 oktober 1994, waarin u "van harte de heer Wijers ondersteunt met zijn openstelling op zondag".

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Dat is gewoon een interview-"flutsel" voor de telefoon, dat ik helemaal niet heb kunnen lezen of corrigeren. Laten we nu uitgaan van het artikel dat vervolgens, goed gedocumenteerd, geschreven is, en laten we daarna praten over het fractiestandpunt.

De heer Van Walsem (D66):

De argumenten die in het artikel genoemd werden, werden door mijn fractie onderschreven. Maar ik begrijp niet dat u het mij nu euvel duidt dat ik die ommezwaai niet begrepen heb, maar misschien wilt u dat straks in uw eigen termijn uitleggen.

De VVD liet aanvankelijk wat onduidelijkheid ontstaan over de vraag, of zij nu wel of niet om haar moverende tactische of strategische redenen het amendement van de Partij van de Arbeid zou steunen. Ik ben blij met de toezegging van de heer Van Erp dat hij geen enkel amendement dat een beperking van het wetsvoorstel zou inhouden, zal ondersteunen. Ik begrijp dat hij weer terug is op het rechte spoor.

De heer Van Erp (VVD):

We zijn bezig met een debat, waarbij we luisteren naar elkaars argumenten. Uiteindelijke worden de standpunten ingenomen bij de stemmingen.

De heer Van Walsem (D66):

Ik vind wat u zegt buitengewoon verhullend. In uw betoog heeft u duidelijk gezegd, geen enkel amendement te ondersteunen dat een beperking van het wetsvoorstel inhoudt. Door uw interruptie begrijp ik dat u weer wat terugkrabbelt. Dit is de vaagheid ten top!

De heer Van Erp (VVD):

Nogmaals, we zijn bezig met een debat, waarbij wij allemaal argumenten aanvoeren, maar het debat is nog niet afgelopen.

De heer Van Walsem (D66):

Inderdaad.

De heer Van Erp (VVD):

Ik heb mijn standpunt in eerste termijn helder en duidelijk weergegeven.

De heer Smits (CDA):

Voorzitter! Op een interruptie van mijn kant aan het adres van de heer Van Erp, of hij het amendement van de Partij van de Arbeid wel of niet zou steunen, heeft hij nadrukkelijk gezegd dat hij het niet steunt.

De heer Van Walsem (D66):

Ik ben blij met die toezegging, waaruit blijkt dat wij wat dat betreft weer op één lijn zitten.

Over de tankstations is al het een en ander gezegd. Zeker voor de tankstations langs de rijkswegen die 24 uur per dag wettelijk verplicht open zijn, zou ik graag zien dat zij een ontheffing krijgen voor de vrije verkoop. Op grond van de gegevens die ik heb gekregen over de andere tankstations, met name over de problemen die zij hebben met hun assortiment, de vaagheid die daarbij bestaat en de honderden civiele of ECD-zaken die lopen, kan ik mij voorstellen dat de minister nog eens goed nadenkt of het niet al te gecompliceerd wordt om daarin onderscheid te maken. Misschien is het, zeker nu de winkelsluiting naar 22.00 uur gaat, raadzaam om ook voor tankstations één uniforme regeling, die ook voor tankstations geldt, te maken, vergelijkbaar met die op de luchthavens en op NS-stations.

Voorzitter! Ik rond af. Ik ben van mening dat wij met deze nieuwe Winkeltijdenwet buitengewoon tevreden mogen zijn. De wet zal veel positieve effecten hebben. Ik blijf er ook van overtuigd dat het MKB op langere termijn een beter perspectief krijgt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Van Walsem heeft als het gaat om de zondag enig respect betuigd in de richting van zijn confessionele collega's en in de richting van een deel van de samenleving. Toch zet hij door als het om de zondag gaat. D66 is ook een milieupartij. Als de Bijenkorf op zondag open is in Amsterdam, dan gaat iedereen naar het centrum, zelfs uit Hilversum. Daardoor ontstaan ontzettende files. Dat neemt de heer Van Walsem dus op de koop toe.

De heer Van Walsem (D66):

Ik onderschrijf de constatering van de heer Rabbae dat D66 een milieupartij is.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat moet D66 nog wel waarmaken.

De heer Van Walsem (D66):

De heer Rabbae zei dat. Op zondag doen zich inderdaad files voor, op weg naar het centrum van Amsterdam, als de winkels daar open zijn. De heer Rabbae vroeg of wij daar geen bezwaar tegen hebben. Ik wijs op de files naar de Kaatsheuvel, naar het Dolfinarium, naar de kerk. Moeten wij die ook verbieden?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Daar zal D66 een antwoord op moeten geven. Wij zijn er om te kiezen!

De heer Van Walsem (D66):

Dan moet ik een heleboel dingen verbieden, maar wij hebben een hekel aan verbieden. Wij willen niet zoveel regelen. Wij willen graag zoveel mogelijk vrijheid. De burger moet zelf beslissen wat hij wel en wat hij niet wil doen. De heer Rabbae kan er van alles bij slepen, want dat doet hij nu, maar ik vind dat zinloos.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik sleep de realiteit erbij. Dat wil zeggen dat de heer Van Walsem mij niet kan betichten van demagogie, want dat zit impliciet in zijn opmerkingen besloten. Die realiteit komt in Amsterdam voor, maar ook in andere delen van het land. De heer Van Walsem wees daar ook op. Wil D66 dat deze ontwikkeling gewoon doorgaat, of wil D66, behalve een rustdag om bij te komen, een ontlasting van het milieu?

De heer Van Walsem (D66):

De heer Rabbae haalt er dingen bij die hij er niet bij moet halen. Wij vinden dat de burger zelf moet beslissen wat hij wil en wat hij niet wil doen. Of die burger nu naar een pretpark gaat, naar de kust, naar zijn oom of tante, naar de sportvereniging of naar de winkel, dat maakt op zichzelf niets uit. Wel zou ik graag zien dat het openbaar vervoer een belangrijke plaats in die mobiliteit inneemt. Dat zal de heer Rabbae met mij eens zijn, maar hij moet mij niet vertellen dat het milieu er slechter aan toe is door de verruiming van de zondagopenstelling. Ik wil ter zake wel wat doen aan het gebruik van het openbaar vervoer, maar dat is een andere discussie.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Van de ondernemers is 84% tegen het wetsvoorstel. Uit onderzoeken blijkt verder dat de meerderheid van de consument tevreden is met de huidige openingstijden, behalve jongeren, alleenstaanden.

De heer Van Walsem (D66):

Het gaat om 40% van de huishoudens.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Waar blijven die burgers?

De heer Van Walsem (D66):

Die burgers zijn waarschijnlijk buitengewoon tevreden dat ze meer mogelijkheden krijgen dan ze tot nog toe hebben gehad.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Juist niet! De burgers zeggen dat ze het niet willen. De heer Van Walsem is van mening dat de burger zelf mag bepalen wat hij wel en wat hij niet wil. De burger is tevreden met de openingstijden. Hoe zit dat dan?

De heer Van Walsem (D66):

Met deze verruiming mag de burger dat toch zelf bepalen! Een groot deel wil deze verruiming toch graag! De Consumentenbond is toch de vertegenwoordiger van de consumenten. De Consumentenbond juicht de verruiming toe! Als de burger niet wil, dan komt hij niet. Als er niemand komt, dan gaan de winkels vanzelf wel weer dicht. De vrijheid is aan de burger. Van de één- en tweepersoonshuishoudens is 80 tot 90% voorstander van een sterke verruiming. Die groep groeit nog steeds sterk. De samenleving verandert steeds. Degene die niet wil, blijft gewoon thuis.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dus u doet eigenlijk mee aan het selectief winkelen als het gaat om de stem van de burgers. U pakt gewoon dat deel wat D66 ten goede komt. Nogmaals, dat recht heeft u, maar dan moet u ook eerlijk zeggen dat ondanks het feit dat mensen geen verruiming willen, D66 op basis van eigen overtuiging de andere kant op wil.

De heer Van Walsem (D66):

Neen, het is geen kwestie van niet willen. U maakt er een heel oneigenlijke discussie van en dat is buitengewoon vervelend. Er is geen meerderheid in Nederland die geen verruiming wil.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat heb ik ook niet gezegd.

De heer Van Walsem (D66):

Je kunt hooguit zeggen dat er een groep is die er geen directe behoefte aan heeft. Die mensen zullen er echter geen last van hebben dat de winkeltijden verruimd worden. Er is daarentegen een grote groep mensen die een sterk voorstander van die verruiming is. Anderen kunnen er misschien later de geneugten van appreciëren. Zo niet, dan maken ze er geen gebruik van. Los van het georganiseerde MKB, lopen burgers zich toch niet te hoop tegen verruiming van de winkeltijden?

De heer Van Dijke (RPF):

U heeft gezegd dat de mensen de ruimte moeten krijgen om te bepalen naar welke winkels ze gaan. Ik meen dat wij hier met elkaar hebben afgesproken dat een duurzaamheidstoets nodig is. Vindt u dat, wanneer een duurzaamheidstoets op verruiming van de winkeltijden zou uitwijzen dat die slecht is voor het milieu, wij de wil van de mensen zouden mogen beknotten?

De heer Van Walsem (D66):

Ik vind dat een buitengewoon gezocht argument. Dan kan ik nog wel meer dingen bedenken waarover ik een milieu-onderzoek zou willen laten doen.

De heer Van Dijke (RPF):

Daar gaat het niet om. Er is afgesproken dat er op duurzaamheid getoetst wordt. Een partij als D66 moet daar toch zeker voor open staan. Als de uitkomst van zo'n toets – die behoort eigenlijk bij deze Winkeltijdenwet, maar men heeft verzuimd die daarbij te leggen – is dat verruiming van de winkeltijden slecht is voor het milieu, vindt u dan dat wij burgers mogen beperken in hun vrijheden om aan de toets van duurzaamheid te kunnen voldoen?

De heer Van Walsem (D66):

Nogmaals, ik vind dit een buitengewoon gezocht argument om te proberen nog wat tegen te houden. Wanneer zou blijken dat die verruiming niet erg positief is voor het milieu, dan moet je naar middelen zoeken om die milieu-effecten te verbeteren. Maar die kun je ook zo wel bedenken, zonder dat je verder onderzoek doet. Onze inzet om het milieu te verbeteren, gaat onverlet door, met of zonder verruiming van de winkeltijden. U kunt toch niet de leef- en werkpatronen ophangen aan de uitkomst van een milieutoets? Dan kan ik nog wel meer dingen bedenken. Je moet je sowieso inzetten om de milieulasten te verminderen. En dat doen wij.

De heer Van Dijke (RPF):

De vraag is of wij de wens van de mensen moeten inperken ten behoeve van zaken die schadelijk zijn voor het milieu. Daar gaat u aan voorbij.

De heer Van Walsem (D66):

Daar ga ik helemaal niet aan voorbij. Ik zeg dat wij ons onverminderd moeten inzetten om de milieulasten te verminderen. Of het nu gaat om 55 uur of 75 uur, wij zijn gehouden om ons in te zetten om het milieu te verlichten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De liberalisering van de winkeltijden behoort tot de meest geprononceerde speerpunten in het paarse beleid. Deze droomwens van paars is een nachtmerrie voor veel kleine winkeliers en voor vele anderen die hun boterham in de detailhandel moeten verdienen. De minister heeft vorig jaar in dit huis, sprekend over de Winkelsluitingswet, als zijn persoonlijke overtuiging uitgesproken dat de overheid zich moet afvragen of zij nog in de positie is om dwingende regels op te leggen aan een samenleving die zo divers en dynamisch is. De overheid moet moderne levenspatronen niet in de weg staan. De minister heeft, zo lees ik in de nota naar aanleiding van het verslag, als fundamenteel bezwaar tegen de huidige Winkelsluitingswet dat zij uitgaat van de gedachte dat de centrale overheid weet wat goed is voor de ondernemer en de consument. De minister geeft hier een wel erg simpele voorstelling van zaken. Wie de wetsgeschiedenis erop naslaat, weet wel beter. De Winkelsluitingswet heeft steeds twee doelstellingen gehad die tot nu toe nooit ter discussie hebben gestaan:

  • 1. het bevorderen van eerlijke concurrentieverhoudingen in de detailhandel door het creëren van gelijke uitgangsposities;

  • 2. het waarborgen van redelijke arbeidstijden voor zelfstandige ondernemers, zodat zij op een aanvaardbare wijze aan het sociaal en maatschappelijk leven kunnen deelnemen.

Deze twee doelstellingen schud ik niet zomaar uit mijn mouw; ze zijn terug te vinden in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel. Aan beide doelstellingen bestaat volgens het kabinet geen behoefte meer in de nieuwe Winkeltijdenwet. De gemiddelde kleine winkelier zonder personeel werkt momenteel gemiddeld ruim 2500 uur per jaar. Dat is ruim 800 uur meer dan een gewone werknemer. Deze kleine zelfstandige behoeft dus volgens het kabinet geen bescherming meer tegen de felle concurrentie van het grootwinkelbedrijf? Als hij hecht aan het voortbestaan van zijn winkel, doet hij er desnoods nog maar een schepje bovenop. Want daar zal het, vrees ik, in de praktijk op uitdraaien. Die vrees leeft ook bij de winkelier zelf – zie alle protesten van de laatste tijd – maar niet, althans niet voldoende, bij het kabinet.

Voorzitter! De geschiedenis lijkt zich te herhalen. De huidige Winkelsluitingswet is in de crisisjaren tot stand gekomen – nota bene – om het grootwinkelbedrijf te beschermen tegen de scherpe concurrentie van de kleine winkelier. Datzelfde grootwinkelbedrijf lijkt er nu weer in te slagen, zijn zin te krijgen.

Nu heb ik niets tegen het grootwinkelbedrijf, maar de overheid heeft – als schild der zwakken – ook in het economisch leven te zorgen voor eerlijke concurrentieverhoudingen die recht doen aan de specifieke positie van zowel de kleine winkelier als het grootwinkelbedrijf. Ziet het kabinet daar nog een taak voor de overheid? En zo ja, hoe vult het die dan concreet en afdoende in? Het valt toch niet te ontkennen dat de wetgeving op het gebied van de winkeltijden steeds mede gericht is geweest op de bevordering van eerlijke concurrentieverhoudingen?

De SGP-fractie wil zich beslist niet verzetten tegen elke vorm van verruiming van de winkeltijden. Het kan beslist geen kwaad om eens te kijken hoe de openingstijden beter kunnen worden afgestemd op de wens van sommige consumentengroepen. Tweeverdieners worden inderdaad nogal eens geconfronteerd met het feit dat de winkels sluiten als zij nog in de file staan. Maar zelfs in dat geval kom je met een extra koopavond al een heel eind, dunkt mij. De winkeliers zijn echter bereid om nóg verder te gaan: elke dag open tot maximaal 20.00 uur 's avonds. Maar dat is dan wel het maximaal haalbare. Dan is voor hen toch echt de rek eruit. Een daartoe strekkend amendement van de RPF-fractie hebben wij medeondertekend.

Ondertussen kan het geen kwaad om eens serieus na te gaan voor wie de winkels zo nodig nog langer open moeten zijn. Uit cijfers van een vorige week gepubliceerd onderzoek van het EIM blijkt dat slechts 11% van de consumenten ontevreden of zeer ontevreden is over de huidige openingstijden. Dat moet ons toch iets te zeggen hebben. Graag het commentaar van de minister op deze meest recente cijfers.

De minister hamert steeds op de keuzevrijheid van de winkelier. Maar is dat geen schijnvrijheid, vooral in branches waar de omzet toch al zeer onder druk staat? Dan kun je je als winkelier toch geen enkel omzetverlies meer permitteren? Dan heb je toch geen keus? Wat doe je als je participeert in een winkelcentrum waar alle anderen hun openingstijden wel verruimen?

Het wetsvoorstel beperkt zich niet tot een verruiming van de openingstijden op doordeweekse dagen. De nog steeds bijzondere plaats die de zondag als wekelijkse rustdag in onze samenleving inneemt, wordt, alle mooie woorden ten spijt, door dit wetsvoorstel nog verder uitgehold. Voor ons ligt hier een zeer emotioneel moment, ik verheel dat niet. Voor ons is dit het kernpunt van dit wetsvoorstel. Al besef ik zeer wel dat er in dit huis mensen zijn die daar anders over denken, wij betreuren die ontwikkeling ten zeerste. Deelt de regering de opvatting dat de sociale aspecten die aan de liberalisering van de winkeltijden verbonden zijn, serieus meegewogen moeten worden? Zo ja, waarom is daaraan dan zo weinig aandacht besteed?

Onze samenleving wordt gekenmerkt door gejaagdheid. Mensen hebben geen tijd meer voor elkaar en leven vaak langs elkaar heen. Alles moet even snel en vluchtig gebeuren. Door de flexibilisering komt het gezinsleven steeds verder onder druk te staan. Welke prijs zijn wij in onze samenleving bereid te betalen voor onze rust? Is onze samenleving dan zo monomaan gericht op welvaart dat wij ons welzijn, onze wekelijkse rustdag, willen offeren op het altaar van de Mammon?

De sociale functie van de zondag moeten wij niet onderschatten. De wekelijkse rustdag is een onwaardeerbaar geschenk van ons aller Schepper, voor ons persoonlijke leven, maar ook voor het gezinsleven. Op de rustdag mogen wij uitrusten van al onze slaafse arbeid. Slaafs, omdat ons dagelijkse werk ons zozeer in beslag kan nemen. Toch zit daar nog niet eens ons diepste motief. Er is een nog dieper element dat ons zo emotioneert. Ten diepste is die rustdag bedoeld om God te zoeken en te dienen en rust bij Hem te vinden. Hij alleen kan ons door de zonde onrustig geworden hart een rust en vrede geven die ons verstand echt te boven gaat.

Het vierde gebod van de Wet des Heeren wil dat wij Zijn dag heiligen, dat wil zeggen: de rustdag van andere dagen afzonderen en besteden in Zijn dienst tot ons eeuwig welzijn. De spirituele waarde van dit kostbare geschenk wordt in onze geseculariseerde samenleving helaas schromelijk miskend en dat blijft niet zonder gevolgen. Daarop immers, kan geen zegen rusten. Het is en blijft de roeping van de overheid om als dienaresse Gods de ontheiliging van de zondag tegen te gaan en de openbare rust op die dag te handhaven. Wij zien het als onze dure plicht om de regering op te roepen niet mee te werken aan een verdere ontheiliging van deze rustdag, maar daartegen juist een dam op te werpen. Het amendement dat ik mede namens enkele collega's heb ingediend, beoogt daaraan nadere invulling te geven. Wij roepen regering en Kamer ernstig en bewogen op dit amendement te overwegen en zo mogelijk te steunen.

In de Zondagswet heeft de wetgever het publieke karakter van de zondagsrust tot uitdrukking willen brengen. Diezelfde wetgever dreigt nu door nieuwe wetten, zoals de Arbeidstijdenwet en het onderhavige wetsvoorstel, de materiële betekenis van de Zondagswet steeds verder uit te hollen. Wij betreuren dat. De verhouding van dit wetsvoorstel tot de Zondagswet blijft wrikken. Het blijft natuurlijk vreemd om in de Zondagswet een tijdstip van 13.00 uur 's middags als ondergrens te hanteren zonder afwijkingsbevoegdheid en in de Winkeltijdenwet geen enkele bodem te leggen.

Als het gaat om de handhaving van zondagsrust, is de regering nogal terughoudend. De redenering die het in dit verband altijd goed doet en waar de regering zich ook nu achter verschuilt – enkele woordvoerders deden dat in feite ook namens hun fracties, zij het dat ik de integriteit daarvan niet ter discussie wil stellen – komt erop neer dat het niet aangaat een bepaalde mening dwingend op te leggen. Nu is dat wel het laatste wat de SGP-fractie wil. Gewetensvrijheid achten wij een hoog goed. Dat was zelfs een van de aanleidingen voor de SGP om in 1918 het politieke veld te betreden. Natuurlijk gaat het er helemaal niet om een bepaalde mening dwingend op te leggen. Het gaat er wel om dat de wetgever nu eenmaal tot taak heeft de regels voor het maatschappelijke en publieke verkeer vast te stellen en die regels zijn inderdaad normerend en dwingend, voor iedereen. Het gaat daarbij inderdaad om een keuze: welke regels wel en welke regels niet? Daarover voeren wij het politieke debat. Het fundament voor die regels vinden wij, en zouden wij allemaal behoren te vinden, in de Heilige Schrift.

Het wetsvoorstel komt tegemoet aan het moderne leefpatroon. Dat klinkt nogal neutraal, maar is het dat ook? Is de wetgever een slaaf van de maatschappelijke ontwikkeling? Dat zou je toch niet voor mogelijk willen houden? Moet en kan de wetgever zich wel neutraal opstellen tegenover ongeacht welke maatschappelijke ontwikkeling? Ligt aan het honoreren van een maatschappelijke ontwikkeling door middel van aanpassing van wetgeving geen impliciete instemming met die ontwikkeling ten grondslag? Kristalliseert zich de politieke wil dan niet uit in spoor met wat op enig moment in de ontwikkelingen die je doormaakt, maatschappelijk dominant wordt?

Voorzitter! In het moderne leefpatroon geldt de individualisering als centrale norm. De negatieve effecten van de individualisering worden steeds duidelijker zichtbaar. Een van die negatieve effecten wil ik niet ongenoemd laten. In het moderne leefpatroon, waarin de ik-gerichtheid tot norm lijkt te zijn verheven, is de solidariteit met de medemens vaak ver te zoeken. Waar die solidariteit ontbreekt, treedt een verharding en verkilling op van de verhoudingen tussen mensen onderling en in de verbanden waarin zij zich bewegen. In de huidige Winkelsluitingswet is bewust iets van die onderlinge solidariteit tot uitdrukking gekomen. Dat element is in de nieuwe Winkeltijdenwet helaas aan het verdwijnen.

In deze context was het voor mij dan ook volstrekt een raadsel waarom de fractie van de PvdA zich aanvankelijk met de inhoud van dit wetsvoorstel leek te kunnen verenigen. Jarenlang heeft de vakbeweging gestreden voor een vrije zondag en de invoering van uiteindelijk een vijfdaagse werkweek. Jarenlang heeft ook de PvdA zich ingezet voor de bescherming van werknemers, voor redelijke werk- en rusttijden, voor onderlinge solidariteit, ook in de Winkelsluitingswet. Zou deze fractie dan radicaal afscheid gaan nemen van haar verleden, zo dacht ik toen.

De PvdA-fractie is ook voor modernisering van de economie. In het huisorgaan van EZ – de minister kent het – d.d. 21 oktober 1995 heeft de heer Van der Ploeg breeduit zijn mening hierover geventileerd: meer marktwerking, maar dan wel onder sociale condities. Welnu, die sociale condities spelen hier het sterkst als het gaat om de bescherming van de wekelijkse rustdag. Deze is in de woorden van de minister-president, ook van PvdA-huize: een haven van rust, die toch eigenlijk behouden zou moeten blijven. Ik vond dat een treffende beeldspraak. Ik was voornemens de fracties in dit huis op te roepen, daaraan dan ook consequenties te verbinden.

Het amendement van mevrouw Van Zuijlen heeft mij in dit kader aangenaam verrast, dat zeg ik eerlijk. Ik heb haar daarover al in de wandelgangen aangesproken. Van 52 terug naar twaalf is een hele stap. Mevrouw Van Zuijlen zal begrijpen dat het er nog altijd twaalf te veel zijn ten opzichte van mijn amendement. Voor de SGP-fractie zit daar een fors spanningspunt.

Vervolgens kom ik op de bedrijfseffecten. De regering is daarover nogal optimistisch gestemd. Waar is dat optimisme op gebaseerd? Nieuwe kleinschalige winkelfuncties dragen bij aan het economische verkeer en de leefbaarheid in binnensteden en op het platteland. Bij de binnensteden kan ik mij daar nog iets bij voorstellen: de terugkeer van de kleine buurtsuper als filiaal van het grootwinkelbedrijf, al moet ik nog zien dat dit echt gebeurt. Maar hoe werkt dat uit naar het platteland? De winkelvoorzieningen staan daar toch nog steeds onder grote druk? Kan de minister aantonen dat dit wetsvoorstel een positief of op z'n minst geen negatief effect heeft op de leefbaarheid van het platteland?

De SGP-fractie vreest dat een verschuiving van de sluitingstijden zal leiden tot een toename van de winkelcriminaliteit. Een extra belasting voor politie en justitie lijkt onvermijdelijk, al was het alleen maar in de preventieve sfeer. Bij verschuiving van de sluitingstijdstippen is immers meer blauw op straat nodig. Hoeveel dat zal zijn is op dit moment niet te bepalen. Onze fractie heeft daarom een amendement ingediend, dat voorziet in een evaluatie van het effect van dit wetsvoorstel op de werkdruk voor politie en justitie. Het lijkt mij redelijk dat een dergelijke evaluatie plaatsvindt, wanneer het wetsvoorstel ongeveer twee jaar in werking is. Mag ik aannemen dat de bedoeling is dat het wetsvoorstel medio volgend jaar in werking zal treden? Een evaluatie zou dan in de eerste helft van 1998 kunnen plaatsvinden.

Voorzitter! Aan het gemeentebestuur worden in artikel 4 van het wetsvoorstel bevoegdheden toegekend voor vrijstellingen en ontheffingen. Deze bevoegdheden mogen uiteraard niet worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn toegekend. Maar wanneer kun je daarvan spreken? Wat is nu precies het doel waartoe de bevoegdheden van artikel 4 worden toegekend? Kan de minister bevestigen dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid, wanneer een gemeenteraad zou besluiten dat winkels eerst na 13.00 uur zondagsmiddags open zouden zijn, en de raad dit besluit uitsluitend of hoofdzakelijk motiveert met een beroep op de openbare rust? Met het oog op de wetsgeschiedenis hoor ik graag een heldere reactie op dit punt.

Voor ons is het overigens ook een te laken zaak dat de wetgever het belangrijke punt van de zondagopenstelling niet zelf normeert, maar overlaat aan het lokaal bestuur. Het probleem is naar de gemeenteraad verlegd. Dat leek een vondst, maar of het in alle opzichten fair is, daarover twijfelt de SGP-fractie nog. Tegelijk zeg ik dat de SGP-fractie voor een zo autonoom mogelijk gemeentebestuur is. Ook voor ons zitten er dus twee kanten aan dit bestuurlijke probleem.

De VVD-fractie wil ruimte voor het lokaal bestuur en de ondernemers, alsof de centrale overheid geen boodschap meer zou hebben aan het karakter van de zondag. Dat stelde mij eerlijk gezegd ietwat teleur van de VVD-fractie, lettend op haar traditie. Collega Van Middelkoop heeft dat net met een goed citaat aangegeven.

Voorzitter! Ik rond af. Het wetsvoorstel stuit bij onze fractie – men zal het begrepen hebben – op ernstige principiële bezwaren, met name voor wat betreft de volstrekt ongelimiteerde mogelijkheden die het voorstel biedt voor openstelling van winkels op zondag. Steeds meer mensen zullen, linksom of rechtsom, toch gedwongen worden tot zondagsarbeid. Niet tegen hun geweten in, want daarin voorziet een andere wet. Er zijn echter mensen bij betrokken. Die zullen moeten werken en dat betekent veel voor de gezinssituatie. Het wetsvoorstel past bovendien in een reeks van wetgeving die de weg effent voor een 24-uurseconomie. De minister heeft daar ooit van gezegd dat dit heus zijn eindbeeld niet is. Wij moesten niet ongerust zijn. Voor de SGP-fractie is het inderdaad geen aanlokkelijk perspectief. Dat het toch niet in alle opzichten gaat om een hersenschim, moge blijken uit het feit dat de gemeente Amsterdam serieus overweegt om de avondwinkels toe te staan 24 uur per dag open te zijn. Dan heb ik het nog niet eens gehad over het sneeuwbaleffect: winkels open, dienstencentra open, banken open, postkantoor open, gemeentesecretarie open, enzovoorts.

Wij hopen dat een meerderheid in dit huis zo verstandig zal zijn om dit wetsvoorstel in zijn huidige vorm te verwerpen, subsidiair niet zonder ingrijpende amendering aan te nemen.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Mijnheer de voorzitter! Nederland is een merkwaardig landje. Aan de bekende stereotyperingen van tulpen en klompen kunnen we heel goed de orthodoxe schooltijden in het basisonderwijs en de rare openingstijden van winkels toevoegen. Het lijkt wel of de Nederlanders verknocht zijn aan deze eigenaardigheden, want als er iets dreigt te veranderen dan is er groot rumoer in onze nationale vissenkom.

Nu is de D66-minister met het moedige plan gekomen om eens iets te veranderen aan die vermaledijde avondklok en dat je na zessen de winkel niet meer in mag. Dat stuit de voorstanders van het gezellige ganzenbordspel ernstig tegen de borst. Minister Wijers mag dan boven op de dijk staan, en net als zoveel D66-kopstukken de air van het wereldburgerschap uitdragen, edoch, hij moet bedenken dat aan de voet van de dijk 's lands kruideniersmentaliteit heerst. In de Nederlandse politiek worden standpunten niet per ons afgewogen, maar tot op de gram nauwkeurig.

Het debat over de Winkeltijdenwet overstijgt het domein van de economie. Het vraagstuk van de mate waarin de overheid regelt dan wel zich terugtrekt is hier eveneens in het geding. In het economische debat gaat het over concurrentiebelangen van enerzijds de grootwinkelbedrijven, die zo min mogelijk regelgeving wensen omdat ze winsten willen maken, en anderzijds de kleine ondernemer die beschermende regelgeving wenst om de kost te kunnen verdienen. Ja, mijnheer Van Erp, de tijden zijn veranderd. De werknemers op hun beurt vrezen voor een te grote flexibilisering van de werktijden en het daardoor ontbreken van voldoende regelmaat in de verdeling van werk en vrije tijd. Het midden- en kleinbedrijf en de vakbeweging trekken op dit terrein redelijk eensgezind op. Is dit een novum in hun gezamenlijke bestaan?

Vervolgens kan gesteld worden dat het oppositiefront tegen de minister ook ondersteund wordt door de ethische component en dus door hen die vanuit hun religieuze achtergrond pleiten voor het behoud van de zondagsrust.

Met zoveel tegenstrijdige belangen worden er compromissen gebakken. Bijna iedere politieke stroming heeft een recept in huis, behalve D66 en de VVD, die de voorgebakken koek van het kabinet wel te pruimen vinden. De VVD is daarmee eindelijk van het imago van middenstanderspartij af.

Alvorens het standpunt van mijn fractie naar voren te brengen, wil ik graag nog enkele vragen stellen aan de minister. Het gaat mij er daarbij niet in de eerste plaats om of het sluitingsuur nu op 20.00 uur of op 22.00 uur wordt gesteld. Het gaat erom of er voldoende draagvlak en veerkracht bestaat in de samenleving voor de verlenging van de openingstijd.

Op het belang van de consument wil ik niet al te veel ingaan. Die is altijd gebaat met de mogelijkheid zelf het tijdstip van winkelen te bepalen. Winkelen is ook geen noodzakelijk kwaad meer, maar in toenemende mate een vrijetijdsbesteding. Ik wil de aandacht van de minister vestigen op eventuele gevolgen voor de concurrentie. Ik acht het bekend dat in Amsterdam ervaring is en wordt opgedaan met de zondagsopening. Zijn er al gegevens bekend over eventuele omzetverschuivingen van de kleine winkels naar de grote bedrijven?

Ik wil de aandacht vragen voor de positie van de kleine winkelcentra. Kleine winkelcentra bedienen vaak de aanpalende wijken. Zij zijn doorgaans goed bereikbaar, ook voor mensen die minder mobiel zijn. Deze kleine winkelcentra zijn ook van belang voor de sociale structuur van de samenleving. Men is er minder anoniem dan in de grote winkelcentra. Bij langere openingstijden stelt zich hier natuurlijk het probleem van concurrentie. Kan men de concurrentie niet aan, dan blijft een kille sanering over die leidt tot vergaande verpaupering en verloedering. Vanuit lagere overheden wordt heel handig ingespeeld op citymarketing, toezichthouders die de veiligheid garanderen. De kleine winkelcentra worden vaak over het hoofd gezien. Op welke wijze denkt de minister zijn invloed aan te kunnen wenden om er voor te zorgen dat bijvoorbeeld in het kader van het grote-stedenbeleid, G-4, G-15, G-8, aandacht besteed kan worden aan veiligheidsaspecten?

Ik wil de aandacht vragen voor de positie van de kleinere winkeliers. Men kan niet zomaar de winkelopenstellingen drastisch verruimen zonder dat daar iets tegenover staat. Ook de energieheffing is deze bedrijfstak al koud op het dak gevallen. Is het een slechte suggestie om voor deze sector fiscale maatregelen te nemen, die het mogelijk maken onder aanvaardbare werkdruk de concurrentie het hoofd te bieden? Is het wellicht een goede suggestie om in deze sector ervoor te zorgen dat de bruto loonkosten verlaagd kunnen worden? Lagere werkgeverslasten maken het toch aantrekkelijk om, eventueel extra, personeel in dienst te nemen?

Met betrekking tot de avondopenstelling heeft mijn fractie een voorkeur om het sluitingsuur te stellen op 20.00 uur. 22.00 uur vinden wij te ver gaan. 21.00 uur – het zou misschien de coalitie sieren – zou een redelijk alternatief zijn.

Ik kom nu op de zondagsopening. Een grote groep in onze samenleving heeft op religieuze gronden bezwaren tegen de zondagopenstelling. Zij is van oordeel dat de overheid hier regelend moet optreden. Ik wil daar tegenover stellen, dat niemand in de samenleving verplicht wordt op zondag te gaan winkelen. Voor anderen kan het heel gezellig zijn om op zondag te winkelen, bijvoorbeeld voor gezinnen. Mijn fractie is van mening dat in een moderne democratie de meerderheid die wil dat de winkels op zondag open zijn rekening moet houden met de grote minderheid die vast wil houden aan de zondagsrust. In essentie is het natuurlijk niet meer van deze tijd dat de overheid de burgers hoedt in het onderhouden van deze bij uitstek christelijke feestdag. De burgers zijn grondwettelijk vrij om zich wel of niet te houden aan christelijk geloof en christelijke feestdagen.

Ik wil wel de aandacht van de minister vragen voor problemen die kunnen ontstaan tussen werknemer en werkgever. Ik hoop dat onze nieuwe wetgeving erin voorziet, maar het zou natuurlijk buitengewoon treurig zijn, als werknemers zouden worden gedwongen om op zondag te werken indien zij daar principiële bezwaren tegen hebben. Op dit punt denk ik dat de overheid uitdrukkelijk de minderheid dient te respecteren en te beschermen.

Daar staat tegenover dat mijn fractie van oordeel is dat gemeenten niet de vrijheid moeten hebben om de zondagopenstelling te regelen. Ook christelijke meerderheden dienen op dit punt respectvol om te springen met mensen die in hun eigen woonplaats op zondag willen winkelen. Mijn fractie is van oordeel dat voorlopig volstaan kan worden met een beperkte openstelling van winkels op zondagen. Het aantal van twaalf doet recht aan de diverse belangen die in het geding zijn. Ik steun derhalve het amendement van mevrouw Van Zuijlen en eerlijk gezegd vind ik het ook erg dapper van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Voorzitter! In het regeerakkoord stond het al. De winkeltijden zouden worden uitgebreid om meer ruimte te geven aan nieuwe arbeids- en leefpatronen. Het voornemen was duidelijk. Deze keer geen halve uren extra, maar een duidelijk signaal aan ondernemers om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Deze keer geen halve maatregelen, maar een duidelijke beslissing om de ondernemers de ruimte te geven om al dan niet tegemoet te komen aan de al dan niet ervaren behoefte van de klanten. Deze minister verbond er zijn lot mee. Hij wil de geschiedenis ingaan als de man die in Nederland een frisse wind liet waaien in ondernemersland, regeltjes afschafte, marktwerking invoerde en vooral de deuren van de winkels openzette.

Voorzitter! Ook de Partij van de Arbeid heeft een geschiedenis bij dit onderwerp. Een geschiedenis waarin gekozen is voor verruiming, maar niet zonder meer. Altijd is er ook zorg geweest voor de positie van de kleine zelfstandige winkelier en voor de kwaliteit van de nieuwe banen die verruiming en flexibilisering van de winkeltijden zou brengen. Ook deze keer is dat niet anders geweest. Ten aanzien van de verruiming door de week hebben wij ten slotte gekozen voor het wetsvoorstel. Een van de argumenten daarvoor is dat ondernemers maximale vrijheid zouden moeten hebben om zelf te besluiten wanneer en hoe zij zich bij de veranderde wensen van hun klanten willen aanpassen. Hiervoor is het echter wel nodig dat een ondernemer zijn consumenten en hun gedrag goed kent. De fractie kan zich voorstellen dat winkeliers het in de overgangsfase moeilijk zullen hebben om hun nieuwe positie te bepalen. Is de minister van plan hiervoor een extra adviesfaciliteit in het leven te roepen? Welke rol kunnen bijvoorbeeld de kamers van koophandel hierbij spelen? Kan de minister ook nader ingaan op het Amsterdamse voorbeeld van een arbeidspool voor het midden- en kleinbedrijf, waarbij werkzoekenden door detaillisten in een flexibel schema kunnen worden ingezet als winkelpersoneel? Gaat hij dit ook elders stimuleren?

Een tweede argument is de mogelijkheid die de verruiming biedt om arbeid en zorgtaken beter te combineren en om het werk binnenshuis beter te verdelen. Zowel voor tweeverdieners als voor alleenstaanden zou het leven iets makkelijker kunnen worden.

Een derde argument is de mogelijkheid die voor allochtonen wordt gecreëerd om de winkelpatronen van de landen van herkomst aan te houden en in te spelen op de nieuwe mogelijkheden. Allochtoon ondernemerschap is een erkende en succesvolle manier om sociaal te integreren en allochtone ondernemers vervullen een belangrijke voorbeeldfunctie. Potentieel talent wordt in dit opzicht nog onvoldoende aangeboord. Het kabinet voert een apart beleid voor allochtone ondernemers waarin met name een beter bereik van de adviesfuncties aan de orde is. Tot nu toe maakte onbekend vooral onbenut. Hoe gaat het kabinet deze groepen voorlichten over de nieuwe mogelijkheden?

Een vierde argument betreft de uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen. Het is duidelijk dat hierover discussie is. De onderzoeksrapporten vliegen ons om de oren. Vooralsnog volgen wij, net als het kabinet, de berekeningen van het Centraal planbureau. Het is duidelijk dat uitbreiding met name in het grootwinkelbedrijf zal plaatsvinden. Wij vinden deze groei in de eerste plaats positief, maar wij maken ons wel zorgen over het soort contracten dat deze nieuwe medewerkers krijgen. Vooral voor vrouwen met een zwakke arbeidsmarktpositie is het belangrijk dat er een zekere rechtspositionele bescherming is. Vindt de minister ook dat het kabinet hier normen voor zou moeten stellen? In de nota Flexibiliteit en zekerheid schijnt de bewijslast voor het bestaan van een arbeidscontract bij de werkgever te worden gelegd, opdat in de praktijk een minimumaantal uren gegarandeerd zal zijn. Hoe denkt de minister daarover? In het wetsvoorstel ten aanzien van gelijke behandeling van deeltijd- en voltijdarbeid wordt aandacht besteed aan het onderscheid in loonkosten en andere arbeidsvoorwaarden.

De heer Van Walsem (D66):

Wij zijn bezig met de behandeling van de Winkeltijdenwet, maar het lijkt nu wel alsof u de minister van Economische Zaken de Arbeidstijdenwet wilt laten overdoen.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik geef een kader aan waarin wij de verruiming van de winkeltijden willen zien en ik vraag daar gewoon de mening van de minister over. Ik denk dat hij daar best even op in kan gaan.

Voorzitter! Wij staan dus positief tegenover het wetsvoorstel om gelijke behandeling van deeltijd- en voltijdarbeid dichterbij te brengen. Over de regeling van de arbeidsvoorwaarden in de supermarktsector maakt de fractie van de Partij van de Arbeid zich zorgen. De sociale partners zijn nog steeds niet met elkaar tot overeenstemming gekomen en wij hopen dat dit niet het begin van een CAO-loos tijdperk gaat worden.

Een laatste argument voor de verruiming van winkeltijden is de kansen die deze maatregel biedt aan innovatieve ondernemers die klaar staan om nieuwe markten te betreden. Hoewel de trend van schaalvergroting autonoom en tot op zekere hoogte onomkeerbaar is, lijkt er toch duidelijk steeds meer behoefte te zijn aan winkeltjes in de buurt. Een van onze nationale grootgrutters gaat op deze tendens inspelen, maar ook kleine winkeliers en starters zouden de kans kunnen grijpen.

Het kabinet schrijft dat enige tijd wordt gewacht met een evaluatie ten aanzien van de extra inzet van politie en justitie. Wanneer wil de minister deze evaluatie laten plaatsvinden? Ondertussen hoeft niet te worden stilgezeten. Informatietechnologie maakt het mogelijk allerlei vormen van beveiliging in winkels te ontwikkelen. Gaat de minister de ontwikkeling en toepassing hiervan stimuleren?

Mijn fractie heeft ook enige zorgen over de handhaafbaarheid van de nieuwe Winkeltijdenwet. Bekend is dat opsporing en controle van de oude wet geen prioriteit kreeg. De vraag is of dat beter zal worden. Ten aanzien van winkeldiefstallen merk ik nog op dat winkeldiefstalprojecten, zoals die nu hier en daar bestaan, het zogenoemde lik-op-stukbeleid, tijdens de stille uren moeilijker kunnen worden uitgevoerd. De parketten zullen dan immers normaal gesproken gesloten zijn. Kan de minister hier op ingaan?

Natuurlijk is ook bij ons in de fractie gesproken over het SER-compromis voor doordeweek. Tot 8.00 uur dicht en na een evaluatie eventueel tot 10.00 uur dicht. Het SER-compromis komt echter niet tegemoet aan de kern van het wetsvoorstel: het leggen van de verantwoordelijkheid bij de ondernemer. Het houdt de controle- en handhavingsproblematiek en de behoefte aan gedetailleerde vrijstellingen, ontheffingen en aankondigingskaarten in stand. Ook de Vereniging van Nederlandse gemeenten waarschuwt hiertegen. Ook binnen de verruiming, of beter gezegd, flexibeler toepassing van de winkeltijden tot tien uur zal in de praktijk sprake zijn van geleidelijkheid, aangezien ondernemers de mogelijkheden zullen aftasten.

De heer Poppe (SP):

U zegt dat de verantwoordelijkheid bij de ondernemer moet worden gelegd. Ik stel dan vast dat u het volledig met de heer Van Erp eens bent: de verantwoordelijkheid moet bij de ondernemer worden gelegd. En het personeel dan?

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik volg u even niet.

De heer Poppe (SP):

U zegt dat het SER-akkoord te krap is. Het voldoet niet aan de stelling dat meer verantwoordelijkheid bij de ondernemers moet worden gelegd.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik ben net ingegaan op de positie van het personeel. Ik heb iets gezegd over de CAO-onderhandelingen. Uiteindelijk is dat een kwestie van onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers en de sociale partners. Ik heb ook gezegd dat ik het belangrijk vind dat het personeel een bepaald soort arbeidscontracten krijgt. Ik weet eigenlijk niet wat u verder wilt horen.

De heer Poppe (SP):

De kleinere ondernemer die één of twee mensen in dienst heeft kan niet gedurende die tijden open zijn. Dan moet hij het aantal mensen in dienst verdubbelen, maar de omzet blijft gelijk. Dat is het probleem.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ja, dat is een economische discussie. Ik weet niet of ik hier les 1 van de eerstejaars economie moet herhalen: bij toenemende concurrentie dalen de prijzen en stijgt eventueel de omzet. Het is de kern dat ook kleine ondernemers niet langer open hoeven, zij mogen langer open. Het gaat om de flexibele toepassing van de openingstijden. Wij spreken niet over een verplichting. Dit is vandaag al erg vaak gezegd, maar ik herhaal het voor u nog maar een keer.

De heer Poppe (SP):

Daar ga ik zo meteen in mijn tweede termijn op in.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Het lijkt er inderdaad op dat u al aan uw tweede termijn toe bent.

De heer Poppe (SP):

Dat betekent koude sanering, hij redt het niet met vier mensen omdat hij er maar twee uit zijn omzet kan betalen. Of die twee moeten "ja" zeggen tegen langer werken.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Mijn antwoord zal niet anders dan dat van andere sprekers zijn tegen wie u hetzelfde zei. Er zijn twee tendensen in de samenleving. De eerste is die van schaalvergroting. Deze is autonoom en waarschijnlijk onomkeerbaar. De kleine winkels staan voortdurend onder druk, ook nu. De Winkeltijdenwet zal daar eventueel een kleine versnelling aan geven. Aan de andere kant biedt de Winkeltijdenwet ook kansen voor ondernemers die de mogelijkheden en de wil hebben om zich innovatief in te zetten. Zij kunnen bijvoorbeeld 's avonds opengaan of sluiten omdat er in hun buurt daaraan geen behoefte is.

Ten slotte schept fasering geen duidelijkheid voor ondernemers. Juist nu moeten ondernemers weten waar ze aan toe zijn, zodat ze bijvoorbeeld kunnen gaan investeren in een nieuw assortiment.

Het moge duidelijk zijn dat de fractie van de PvdA met een aantal kanttekeningen de hoofdlijn van het wetsvoorstel steunt. Net als het kabinet vinden wij dat er twee uitzonderingen zijn op de keuzevrijheid voor ondernemers om al dan niet in te spelen op de wensen van de consument. Het algemeen belang van veiligheid gedurende de nacht en het specifieke karakter van de zondag in de Nederlandse cultuur. Met name ten aanzien van dat laatste vinden wij dat het kabinet te ver is gegaan. Hoewel de memorie van toelichting spreekt van dichte winkels kan iedereen met evenveel recht zeggen dat de winkels open zijn. Gedurende 52 zondagen per jaar hebben gemeenten immers de mogelijkheid de winkeliers toestemming te geven open te zijn. De PvdA vindt dat de nationale overheid hierin meer zelf de verantwoordelijkheid moet nemen en een drastische beperking moet stellen aan het aantal zondagen dat de winkels open mogen zijn.

De heer Van Walsem (D66):

Vindt u niet dat u met uw uitlatingen en met die publikaties van uw fractiegenoot de heer Van der Ploeg de burger in verwarring heeft gebracht over het standpunt van de PvdA? Die verwarring is toch niet echt positief?

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik ga mij er niet voor schamen dat ik heb meegedaan aan een publiek debat. Bij ons in de fractie is het tegenwoordig de gewoonte dat wij over belangrijke onderwerpen in het openbaar een publiek debat voeren. Misschien raakt u daarvan een beetje in de war, maar voor ons is het meer een kwestie dat wij op die manier met elkaar discussiëren en een maatschappelijk compromis zoeken. Wij vinden dat wij dat nu gevonden hebben.

De heer Van Walsem (D66):

Ik denk dat de kiezer niet gebaat is bij die verwarring.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Heeft u het over uw kiezers of over mijn kiezers?

De heer Van Walsem (D66):

Ik heb het over alle kiezers.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Voor de herkenbaarheid van de politiek en het sociale compromis zou het goed zijn als u zich zou realiseren dat het gevoel dat het misschien wel iets minder kan met die zondag, breed in de samenleving leeft.

De PvdA vindt dat de nationale overheid hierin meer zelf de verantwoordelijkheid moet nemen en een drastische beperking moet stellen aan het aantal zondagen dat de winkels open mogen zijn. Wij sluiten hierin nauw aan bij de huidige praktijk, wat inhoudt dat gemeenten het maximum dat in de wet is vastgelegd, niet hoeven toe te passen. Bepaalde gemeenten zullen ervoor kunnen kiezen dat de winkels helemaal dicht blijven op zondag. Voor alle duidelijkheid: de bestaande mogelijkheden voor gemeenten om vanwege de toeristische functie de openingstijden uit te breiden, blijven bij aanneming van de door ons voorgestelde wijziging bestaan. Hier en daar is dat namelijk verkeerd begrepen. Toch zien wij dat er in sommige gemeenten een maatschappelijke druk op de zondag is om meer te kunnen winkelen. Daaraan willen wij gedeeltelijk tegemoetkomen door het huidige aantal van acht zondagen dat gemeenten winkeliers de mogelijkheid kunnen geven om open te gaan, uit te breiden tot twaalf. Ongeveer één zondag per maand lijkt ons op dit moment een redelijk aantal. De keuze die wij maken, is een kleine in plaats van een ruime uitbreiding van de mogelijkheden. Volgens de fractie van de PvdA komt deze wijziging ten goede aan de evenwichtigheid van het wetsvoorstel. Natuurlijk zien ook wij dat een grotere verscheidenheid aan leefpatronen een diversiteit aan consumentenwensen heeft veroorzaakt. Ook wij vinden dat ondernemers de mogelijkheid moeten krijgen, hierop in te spelen.

Maar het gaat om meer. Het gaat om een kleine relativering van de stressmaatschappij, om een bescheiden keuze voor een ontspannen samenleving en om de behoefte van velen aan een herkenbare rustige dag. Het enkele feit dat een deel van de Nederlandse samenleving al werkt op zondag doet hier niets aan af.

Ten slotte een opmerking over de verruiming van de openstelling van overheidsdiensten. Ik vind het vreemd dat een besluit hierover op de lange baan geschoven dreigt te worden. Ook over deze verruiming zou het kabinet op korte termijn een beslissing moeten nemen.

De heer Van Erp (VVD):

Nog even over die zondagopenstelling. Ik heb gesproken over mijn teleurstelling over het amendement voor twaalf zondagen. Ik voelde mij ook op het verkeerde been gezet door de opvatting van de PvdA, omdat ik op pagina 15 in het verslag dat ook door de PvdA is ingediend, opmerkingen lees dat het de PvdA nog niet ver genoeg gaat, dat zij ook nog de tweede pinksterdag, de tweede kerstdag, de tweede paasdag wil. Daarin liet de PvdA duidelijk merken dat zij de 52 zonder meer zou steunen, maar eigenlijk nog verder wilde gaan. Dat is de reden dat ik teleurgesteld ben door het amendement. Wat dat betreft doe ik ook een beroep op mevrouw Van Zuijlen om vast te houden aan de lijn die is uitgezet in het verslag.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ja, het spijt mij dan dat dit gebeurd is. Op het moment dat wij het verslag maakten, hebben wij dat meer ook in de vorm van feitelijke vragen geformuleerd. Het definitieve debat en de definitieve standpuntbepaling in de fractie over de winkeltijden heeft in de afgelopen week plaatsgevonden. Maar het kan u toch niet ontgaan zijn, mijnheer Van Erp, dat het bij ons enigszins genuanceerd lag.

De heer Van Erp (VVD):

Nee, maar in het verslag was het niet zozeer een vraagstelling. Er was heel nadrukkelijk een opvatting weergegeven. Dat heeft ons waarschijnlijk op het verkeerde been gezet.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Dat spijt mij dan.

De heer Smits (CDA):

Waarom zou collega Van Zuijlen geen steun willen verlenen aan het CDA-amendement voor de acht openstellingen op zondag? Zij heeft heel duidelijk uitgesproken dat de zondag in principe een dag moet zijn waarop de winkels gesloten zijn, behoudens een aantal uitzonderingen. Nu blijkt dat haar amendement, zeg maar, onvoldoende steun krijgt en dat waarschijnlijk een CDA-amendement dat een beetje in haar richting zit, op wat meer steun zou kunnen rekenen. Zou ik het dan zo mogen vertalen, dat zij in dat geval bereid is om steun te verlenen aan het CDA-standpunt?

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Dat gaat mij iets te ver. Op dit moment heeft de fractie nog geen standpunt ingenomen over wat wij dan gaan doen. Vooralsnog gaan wij ervan uit dat de verschillende fracties in de Kamer op basis van de inhoud zullen beslissen of zij al dan niet voor een amendement zijn. Ik heb nog geen enkele indicatie dat wij dan geen meerderheid zouden krijgen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! In aansluiting hierop merk ik op dat mijns inziens de politieke helderheid gediend zou zijn, als mevrouw Van Zuijlen zou kunnen aangeven hoe zwaar de materie, vervat in het amendement, voor de PvdA telt.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik denk dat ik dit net al gedaan heb. Ik heb zoëven aangegeven dat ik dit nog niet kan zeggen. Dat zegt al genoeg.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Van Erp heeft gezegd: als de PvdA haar amendement handhaaft, dan heeft de PvdA een probleem. Hoe denkt mevrouw Van Zuijlen dit probleem te gaan oplossen?

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ten eerste moet je het eens zijn over de probleemanalyse, namelijk dat je een probleem hebt. Nu, daar ben ik het al niet mee eens. Ik hoef er verder niet op in te gaan.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! We hoeven er niet omheen te draaien: dit wetsvoorstel is het kabinet ingefluisterd door de lobby van de grootgrutters en de Ikea's. De kleine en middelgrote detailhandel en de Nederlandse bevolking, zo blijkt uit onderzoek, zitten er echt niet op te wachten. Er is geen enkel maatschappelijk of algemeen belang gediend met het langer open blijven van winkels dan nu al het geval is, ook niet op de zondagen.

Iets meer dan een jaar geleden zei, in HP/De Tijd, directeur Van Luyken van het lobbybureau Van Luyken: ik ben er heilig van overtuigd dat de Winkeltijdenwet zonder deze brede lobby nooit in het regeerakkoord zou zijn gekomen. En collega lobbyist Vermeulen wrijft in zijn handen en zegt: blijkbaar is onze lobby heel erg goed gelukt; de koningin had het er zelfs over in haar troonrede.

Albert Heijn, Ikea, Shell en Bovag zijn kennelijk in staat de regering te sturen. De kleinere winkeliers en het winkelpersoneel, die belang hebben bij het bestaande regime van de Winkelsluitingswet, hebben het nakijken. Een overweldigende meerderheid van de detailhandel wil geen verruiming van de openingstijden en daar werken wel zo'n 650.000 mensen.

De vakbeweging wil het eigenlijk ook niet. Een recent onderzoek, uitgevoerd door het Economisch instituut voor het midden- en kleinbedrijf, wijst uit dat een ruime meerderheid van de consumenten – en dat is toch de Nederlandse bevolking – geen behoefte heeft aan ruimere openingstijden. Deze meerderheid is tevreden met de huidige openingstijden. En als partijen in de SER al akkoord zijn gegaan met een verruiming tot 20.00 uur 's avonds, dan is dat niet anders dan een poging om een compromis te bereiken, om nog erger te voorkomen.

De regering, omgepraat door de flexibiliseringslobbyisten, luistert niet naar de mensen. De minister van Economische Zaken, als kampioen van de marktwerking en deregulering, al helemaal niet. Alle beschermende constructies moeten worden afgebroken in het belang van de flexibilisering, want in dat kader moet ook de liberalisering van de winkeltijden worden gezien. Deze wet bekijken wij derhalve niet op zichzelf, maar in het totale kader van wat dit paarse kabinet aan het doen is. Die liberalisering is volgens de minister een voorwaarde voor de verdere flexibilisering van de totale arbeidsmarkt.

Het is ondertussen al weer jaren geleden dat Toon Hermans heeft gezegd: en wij jachten en wij jagen; wij leven in het tijdperk van Vrouw Holle(n). Maar het was toen een oase van rust, vergeleken met wat ons te wachten staat in een 24-uurseconomie. En toch gaan wij die kant op met deze Winkeltijdenwet, zeker als men het verband en de combinatie wil zien met de uitholling van de Arbeidstijdenwet, zo merk ik aan het adres van mevrouw Van Zuijlen op. Dat wordt rennen met z'n allen, zeven dagen in de week en de klok rond. Waartoe zijn wij op aarde? In ieder geval niet voor de 24-uurseconomie. Terecht zegt minister De Boer in een brochure van VROM, dat veel problemen veroorzaakt worden doordat wij het feit trachten te negeren, dat de dag maar 24 uur heeft. De economische en maatschappelijke mechanismen dwingen tot hoge produktiesnelheid en tot hoge, ongezonde arbeidsdruk voor velen. Wij zullen moeten zoeken naar een anders ingerichte economie en samenleving, aldus minister De Boer.

Dat is dus een regeringsstandpunt, want het kabinet spreekt met één mond. Ik vroeg haar deze week dan ook, hoe zij het kon verkopen dat er eerst een energieheffing aan het MKB en huishoudens wordt opgelegd om energiebesparing te bevorderen en vervolgens het MKB verplicht wordt langer open te zijn, langer te stoken en de verlichting volop te laten branden. Dat is echt energieverspilling die met een extra heffing wordt afgestraft en vervolgens niet gecompenseerd wordt door meer omzet, mijnheer Van Walsem! Door het beleid van het paarse kabinet gaan de lage inkomens er namelijk 3,5% in besteedbaar inkomen op achteruit volgens het SCP, toch niet de eerste de beste! En je kunt je geld maar één keer uitgeven.

Het antwoord van minister De Boer was onthullend. De winkels worden niet verplicht langer open te zijn. Zij kunnen nu flexibel ingaan op de wensen van de klant. Ik denk dat dit ook het antwoord van deze minister zal zijn.

Voorzitter! Dat is je reinste lariekoek! Het zal voor vele winkeliers langer open blijven of definitief sluiten worden. Zo werkt de markt nu eenmaal. Concurrentie is een soort oorlog. Geen van de strijdende partijen kan de strijdbijl even neerleggen, want dan slaat de concurrentie onmiddellijk toe. De keuze is dus eigenlijk: stoppen of je kapot werken. Als die situatie ontstaat, zijn andere partijen nodig om tussenbeide te komen, dat weten wij. In dit geval is het de overheid die in het algemeen belang met wetten en regels de strijdende partijen uit elkaar moet houden opdat ieder een gelijkwaardige kans krijgt. Daarvoor is zestig jaar geleden de Winkelsluitingswet ingesteld, met als doel eerlijke handel, gelijke kansen en bescherming van de arbeidstijden. Ik denk dat met die stelling ook in dit tijdperk niets mis is.

De nieuwe Winkeltijdenwet zet de koude sanering in gang en zal tot gevolg hebben dat de winkels in de kleinere winkelcentra het niet zullen kunnen bolwerken of het heel moeilijk krijgen. Dan wordt het met de auto naar de grote winkelcentra of naar de weilandwinkels om inkopen te doen. Ik hoor mevrouw De Boer al klagen over de toenemende automobiliteit!

Voorzitter! Een fijnmazig distributienet van winkelvoorzieningen zal aangetast worden. Dit wetsvoorstel wordt ons verkocht onder het mom van modern en rekening houdend met de veranderde economische en sociaal-culturele actualiteit. "Om moderne arbeids- en leefpatronen niet in de weg te staan", zo staat er in de memorie van toelichting. "Wie hier niet aan wil, is conservatief", hoorde ik de heer Van Walsem maandag op de radio zeggen. Nou, mijnheer Van Walsem, dan maar conservatief. De fractie van de SP heeft geen behoefte aan die modieuze kretologie die alleen maar verhult dat er geen rekening gehouden wordt met de mensen van vlees en bloed die het aangaat. Die leven niet om te werken, maar moeten werken om te leven!

De heer Van Walsem (D66):

U heeft nu zo vaak mijn naam genoemd, dat ik bijna denk dat ik populair bij u begin te worden.

De heer Poppe (SP):

Ik kan er ook niks aan doen!

De heer Van Walsem (D66):

Ik denk dat u geen aanhanger bent van het kapitalistische systeem; het economische systeem dat wij hier hebben. Dat is uw goed recht. U kunt echter niet bij elke wet het kapitalistische systeem omver willen halen. Dan kan ik wel steeds interrumperen en antwoorden, maar ik blijf aan het uitleggen. Dat doe ik dus niet meer!

De heer Poppe (SP):

Nu begrijp ik er niets meer van, voorzitter! Nu breekt echt mijn klomp. Nu ben ik een keertje conservatief en probeer ik niet al te revolutionair te zijn en is het weer niet goed. Ik wil gewoon de bestaande wet handhaven, mijnheer Van Walsem, omdat daarin goede dingen zitten: gelijke kansen, eerlijke handel en bescherming van de arbeidstijden. De heer Van Walsem zegt, dat deze wijziging van de wet nieuwe activiteiten oplevert; dat meer mensen een buurtwinkel kunnen beginnen. Ik zie dat ook hier en daar gebeuren, waar ik woon en ook in andere steden. Je ziet de mensen in die winkeltjes tobben van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, voor een inkomen dat nog beneden de armoedegrens ligt. Ze hebben geen cent om in het winkeltje te investeren, en dat noemen wij verloedering. De kleine en middelgrote detailhandel is tegen, en het grootwinkelbedrijf is voor liberalisering, omdat de kansen nog ongelijker worden, ten nadele van de kleintjes. Wie lette er ook weer op de kleintjes?

Als ze niet meedoen, verliezen ze omzet en inkomen, en als ze wel meedoen, hebben ze geen leven meer. Dat een en ander werkgelegenheid zal opleveren, is een volstrekt onbewezen stelling. Wel zal er een verschuiving plaatsvinden van kleine bedrijven naar het grootwinkelbedrijf, en de liberalisering zal alleen maar bevorderen dat de kwaliteit van de arbeid in de grootwinkelbedrijven nog verder zal teruglopen. Pulpbanen voor studenten en scholieren, in plaats van vaste banen. Albert Heijn is al begonnen met het wegsaneren van 2000 banen voor het middenkader, in de hoop dat deze wet er gauw doorkomt. Die werkgelegenheid zal steeds meer bestaan uit kleine, flexibele contracten en oproepkrachten. Echte werkgelegenheid in de detailhandel ontstaat als de omzetten stijgen, als de mensen wat te verteren hebben, dan moet de koopkracht omhoog, dus de lonen en de uitkeringen.

De heer Van Walsem (D66):

Om de tien zinnen heeft u het over "pulpbanen". Vindt u dat niet buitengewoon beledigend voor de mensen die zo'n baan hebben? Ik wel!

De heer Poppe (SP):

Ik snap niet waar u het nu over hebt. Ik ken heel veel mensen met pulpbanen, en die zijn het er volstrekt mee eens dat het een pulploon is wat zij voor die baan ontvangen. Ontmoet u die mensen nooit? Ik wel. Ik weet dat zij fatsoenlijk werk willen hebben, met een fatsoenlijk salaris, waarmee je een toekomst op kunt bouwen, en niet om de drie maanden de kans hebt dat je op straat komt te staan, dat je niks kunt investeren en niks geen toekomst op kunt bouwen.

De heer Van Erp (VVD):

Ontmoet u nooit enthousiaste ondernemers, die voor hun zaak willen knokken en die daarin plezier hebben?

De heer Poppe (SP):

Meneer Van Erp, de laatste weken heb ik er zoveel ontmoet! Met u heb ik er vanmiddag nog veel ontmoet hier op het Plein, toen ze massaal en fanatiek demonstreerden tegen deze wet van u!

Een verdere flexibilisering is slecht voor de economie, zegt prof. Kleinknecht. De 24-uurseconomie is waanzin, concludeert prof. Meyman uit Groningen. Het ontwricht het leven van ploegenwerkers en hun gezinnen. Ver doorgevoerde flexibilisering levert geen geld op, maar kost de samenleving juist geld. Dat is de opvatting van een econoom, de heer Frans van Dijk, van het Centrum voor experimentele en politieke economie van de Universiteit van Amsterdam. Hechte sociale verbanden zijn een voedingsbodem voor economische groei, is zijn stelling. De flexibilisering heeft een verwoestende werking op sociale verbanden en het verenigingsleven. Dat is kennelijk al zo bedreigend, dat het NOC waarschuwt voor de gevolgen van de arbeidstijdenwet, in combinatie met de Winkelsluitingswet. Het aantal leden, in het bijzonder voor teamsporten, dreigt af te nemen, terwijl voor een elftal toch nog steeds elf mensen nodig zijn. Maar ook die honderdduizenden vrijwilligers die het verenigingsleven overeind houden, in de kantine werken en ervoor zorgen dat al die wedstrijden weer georganiseerd worden, komen allemaal op de tocht te staan als de arbeidstijden zo gaan schuiven. De vrijwilligersstructuur, waarop niet alleen de sport maar het hele verenigingsleven drijft, komt echt in het gedrang. Daarmee wordt het cement uit de voegen van de samenleving gepeuterd. De mogelijkheid van ouders om bij de sportontwikkelingen van hun kinderen te zijn, wordt verkleind.

Dit is nog maar een kleine samenvatting van wat ons te wachten staat. Maar voor de SP-fractie is dit ruim voldoende om de minister te verzoeken, zijn wetsvoorstel in te trekken. Naar onze mening is de huidige Winkelsluitingswet ruim genoeg. Maar zo'n verzoek lijkt voorlopig niet veel kans te hebben in deze Kamer, als ik zo de koppen tel. Daarom overweeg ik een motie in te dienen om het wetsvoorstel aan te houden voor bezinning, en om de gevolgen van de wetswijziging beter te onderzoeken, alvorens ertoe over te gaan. Dat is trouwens ook de aanbeveling van de stichting voor economisch onderzoek van de Universiteit van Amsterdam.

Mijnheer de voorzitter! Er dreigt een nieuwe hit te ontstaan:

  • Er stonden eens twee kinderen, te wachten in de gang,

  • hun vader zou ze komen halen, maar het duurde wat lang.

  • Hij werkt in de winkel, al bijna dag en nacht,

  • ze gingen naar hun moeder, toen zei die moeder zacht:

  • Papa komt zo, papa komt zo,

  • eventjes geduld nog, want papa komt zo!

Mijnheer de voorzitter! Deze tekst is van mevrouw J. Karst-Dubbelboer.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Als mijn kinderen zouden luisteren op de kabel, dan zou ik nu ook zeggen: papa komt zo!

De voorzitter:

Dat hangt ervan af.

De heer Van Dijke (RPF):

Inderdaad, maar het is al laat.

Al met al houdt de Winkeltijdenwet de gemoederen al een tijdje bezig. Er is veel stof tot discussie, ook vanavond. De kamerstukken getuigen ervan en niet minder de vele reacties uit het land van de verschillende organisaties en de burgers. Vanmiddag nog werden wij vermanend toegesproken door de Sint en vloog er boven onze vierkante kilometer een vliegtuigje met de sleeptekst: Wat Wijers wil, wil niemand! Dat is natuurlijk een beetje ongenuanceerd, want er had moeten staan: "Wat Wijers wil, wil bijna niemand!", maar toch.

De discussie laat zich niet karakteriseren als evenwichtig. Er is geen eerlijke afweging van de verschillende argumenten. Ik krijg steeds meer het idee dat de groepen die problemen hebben met de Winkeltijdenwet door het kabinet voor het blok worden gezet. Ze kunnen roepen wat ze willen, maar elk argument tegen de verruiming van de Winkeltijdenwet wordt te licht bevonden. Bezwaren worden door de minister, als hem daarover door een interviewer voor de televisie een vraag wordt gesteld, als "overdreven" terzijde geschoven.

Kenmerkend in dezen vond ik de volgende opmerking van de minister in de nota naar aanleiding van het eindverslag: "Dat ik de verruiming van winkeltijden zou willen doorzetten, ook als dat nadelig voor de werkgelegenheid zou zijn, dient in het licht te worden gezien van het grote belang dat ik hecht aan het feit dat het niet in het moderne levenspatroon past dat alle winkels om 6.00 uur 's ochtends open gaan of om 18.30 uur 's middags hun deuren moeten sluiten." Met andere woorden, ook al zou zijn aangetoond dat dit om meerdere redenen ongewenst zou zijn, zelfs als aantoonbaar zou zijn dat het economisch onrendabel is, zelfs al zou het banen kosten, dan nog zou dat geen doorslaggevend argument zijn. Het moderne levenspatroon is bepalend. Dat is een zeer vaag en discutabel onderwerp.

De uitslag van het debat lijkt vast te staan. De inbreng van de tegenstanders wordt eigenlijk gekenmerkt als ouderwets en niet passend bij het moderne levenspatroon. Op deze manier verworden mijn woorden tot een roep uit de woestijn, terwijl ook mijn fractie wel degelijk midden in het moderne leven staat!

De verruiming van de winkeltijden komt neer op twee veranderingen: de openstelling van winkels op zondag wordt vrij gegeven aan de gemeenten en de winkels zijn vrij om 's avonds tot 22.00 uur open te gaan. Wat het eerste punt betreft, de openstelling op zondag, zijn er, naast economische tegenargumenten, duidelijke principiële bezwaren aan te voeren. Voordat ik hier nader op inga, wil ik het volgende duidelijk gezegd hebben. De minister heeft meermalen opgemerkt dat volgens de wet de winkel op zondag in principe gesloten is, tenzij de gemeenten anders beslissen. Met andere woorden, waar maken wij ons druk over?

Dat is naar de letter van de wet volkomen juist. Naar de geest van de wet is dat echter allerminst het geval. Daarmee is het zelfs in strijd. Het verbaast mij werkelijk dat de minister, wanneer het om het gedrag van gemeenten gaat, de moderne marktwerking plotseling niet meer kent. Denkt de minister werkelijk dat gemeenten bestand zijn tegen het dictaat van het grootwinkelbedrijf? Dat is een dictaat waar, gezien het huidige wetsvoorstel, zelfs Economische Zaken niet tegen bestand is.

Door deze wet zet de minister de deur wijd open voor de zondagsopening, waarbij de verantwoordelijkheid wordt verschoven naar de gemeenten. Het is in de PvdA te prijzen dat men tot de erkenning is gekomen dat het de nationale overheid is die de zondag als "anker van rust", zoals premier Kok het uitdrukte, moet handhaven. Echter, ook de PvdA kent aan dat principe geen absolute betekenis toe. Ik betreur dat. Het compromis van de PvdA komt erop neer dat één zondag per maand op de regel een uitzondering wordt gemaakt. Hiermee dreigt wat op andere fronten als typisch "paars" kan worden geduid: niet abrupt, maar toch sluipenderwijs. Het resultaat is op termijn dat het "anker van rust" toch wordt los gewrikt. Ik erken dat dit wrikken al is begonnen bij de verruiming naar acht zondagen. Nu het sluipend proces weer even in alle helderheid zichtbaar wordt, is het zaak het "hek van de dam" weer te sluiten teneinde het "anker van rust" stevig op z'n plek te laten.

Zoals ik al opmerkte, de openstelling van de winkels op zondag stuit op principiële bezwaren in de samenleving. Met andere woorden, door deze wetgeving wordt onnodig een groep gewetensbezwaarden gecreerd. En, tussen haakjes, deze groep verdwijnt niet door het voorstel van slechts twaalf koopzondagen van de PvdA. Mensen moeten zich gaan verantwoorden wanneer ze op zondag niet willen werken. En, ondanks dat dit wettelijk geen ontslaggrond mag zijn, kan en zal het zeker meespelen in het aannamebeleid in de detailhandel. Het wordt op deze manier onmogelijk voor mensen die principiële bezwaren hebben om op zondag te werken, in de detailhandel een baan te vinden. Ook voor hen die nu in deze sector werken, vergaan promotiekansen indien zondagsarbeid op bezwaren stuit. Dit is een onnodige en onaanvaardbare achteruitstelling van een betekenend deel van de samenleving.

Tegelijk vervalt de gelijkheid aan kansen en de eerlijkheid in de handel voor de ondernemers die hun winkel op zondag gesloten houden. Dit waren toch de uitgangspunten die in het verleden geleid hebben tot de Winkelsluitingswet? Deze, door het vage "moderne levensgevoel" gecreëerde gewetensbezwaarden worden dus zonder pardon aan de zijlijn van het economische speelveld gezet. En dan niet omdat zij niet mee kunnen komen met de huidige tijd, niet omdat ze onvoldoende kwaliteiten hebben, maar omdat ze niet terug willen in de tijd. Want de zondag is een verworvenheid, of beter, een Godsgeschenk, dat ten goede komt aan het welzijn van de mensen. Dit nu wordt aan de kant geschoven. De instelling van één collectieve vrije dag in de week komt voort uit de instelling van de sabbat in de bijbel. Daar is te vinden dat God zijn volk Israël een moment van rust gaf. Gods volk mocht rusten. Dit in tegenstelling tot de omliggende volkeren die dit fenomeen niet kenden. Deze omliggende volken werden in bezit genomen door de constante dagelijkse zorg voor hun leven. Het volk Israël kreeg door de instelling van de sabbat een gezamenlijk rustpunt. Dit gemeenschappelijke rustpunt gaf Israël als volk de mogelijkheid zich te bezinnen op het leven, God te dienen en verder te kijken dan de dagelijkse noodzakelijke zorg.

In Nederland hebben we dit Godsgeschenk eeuwenlang hoog gehouden. Deze algemene rustdag, die ook in de Zondagswet geregeld is, wordt nu afgeschaft vanwege het zogenaamde "moderne levensgevoel", waarbinnen blijkbaar ieder individu bepaalt wanneer hij of zij wil rusten. Een gemeenschappelijk rustpunt wordt weggenomen waardoor de economie, ofte wel de zorg voor het dagelijks leven, weer constant bepalend wordt voor ons leven. We vervallen weer in de rusteloosheid van de volken rondom het toenmalige Israël. De Zondagswet wordt een lege huls. Dit is geen vooruitgang vanwege het moderne leven, maar een teruggang in een zeer oude rusteloosheid.

Het tweede punt is de mogelijkheid voor alle winkels om tot 22.00 uur 's avonds open te zijn in plaats van tot 18.30 uur. Ook hier blijven de grote vraagtekens van het waarom. Het SER-advies pleitte voor een proef van vier jaar met openingstijden tot 20.00 uur 's avonds. Maar de minister wil van de discussie af en stelt het gelijk op 22.00 uur, zonder een weg terug. Want anders komt de kritiek toch weer, zo stelt hij in de nota naar aanleiding van het verslag. Het moderne levenspatroon is blijkbaar niet tevreden met openingstijden tot 20.00 uur, maar wil meer.

De argumenten die dit moeten onderbouwen, blijven zwak en vaag. Wel is duidelijk dat met name het MKB in het diepe wordt gegooid. De minister merkt hierover op, dat de laatste jaren, ondanks een Winkelsluitingswet, er een verschuiving heeft plaatsgevonden van het marktaandeel van de kleine naar de grote ondernemingen. Ik zal dit niet ontkennen. Echter, deze verschuiving van het marktaandeel hoeft nog niet te betekenen dat we nu een drastische sanering van de kleine detaillist op touw moeten gaan zetten. Dit wetsvoorstel lokt een drastische sanering gewoon uit. Het voorstel zet de regels, die we hadden gesteld om eerlijke concurrentieverhoudingen te creëren, aan de kant.

De inzet van de Winkeltijdenwet lijkt mij ook tegenstrijdig met andere uitgangspunten van het kabinet. Wordt het MKB niet juist als banenmotor van de economie gezien? En is werk, werk en nog eens werk niet het uitgangspunt van het kabinet? Dit wetsvoorstel komt daar niet aan tegemoet, in elk geval niet aantoonbaar.

De minister geeft verder aan dat deze wet ook zorgt voor nieuwe banen, juist voor allochtonen en vrouwen. Hoewel er bij deze stelling vraagtekens te zetten zijn, wil ik best zo ver gaan door te zeggen dat dit wel zo zal zijn. De mensen zullen desalniettemin niet meer gaan kopen. Er zal hooguit een verschuiving tussen diverse segmenten plaatsvinden. Met een vergelijkbare opbrengst zal de onderneming haar personeel moeten betalen. Extra winkelpersoneel zal dus zo goedkoop mogelijk moeten zijn of het huidige personeel moet een hogere produktiviteit leveren. Dit betekent dat deze verruiming van openingstijden wellicht ten goede zal komen aan de kwantiteit van het personeel, maar allerminst aan de kwaliteit van het werk in de detailhandel.

Ook is, gelet op CAO-overleg, te verwachten dat verschillende extra toeslagen die nu bestaan voor het winkelpersoneel, komen te vervallen. De positie van de werknemer in de detailhandel wordt er dus niet beter van, integendeel. Is dat dan de winst die de minister beoogt? Daarnaast zal de consument ook niet beter af zijn. Extra kosten van de winkels, de nodige extra beveiliging en andere kosten zullen betaald moeten worden. Uiteindelijk zullen deze kosten op het bord van de consument terechtkomen. Het moderne levenspatroon blijkt niet goedkoop. Ook zij die dit alles niet willen zal de rekening gepresenteerd worden.

Ik vraag mij af of de consument deze langere openingstijden met of zonder het prijskaartje erbij wel wil. Onderzoeken op dit punt spreken elkaar tegen. Het onderzoek van de Consumentenbond –- wat in mijn ogen allerminst representatief is, omdat onduidelijk was over welke verlenging van openingstijden werd gesproken – en het onderzoek van het MKB laten tegengestelde geluiden horen. Het voorstel is strijdig met het provinciaal kleine-kernenbeleid. De laatste dorpswinkel is in dat beleid essentieel. Paars doet met deze wet in die laatste winkel gewoon het licht uit. Een andere kostprijs die aan de verandering van de openingstijden van de winkels kleeft, is de sociale component. In gezinnen en relaties kunnen de werktijden nu zo flexibel worden dat de leden elkaar nauwelijks nog kunnen treffen. Ze komen elkaar op de trap tegen. Waar blijft de alarmschel van de enige echte gezinsminister?

Ook de te verwachten negatieve gevolgen voor het milieu, zoals meer energieverbruik, meer mobiliteit, zijn van belang om in de overweging mee te nemen bij dit wetsvoorstel. Heeft de minister ten aanzien van de Winkeltijdenwet ook een milieutoets laten uitvoeren? Tijdens de behandeling van de begroting van VROM bleek dat dit niet het geval is. Is dit dan niet van belang? Niet? En dit allemaal vanwege het moderne levenspatroon? Ik dacht dat een kenmerk van het moderne levenspatroon was een gerichtheid op duurzaamheid. Maar misschien heb ik in dezen het verkeerde patroon voor ogen.

Voorzitter! Nog enkele korte vragen over de consequenties. Heeft de minister ook rekening gehouden met het feit dat verruiming van de winkeltijden ook gevolgen heeft voor de keuringsdienst van waren? Deze dienst zal ook langere dagen moeten draaien, terwijl daar juist op personeel gekort is. Zijn voor de Keuringsdienst van waren al maatregelen getroffen zodat men op de nieuwe situatie kan inspelen?

Een andere vraag is de controle van de voorgestelde tijden. De controle wordt nu uitgevoerd door de ECD, maar je ziet er niet veel van. Wordt de controle door de ECD op de winkeltijden in de toekomst gehandhaafd? Wordt zij mogelijk zelfs verscherpt? Zijn er al concrete voorstellen voor de noodzakelijke organisatorische wijzigingen? En zo ja, welke financiële consequenties heeft dat?

Tot slot, voorzitter, de voorgestelde verruiming van de Winkeltijdenwet ziet mijn fractie niet als een verbetering, niet als een vooruitgang. Integendeel, dit is een kritiekloze aanpassing aan de marktgerelateerde dwang van dynamisering. Juist bij deze kwestie laat de overheid haar taak liggen om de samenleving te beschermen tegen uitwassen van de markt. De overheid laat de markt bepalen wat de burger wil en geeft volstrekt onvoldoende bescherming aan de werknemers in de detailhandel en aan de ondernemer.

De minister heeft een- en andermaal aangegeven dat hij niet uit is op een 24-uurseconomie. Ik ben geneigd hem daarin te geloven. Intussen wordt met paarse voortvarendheid elke belemmering op weg daar naar toe weggenomen. Is dat nu typisch paars? We willen iets niet, maar steken geen hand uit om de ongewenste ontwikkeling te keren. Integendeel, de met de mond beleden ongewenste ontwikkeling wordt een fikse hand geholpen. Als dat paars is, is het land dat door paars geregeerd wordt het beklagenswaardigste onder vele landen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Minister Wijers is een dynamisch man. Hij wil graag zijn dynamiek overbrengen op de Nederlandse samenleving. Hij wil graag roest weghalen uit maatschappelijke en zeker uit economische mechanismen. Hij wil aan de maatschappelijke boom schudden. Hij wil de bomen van de ondernemingen uit elkaar halen in de hoop dat de gezonde overblijven. Degenen die het niet kunnen redden, zullen weggesaneerd worden. Dat is waarschijnlijk niet het doel van de minister, maar dit zal wel de realiteit van dit wetsvoorstel zijn. Hij wil Nederland graag brengen in de paarse vaart der volkeren. Hij wil de economie een impuls geven. Het CPB schat dat daarmee een groei van de werkgelegenheid is gemoeid van tussen de 10.000 en 15.000 banen. Daar zit dus wat in.

Voorzitter! Het verzet daartegen is echter ook legitiem. Immers, de huidige wet gaat uit van twee doelstellingen: eerlijke handel en bevordering van participatie aan het maatschappelijk leven door de mensen die in het bedrijfsleven, en dus ook in de winkel, werken. Ik meen dat dit wetsvoorstel in feite door beide doelstellingen heen walst. Er is immers geen sprake van eerlijke handel; straks zullen de groten de kleintjes wegwerken. Er is ook geen sprake van deelname aan het maatschappelijk leven als je straks continu achter de winkelwagen holt. Met andere woorden: het is duidelijk dat de mensen die in deze sector leven, zowel de ondernemers als de werknemers, daarmee problemen hebben en daartegen terecht protesteren. Dat geldt zeker nu blijkt dat de centra in de steden daardoor geraakt kunnen worden, evenals de sociaal-economische infrastructuur. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Ik begrijp dat de minister samen met zijn collega van VROM heeft besloten om 13 punten toe te kennen als straks de megastores naar ons toekomen. Dan is het volgens mij gedaan met vele winkels in dit land. De vraag is natuurlijk wat wij met z'n allen willen. Willen wij een leefbare samenleving waarin zoveel mogelijk mensen kansen hebben? Of willen wij – in de lijn van de heer Van Erp – gewoon dat de ondernemers die keihard werken, het mogen redden en dat de rest naar een alternatief mag uitzien? Wij weten wat dat betekent.

De heer Van Walsem (D66):

Is de heer Rabbae het met mij eens, dat er met name voor allochtonen wel kansen zijn? Hij schetst nu een buitengewoon negatief scenario, waar ik het absoluut niet mee eens ben. Ik meende dat GroenLinks er zich ook altijd voor inzette om iets te doen aan de slechte positie van allochtonen. Deze groep mensen zijn toch ook gebaat bij de verruiming van de winkeltijden en de openstelling op zondag?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat element wil ik niet helemaal wegwerken. Ik wil alleen tegen de heer Van Walsem zeggen dat dit niet het enige element is. Het is niet de enige voorwaarde waaronder de allochtonen – het geldt eigenlijk ook voor vrouwen – een kans kunnen krijgen. De heer Van Walsem zal het met mij eens zijn, dat ook racisme en discriminatie voor deze groepen een handicap vormen om in bedrijven aan bod te kunnen komen. Ik wil dat element dus niet helemaal wegcijferen, maar ik zeg niet dat daarmee de participatie, integratie en werkgelegenheid van de allochtonen, en in dit geval ook van de vrouw, volledig is geregeld. Zo wil ik het nuanceren.

De heer Van Walsem (D66):

Niet volledig, maar het kan wel een behoorlijke bijdrage leveren aan een positieve ontwikkeling van hun positie. Dat had de heer Rabbae naar mijn mening toch wel mogen noemen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat moet nog blijken, mijnheer Van Walsem.

De heer Van Erp (VVD):

Voorzitter! De heer Rabbae is een intelligent man. Hij spreekt over eerlijkheid in de handel. Vindt hij het voorbeeld dat ik heb gegeven, eerlijk?

Een ondernemer aan de grens moet met de handen op de rug, gekneveld door de Winkelsluitingswet, toezien hoe zijn potentiële klanten zijn deur voorbijrijden en 100 meter verder, in België, hun inkopen doen. Die ondernemer zegt dan: ik wou dat ik kon concurreren met de winkel daar.

Erkent de heer Rabbae niet dat er een verschil is in koopgedrag – dat is een kwestie van boodschappen doen, van winkelen, van volumineuze aankopen doen, van recreatief winkelen en van toeristisch winkelen – en dat de openingstijden van de winkel daarop moeten zijn aangepast?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik erken en herken de ontwikkeling die de heer Van Erp net schetste. Ik ben echter nog niet klaar met mijn verhaal en ik ben van mening dat wij als parlement de verschillende belangen tegen elkaar moeten afwegen en een evenwichtige oplossing moeten aandragen. Wij moeten niet helemaal doorslaan naar de ene kant en geen rekening houden met de andere kant.

Ik hoop dat ik in mijn betoog kan aantonen, dat de benadering van GroenLinks een evenwichtige benadering is. Aan het eind van de rit zal bekend zijn wat mijn en onze inzet is.

Voorzitter! Het is natuurlijk de vraag of de heer Wijers het helemaal bij het verkeerde eind heeft. Is hij verkeerd bezig? Niet helemaal. De samenleving verandert. De burgers veranderen. Zij hebben nieuwe wensen, behoeften, etcetera. De samenleving is niet statisch. Ik begrijp wel dat hij gelijk heeft, als hij het volgende zegt: als de mensen 's ochtends in de file zitten, zijn de winkels open, en als zij 's avonds in de file zitten, zijn alle winkels dicht. Dat is een beeld dat wij allemaal herkennen. Dat is geen probleem.

De minister-president is ook doordrongen van deze ontwikkelingen. Hij heeft gezegd dat er een verruiming moet komen van openingstijden van publieke diensten om de burgers te kunnen bedienen. Hij heeft daaraan toegevoegd dat er volgens hem geen wetswijziging nodig was om dat te bewerkstelligen. Hij zou proberen om tegelijk met dit wetsvoorstel een voorstel tot verruiming van de openingstijden van publieke diensten aan te bieden. Tot nu toe hebben wij niets gezien op het vlak van dit tweede element. Mijn vraag is of het kabinet straks zal komen met een voorstel. Zo niet, dan zal ik in tweede termijn een motie overwegen. Waarschijnlijk kunnen de VVD en GroenLinks gezamenlijk een motie indienen, want de heer Van Erp heeft hier ook gewag van gemaakt in eerste termijn.

De heer Wijers heeft het dus niet helemaal bij het verkeerde eind. Aanpassing aan trendmatige ontwikkelingen is toepasselijk en gewenst. Onze fractie zegt alleen: mag het een onsje minder? De economie is er voor de mens en niet andersom. Er moet ook een grens zijn aan het consumentisme. Dat consumentisme moet niet zo doorslaan dat straks elk kind kan zeggen: mijn wiegje lag in het winkelwagentje van Wijers. Er moet op een gegeven moment ook een grens worden gesteld aan deze ontwikkeling.

De samenleving heeft rust nodig. De vraag in dit systeem is op welke dag men moet gaan uitrusten. Men kan zeggen dat de burger mans of vrouws genoeg is om dat zelf te bepalen. Dat is ook zo, maar op een gegeven moment moet er ook een rustpunt zijn in de samenleving. Welke dag wil men dan aangeven om tot rust te komen, als de zondag om andere redenen dan door een aantal collega's is aangegeven, is afgeschreven?

Een samenleving is net een mens. Zij heeft ook een moment nodig om op adem te komen, om weer aan de startblokken te kunnen staan. Is dat niet mogelijk, dan zal men zien dat de mens net als een machine die continu draait, op een gegeven moment doldraait en versleten raakt. Dat willen wij toch niet, zeg ik tot de heer Wijers. Wij willen toch dat de samenleving een evenwichtige balans heeft tussen de economie en de cultuur, sport en een gezellige dag doorbrengen in het bos, in het centrum van een stad of gewoon op bezoek bij de familie.

De heer Van Walsem (D66):

Wij verlengen de arbeidstijden toch niet? Wij gaan naar een 36-urige werkweek en misschien gaan wij straks nog wel verder terug. Er zijn veel part-timers, dus wij hebben rust genoeg. U stelt het voor, alsof wij allemaal 40, 50 of 60 uur moeten gaan werken. Wanneer wij die rustdag nemen, dat zullen wij dan wel zien. Als de zondag een belangrijke rustdag blijft, zal dat niet veranderen doordat 's zondags wat winkels open gaan. Dat zult u toch niet serieus menen? Dat kunt u in de omliggende landen toch ook bekijken? U doet het voorkomen alsof wij allemaal veel harder moeten gaan werken, maar dat is helemaal niet het geval.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Vergis ik mij nu of zegt u dat wij de mogelijkheid moeten geven dat de winkels open zijn tot 22.00 uur 's avonds en ook op zondag? Als dat zo is, en dat is zo, hoe kunt u daar dan meteen op terugkomen en zeggen dat er met deze constructie voldoende rust is in de samenleving? Dan brengt u toch een heel haastig patroon in de samenleving? Hoe kunt u dan tot rust komen? Je kunt dat natuurlijk organiseren, maar ik heb het over een maatschappelijk patroon. Wij hebben niet alleen de plicht, maar ook wijsheid nodig om als parlement die combinaties op een evenwichtige wijze af te wegen. Wij moeten niet helemaal doorslaan naar het consumentisme.

De heer Van Walsem (D66):

Wij slaan helemaal niet door naar het consumentisme. In de omringende landen zijn winkels geheel of gedeeltelijk open op de zondag. In die landen heeft de zondag toch een aparte plaats gehouden. De zondag is daar niet dusdanig veranderd dat die een normale, doordeweekse dag is geworden. Ik vind overigens dat wij de mensen in deze samenleving volwassen moeten behandelen en hen zelf de verantwoordelijkheid moeten laten voor wat zij wel en wat zij niet willen doen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Je moet de mensen natuurlijk wel het kader geven waarbinnen men op basis van eigen verantwoordelijkheid en met een eigen afweging tot rust kan komen. Als de mensen weinig mogelijkheden hebben of minder mogelijkheden dan nu, dan is het gratuit om te zeggen dat men de eigen verantwoordelijkheid kan betrachten en een conclusie kan trekken. Ik deel die mening dus niet.

Juist met het oog op een evenwichtige afweging van de door mij genoemde elementen, kiest mijn fractie voor het terugbrengen van de openingsuren van 22.00 uur naar 20.00 uur 's avonds. Dan hebben wij voldoende tijd om tot ons recht te komen als het gaat om het winkelen en "de schade inhalen".

Ik kom te spreken over de zondag. De zondag is een belangrijke dag. Ik begrijp dat de D66-fractie en de minister daar overheen stappen. Ik weet dat iemand ooit gezegd heeft dat D66 het CDA is zonder God. Ik kan mij voorstellen dat D66 dus weinig oog heeft voor dat element. De heer Van Walsem komt met een zeer afgewogen en voorzichtige benadering. Feit is echter dat in deze benadering dat element gewoon wordt geschrapt.

Feit is ook dat D66 geen oog heeft voor de milieu-aspecten van de mobiliteit op zondag. Wij kunnen allemaal in rapporten en kranten lezen dat de winkels die op zondag open zijn op toeristische punten mensen aantrekken vanuit verschillende delen van het land. Dat leidt tot bijvoorbeeld files op de zondag in het centrum van Amsterdam. Hoe kunnen wij nu genieten van het centrum van Amsterdam als wij op een straat lopen vol uitlaatgassen, ook op zondag? Dit geldt ook voor andere steden en dorpen. Dat beeld moeten wij toch niet hebben als wij toe willen werken naar een samenleving die werkt, maar ook rust?

De heer Van Walsem (D66):

Ik vind het buitengewoon aardig dat de heer Rabbae het milieu erbij haalt om de winkels op zondag dicht te doen. Wij moeten er alles aan doen om het milieu zo min mogelijk te belasten. Dat ben ik met hem van mening. Dat heb ik in mijn eerste termijn al gezegd. Wij zullen ons dus voortdurend blijven inzetten om de mobiliteit terug te brengen en het openbaar vervoer te stimuleren. Of die auto nu naar het winkelcentrum rijdt, naar een attractiepark, een tante, oom of sportvereniging, daar zie ik geen verschil in. Kan de heer Rabbae dat uitleggen? Hij sleept het milieu er met de haren bij, blijkbaar om ons dwars te zitten. Het slaat echter werkelijk nergens op!

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het gaat vanavond niet over Schiphol en het gaat ook niet over de Betuwelijn. Het gaat niet over de mega-infrastructurele projecten die wij hier hebben behandeld en waarbij D66 zich gecommiteerd heeft. Over milieu gesproken! Als ik ook in dit kader het milieu moet schrappen, waar moet ik dan het milieu uiteindelijk tot zijn recht laten komen? Als het gaat om milieuprojecten, dan geeft de heer Van Walsem niet thuis. Als ik in dit verband over het milieu spreek, dan vindt de heer Van Walsem dat ik de zaken er bij de haren bij sleep.

De heer Van Walsem (D66):

U moet eens antwoord geven op mijn vraag. Ik vroeg of het u wat uitmaakt of de auto naar een winkelcentrum, een recreatiepark, oom, tante of sportvereniging rijdt. Voor mij maakt dat geen verschil uit.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voor u niet, voor mij wel.

De heer Van Walsem (D66):

Een auto is een auto!

De heer Rabbae (GroenLinks):

Daar kom ik dadelijk op terug. Nogmaals, als het uw inzet niet is, dan is dat jammer voor een partij die zich graag afficheert als milieupartij, maar die kennelijk niet alleen bij de grote projecten, waar het blijkbaar moeilijk is om in de coalitieverhoudingen de eigen kleur door te drukken, maar ook in dit verband geen kans ziet om het milieu enigszins tegemoet te treden.

Voorzitter! Ik ben zeer geïnteresseerd in het antwoord van de minister van Economische Zaken op ons pleidooi om een autoloze zondag een keer per maand in te voeren. De laatste zondag of de eerste doet er eigenlijk niet toe, als er maar op een gegeven moment een autoloze zondag komt in Nederland. Ik wil niet zo gemeen zijn om voor te stellen dat wij gewoon uitruilen: de regering krijgt alle zondagen winkelopenstelling en wij krijgen alle zondagen autoloos. Dat zal in haar concept waarschijnlijk niet werken. Het element dat ik aan de minister voorleg is echter belangrijk en serieus. Ik daag hem uit om hierop in te gaan, om te kijken of hij er iets over te zeggen heeft.

Mijn fractie wil de openstelling op zondag beperken tot het bestaande systeem van acht zondagen per jaar. Natuurlijk kunnen de gemeenten door middel van referenda hun eigen mensen laten bepalen of zij die openstelling wensen of niet. Dat is een zaak van de gemeenten en van hun bevolking.

De heer Zonneveld (CD):

Voorzitter! Je moet wel ziende blind en horende doof zijn als je ondanks alle kritiek van de diverse ondernemers en ondernemersorganisaties het huidige wetsvoorstel coûte que coûte wilt doorzetten. In tegenstelling tot de minister is de fractie van de CD, evenals het midden- en kleinbedrijf en een aanzienlijke hoeveelheid kleine middenstanders, beduidend minder positief over het onderhavige wetsvoorstel. Sterker nog, op onderdelen wijzen wij het huidige voorstel af. Wij kunnen de motivatie van de minister absoluut niet delen.

De CD-fractie is geen tegenstander van deregulering. Echter, in sommige situaties is strikte regelgeving geboden, zo ook in deze situatie. De CD-fractie is niet per definitie tegen een beperkte verruiming van de openingstijden. Echter, het volledig dereguleren c.q. vrijgeven van de Winkelsluitingswet gaat ons te ver.

Het aanvankelijke idee om de winkels open te houden tussen 6.00 uur en 24.00 uur is naar de mening van de CD van de gekke. Het huidige, aangepaste idee om de winkels open te laten tussen 6.00 uur en 22.00 uur gaat ons te ver en vinden wij ongewenst. Slechts beperkte uitbreiding tot 20.00 uur kan onze goedkeuring, zij het met enige tegenzin, krijgen, niets meer en niets minder.

Voorzitter! De CD-fractie kan de ongerustheid bij de kleinere detaillist c.q. ondernemer delen indien het onderhavige plan zal worden doorgevoerd. In tegenstelling tot de minister vrezen wij namelijk wel, dat de concurrentie voor de kleine zelfstandige op den duur fataal zal blijken te zijn. Het grootwinkelbedrijf beschikt over veel ruimere middelen en een veel ruimer potentieel om deze strijd vol te houden. De CD verwacht dat dit op langere termijn ten koste zal gaan van de kleine middenstander. Mocht het ooit zover komen, dan zal het de CD niet verbazen indien de grootwinkelbedrijven na deze concurrentieslag weer zullen terugkeren naar de zogenaamde oude tijden. Dan zal per saldo het onderhavige wetsvoorstel slechts een gedwongen winkelsanering blijken te zijn geweest.

Tevens verwacht de CD niet, dat de ruimere openstelling van winkels zal leiden tot meer omzet of het zou marginaal moeten zijn en dan nog alleen voor de grootwinkelbedrijven. In de visie van de CD ligt het meer in de lijn, dat dezelfde omzet zal worden gerealiseerd in een langere openingstijd en dat dit mogelijk zal leiden tot een kostenverhoging voor de ondernemer en tengevolge daarvan van de produkten. Immers, de variabele kosten als energie, loonkosten en dergelijke zullen stijgen.

Overigens dien ik in dit kader nog op te merken, dat de zogenaamde buurtwinkels en kleinere supermarkten over het algemeen hun produkten reeds duurder moeten verkopen dan de grote ondernemingen. Het moge duidelijk zijn dat indien hier extra kosten bij komen, in verband met de ruimere openstelling, de prijzen mogelijk nog hoger komen te liggen, dan wel het toch al geringe inkomen van de kleine ondernemer nog verder onder druk komt te staan; een uitermate ongewenste ontwikkeling dus.

Ook de geschetste banengroei zien wij anders. Naar alle waarschijnlijkheid zal zich in het begin een groei van deeltijdbanen voordoen, maar indien de hiervoor geschetste situatie plaatsvindt, kan men op zijn vingers narekenen dat de gewenste banengroei weer teruggedraaid wordt. Tegen die tijd zal de heer Wijers wellicht geen minister meer zijn en zal een van de volgende kabinetten voor de mogelijke gevolgen opdraaien.

Dan hebben wij nog het sociale aspect. Naar de mening van de CD zal er een ontwikkeling gaan plaatsvinden waarin personeelsleden min of meer gedwongen worden om op zogenaamde verschoven tijden te gaan werken. De CD acht dit ongewenst. Wij zijn niet tegen uitbreiding van banen, al of niet in deeltijd, maar niet ten koste van full-time banen en de motivatie van de minister dat die in het algemeen ten goede zal komen aan allochtone werklozen, werpen wij verre van ons. De CD blijft van mening dat als er al banen te verdelen zijn, deze in de eerste plaats voor autochtonen dienen te worden aangewend. Overigens zal die ontwikkeling zich zeker niet voordoen bij de "etnische ondernemers", want in het algemeen hebben deze een familiebedrijf, zodat ze weinig of geen personeel in dienst nemen.

Ook de criminaliteit zal door een ruimere openstelling verder opbloeien en ze zal de middenstand met nog meer problemen opzadelen. Het moge in de visie van de minister zo zijn dat er geen directe link te leggen is tussen de ruimere openstelling, zoals nu op koopavonden, en de eventueel toenemende criminaliteit, maar daarmee zijn wij het niet eens. Verder zal de rust van burgers in de directe omgeving van winkelcentra en dergelijke extra onder druk komen.

Dan de openstelling van winkels op zondag. De fractie van de CD is hier tegen. De minister kan stellen dat de traditionele Nederlandse samenleving niet meer bestaat, maar wij wensen dit te weerspreken. Godzijdank bestaat in delen van ons land die traditionele Nederlandse samenleving nog wel; in andere delen is zij nog latent aanwezig. Wij vragen ons alleen in alle gemoede af: hoe lang nog?

Dit alles hebben wij te danken aan het destructieve beleid van de kabinetten in de laatste decennia, deze minister incluis. De zo langzamerhand heilig verklaarde multiculturele samenleving bestaat voornamelijk in de grote steden en zij is ook daar veelal ongewenst. Immers, juist in die gebieden staat de aangevoerde tolerantie sterk onder druk of ze is inmiddels geheel verdwenen door de raciale overwoekering van diverse wijken in de grote steden. En als de minister zegt dat er moet worden ingegrepen waar de grenzen van de tolerantie worden overschreden, dan is de CD het daarmee eens, maar alleen precies andersom.

Voorzitter! Wij zijn dus van mening dat de overheid de zondagsrust dient te blijven eerbiedigen voor de traditionele bevolkingsgroepen die daar nog steeds veel prijs op stellen, en mede uit het oogpunt van de openbare rust.

Kort samengevat, de CD kan, zij het met gepaste tegenzin, instemmen met een geringe uitbreiding van de winkelopeningstijden tot 20.00 uur, maar onze fractie zal geen steun geven aan het voorstel om de openstelling op zondag door de gemeenten te laten regelen, ook niet als het om twaalf zondagen gaat.

De CD-fractie vraagt zich overigens in alle gemoede af waar de minister de stelling vandaan haalt dat een verruimde openstelling een positieve uitwerking op de integratie van allochtonen zou hebben, vooral gelet op de stelling dat hiermee tegemoet zal worden gekomen aan het winkelpatroon van allochtonen in de landen van herkomst. Nu is het de CD bekend dat op bijna alle beleidsterreinen de allochtonen als een rode draad door de voorstellen lopen, zoals ook in dit geval. Maar het gaat de CD toch echt te ver als de verruiming van de winkeltijden en de daaraan gekoppelde problematiek van de huidige middenstand als middel wordt gebruikt om tegemoet te komen aan het winkelpatroon uit de landen van herkomst van allochtonen. Het staat hun immers vrij, terug te keren en zo gebruik te maken van de aldaar geldende winkeltijden. Dit geldt trouwens ook voor het gegeven dat er wellicht sprake is van een ontwikkeling, die mogelijk nog grotere vormen zal aannemen, dat etnische ondernemers binnen de familiebedrijfjes minderjarige kinderen inzetten voor het beschikbare werk. Het feit dat deze minister vindt dat dit binnen het gezinsverband van de etnische ondernemer een geaccepteerd verschijnsel is en dat hiermee te leven is, mits wet- en regelgeving niet overtreden wordt, zegt genoeg over de mogelijke integratie van deze groeperingen. Immers, in de Nederlandse cultuur en wetgeving is dit sedert de eeuwwisseling achterhaald en ouderwets, en terecht. Het verschijnsel kinderarbeid kennen wij sinds die tijd al niet meer en nu zouden wij het door middel van de import van allerlei etnische groeperingen weer als een geaccepteerd verschijnsel moeten zien. De CD verzet zich hier fel tegen.

Tot slot nog de amendementen die reeds voor deze behandeling zijn ingediend. Het amendement van de heer Van Dijke op stuk nr. 7 sluit bijna aan bij onze gedachtengang, behoudens de verruiming van de opening op koopavonden met één uur. De CD kan dit amendement toch steunen. Dit geldt uiteraard ook voor het amendement van de heer Van der Vlies op stuk nr. 9, alsmede voor het amendement van de heer Smits op stuk nr. 11. Het amendement op stuk nr. 12 van mevrouw Van Zuijlen zullen wij uiteraard niet steunen.

De voorzitter:

De behandeling van dit wetsvoorstel zal volgende week in de loop van donderdag worden voortgezet.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 23.20 uur

Naar boven