2 Dubbele heffingskorting

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon tot een keer de algemene heffingskorting met uitzondering van het referentieminimumloon voor de Algemene Ouderdomswet (32777).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in de Eerste Kamer.

Het woord is aan mevrouw Sent, die haar maidenspeech zal houden.

Mevrouw Sent (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Van Mahatma Gandhi, de voorman van de Indiase onafhankelijkheidsstrijd, is de beroemde uitspraak: "The world has enough for man's need but not for man's greed." Naar de mening van de PvdA-fractie gaat het voorliggende wetsvoorstel voorbij aan "man's need" en is het gebaseerd op de zogenaamde heilzame werking van "man's greed". Daar heeft Gandhi nu juist tegen gewaarschuwd. Ik loop hiermee echter vooruit op mijn betoog.

Het voorliggende wetsvoorstel vloeit voort uit de doelstelling van het kabinet dat werk moet lonen. "Werk, werk, werk" is voor mijn fractie een vanzelfsprekend motto. In deze tijd van economische recessie en oplopende werkloosheid is het extra van belang om zo veel mogelijk mensen aan het werk te krijgen en te houden. Werkloosheid leidt tot uitsluiting; werk leidt juist tot meedoen. Het doel van dit wetsvoorstel is om de ongelijkheid tussen werkenden met één heffingskorting en uitkeringsgerechtigden met twee maal de heffingskorting met betrekking tot de toepassing van de algemene heffingskorting te beëindigen. Als werken loont, is de gedachte, worden mensen die nu nog niet werken maar dat wel willen, "geprikkeld" om te gaan werken.

Dit wetsvoorstel geeft tevens invulling aan een andere afspraak uit het regeerakkoord, namelijk het vervallen van de AOW-tegemoetkoming voor mensen die een onvolledige AOW en aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) hebben. Hier beoogt het kabinet specifiek dat de AIO het karakter van een bijstandsvoorziening moet behouden, omdat de bijstand het laatste vangnet op het sociaal minimum dient te zijn.

Naast de twee directe doelstellingen waaruit dit wetsvoorstel voortvloeit – dat werk moet lonen en dat de AIO het karakter van een bijstandsvoorziening dient te behouden – is een onderliggende doelstelling het op orde brengen van de overheidsfinanciën.

Mijnheer de voorzitter. Tot zover een korte samenvatting van het wetsvoorstel. Graag vraagt de PvdA-fractie aandacht voor vier punten van zorg. 1. Hoe komen de uitkeringsgerechtigden aan het werk? 2. Blijven de uitkeringsgerechtigden boven de armoedegrens? 3. Wat is het effect op de inkomenspositie van gemeenten? 4. Komt Nederland met deze maatregel eigenlijk wel sterker uit de crisis?

Het eerste punt betreft de relatieve inkomenspositie van uitkeringsgerechtigden. Uitgaande van de koele, calculerende burger, oftewel de "greed" waar Gandhi naar verwijst, acht het kabinet het onwenselijk dat de bijstand hoger is dan het nettominimumloon voor kostwinners. Maar hoe effectief zijn die prikkels voor bijstandsgerechtigden eigenlijk? Naar de mening van de PvdA-fractie is flankerend beleid nodig om bijstandsgerechtigden naar arbeid te leiden. Deelt de staatssecretaris de mening van mijn fractie dat een kwalitatief hoogwaardig plaatsings- en begeleidingsproces nodig is? Zo ja, waarom maakt dergelijk flankerend beleid dan geen onderdeel uit van het onderhavige wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?

Laat er geen misverstand over bestaan, voor de PvdA is een meer activerend stelsel van sociale zekerheid een doel op zich. Naar de mening van mijn fractie is het evenwel geen middel om tot bezuinigingen te komen waar het kabinet die op andere dossiers niet aandurft. In dat kader hebben we bij de Hoofdlijnennotitie werken naar vermogen reeds gevraagd of het kabinet bereid is een meer activerend stelsel van sociale zekerheid los te koppelen van een ex ante bezuinigingsdoelstelling, zodat de zwakkeren in onze samenleving niet het kind van de rekening van de bankencrisis worden. Het voorliggende wetsvoorstel is aanleiding om de vraag te herhalen wat het kabinet doet om bijstandsgerechtigden naar arbeid te leiden.

Tot zover de microanalyse. De voorgenomen maatregel heeft daarnaast ook belangrijke macro-effecten. Zo vindt een werkzoekende lastiger een baan als alle andere werkzoekenden meer gaan solliciteren. Hoe kan het kabinet met dergelijke macro-economische spillovereffecten en externe effecten zo de nadruk leggen op het belang van de eigen verantwoordelijkheid van de mensen?

Daarnaast vraagt de PvdA-fractie graag aandacht voor de groep AOW'ers met aanvullende bijstand, met AIO. Op hen is het argument dat werken moet lonen niet van toepassing, want zij hoeven niet meer te werken. Daarom is er door het kabinet voor gekozen om de AOW uit te zonderen van de maatregel van de afbouw van de dubbele heffingskorting. Mijn fractie vindt het opvallend dat het kabinet voor de groep AOW'ers met aanvullende bijstand ineens met een nieuw argument komt, te weten dat het een laatste vangnet op het sociaal minimum betreft. Deze groep wordt nog eens extra hard getroffen, omdat de MKOB voor deze groep wel meegenomen wordt in de middelentoets, terwijl dat niet geldt voor andere doelgroepen die de MKOB ontvangen.

Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hier sprake is van indirecte discriminatie. Immers, negen van de tien AIO-gerechtigden zijn buiten Nederland geboren. Daarmee is deze groep allochtone AOW'ers met een AOW-tekort en aanvullende bijstand onevenredig de dupe van de voorgestelde maatregel. Dit zijn geen mensen die op hun 60ste naar Nederland zijn gekomen. Van de mensen met een AIO-uitkering heeft 60% dertig jaar of langer in Nederland gewoond. Deelt de staatssecretaris de mening van mijn fractie dat hier sprake is van discriminatie? Zo ja, wat is hij voornemens hieraan te doen? Dit is eenvoudig recht te trekken door ook de AOW'ers met onvolledige AOW en aanvullende bijstand van de werking van dit wetsvoorstel uit te zonderen.

Het tweede punt betreft de absolute inkomenspositie van uitkeringsgerechtigden. Hier kom ik op de "need" waar Gandhi naar verwijst. Binnen de Europese Unie worden drie indicatoren voor het meten van armoede gebruikt. De maatstaf "jobless households" is naar de mening van het kabinet van deze drie de belangrijkste maatstaf. Het kabinet verwacht een daling van het aantal jobless households, omdat dit wetsvoorstel naar de mening van het kabinet zorgt voor een toename van de arbeidsparticipatie en een daling van het bijstandsvolume. Hieruit concludeert mijn fractie dat het kabinet nog slechter is in voorspellen dan economen.

De werkloosheid is immers al vier maanden op rij sterk aan het stijgen. Inmiddels zit 5,8% van de beroepsbevolking zonder werk. Voorts blijkt uit het recent gepubliceerde rapport "Werkloosheid en de Grote Recessie" van het Centraal Planbureau dat de werkloosheid sterk zal toenemen, mocht ons land in een nieuwe recessie terechtkomen. Naar alle waarschijnlijkheid houdt deze recessie langer aan dan de meest recente, omdat het kabinet niet voornemens is om de recessie te bestrijden.

Daarnaast is het kabinet blijkens de memorie van antwoord van mening dat een uitkering voldoende is als deze zich in lijn met het minimumloon ontwikkelt. Als een uitkering minder sterk stijgt dan de prijzen, is het volgens het kabinet logisch dat uitkeringsgerechtigden hun uitgavenpatroon aanpassen. Waar het kabinet volkomen aan voorbijgaat, is de mogelijkheid dat uitkeringsgerechtigden die ruimte helemaal niet hebben. Mijn fractie moet helaas constateren dat een forse daling van het inkomen dreigt voor burgers die afhankelijk zijn van de minimumuitkeringen die gebaseerd zijn op het referentieminimumloon. Dit is het gevolg van een stapeling van maatregelen die deze groep dreigt te treffen.

Het onderhavige wetsvoorstel moet dan ook in de brede context van de bezuinigingen in het sociale domein beoordeeld worden. Ten eerste worden belangrijke delen van het rijksbeleid overgedragen aan gemeenten. Ten tweede gaat deze overheveling van rijkstaken gepaard met aanzienlijke bezuinigingen op de eveneens overgedragen financiële middelen. Daarnaast krijgen veel huishoudens te maken met hogere zorgpremies, een zorgpakketversobering, grotere eigen bijdragen en lagere toeslagen. Tot slot kunnen nieuwe uitvoeringsbepalingen grote financiële gevolgen gaan hebben voor bepaalde huishoudens.

Deze simultane beweging houdt het gevaar in dat de effecten van deze beleidswijzigingen stapelen bij bepaalde huishoudens. Volgens het zojuist verschenen rapport "Stapelingseffecten van de bezuinigingen in het sociale domein" van het Nicis Institute en het economisch onderzoeks- en adviesbureau Ecorys dreigen als gevolg van de stapeling voor bepaalde huishoudens inkomensdalingen van tientallen procenten. Deze inkomensdalingen treden onder andere op bij huishoudens met lage inkomens die afhankelijk zijn van één of meerdere uitkeringen. Acht de staatssecretaris dit wenselijk? Zo nee, wat zal hij doen om dit te repareren?

Het derde punt betreft de inkomenspositie van gemeenten. In de memorie van antwoord geeft de staatssecretaris aan dat het wetsvoorstel neutraal is voor de inkomenspositie van gemeenten. Het klopt dat bedragen die gemeenten niet hoeven uit te keren conform de gangbare methodiek in het macrobudget worden verwerkt. Het probleem evenwel is dat die methodiek rammelt. Het probleem is dat het rekenmodel de situatie niet goed weergeeft in tijden van laagconjunctuur. Het gevolg is dat gemeenten in 2011 een tekort hadden van 669 mln. Voor 2011 hebben maar liefst 260 gemeenten een incidentele aanvullende uitkering op het toegekende budget aangevraagd. Dit is alleen voor incidentele tekorten van meer dan 10%; de eerste 10% komt voor rekening van de gemeenten zelf.

Daar komt bij dat rekening moet worden gehouden met belangrijke weglekeffecten. Zo zouden gemeenten er als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel op andere posten als schuldhulpverlening op achteruit kunnen gaan. Deelt de staatssecretaris de analyse van mijn fractie dat het macrobudget niet per definitie 100% sluitend is? Zo nee, hoe verklaart hij dan het tekort bij de gemeenten en het grote aantal aanvragen voor een incidentele aanvullende uitkering? Zo ja, is hij bereid om het rekenmodel aan te passen?

Dit brengt mij bij mijn laatste punt. Dat betreft de onderliggende kabinetsdoelstelling om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Volgens het kabinet is er een dringende financiële noodzaak voor de maatregelen in het wetsvoorstel. Het kabinet moet fors ombuigen om onze welvaart en werkgelegenheid veilig te stellen en Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Hierbij hoort volgens het kabinet een eerlijk verhaal. Daarin kan mijn fractie zich begrijpelijkerwijs volkomen vinden. Wij zijn immers van mening dat het eerlijker moet. De voorgestelde wet past echter niet bij het verlangen van het kabinet om een eerlijk verhaal te vertellen en daarnaast komt Nederland als gevolg van de voornemens niet sterker uit de crisis. Immers, het kabinet laat de gevolgen van een bankencrisis opvangen door de zwaksten in onze samenleving. Ligt het niet veel meer voor de hand om de oorzaken van de crisis aan te pakken? Welke schuld hebben de burgers die afhankelijk zijn van de minimumuitkeringen die zijn gebaseerd op het referentieminimumloon, nu eigenlijk aan de crisis?

"The world has enough for man's need but not for man's greed". De PvdA-fractie moet helaas constateren dat de "greed" door dit wetsvoorstel verder wordt aangewakkerd en dat de "need" nog meer onder druk komt te staan. Als het kabinet werkelijk een eerlijk verhaal wil vertellen en sterker uit de crisis wil komen, laat het dan de wijze woorden van Gandhi toch zich doordringen.

Mijnheer de voorzitter. Zoals u weet, is dit mijn maidenspeech. Alvorens u overgaat tot het in één minuut opsommen van waar ik 44 jaar over gedaan heb, maak ik graag een afsluitende opmerking. Waar naar mij gebruikelijk wordt verwezen als mevrouw Sent, volstaat bij mijn zoontje enkel Sent. Met andere woorden, hij is als man de standaard en ik ben als vrouw de uitzondering. In dat kader wil ik graag opmerken dat het mij buitengewoon genoegen doet dat het woord "maiden" ook prijkt in de benaming van de eerste speech die de heren in dit huis uitspreken. Dat trekt het weer een beetje in balans. Daar ben ik een sterk voorstander van.

De voorzitter:

Mevrouw Sent, van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. In een interview met een tijdschrift verklaart u dat u zich in deze Kamer weer een "brugpieper" voelt. Ik weet niet hoe het er in uw fractie aan toegaat, maar ik wil hier toch stellen dat uw eerste bijdrage aan het plenair debat bewijst dat u zichzelf met deze kwalificatie ernstig tekortdoet.

Uw lidmaatschap van de Eerste Kamer is tegelijk de eerste politieke functie die u vervult. Binnen uw partij – de PvdA – bent u sinds enige tijd bestuurlijk actief als lid van het curatorium van de Wiardi Beckman Stichting. Vanaf uw veertiende jaar bent u politiek betrokken. U groeide op in wat wel genoemd wordt een rood nest en was destijds actief in een actiecomité van jongeren in uw geboorteplaats Doesburg, onder meer in de strijd tegen kernwapens. Dat was nog wat in die tijd!

In uw loopbaan heeft de wetenschap tot nu toe centraal gestaan. Uw onderzoeksinteresses zijn breed en omvatten onder meer de geschiedenis en filosofie van de economische wetenschappen, de economie van de wetenschap, gedragseconomie, experimentele economie en economisch beleid. Na uw studie economie aan de Universiteit van Amsterdam ging u naar de Stanford University in Californië, waar u in 1994 promoveerde. Daarna werd u universitair docent economie aan de University of Notre Dame in South Bend, Indiana, en vanaf 2001 aldaar universitair hoofddocent.

In 2004 keerde u gelukkig terug naar Nederland en werd u aan de Radboud Universiteit Nijmegen benoemd tot hoogleraar economische theorie en economisch beleid. Sinds 2007 bent u voorzitter van de afdeling economie.

Daarnaast bent u sinds mei van dit jaar lid van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad van de KNAW. Daartegenover staat dat u het lidmaatschap van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, dat u sinds 2009 vervulde, in juni vanwege uw aantreden in de Kamer hebt neergelegd.

Het grotere publiek kent u al enkele jaren van optredens in omroepprogramma's en opiniërende artikelen over economie, leiderschap en de kwaliteiten van vrouwelijk management. Vanuit deze context participeert u in een denktank voor een duurzame financiële sector, het zogenoemd Sustainable Finance Lab. Daarnaast zet u zich als lid van de raad van toezicht in voor de Nederlandse afdeling van de ontwikkelingsorganisatie Plan Nederland, een internationale hulporganisatie voor kinderen.

U hebt betoogd dat in deze tijd van crises beleidsmakers niet aan economische symptoombestrijding moeten doen, maar de dieperliggende oorzaken moeten aanpakken. De uitdaging voor hen is om hun blikveld te verruimen en na te denken over de fundamentele weeffouten in ons economisch systeem. Uw opvattingen op het terrein van inkomensbeleid en inkomensverdeling komen al tot uitdrukking in onze commissies voor OCW, SZW en Financiën.

Mevrouw Sent, ik ben ervan overtuigd dat uw kennis, visie en gedrevenheid in uw werk als lid van deze Kamer tot hun recht zullen komen. Ik wens u daarbij alle succes.

Ik schors de vergadering enige ogenblikken om de leden de gelegenheid te geven om mevrouw Sent te feliciteren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. We spreken hier vandaag over een voorgestelde bezuiniging op het sociaal minimum die structureel 1 mld. beslaat; een zeer ernstige zaak. Ook al wordt de structurele bezuiniging pas over jaren behaald, het is desalniettemin alvast een forse duit voor de regering die met vele maatregelen probeert 18 mld. bij elkaar te schrapen voor 2015. De regering zegt dat ze zo zwaar moet bezuinigen omwille van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en daarmee het vertrouwen van de financiële markt en uiteindelijk de kracht van onze concurrentiepositie en nationale economie. Ze beweert daarbij dat ze de pijn zo eerlijk mogelijk wil verdelen. De vorige spreker wees daar ook al op. Dit wetsvoorstel is daarvan een onderdeel, maar dit wordt tevens onderbouwd met het argument dat het bijdraagt aan het meer lonend maken van arbeid vanuit een uitkering en daarmee aan het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid. Maar bovenal wordt deze miljardenbezuiniging op de sociale minima verdedigd met een principiële keuze en het wegwerken van een inconsistentie uit de erfenis van de vorige regering.

Om met het laatste argument van de regering te beginnen: de SP-fractie is erg voor het wegwerken van inconsistente wetgeving, maar ziet juist in voorliggend wetsvoorstel interne inconsistenties en ziet het leiden tot nieuw inconsistent beleid. Mijn fractie houdt zeker van principes, maar kennelijk wijken onze principes af van die van de regering. Natuurlijk is het uitgangspunt dat werken moet lonen prima, maar volgens de SP-fractie is de regering dan niet consequent. Bovendien zouden wij voor een andere uitwerking van dit uitgangspunt kiezen. Wij vrezen dat het voorstel in eerste instantie geen werk zal opleveren, maar eerder werkgelegenheid zal kosten. We moeten daarnaast vrezen dat door het voorstel koopkracht zal worden ingeleverd door mensen met de minste draagkracht en in elk geval vinden wij dit voorstel niet bijdragen aan een eerlijke verdeling van noodzakelijk geachte bezuinigingen, noch vindt de SP het totaalpakket aan bezuinigingen leiden tot een eerlijke verdeling van de pijn. En ten slotte is mijn fractie van oordeel dat dit wetsvoorstel vermoedelijk niet zal bijdragen aan een sterkere economie.

Ik zal onze tegenargumenten langs de argumenten van de regering leggen en dit voorstel op hoofdlijnen behandelen, eerst op inconsistenties en principes van de regering, daarna op de gevolgen voor het sociaal minimum en de koopkracht van de mensen die van een minimumuitkering afhankelijk zijn en ten slotte op de economische rationaliteit, de gevolgen voor de werkgelegenheid en de sociale rechtvaardigheid van deze bezuiniging.

De regering stelt meermaals dat dit wetsvoorstel principieel wordt gemotiveerd en dat het een inconsistentie uit het beleid van het vorige kabinet repareert. Het vorige kabinet was deze maatregel echter niet vergeten, maar heeft bewust de afschaffing van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting niet door laten werken naar de uitkeringen, zoals blijkt uit de verzamelbrief 2011. Kennelijk kun je anders kijken naar inconsistentie van beleid. Of is de staatssecretaris van mening dat de vorige regering bewust inconsistent beleid maakte? Zo nee, kan hij dan aangeven waarom de vorige regering niet inconsistent vond wat de huidige regering wel inconsistent vindt?

Bij de belastingherziening 2001 is een aantal heffingskortingen voor het eerst in de Nederlandse belastingsystematiek gebracht, waaronder de algemene heffingskorting die bedoeld is voor iedereen die inkomstenbelasting betaalt en de arbeidskorting voor iedereen die inkomen heeft uit daadwerkelijke arbeid. De arbeidskorting is vooral in het leven geroepen om te zorgen dat arbeid loont. De algemene heffingskorting is, zoals de naam al zegt, algemeen, voor iedereen.

Vanaf de invoering is de algemene heffingskorting van een partner met zelf onvoldoende inkomsten overdraagbaar op de meer verdienende partner. Deze zogenaamde aanrechtsubsidie is door het vorige kabinet afgeschaft, juist omdat het kostwinnersmodel niet meer van deze tijd wordt geacht vanuit een streven naar individualisering. De huidige regering wil het dubbele gebruik van de heffingskorting in het referentieminimumloon waarop alle sociale minimumuitkeringen worden gebaseerd, nu uitbannen met het argument dat anders het netto minimumloon voor kostwinners in de toekomst economisch onvoldoende interessant wordt. Maar was het niet juist de bedoeling dat kostwinners niet langer de norm waren en dat beide partners geacht werden te gaan werken? Graag een reactie van de staatssecretaris op deze inconsistentie.

Nu wordt op basis van het referentieminimumloon echter het sociaal minimum voor paren gebaseerd. En het normbedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder op het sociaal minimum is daarvan 50%, respectievelijk 70%. Het gevolg daarvan is dat alleenstaande sociale minima in het nettonormbedrag straks dus nog maar 50% van de algemene heffingskorting verdisconteerd krijgen. Hoe algemeen is dat? Zijn alleenstaande uitkeringsgerechtigden voor de belastingdienst voortaan nog maar halve burgers? Geldt de algemene heffingskorting straks voor iedereen, behalve voor alleenstaande uitkeringsontvangers op het sociaal minimum? Graag een reactie van de staatssecretaris op dit inconsistente gevolg van dit wetsvoorstel.

Kan de staatssecretaris nog eens heel precies uitleggen welk principieel punt ermee is gediend dat alleenstaanden en alleenstaande ouders met een uitkering op het sociaal minimum in de ogen van de huidige regering geen recht meer zouden moeten kunnen doen gelden op de volledige algemene heffingskorting, die verder voor iedere belasting betalende inwoner geldt?

Het ultieme motief voor de huidige regering om het sociaal minimum te korten is het principiële punt dat werken moet lonen, zegt ze. Een eerlijk principe voor wie kan werken. Maar hoe consequent en consistent is de regering dan met een ander wetsvoorstel dat bij deze Kamer in behandeling is, de aanscherping van de WWB en de samenvoeging met de WIJ – de staatssecretaris kent het voorstel wel – waarin de bijstandsontvangers een verplichte tegenprestatie kan worden gevraagd. Als mensen met een uitkering als tegenprestatie verplicht tijdelijk aan het werk kunnen worden gezet, waar blijft dan het principe dat werk moet lonen? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Omdat het ultieme motief is dat werken moet lonen, wordt de AOW uitgezonderd van deze korting op het sociaal minimum. Daarmee gaat de regering voorbij aan het gegeven dat er ook in de bijstand en andere sociale minimumregelingen mensen zitten die niet kunnen werken en daarom ook een vrijstelling hebben van de verplichting, zich daarvoor in te spannen. Deze groep mensen wordt nu ook geconfronteerd met een verlaging van het sociaal minimum, omdat dat de prikkel tot betaalde arbeid beter in stand zou houden. Zij hebben echter geen enkele mogelijkheid, zich aan dit gekorte sociaal minimum te ontworstelen. Graag een reactie van de staatssecretaris op de consistentie van en het principe achter dit verschil in beleid.

Een vergelijkbare inconsistentie doet zich voor bij de groeiende groep ouderen, die hier na hard werken – vaak 30 jaar – inmiddels een AOW'tje mogen genieten, maar meteen een AOW-gat hebben dat daarom aangevuld wordt met een AIO. Deze groep wordt niet uitgezonderd op de afbouw van de dubbele heffingskorting, terwijl ook voor deze AOW'ers met AIO, werk geen alternatief voor de armoede biedt. Omdat het een groep betreft die voor driekwart uit niet-westerse allochtonen bestaat, laadt de regering de verdenking op zich dat het hier om pure pesterij gaat of discriminatie, zoals de vorige spreekster het noemde. Wat is er consistent aan om nu een verschil te creëren in de hoogte van het inkomen van twee ouderen, beiden zonder vermogen, zonder aanvullend pensioen, maar de een met volledige AOW en de ander met een aanvullende inkomensvoorziening ouderen?

De regering heeft blijkens de memorie van antwoord begrip voor de vraag of uitkeringsgerechtigden in de toekomst nog wel rond kunnen komen, maar maakt zich daarover zelf geen zorgen. De koppeling van de minimumuitkeringen aan het nettominimumloon garandeert volgens de regering een adequaat sociaal minimum. Deze redenering gaat echter dubbel mank. Ten eerste wordt de koppeling de komende 20 jaar de facto losgelaten, want het netto sociaal minimum wordt immers in stapjes met uiteindelijk € 2000 – huidige euro's en geen toekomstige euro's – op jaarbasis verlaagd. Als het argument van de regering is dat het nettominimumloon evenveel wordt gekort en zelfs in 15 in plaats van 20 jaar, dan is ook deze redenering onjuist. Immers het nettominimumloon gaat alleen voor kostwinners omlaag, niet voor tweeverdieners of alleenstaanden. En het sociaal minimum gaat over de hele linie omlaag. Ten tweede is er geen enkele garantie dat het nettominimumloon een adequaat sociaal minimum biedt of zal blijven bieden. Zeker niet bij een regering die juist via de belasting – afschaffen dubbele heffingskorting – via verhoging van de kosten voor zorg, onderwijs, huur en dergelijke en middels het mes in diverse kindregelingen – we spreken er later vandaag nog over – de koopkracht van de mensen aan de onderkant van het inkomensgebouw ernstig aantast.

De regering kan vanzelfsprekend niet met zekerheid de ontwikkeling van het nettominimumloon voor de komende 20 jaar voorspellen en dus is ze terecht voorzichtig. Ze blikt een vergelijkbare periode terug – dus eveneens 20 jaar – en concludeert dat indien uitkeringen en inflatie zich de komende 20 jaar net zo ontwikkelen als de afgelopen 20 jaar, de met dit wetsvoorstel beoogde korting op het sociaal minimum de te verwachten stijging, inclusief het grootste deel van de reeds gerealiseerde stijging van het sociaal minimum over de afgelopen 20 jaar, in reële termen weer teniet zal doen. Maar ten opzichte van 1991, zo beargumenteert de staatssecretaris in de memorie van antwoord, zou dan in 2032 toch nog een reële stijging van 1 hele procent resteren.

Ten eerste is de conclusie dan eveneens dat van de korting van 12,5% op het sociaal minimum die de regering met deze maatregel in stapjes doorvoert, ondanks het uitsmeren over 20 jaar waarin de regering een hele redelijke groei van het minimumloon verwacht, toch nog 7% reële daling voor het sociaal minimum wordt verwacht ten opzichte van het huidige koopkrachtniveau. Graag de bevestiging van de staatssecretaris dat dit inderdaad zo verwacht wordt.

Ten tweede moeten we in herinnering roepen dat begin jaren negentig – na een hoogtepunt rond 1980 – het sociaal minimum weer op een voorlopig laagtepunt in koopkracht was beland en dat de politiek tot haar eigen schande niet voor niets in die periode armoede in Nederland weer op de agenda zette. Als we het sociaal minimum vergelijken over een periode van 30 jaar, dus 2010 met 1980, dan heeft alleen een eenoudergezin in de bijstand nu iets meer te besteden dan 30 jaar geleden, terwijl alleenstaanden, paren en paren met kinderen volgens het SCP respectievelijk 5%, 3% en 6,5% minder te besteden hebben dan toen. Op het dieptepunt in de eerste helft van de jaren negentig was dat nog procenten minder. En dan wil deze regering dus een maatregel voorstellen die vanaf dat dieptepunt over 40 jaar, van 1991 tot 2032, een reële nullijn – nou ja, plus 1% – beoogt, terwijl de collectieve welvaart in dezelfde periode gigantisch zal zijn gestegen. Sterker, volgens het SCP is het sociaal minimum vergeleken met de gemiddelde ontwikkeling van de contractlonen, inclusief de incidentele component, nu al ruim 30% achtergebleven ten opzichte van 25 jaar geleden en vergeleken met het mediaan besteedbare huishoudinkomen zelfs 40%. Dat verschil zal, mede door dit wetsvoorstel, de komende 20 jaar nog veel verder en veel harder oplopen.

Wat is er gebeurd met de notie dat je aan een samenleving kunt aflezen hoe goed het gaat door te kijken naar hoe goed het gaat met dat deel wat het slechtst af is? Werd het rechtvaardigheidsprincipe van de liberale filosoof John Rawls niet vroeger ook door liberalen in Nederland omarmd? Graag een reactie van de staatssecretaris. Mijn fractie zou ook graag vernemen wat hij rechtvaardig vindt als het gaat om de verdeling van inkomens.

Ten derde – mijn laatste opmerking over de ontwikkeling van het sociaal minimum voor deze termijn – kun je ernstige vraagtekens zetten bij het uitgangspunt dat de ontwikkeling de komende 20 jaar zal lijken op de ontwikkeling de afgelopen 20 jaar. De regering zegt dat het niet irreëel is om te veronderstellen dat het net zo zal gaan. De huidige crisis doet eerder vermoeden dat we te maken krijgen met ontwikkelingen die meer lijken op die in de jaren tachtig dan die in de jaren negentig.

Dit wetsvoorstel is volgens de SP-fractie gebaseerd op de verkeerde principes en creëert inconsistenties en is niet erg sociaal in de inkomensconsequenties voor sociale minima, maar daar gaat het volgens de regering uiteindelijk niet om. Ik citeer: "Dat laat onverlet dat het beleid van dit kabinet is ingegeven door de harde realiteit dat de overheidsfinanciën door de crisis zijn ontspoord. Er zijn nu forse ombuigingen nodig om onze welvaart en werkgelegenheid veilig te stellen en Nederland sterker uit de crisis te laten komen." Ik vraag de staatssecretaris, aan te geven waarom de overheidsfinanciën zo zijn ontspoord. Was dat niet omdat de financiële sector en een aantal banken in het bijzonder gered moesten worden omdat het laten omvallen van die banken tot een onverantwoord systeemrisico zou leiden? Wie hebben er van het ontsporen van de financiële sector in welke mate geprofiteerd? En waarom is het dan volgens de regering nu eerlijk en rechtvaardig om de rekening ten dele door sociale minima te laten betalen? Of vindt de regering het niet eerlijk, noch rechtvaardig, maar is het nu eenmaal verstandig economisch beleid in de ogen van de regering?

Kan de staatssecretaris nog eens aangeven wat volgens het CPB het werkgelegenheidseffect op korte termijn is van het financieel kader van het regeringsbeleid? Lijkt dit beleid in de ogen van de staatssecretaris, gezien deze werkgelegenheidseffecten, nu nog verstandig met opnieuw een economische dip voor de deur? Kan de staatssecretaris bevestigen dat het ook mogelijk zou zijn om voor kostwinners met een minimumloon ter compensatie van de geleidelijke afschaffing van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting een verhoging van de arbeidskorting door te voeren om werken lonend te houden of zelfs meer lonend te maken? Dat zou inderdaad geld kosten, in plaats van een bezuiniging opleveren, maar dat zou dan tevens de economie op dit moeilijke moment juist een stimulans geven en tot banengroei leiden. Vraag maar na bij het CPB.

Het zou ook tot minder ongelijkheid leiden in plaats van tot meer ongelijkheid. Kent de staatssecretaris de aanbeveling van de OESO om groeiende inkomensongelijkheid tegen te gaan? En kent hij de studies van het IMF over de correlatie tussen een meer gelijke inkomensverdeling en een hogere opwaartse mobiliteit op de arbeidsmarkt en tussen een meer gelijke verdeling en duurzame groei? Hogere lonen, vooral aan de onderkant, zouden ook meer binnenlandse vraag opleveren, mogelijk meer import en misschien minder export. Het is de andere kant van de medaille van lagere lonen in Zuid-Europa, die nu door de Europese Commissie bepleit worden. Dit zou op vergelijkbare wijze bijdrage aan een evenwichtiger Europa met kleinere betalingsbalanssaldi. Ook economisch lijkt dit wetsvoorstel geen verstandig beleid in te houden, zeker niet op korte termijn, terwijl economisch verstandiger alternatieven voorhanden zijn.

Concluderend constateert de SP-fractie dat zij aangaande dit wetsvoorstel andere principes hanteert dan de regering, dat zij nieuwe consistenties waarneemt die het gevolg zijn van voorliggend wetsvoorstel, dat zij de gevolgen van dit voorstel – op zijn zachtst gezegd – niet sociaal vindt en het principe om de kosten van de financiële crisis te verhalen op de sociale minima niet rechtvaardig, dat zij zich zorgen maakt over de economische consequenties en dat zij ernstige vraagtekens zet bij de door het kabinet aangehaalde positieve effecten op het aantal banen, zeker op korte termijn. Kortom: niet doen!

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Hoekstra, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Hoekstra (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Laat ik beginnen met mevrouw Sent van harte te feliciteren met haar maidenspeech. Met veel van wat zij gezegd heeft, ben ik het inhoudelijk oneens, met nog veel meer waar haar partij voor staat, ben ik het fundamenteel oneens. Ik vind het een groot, groot voorrecht om hier met haar en zo veel anderen in vrijheid van gedachten te wisselen. Hoe anders is dat in Syrië en op zoveel andere plaatsen minder dan een halve dag hiervandaan. En wat een luxe is het, dat wij hier vandaag van gedachten mogen wisselen over zoiets als het afschaffen van de dubbele heffingskorting. Want hoe belangrijk het ook is dat wij hier met elkaar over spreken, het fundament van Maslov's pyramide is het niet. De president van Mali heb ik er vorige week in ieder geval niet over gehoord. Die had het over honger, over oorlog, over het stabiliseren van een fragiele democratie, vaak tegen de klippen op.

Wie de borreltafel verlaat en afdaalt in de krochten van de sociale zekerheid realiseert zich na verloop van tijd hoe complex zij is, hoe ruimhartig zij is en helaas ook hoe fraudegevoelig zij is. Een woud aan goede bedoelingen – daarover geen misverstand – maar met als resultante een extreme hoeveelheid regels en regelingen, kortingen en toeslagen, verzekeringen en voorzieningen. Met als resultante miljoenen Nederlanders op wie één, een paar of een groot aantal van die regelingen van toepassing zijn. Met als resultante honderdduizenden Nederlanders die jaar op jaar bij de overheid aankloppen voor een bijstandsuitkering. Met als resultante meer dan een half miljoen Nederlanders die een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen. En – daar kan ik mij over opwinden – met als resultante het onvoorstelbare aantal van 50.000 fraudegevallen in alleen al 2010. En laten we niet naïef zijn: dit zijn de fraudegevallen die door de overheid geconstateerd zijn. Natuurlijk zijn dat er in werkelijkheid nog veel meer. Er zijn in ieder geval meer dan 50.000 van die calculerende burgers waar mevrouw Sent net naar verwees. Wat er verder ook van te zeggen valt: met elkaar, sommigen meer dan anderen, hebben we de sociale zekerheid heel erg complex gemaakt.

Wie zich door die complexiteit niet laat intimideren ontwaart na verloop van tijd zoiets als een heffingskorting en zoiets als een dubbele heffingskorting. Als ik het goed begrepen heb, blijft de heffingskorting bestaan en wordt de dubbele heffingskorting afgeschaft. Dat wil zeggen: geleidelijk, maar met als uitzondering het referentieminimumloon voor de AOW.

Voorzitter, ik realiseer mij dat u inmiddels geen burgemeester van Apeldoorn meer bent. Maar stel nu dat u nog in functie was geweest en afgelopen zaterdag op de Hoofdstraat een willekeurige voorbijgangster had aangesproken met de vraag: mevrouw, wat vindt u eigenlijk van het plan van de staatssecretaris om de dubbele heffingskorting af te schaffen? Mevrouw, om preciezer te zijn: wat vindt u van de geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon tot een keer de algemene heffingskorting met uitzondering van het referentieminimumloon voor de Algemene Ouderdomswet? Ik kom regelmatig in Apeldoorn en sla de inwoners van uw voormalige gemeente hoog aan, maar ik denk niet dat de voorbijgangster zou zeggen: mijnheer de burgemeester, dat is een uitstekend idee van de staatssecretaris, waarbij ik moet opmerken dat de lengte van de afbouw onnodig lang, en de inkomsten voor de schatkist betrekkelijk klein zijn.

Bij complexiteit helpt het om terug te keren naar de kern. Het helpt dan om je af te vragen: Waar gaat het hier eigenlijk om? En waar het hier om gaat is betrekkelijk eenvoudig. Ten eerste gaat het om gezond, wat hier wil zeggen: financieel gezond. Ten tweede gaat het om sociaal. En ten derde gaat het om rechtvaardig. En in die driehoek zijn wij als CDA op zoek naar balans.

Laat ik beginnen met financieel gezond. Wie wil weten wat financieel gezond betekent, hoeft eigenlijk niet meer te doen dan van het Amsterdamse Centraal Station naar de Dam te lopen. Daarbij is het wel zaak dat men zich niet te veel laat afleiden door de poging van het college van B en W om een metrolijn aan te leggen. De uitvoering van dat op zichzelf uitstekende idee heeft met financieel gezond weer heel weinig te maken. Men loopt rechtdoor en op een gegeven moment ziet men aan zijn linkerhand een pakhuis. Daarop staat een tekst die wij allemaal kennen: de cost gaet voor de baet uit. Niet toevallig is deze spreuk gemunt in een tijd waarin onze voorouders de Republiek der Verenigde Nederlanden, zoals ons land toen heette, tot het meest welvarende land ter wereld hebben gemaakt. Met deze spreuk probeerde de VOC – daar is zij weer – tot uitdrukking te brengen dat je tijd, geld en moeite moet investeren om geld te kunnen verdienen, en dat wie op de pof leeft of wie denkt dat het geld vanzelf wel binnenrolt, bedrogen uitkomt. In de terminologie van 2011: het begrotingstekort lager dan 3%, de staatsschuld lager dan 60% en bij voorkeur nog een heel stuk lager.

Die financiële discipline spreekt het CDA zeer aan. Waarom? Omdat degelijk, solide, ja zelfs saai financieel beleid uiteindelijk de enige manier is om te investeren in de onderwerpen die ertoe doen: in zorg, in onderwijs, in veiligheid en ga zo maar door. De meeste Nederlanders begrijpen dat principe trouwens donders goed. Ze doen het thuis met hun huishoudboekje namelijk precies zo. Het alternatief? Dat zal ik u zeggen. Het alternatief heet Griekenland.

Dat brengt mij bij het tweede punt: sociaal. De sociale zekerheid in Nederland heeft een lange en rijke geschiedenis. Niet iedereen in dit huis zal het zich nog als de dag van gisteren herinneren, maar in de zeventiende eeuw al was in dit land de sociale zekerheid opvallend goed geregeld. Er bestond zorg voor armen, zorg voor wezen en zorg voor zieken op een schaal en van een kwaliteit die in die tijd naar internationale maatstaven ongekend was.

Zorgen voor degenen die dat zelf niet kunnen: kennelijk heeft het te maken met de kern van wat Nederland altijd is geweest. Kennelijk heeft het te maken met de kern van wie en wat we willen zijn. Interessant is dat wij allen, ook hier in dit huis, er zo aan gewend zijn geraakt dat de Staat dat allemaal voor ons opknapt. Het aardige is dat in de periode waar ik het over had, de Staat op dit vlak helemaal niets deed. Nee, de sociale zekerheid van toen was particulier initiatief. Het ging om door kooplieden betaalde armenhuizen en om diaconieën. Je zou bijna zeggen: dat klinkt als het maatschappelijk middenveld.

Wat velen in dit huis zich vermoedelijk nog wel zullen herinneren, is dat de sociale zekerheid in de decennia na de Tweede Wereldoorlog sterk is geïnstitutionaliseerd. En toch blijven we ons afvragen: wat is sociaal? Sociaal is dat iedere moeder in Nederland haar kinderen te eten kan geven, ook als ze zelf geen stuiver verdient. Sociaal is dat de leraar die in Nederland arbeidsongeschikt wordt, behalve zijn baan en zijn zelfvertrouwen niet ook nog zijn huis verliest. Sociaal is dat iedere bejaarde in Nederland naar de dokter kan, ook als de kosten vele tienduizenden euro's bedragen. Sociaal is ook het toelaten van mensen die in eigen land vervolgd worden, met als enige misdaad hun democratische opvattingen, hun geloof of hun geaardheid. Sociaal is ook om van de dappere mannen en vrouwen van onze krijgsmacht te vragen om naar Afghanistan te gaan om daar onder moeilijke omstandigheden te werken aan vrede en veiligheid. En sociaal is zeker ook om een klein deel van onze rijkdom te investeren in een school in Mali. Niet omdat we er geld aan verdienen, niet omdat we er invloed mee proberen te kopen, maar omdat het juist is om te doen. Kennelijk heeft dat te maken met wie en met wat wij willen zijn.

Ik kom bij de derde lens waardoor ik de sociale zekerheid zou willen beschouwen: rechtvaardigheid. Is het rechtvaardig dat de mensen die er iedere dag keihard tegenaan gaan om hun eigen boterham te verdienen, daarvoor meer krijgen dan als zij thuis zouden blijven? Ja, dat is rechtvaardig. Werken moet lonen. En in een land waarin er uitkeringen bestaan, wordt daarmee bedoeld dat werken meer moet lonen dan niet werken; substantieel meer en altijd. Er zijn oppositiepartijen in dit huis die dat met mooie woorden belijden. Laat hen dan ook het lef hebben om daar consequenties uit trekken, hier, nu, bij dit wetsvoorstel. Zeker als zij altijd met principiële volhardendheid hebben gesproken over het in stand houden van de netto-nettokoppeling, want hier hebben we die koppeling in volle glorie. Natuurlijk, de bijstand is geen vetpot. Ik ben de laatste om dat te beweren. Maar dat is ook niet de vraag. De vraag is of er na het afschaffen van de dubbele heffingskorting een acceptabel inkomen overblijft. Ik was daar niet op voorhand van overtuigd. Dat was ook de reden om de staatssecretaris te vragen naar internationaal vergelijkbare koopkrachtcijfers. En wat blijkt daaruit? Nergens ter wereld is de relatieve koopkracht van mensen in de bijstand zo groot als in Denemarken en in Nederland.

Is het ook rechtvaardig dat wij als samenleving van iedereen verlangen om zich maximaal in te spannen om voor zichzelf te zorgen? Ja, dat is rechtvaardig tegenover al degenen die deze uitkeringen betalen. Het bijzondere is dat dit bovendien ook sociaal is, want als er een activiteit is die correleert met geluk, dan is het werk.

Is het ten slotte rechtvaardig dat hardwerkende Nederlanders zo veel mogelijk zelf de vruchten plukken van het geld dat zij verdienen? Ja, dat is meer dan rechtvaardig. En natuurlijk realiseren die Nederlanders zich het belang van solidariteit. Natuurlijk zijn zij er niet op tegen om het geld dat zij verdiend hebben voor een deel her te verdelen. Maar wij bevinden ons al in de absolute top van de meest genivelleerde landen ter wereld. Sta mij toe dit te herhalen voorzitter: Nederland bevindt zich in de absolute top van de meest genivelleerde landen ter wereld. Het bevindt zich op of over de rand van wat nog productief is. En toch zijn er ook in dit huis partijen die de koek altijd maar weer verder willen herverdelen alsof het nooit ophoudt. Vroeger waren er wel mensen die dat communisme noemden. Vandaag noemen sommigen dat goede bedoelingen. Voor de duidelijkheid: ik twijfel bij de partijen niet aan hun goede bedoelingen. Ik twijfel wel aan hun wijsheid, want uiteindelijk is het slecht voor de economie, slecht voor de moraal, slecht voor de samenleving, slecht voor Nederland, en slecht voor ons allemaal. Heb ik dat zelf bedacht? Maar ten dele. Ik vond het aardig dat de heer Elzinga over het Sociaal en Cultureel Planbureau begon. Ook ik heb goed geluisterd naar de directeur van het SCP. Die heeft nog niet zo lang geleden zijn publiek bij de SVB het volgende voorgehouden. Het almaar verder inkomensafhankelijk maken van de sociale zekerheid, het almaar verder inkomensafhankelijk maken van de sociale zekerheid, het almaar verder oprekken van die zogenaamde solidariteit is uiteindelijk een bom onder het stelsel als geheel.

Wie zich in het voorliggende wetsvoorstel verdiept, ziet dat het de kenmerken heeft van financieel gezond, van sociaal en van rechtvaardig. Dit wetsvoorstel zorgt er namelijk voor dat er een volgende bijdrage wordt geleverd, hoe klein misschien ook, aan het financieel gezond maken van Nederland. Tegelijkertijd blijft Nederland met dit wetsvoorstel meer dan sociaal, alle retoriek van PvdA en SP ten spijt. En ten slotte blijft Nederland ook rechtvaardig; een rechtvaardigheid die zo essentieel is voor het voorbestaan van de sociale zekerheid.

En toch heeft mijn fractie ook een zorg als het gaat om dit wetsvoorstel en een zorg die voorbijgaat aan dit wetsvoorstel. Laat ik proberen om die zorgen kort onder woorden te brengen. De staatssecretaris, en met hem het kabinet lijken af en toe gevangen te zitten in wat ik het efficiencyparadigma zou willen noemen. Er wordt met grote voortvarendheid gezocht naar klein geld. We duwen met kracht op de kosten, maar maken te weinig haast met hervormen. We schrapen, maar doen geen stelselwijzigingen. Natuurlijk begrijp ik dat er door de versplinterde politieke verhoudingen allerlei inhoudelijke no-go areas zijn, dat er op sleutelonderdelen een moratorium ligt op vernieuwing en dat als je maar enthousiast genoeg sprokkelt, je uiteindelijk een aardig vuurtje kunt stoken. Maar of het nu om 18, 22 of 26 mld. gaat: het zou mooi zijn om van het kabinet het lonkend perspectief, de visie op de toekomst van Nederland te horen. Ik heb het dan over een visie die de dimensie van bezuinigen weet te overstijgen, ook waar het de sociale zekerheid betreft.

Mijn fractie kijkt dan ook uit naar 2012. Daar zijn natuurlijk meerdere goede redenen voor. Nederland wordt volgend jaar Europees kampioen voetbal. De Elfstedentocht wordt eindelijk weer gereden. Maar 2012 wordt vooral ook het jaar waarin de heren Kamp en De Krom met een doordachte visie op de Nederlandse sociale zekerheid komen. Zij komen met een visie die als pijlers financieel gezond, sociaal en rechtvaardig heeft. En met een visie die de staf breekt over de almaar voortwoekerende complexiteit. Wij zien die visie met grote belangstelling tegemoet.

De voorzitter:

Mijnheer Hoekstra. U ben een van de jongsten onder de senatoren. Dat leeftijd niet alles zegt over ervaring, mag blijken uit uw curriculum vitae. Sinds u tien jaar geleden afstudeerde in het Nederlands recht, met als specialisatie bedrijfsrecht, vervulde u commerciële functies bij Koninklijke Shell en bij McKinsey & Company. Bij dit adviesbureau bent u associate partner en verantwoordelijk voor advisering van bedrijven in de energiesector en consulting voor publieke instellingen in binnen- en buitenland. In 2005 volgde u met goed gevolg het MBA-programma aan het INSEAD in Fontainebleau.

Uw interesse ligt op het snijvlak van bedrijfsleven en politiek, tussen private investeringen en internationaal recht. Deze belangstelling komt ook tot uitdrukking bij uw vroegere inzet voor de Eduardo Frey Stichting, een met het CDA verbonden organisatie die zich inzet voor de ontwikkeling van een democratische rechtsorde in ontwikkelingslanden. Wij mochten iets van een hint daarop vernemen in uw toespraak.

Uw politieke lei is nog relatief onbeschreven. Van januari 2009 tot uw aantreden in deze Kamer was u bestuurslid van het CDA te Amsterdam. Vorig jaar was u als lid van de programmacommissie van het CDA in Noord-Holland betrokken bij de Statenverkiezingen. Uw politieke motivatie is dat u zich liever inzet als volksvertegenwoordiger dan toekijkt langs de zijlijn.

In deze Kamer wilt u zich bezighouden met dossiers die betrekking hebben op het innovatiebeleid. Als jurist neemt u ook uw aandeel in de behandeling van dossiers op het terrein van Justitie, zoals de nationale gerechtelijke kaart en invoering van de nationale politie.

Wij zien met z'n allen uit naar uw verdere bijdrage aan het parlementaire werk van de Eerste Kamer en wensen u daarmee veel succes.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Klever (PVV):

Ik feliciteer het lid Sent en de heer Hoekstra met hun maidenspeech.

De PVV-fractie is trots op onze verzorgingsstaat die is opgebouwd met de dubbeltjes en kwartjes van onze hardwerkende ouders en grootouders. Onze verzorgingsstaat is een van de beste ter wereld en de PVV-fractie zet zich in voor het behoud hiervan. Mensen die door wat voor omstandigheden dan ook niet in staat zijn om voor zichzelf te zorgen, moeten altijd kunnen rekenen op het vangnet van de bijstand. Iedere Nederlandse burger begrijpt dat een dergelijke verzorgingsstaat alleen behouden kan blijven als werken loont en als werken meer loont dan een uitkering op bijstandsniveau. Dit is ook het uitgangspunt van het wetsvoorstel voor de geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon. Kort gezegd zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat werken vanuit een uitkeringssituatie weer meer gaat lonen. Als we doorgaan op de huidige weg, dan wordt voor sommige groepen mensen een bijstandsuitkering hoger dan een baan met een minimumloon. Een dergelijke situatie is een belediging voor de miljoenen hardwerkende Nederlanders die toch al lijden onder de kosten van de massa-immigratie.

De PVV-fractie steunt het voorliggende wetsvoorstel. De belangrijkste argumenten voor deze steun zijn als volgt. Het wetsvoorstel voorkomt dat een bijstandsuitkering straks hoger is dan het minimumloon. Het wetsvoorstel repareert de ongelijke behandeling van werkenden en niet-werkenden. Het wetsvoorstel vergroot de uitstroom van bijstand naar werk. Het verschil tussen het wettelijk minimumloon en een bijstandsuitkering voor gehuwden bedraagt nu € 110 per maand. Het verschil tussen werken en niet werken is dus slechts ongeveer 70 cent per gewerkt uur. Als de regering niets doet, moet vanaf 2018 iemand bijbetalen als hij of zij kans ziet om vanuit de bijstand aan het werk te gaan. Henk van Ingrid, die iedere dag keihard werkt om te overleven, verdient straks minder dan de buren die in de bijstand zitten. Hoe ellendig het ook is om afhankelijk te zijn van een bijstandsuitkering, niemand kan ontkennen dat een te groot gebruik ervan de houdbaarheid van ons socialezekerheidsstelsel op het spel zet. Niemand met een bijstandsuitkering zal het onredelijk vinden dat hij minder krijgt dan iemand die werkt voor het minimumloon. Werken moet lonen.

De afbouw van de dubbele heffingskorting maakt ook een einde aan de ongelijke behandeling van werkenden versus niet werkenden. Onze fractie deelt de mening van de regering dat mensen met een uitkering niet ruimhartiger behandeld dienen te worden dan mensen die werken voor het minimumloon.

De PVV-fractie is van mening dat de voorgestelde maatregel bijdraagt aan een uitstroom vanuit de bijstand naar werk. In de notitie "Armoedeval heeft wel gedragseffecten" van het CPB uit 2008 wordt verwezen naar omvangrijke nationale en internationale wetenschappelijke studies. Deze studies hebben aangetoond dat de armoedeval wel degelijk gedragseffecten heeft. Kort gezegd: een hogere beloning gaat gepaard met een hoger arbeidsaanbod. Als werk meer gaat lonen neemt de inspanning om werk te zoeken toe en worden werkzoekenden minder kieskeurig bij het al dan niet accepteren van een baan, aldus de notitie van het CPB.

Ondanks het feit dat wij het wetsvoorstel steunen, zien wij ook de negatieve kanten van het voorstel. De door dit wetsvoorstel veranderde opbouw van het referentieminimumloon werkt ook door in andere uitkeringen. Hierdoor lopen we mogelijk het risico dat bepaalde burgers onder het sociaal minimum uitkomen. De regering trekt daarom in 2012 90 mln. extra uit voor de bijzondere bijstand. In 2010 hebben gemeenten in totaal ongeveer 240 mln. uitgegeven aan bijzondere bijstand. 90 mln. extra is dus een fors bedrag. Dat bedrag moet naar de mening van onze fractie voldoende zijn om onverwachte problemen op te kunnen lossen, zonder gemeenten onevenredig te belasten. Ook houdt de regering de koppeling tussen lonen en uitkeringen in stand, waardoor de uitkeringen mee blijven stijgen met de lonen.

Een andere groep die door deze maatregel wordt getroffen zijn ouderen met een onvolledige AOW, die een aanvullende inkomensvoorziening ouderen ontvangen, de AIO. De groep ouderen waar het om gaat bestaat voor 75% uit niet-westerse allochtonen die op latere leeftijd naar ons land zijn gekomen, voor 15% uit westerse allochtonen en voor 10% uit autochtonen. Zij hebben een onvolledige AOW-opbouw omdat ze de ontbrekende jaren niet hebben ingekocht. Onze fractie vindt het redelijk dat deze groep iets inlevert ten opzichte van Nederlanders die een volledige AOW ontvangen en ten opzichte van immigranten die wel AOW hebben bijgekocht. De PVV-fractie vindt het namelijk niet redelijk dat mensen die van hun zuurverdiende spaargeld AOW-rechten hebben ingekocht uiteindelijk net zo veel AOW krijgen als mensen die dat geld ergens anders aan hebben besteed. Spaarzaamheid moet worden beloond, niet bestraft.

Voorzitter. Samenvattend oordeelt onze fractie positief over het wetsvoorstel. In een eerlijke samenleving loont het om te werken en in een eerlijke samenleving zorg je voor mensen die om wat voor reden dan ook niet kunnen werken. Het wetsvoorstel past in de eerlijke samenleving die de PVV-fractie voor ogen heeft.

De heer Elzinga (SP):

Ik begrijp dat ook deze spreekster namens de PVV opkomt voor de hardwerkende Henk met zijn Ingrid. Maar wat nu als Henk per ongeluk in de bijstand zit? Mevrouw Klever had het erover dat het niet eerlijk is als Henk hard moet werken tegen het minimumloon, terwijl de buren – ik neem aan dat zij refereert aan de buren van Marokkaanse afkomst in de bijstand – meer ontvangen dan hard werkende Henk. Maar wat nu als Henk en Ingrid zelf in de bijstand zitten? Ik heb aangegeven dat je werk ook lonend kunt maken door werken lonender te maken. Dat kan op allerlei manieren, ook via de belasting. Mevrouw Klever en ik verschillen er niet over van mening dat werken lonend moet zijn, maar zij wil dat bewerkstelligen door de bijstand met 12,5% te verlagen op termijn. Vindt zij dat rechtvaardig ten opzichte van Henk die ongetwijfeld hard wil werken maar om wat voor reden dan ook niet kan werken?

Mevrouw Klever (PVV):

De PVV-fractie vindt het belangrijk dat een sociaal vangnet als de bijstand behouden blijft. Juist om de bijstand, de sociale zekerheid te behouden, moeten er pijnlijke maatregelen genomen worden.

De heer Van Rey (VVD):

Voorzitter. Ook ik feliciteer de collega's Sent en Hoekstra met hun maidenspeech.

Met het wetsvoorstel voor de geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon worden mensen in de bijstand weer gestimuleerd om op zoek te gaan naar een baan. Dat heeft veel positieve effecten, zowel op het sociale als op het economische vlak. De VVD vindt dit dan ook een goed voorstel. Met dank aan de staatssecretaris voor met name de uitgebreide en duidelijke antwoorden.

Nederland is een fantastisch mooi land, maar wel een land met typische trekjes. Zo is het inmiddels achttien jaar geleden dat de VVD het initiatief voor dit voorstel heeft genomen. Rudolf de Korte en ondergetekende hebben al in 1993 een initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer ingediend om de overdracht van de basisaftrek af te schaffen. Daar bleek drie jaar later, in 1996, helaas te weinig draagvlak voor. Te veel barricades in de uitvoering, zo heette het toen.

We zijn zes kabinetten verder en nu kan de Eerste Kamer dit onderwerp eindelijk behandelen. Daar kun je over mopperen, maar we kiezen liever voor de insteek: beter laat dan nooit. Deze wetswijziging is immers absoluut noodzakelijk om te voorkomen dat in Nederland de absurde situatie ontstaat dat een uitkering voor ongeveer een half miljoen Nederlanders meer loont dan het minimumloon. Wellicht was het praktischer geweest als het vierde kabinet-Balkenende de afbouw van de dubbele heffingskorting al mee had genomen in het Belastingplan 2008, maar ook daar wil ik eigenlijk niet meer bij stilstaan. Gedane zaken nemen geen keer en in dit huis moet het toch vooral ook gaan om het perspectief van de toekomst.

Die toekomst in Nederland staat of valt met een activerend sociaal stelsel. De VVD pleit daar al jaren voor. Solidariteit blijft uiteraard de basis van dat stelsel. Maar ook solidariteit moet betaalbaar blijven. Ons stelsel van sociale zekerheid is alleen houdbaar als iedereen die kan werken ook daadwerkelijk aan het werk gaat. Daarin past geen armoedeval.

Handhaving van een goed sociaal beleid is alleen mogelijk in een renderend economisch klimaat. De omzet van de BV Nederland staat onder druk door een tanend aantal arbeidskrachten. Dat gaat in sneltreinvaart verder. Het CBS heeft berekend dat de beroepsbevolking in 2040 met 800.000 mensen afneemt. Alle hens aan dek dus.

De arbeidsparticipatie moet verbeteren. Iedereen moet een steentje bijdragen aan de arbeidsmarkt; niet overmorgen, maar vandaag al. Niet alleen met het oog op de BV Nederland, maar vooral ook in het belang van de mensen met een uitkering. Werk levert immers ook respect en welzijn op. Ons sociale vangnet moet degelijk en betrouwbaar zijn. Maar dat moet naar het oordeel van de VVD gereserveerd blijven voor de mensen die het echt nodig hebben. Dat vangnet is niet bedoeld voor de categorie die het verschil tussen uitkering en loon te miniem vindt om serieus op zoek te gaan naar een baan.

De afbouw van de dubbele heffingskorting levert een belangrijke bijdrage aan dat activerend sociaal stelsel. Er ontstaat immers een acceptabele en alleszins te verdedigen marge tussen de hoogte van het minimumloon en de bijstandsuitkering. En de maatregel heeft concrete effecten. Volgens berekeningen van het Centraal Planbureau betekent dit wetsvoorstel dat het aantal huishoudens dat afhankelijk is van de bijstand met 15.000 daalt.

Kan de staatssecretaris wel toezeggen dat mensen in de bijstand al met ingang van 2012 extra worden gestimuleerd om weer te solliciteren? Hoe gaat de staatssecretaris de communicatie aanpakken? Door de afbouw van de heffingskorting over twintig jaar uit te smeren, kunnen we de gevolgen voor de mensen met een uitkering verzachten. Je spreekt over een bedrag van € 70 voor alleenstaanden en € 100 per jaar voor paren. We beseffen terdege dat dit slikken is voor sociale minima. Maar zakken mensen hiermee door het ijs? Duiken ze onder de armoedegrens?

Laat ons eerst eens de andere kant van de medaille bekijken. Niets doen betekent dat de uitkeringen in 2019 hoger zijn dan het nettominimumloon. Nederland zou daarmee voor een unicum in de wereld zorgen. Nederland als luilekkerland waar het lucratiever is om niets te doen dan gezamenlijk de handen uit de mouwen te steken voor een solide en sociale toekomst. Dat scenario is ondenkbaar, onverteerbaar en onacceptabel voor de VVD. Het verslechtert de arbeidsmarkt en kost ook werkgelegenheid. Trouwens, het wordt ook eenvoudigweg onbetaalbaar.

Diverse fracties zijn bezorgd of met het schrappen van de dubbele heffingskorting het levensonderhoud van mensen in de bijstand niet verder verschraalt. De staatssecretaris heeft voor onze fractie voldoende helder gemaakt dat daar geen sprake van is. Nederland is nog steeds het enige land ter wereld waar de uitkeringen gekoppeld zijn aan het minimumloon. Dat minimumloon behoort tot de hoogste in Europa. In de praktijk heeft die koppeling ertoe geleid dat de uitkeringen de afgelopen twintig jaar met 8% zijn gestegen als je de inflatie en de loonstijgingen tegen elkaar afzet. Ook als je vooruitblikt tot 2031, valt die stijging van de uitkeringen, inclusief de afbouw van de dubbele heffingskorting, nog altijd hoger uit dan de inflatie. Ik wijs er ook op dat het bijstandsniveau in Nederland tot de top drie van Europa behoort en zo ongeveer het dubbele is wat mensen in de bijstand krijgen in Duitsland en Zweden.

Trouwens, dit kabinet laat niemand in de kou staan. Dat blijkt wel uit de reservering van 90 mln. – daar werd zojuist ook door mevrouw Klever over gesproken – aan bijzondere bijstand die voor 2012 is gereserveerd. Dat geld is bedoeld voor minima die ondanks de evenwichtige spreiding van bezuinigingen toch in de knel komen.

Dat laat onverlet dat de VVD op het standpunt staat dat iedereen een bijdrage moet leveren aan de bezuinigingen. Juist om ons sociaal stelsel in stand te kunnen houden, moet daarbij het uitgangspunt zijn dat werk boven uitkering gaat. Dat is voor onze fractie een van de belangrijkste voorwaarden om ons welvaartsniveau te behouden.

Wat voor de VVD meespeelt bij haar standpunt is dat we met dit wetsvoorstel ook een stukje inconsistentie wegnemen. Het werkende deel van Nederland heeft sinds 2009 immers ook maar recht op één heffingskorting. En het wegstrijken van die plooi zorgt voor een grote bijdrage om de overheidsuitgaven weer in balans te krijgen.

De heer Elzinga (SP):

Ik heb een vraag over de inconsistentie. Ik neem aan dat het voorstel waarvan geachte spreker in 1993 ook architect was, toezag op het wegwerken van de overdracht van de basisaftrek en dat dit voor iedereen op dezelfde manier zou doorwerken, maar dat iedereen wel de eigen basisaftrek zou behouden. De consequentie van het huidige voorstel is dat iemand die alleen in de bijstand zit nog maar een halve heffingskorting overhoudt. Hoe consequent vindt de VVD-fractie dit?

De heer Van Rey (VVD):

Er is sedert 1993 heel veel gebeurd, ook op het terrein van sociale zekerheid. Daar doelde ik niet op met mijn opmerking. Het gaat mij met name over hetgeen in het Belastingplan 2008 naar voren is gekomen, namelijk dat de zogenoemde basisaftrek nog maar voor één persoon geldt.

De heer Elzinga (SP):

Maar nu geldt de dubbele heffingskorting voor twee mensen die samen in de bijstand zitten, voor paren die in de bijstand zitten. Dat zijn twee mensen die normaal gesproken, zo redeneer ik, beiden recht hebben op hun heffingskorting, zij het dat geen van beiden werkt en ook geen van beiden iets kan overdragen aan de ander. Maar op een gezinsinkomen hebben zij recht op twee keer heffingskorting. Nu wordt dat teruggebracht naar één omdat werken lonend moet zijn oftewel een uitkering minder lonend moet zijn. De consequentie is dat iemand die in zijn eentje in de bijstand zit nog maar een halve heffingskorting overhoudt. Vindt u dat consistent?

De heer Van Rey (VVD):

Ik heb met name gedoeld op de inconsistentie dat het in 2008 niet geregeld was. Dat had toentertijd geregeld moeten worden. In mijn ogen zou het logisch zijn, dat als je het voor de werkende regelt, je het ook regelt voor degenen met een uitkering. U verschilt daarover van opvatting met de VVD-fractie. U hebt daar vragen over gesteld aan de staatssecretaris, ook vandaag nog en in de schriftelijke voorbereiding. Uw partijgenoten aan de overzijde hebben daar zeer uitvoerig aandacht aan besteed. Wij verschillen daarover gewoon van mening.

De heer Elzinga (SP):

Nogmaals, u geeft niet rechtstreeks antwoord op mijn vraag. U vindt het eerlijk – en daar kan ik me iets bij voorstellen – dat als één persoon werkt en ook belasting betaalt, er ook maar één heffingskorting is in een gezin. Maar als twee mensen in de bijstand zitten, zou dat, omdat werk moet lonen, mogen leiden tot maximaal één heffingskorting. Wat als er slechts één persoon in de bijstand zit? Dan leidt dat in het huidige voorstel tot een halve heffingskorting. Vindt u dat consistent?

De heer Van Rey (VVD):

Ik heb met inconsistentie gedoeld op het Belastingplan 2008. Over de rest verschillen wij gewoon van opvatting.

Voorzitter. Voor de VVD is ook het oordeel van de Raad van State en instanties als het UWV, de VNG, de SVB en de Inspectie Werk en Inkomen van belang. Hun zorgvuldige afweging leidde nauwelijks tot noemenswaardige opmerkingen. Het zal dan ook geen verrassing zijn dat de VVD met tevredenheid instemt met deze maatregel. Deze is wettelijk in alle opzichten te rechtvaardigen, financieel prikkelend om mensen weer aan het werk te krijgen, lonend voor de BV Nederland en sociaal en economisch gewoon noodzakelijk. Werk is en blijft immers de beste remedie om aan armoede te ontsnappen.

Met dit wetsvoorstel heeft het kabinet volgens de VVD ook in bredere zin een belangrijke stap gezet op weg naar dat activerend sociaal stelsel. Een stelsel waarin de eigen verantwoordelijkheid van mensen nadrukkelijker hand in hand zal moeten gaan met de terechte zorg van de overheid voor de echt zwakken in de samenleving.

Voorzitter. Ik sluit graag af met een mooi liberaal citaat, dat ook door de staatssecretaris vaker wordt gebezigd. En terecht, want het geeft in één zin aan waar het vandaag eigenlijk allemaal om draait: een baan is nog steeds de beste sociale voorziening.

Mevrouw Sent (PvdA):

De heer Van Rey had het over het wegwerken van een inconsistentie. Nu blijft voor de AOW'ers de dubbele heffingskorting wel gelden, maar voor mensen met een aanvullend inkomen, de AIO's, wordt de dubbele heffingskorting afgeschaft. Hoe denkt hij daarover?

De heer Van Rey (VVD):

De AOW'ers blijven uitgezonderd omdat zij niet op zoek hoeven te gaan naar een baan. Gelukkig zijn daar de laatste maanden andere cijfers over bekend. Duidelijk is dat het om 140.000 mensen gaat. Tot nu toe is het nog altijd zo dat je na je 65ste niet meer hoeft te solliciteren.

Mevrouw Sent (PvdA):

Maar mensen met een AIO hoeven ook niet te solliciteren. Waarom geldt voor hen dan wel de afbouw van de overdraagbare heffingskorting?

De heer Van Rey (VVD):

Omdat de AIO wordt gezien als een bijstandsvoorziening.

Mevrouw Scholten (D66):

Mijnheer de voorzitter. Ook ik wil mevrouw Sent en de heer Hoekstra van harte feliciteren met hun maidenspeeches. Ik heb reeds ervaring met hun positieve en constructieve opstelling en bijdrage in de vaste Kamercommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik verheug mij in een verdere vrolijke samenwerking.

Dit kabinet wil dat zo veel mogelijk mensen meedoen op de arbeidsmarkt. "Werken moet lonen" is het motto van de staatssecretaris. Hier kan niemand op tegen zijn. Iedereen in deze zaal zal met de D66-fractie beamen dat participatie op de arbeidsmarkt bijdraagt aan de ontwikkeling en ontplooiing van het individu en het verwerven van economische zelfstandigheid. Ik kan dit gemakkelijk zeggen, want ik heb hierover vanochtend nog geen andere geluiden gehoord. Wij willen dit zo graag bereiken door echte hervormingen door te voeren op de arbeidsmarkt. Een kortere maar hogere WW-uitkering, belastingverlaging voor de lagere inkomens via het belastingtarief in de eerste en de tweede schijf en een hervorming van het ontslagrecht. Maar die voorstellen behandelen we vandaag niet.

We zijn hier vandaag eigenlijk alleen bezig om een oneffenheid in uitkeringsland te repareren. Voorkomen moet worden dat werkenden met een minimumloon op termijn minder verdienen dan uitkeringsgerechtigden ontvangen. Het wetsvoorstel tracht een oneffenheid weg te werken die drie jaren geleden is ontstaan – de heer Van Rey doelde er al op – toen de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit werd afgeschaft. Anders gezegd: de mogelijkheid voor de niet-verdienende partner om haar ongebruikte heffingskorting, de zogenaamde aanrechtsubsidie, te laten betalen uit de belasting van de kostwinner werd doorgestreept.

We hadden hier vandaag niet hoeven staan indien destijds in 2008, toen de dubbele heffingskorting werd afgebouwd, ervoor was gekozen om deze korting ook in de uitkeringen af te bouwen. Toen werden de minima echter bewust ontzien. Volgens de memorie van antwoord vindt de staatssecretaris het thans essentieel om deze fiscale maatregel door te vertalen naar de uitkeringen. Vanwege de koppeling van uitkeringen aan het referentieminimumloon zal de uitkeringsgerechtigde zonder afbouw van de dubbele heffingskorting op termijn meer inkomsten gaan genieten. Dat is een onwenselijke situatie. Dat zal eenieder met de staatssecretaris eens zijn.

De vraag die dan rijst is of dit effect destijds niet is doorgerekend en waarom dat niet is gebeurd. Dat het werken vanuit een uitkeringssituatie in de toekomst lonend dient te blijven, daar is mijn fractie een groot voorstander van. Dat het onnauwkeurig, misschien wel onzorgvuldig is dat dit scenario pas drie jaar na afschaffing van de dubbele heffingskorting in de fiscaliteit komt bovendrijven, zal naar verwachting eveneens iedereen beamen.

Ik vervolg mijn betoog graag op drie punten: de hoogte van het sociaal minimum, de doorwerking van de afbouw in andere regelingen en de problematiek van uitkering naar werk.

Dit wetsvoorstel treft de minst bedeelden in onze samenleving. Het inkomen van een grote groep mensen zal door het wetsvoorstel dalen. Dit baart de leden van mijn fractie zorgen. In het voorlopig verslag hebben wij gevraagd naar de cumulatie van maatregelen die deze groep raakt, zoals de kortingen op toeslagen en het verhoogde eigen risico. In de memorie van antwoord heeft de staatssecretaris zonder nadere toelichting gezegd, dat mag worden verwacht dat deze groep mensen kan blijven voorzien in het levensonderhoud. Maar we weten allemaal dat de maatregelen uit dit wetsvoorstel niet de enige maatregelen zijn waardoor deze groep wordt getroffen. Kijk bijvoorbeeld naar de verhoging van het eigen risico en de verhoging van de premie in de zorgverzekering, de verlaging van de zorg- en huurtoeslag, de mogelijke verlaging van bijstand als gevolg van de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren, aangenomen dat dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven. Het is cruciaal dat ook naar andere maatregelen wordt gekeken, zodat de bijstand ook daadwerkelijk fungeert als een sociaal vangnet. Dat Nederland wat betreft de cijfers over het minimumloon en de daaraan gekoppelde bijstandsnorm in Europa de hoogste plaats heeft, zegt vooralsnog onvoldoende. Mijn fractie hoort graag alsnog een reactie op het effect van de cumulatie van maatregelen die de gedupeerden van dit wetsvoorstel treft.

Ik kom te spreken over de inconsistentie in de wet die mijn fractie is opgevallen. In de schriftelijke inbreng heb ik al gewezen op de uitkeringen die meehobbelen in het voorstel en die geen vangnetbetekenis hebben, zoals de Algemene nabestaandenwet, of waarvan de belanghebbenden geen onderdeel uitmaken van de beroepsbevolking, zoals de AOW. Volgens de staatssecretaris, in de memorie van antwoord, zijn twee argumenten relevant bij het al dan niet doorwerken van de afbouw van de dubbele heffingskorting. Als ik het goed begrijp, gaat het in beide gevallen om het principe dat uitkeringen voor personen die bijstand ontvangen of die behoren tot de beroepsbevolking niet hoger moeten zijn dan het minimumloon. Anders gaat werken niet lonen. De AOW blijft buiten schot, maar niet de aanvullende inkomensvoorziening voor mensen met een onvolledige AOW. Is dat omdat AOW'ers niet meer tot de beroepsbevolking behoren en werken voor hen dus niet meer lonend zou zijn? Voor mensen met een onvolledige AOW en een aanvullende inkomensvoorziening geldt dat laatste evenzeer. Toch blijft deze groep niet buiten schot. Daar komt bij dat voor deze groep ook de middelentoets van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtige verdwijnt. Deze tegemoetkoming is ingevoerd per 1 juni 2011 ter compensatie van negatieve effecten van fiscale maatregelen op de koopkracht van ouderen met een laag inkomen. Deze wet werd gezien als een compensatiemaatregel ten behoeve van de koopkracht. Deze Kamer stemde met de CU, de SGP, het CDA, de VVD en de OSF voor deze wet. Dit zegt iets over de verantwoordelijkheid van deze partijen. De wet wordt nu weer afgeschaft. Kan de burger er nog een touw aan vastknopen? Mijn fractie hoort hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Een andere vraag is of de staatssecretaris kan uitleggen welke besparing het afschaffen van deze middelentoets oplevert en hoeveel mensen het betreft.

Ik ga tot slot in op de problematiek die zich voordoet om mensen vanuit een uitkering naar werk te brengen. Mijn fractie heeft reeds haar voorkeur geuit voor een integrale behandeling van dit wetsvoorstel met de Wet werken naar vermogen. De Wet werken naar vermogen heeft dezelfde doelstelling. De staatssecretaris wil echter spoed vanwege het onmiddellijke bezuinigingseffect van dit wetsvoorstel en wil zo spoedig mogelijk beginnen met de afbouw. Bij de bezuiniging die de staatssecretaris met dit wetsvoorstel denkt te bereiken, wordt uitgegaan van een afname met 15.000 bijstandsgerechtigden. Op papier is dit een mooi getal en een goed streven, maar de praktijk zal zich hier waarschijnlijk niet naar voegen. Een financiële prikkel is voor een grote groep bijstandsgerechtigden niet het middel om hen naar een baan te helpen. Met de Wet werken naar vermogen wordt de problematiek van uitkering naar werk als stelselwijziging neergezet. Dan gaat alle aandacht hopelijk naar een deugdelijk op te zetten uitvoeringssysteem door een daartoe qua financiën en capaciteit voldoende toegeruste gemeentelijke Sociale Dienst. Mijn fractie verwacht dan ook niet dat de beoogde doelstelling met dit wetsvoorstel zal worden behaald. Zij hoort van de staatssecretaris graag positievere geluiden op dit punt. Zij hoort graag hoe hij deze doelstelling denkt te realiseren.

De fractie van D66 wacht alvorens haar standpunt te bepalen, het antwoord van de minister met belangstelling af.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ook namens de fractie van GroenLinks welgemeende felicitaties aan de collega-senatoren Sent en Hoekstra. Bij de laatste vond ik het hinderlijk dat wij in deze Kamer de gewoonte hebben om niet te interrumperen op maidenspeeches. In die hoek waren er meerderen die volgens mij het rode puntje van hun tong moesten afbijten om niet regelmatig naar de interruptiemicrofoon te lopen. Ik maak graag nog de opmerking dat naar mijn stellige overtuiging de dames Klompé en Van Leeuwen en de heren Boersma en Alberda geen leden waren van de CPN, de Socialistische Partij of de PSP, maar van de KVP en de ARP die later zijn opgegaan in het CDA. Was het niet vooral de christendemocratie die in dit land samen met de Partij van de Arbeid na de Tweede Wereldoorlog de verzorgingsstaat heeft opgebouwd? Zij deden dat niet om mensen te pamperen maar om degenen bij te staan die de steun van de overheid als representant van de solidariteit nodig hebben om overeind te kunnen blijven en in eigen kracht te kunnen komen, om mee te kunnen doen in die samenleving, om uitdrukking te geven aan de politieke afweging en idealen dat een schatrijk land als Nederland niemand in de steek laat.

De houdbaarheid van de sociale zekerheid is al vanaf begin jaren negentig de belangrijkste motivatie om materiewetgeving aan te passen, om stelsels aan te passen, om de uitvoeringsstructuur en de uitvoeringsorganisaties aan te passen, op te heffen, te doen fuseren of op slot te zetten. Wat heeft ons dat tot nu toe gebracht? De staatssecretaris gaat vandaag in dit voorstel uit van de ideologische opvatting dat naarmate je het verschil tussen de bijstandsnorm en het wettelijk minimumloon groter maakt, mensen veel eerder geprikkeld worden om aan het werk te gaan. Ik stel hem de volgende vraag. Begin jaren tachtig waren er ongeveer 1,5 miljoen mensen met een vorm van een socialezekerheidsuitkering dan wel een vorm van sociale voorzieningen. Ongeveer op dit tijdstip, 2011, hebben wij die 1,5 miljoen leden van de beroepsbevolking nog steeds, in een vorm van uitkering, sociale zekerheid of sociale voorziening. Ondanks het feit dat vanaf 1984 tot nu – en het grootste deel daarvan heb ik actief en bewust meegemaakt in verschillende functies die te maken hadden met die sociale zekerheid – het paradigma is ingevoerd van werk boven inkomen, de hoogte en de duur van de uitkeringen is teruggebracht, zeker in de WW, de toegang tot de WAO is bemoeilijkt en het risico en de verantwoordelijkheid voor de Ziektewet vooral is neergelegd bij werkgevers en werknemers zelf, heeft dat niet geleid tot in absolute aantallen minder mensen in de sociale zekerheid en sociale voorzieningen. Blijkbaar is er iets anders nodig dan het vergroten van de kloof tussen het reëel inkomen in de bijstand en het loon uit arbeid.

De fractie van GroenLinks is het wel degelijk met dit kabinet eens dat werken moet lonen. Dat principe wordt echter niet succesvol door de uitkeringen te verlagen. Werken loont door aan de onderkant, via de loonschalen, een hoger netto-inkomen te veroorzaken. Ik doel op een hogere arbeidskorting. Ook kan gestimuleerd worden dat die onderste cao-loonschalen weer eens gebruikt worden en iets verhoogd worden. De staatssecretaris pakt het geld van de mensen met de smalste schouders, met het minste inkomen. Die mensen hebben het minst bijgedragen aan het veroorzaken van de financieel-economische crisis. Het waren niet de mensen met de laagste inkomens die de crisis hebben veroorzaakt. Vorig jaar, bij de eerste algemene politieke beschouwingen met dit kabinet, heb ik de premier oprecht gevraagd: wat vraagt u van mij en al mijn collega's in die hogere inkomensgroepen om bij te dragen aan de aanpak van de financiële crisis en het oplossen van de schuldenproblematiek, aan het weer gezond maken van het huishoudboekje in dit land? Ik durf nog steeds de stelling aan dat ik en al mijn collega's van de hogere inkomensgroepen het minst te leiden hebben onder de cumulatie van maatregelen en dat vooral de Henken en Ingrids – ik kijk nu even naar het rechtervak – werkend of niet-werkend, werkend naar vermogen of werkend met een rugzakje, of geheel of gedeeltelijk in een uitkering vertoevend de prijs betalen van de manier waarop dit kabinet de financiële crisis aanpakt.

Sociale zekerheid is geen kostenpost maar een investeringsregeling in mensen. Ik deel de paradigma's van dit kabinet en alle voorgaande kabinetten vanaf de jaren negentig dat werken moet lonen, dat werk boven inkomen gaat, dat uitkeringen activerend moeten zijn, dat het niet sociaal is om iemand 25 jaar in een bijstandsuitkering te laten zitten. Dat is inderdaad niet sociaal, behalve als die iemand echt niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en er dermate sprake is van onvermogen of ontoereikende fysieke, verstandelijke dan wel psychische mogelijkheden dat wij in dit rijke land zeggen: daarvoor hebben wij een uitkering in de vorm van de Wet werk en bijstand. Ook zij betalen nu de rekening van dit wetsvoorstel. Zij gaan er ook in reëel inkomen op achteruit. Er wordt geen uitzondering gemaakt voor mensen die met recht in de bijstand zitten omdat zij geen "verdiencapaciteit" – een vreselijk woord – hebben, geen prestatiemogelijkheid die loonwaarde kan opleveren op de reguliere markt. Zij worden niet ontzien. Zij worden echt niet ontzien. Storting van bijzondere bijstand vindt hooguit plaats om problematische schulden of niet-vermijdbare kosten van het bestaan enigszins te suppleren. Het is niet bedoeld om het inkomen van de bijstand te verhogen voor de groep waarover ik zojuist sprak. Dat is dan toch inconsistent? Ik zeg dit ook tegen collega Van Rey. Op het punt van de consistentie kun je niet mensen in de bijstand pakken die geen enkel vermogen meer hebben om aan de slag te komen.

In het kader van inconsistentie het volgende. Ik snap werkelijk niet dat de AIO's niet op dezelfde manier worden beoordeeld als de AOW'ers. De AIO heeft geen verplichting meer om aan de slag te gaan. Hij is 65 jaar en heeft de pech dat hij ondanks zijn harde werken in de jaren zestig en zeventig, toen Nederlanders bepaald werk absoluut niet wilden doen, niet aan de toegangsnorm voor de AOW heeft voldaan. Ook deze mensen worden, in afwijking van de rest van de AOW-gerechtigden, slachtoffer van dit wetsvoorstel. Ik kan het hen niet uitleggen. Misschien kan de staatssecretaris dat via mij nog een keer proberen.

De sociale zekerheid in dit land en de uitvoeringsorganisaties zijn sinds het begin van de jaren negentig onderhevig aan voortdurende herstructurering. Dat heeft niet geleid tot een toegenomen objectieve prikkel om mensen weer aan de slag te laten gaan. Mensen gaan ook niet aan de slag vanuit het wenkend perspectief dat hun netto-inkomen erop vooruitgaat. Mensen gaan aan de slag omdat zij weten dat uiteindelijk, na lange jaren, werken lonend is. Mensen gaan aan de slag omdat zij van betekenis willen zijn. Mensen gaan aan de slag omdat zij weer willen meetellen in de samenleving, omdat zij mee willen doen aan de samenleving. Mensen gaan aan de slag om thuis weer een verhaal te hebben. Mensen gaan aan de slag om hun eigen sociale netwerk te ontwikkelen. Daarom gaan mensen aan de slag. Mensen gaan evenwel vooral aan de slag als de toegang tot de reguliere markt voor mensen die minder productiemogelijkheid hebben of minder loonwaarde eindelijk eens wordt verbeterd.

De heer Van Rey (VVD):

Voorzitter. Ik stel de heer Thissen graag een vraag met betrekking tot de rapportage van de Inspectie voor Werk en Inkomen. Die geeft aan dat 60% tot 65% van de mensen in de bijstand niet wil werken als er geen inkomensverbetering tegenover staat.

De heer Thissen (GroenLinks):

Uiteindelijk weet iedereen dat inkomensverbetering bereikbaar is als je aan de slag gaat. Soms is dat echter pas na vele jaren bereikbaar. Dat is niet op te lossen door de uitkering te verlagen. Dat is op te lossen via de aanvangloonschalen en de arbeidskorting voor de lagere inkomens zodat het nettoloon direct aan het begin verbetert. Het is niet op te lossen door de uitkeringen te verlagen. De armoede neemt toe. Het was vanochtend nog op de radio. De staatssecretaris zegt in antwoord daarop: werken, werken, werken is de remedie. Dat zeggen wij echter al vanaf midden jaren negentig. Toch zitten nog zo'n 1,5 miljoen mensen in vormen van sociale zekerheid en sociale voorzieningen. Kijk eens naar een ander probaat middel. Dit middel heeft tot nu toe niet geleid tot de oplossing van hogere arbeidsparticipatie. De hogere arbeidsparticipatie is veroorzaakt doordat meer vrouwen aan de slag zijn gegaan, veelal in deeltijdarbeid, en omdat we langer blijven werken door de afschaffing van vut en prepensioen. Dat heeft geleid tot hogere arbeidsparticipatie. Ik ben er ook groot voorstander van dat veel meer leden van de beroepsbevolking aan de slag gaan. Dat lukt echter niet door de uitkering of het inkomen te verlagen van de mensen die het het lastigst hebben en de grootste afstand hebben tot de arbeidsmarkt en tegelijkertijd sterk te bezuinigen op de re-integratiemiddelen, de mogelijkheden om hen te helpen om aan de slag te gaan. Ik vraag dit kabinet om eindelijk eens wat slimmer te kijken. Wij zijn zeer voor hervorming van de arbeidsmarkt. Op dat punt kan dit kabinet met GroenLinks deals sluiten. Het kabinet sluit die echter niet omdat het zich heeft laten opsluiten in de gedachte dat de gedoogpartner dit niet accepteert. Dat is verdomde jammer want daardoor komen er geen extra mensen aan de slag, ook Henk en Ingrid niet.

Op zich is het voorliggende voorstel om het afschaffen van de dubbele heffingskorting en het referentieminimumloon voor mensen in een bijstandsuitkering gelijk te trekken aan andere kostwinners niet verkeerd. Mijn fractiegenoot Jesse Klaver heeft dat in de Tweede Kamer ook gezegd. Dat staat ook in het verkiezingsprogramma van GroenLinks en volgens mij in de meeste verkiezingsprogramma's. Tegelijkertijd verlaagt het kabinet de bijstandsuitkering, zij het over een wat langere periode, met zo'n € 2000. Bovendien komt binnenkort de wet werken naar vermogen in deze Kamer aan de orde. Voor Kerstmis, als dat allemaal haalbaar is, komt ook de wijziging van de WWB aan de orde en de samenvoeging van de WWB en de Wet investeren in jongeren. Daarvan vraagt mijn fractie zich overigens af of het werkelijk zo nodig is om een jaar voordat er een compleet nieuwe Bijstandswet komt, namelijk de wet werken naar vermogen, de uitvoering de schrik om het lijf te jagen om nog even wat fundamentele wijzigingen in de WWB en de samenvoeging WWB en WIJ door te voeren. Naar mijn mening moet je dat niet doen. Dit is alsof je je huis een complete verfbeurt geeft, inclusief nieuwe keuken en badkamer, terwijl je het huis volgend jaar sloopt en er iets anders gaat bouwen.

Werken moet lonend zijn. Werken gaat boven inkomen. Werken moet lonend zijn, niet door de financiële situatie van mensen met een uitkering te verslechteren maar door slimmer te kijken naar manieren waarop werken interessanter en lonender te maken is voor mensen. Daarbij mag niet het essentiële punt uit het zicht worden verloren dat sinds twintig jaar hervormen in de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen en de uitvoeringsorganisaties niet echt geleid heeft tot in absolute aantallen minder mensen in de uitkeringen en de voorzieningen. Het kabinet zal met andere, wellicht probatere middelen moeten komen dan de voorstellen waarmee het ons voor Kerstmis en vandaag verrast.

De heer Nagel (50PLUS):

Voorzitter. Ook ik sluit mij aan bij de felicitaties aan de senatoren Hoekstra en Sent. De fractie van 50PLUS kan betrekkelijk kort zijn omdat zij de eerder gegeven argumenten niet hoeft te herhalen. De woordvoerder van de SP-fractie zei het op 28 september in de Tweede Kamer treffend: dit is één van de treurigste wetsvoorstellen en plannen van dit kabinet. Het betreft structurele bezuinigingen op mensen met de laagste inkomens; ouderen, mensen met een beperking en uitkeringsgerechtigden. Uitkeringen dalen tot onder een bestaansminimum. Alleenstaanden met een inkomen van € 900 en alleenstaande ouderen met een inkomen van € 1100, die nu al niet weten hoe ze rond moeten komen, moeten naast de grote lastenverzwaringen die er in 2012 komen ook nog eens gaan inleveren. Mensen zakken buiten hun schuld door de vloer van het laagste bestaansminimum dat volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau noodzakelijk is. Dit alles vanwege een maatregel die mijn fractie niet anders kan zien dan een pure en niet-sociale bezuinigingsoperatie.

In de memorie van antwoord geeft de staatssecretaris dit in feite ook openlijk toe. Op pagina 6 staat: "Het beleid van dit kabinet is ingegeven door de harde realiteit dat de overheidsfinanciën door de crisis zijn ontspoord. Er zijn nu forse ombuigingen nodig." De staatssecretaris vervolgt dan: "Hierbij hoort een eerlijk verhaal, namelijk dat iedereen iets van deze ombuigingen zal merken." Het is echter niet alleen een eerlijk verhaal maar vooral een hardvochtig verhaal. Alleenstaande AOW'ers met een aanvullende bijstand raken in 2012 € 440 kwijt. Voor paren kan dit oplopen tot € 840. We hebben het dan over mensen die nu al niet weten hoe ze de eindjes aan elkaar moeten knopen.

Is er dan helemaal geen sociaal trekje te ontdekken bij dit kabinet? Jazeker. In de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris betoogd dat degenen die door deze maatregel getroffen worden maar liefst drie maanden hebben om zich hierop voor te bereiden. Zij waren al op 1 oktober gewaarschuwd. Kan de staatssecretaris eens uitleggen wat hij met die voorbereiding bedoelt? Meent hij dat drie maanden voldoende zijn om een krantenwijk te nemen of een mondorgel aan te schaffen om als straatmuzikant alsnog deze maatregelen te compenseren? Hoe ziet de staatssecretaris dit? Wat moeten deze mensen in die drie maanden doen ter voorbereiding? Wij willen dit nadrukkelijk uitgelegd hebben.

Bij dit onderwerp blijkt opnieuw dat dit kabinet steeds zijn heil zoekt in gelegenheidsargumenten. In zijn brief van 19 september stelt de staatssecretaris op bladzijde 4: indien de uitkeringen en de inflatie zich de komende 20 jaar gemiddeld op dezelfde wijze ontwikkelen als de afgelopen 20 jaar, dan gaat het goed. Het is een volstrekt willekeurige meetperiode, wat schril afsteekt tegen bijvoorbeeld de berekening van de rekenrente die voor de pensioenen zo belangrijk is. Het kabinet hanteert rekenmethoden die het best uitkomen voor het kabinet en bekommert zich daarbij volstrekt niet om de mensen die hiervan de dupe worden.

Meer dan schrijnend bij dit alles is de positie van de ongeveer 40.000 ouderen die een onvolledige AOW-uitkering hebben, geen vermogen bezitten en aanvullende bijstand krijgen. Het gaat dan om allochtone ouderen, voor het overgrote deel bestaand uit Turken, Marokkanen en Surinamers. Zij worden door het aan de orde zijnde voorstel onevenredig geraakt. Het gaat bovendien om mensen die vaak ook door andere oorzaken er beroerd aan toe zijn bijvoorbeeld door een slechte gezondheid. Het is diep triest dat de bezuinigingsdrift deze groep mensen, die tot een van de armste groepen van ons land moet worden gerekend, zwaar treft en dat hen zelfs een gebruikelijke overgangstermijn niet wordt gegund. Als ik de staatssecretaris vanmorgen op radio 1 opnieuw hoor zeggen dat de koopkrachtdaling die op 2012 van 1% à 1,5% evenredig en redelijk is verdeeld, meent hij dan echt dat dit ook voor deze groep geldt? Ik kan mij dat haast niet voorstellen.

Mijnheer de voorzitter. Het zal duidelijk zijn dat wij dit voorstel volledig verwerpen.

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter. Namens mijn fractie feliciteer ik mevrouw Sent en de heer Hoekstra met hun maidenspeeches.

Laat mij vanaf het allereerste moment volstrekt duidelijk zijn: het wetsvoorstel om te komen tot een geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon kan niet op de goedkeuring van mijn fractie rekenen. Sterker, zij acht het voorstel verwerpelijk in alle betekenissen van het woord. Uiteraard zal ik de reden daarvoor aangeven. Een centrale overweging van de regering is dat "werk boven uitkering" gaat en dat "werken moet lonen". Daar zal geen verstandig mens het mee oneens zijn en in een ideale wereld met een perfect functionerende arbeidsmarkt en volledig aangepaste en goed opgeleide burgers zou er ook nauwelijks een probleem zijn. Quod non. Het kabinet gaat niettemin zo ver deze uitspraken tot principe te verheffen. Nu laten principes doorgaans weinig ruimte voor flexibiliteit en staan ze vaak creatief denken in de weg. Ook denkt mijn fractie niet dat door uitspraken als mantra's te herhalen de werkelijkheidswaarde groter wordt. Het idee van de Tibetaanse gebedsmolen mag wellicht in Tibet werken, maar in Nederland hebben we daar geen toetsbare aanwijzingen voor.

Werk moet lonen, maar er moet wel werk zijn. Sterker nog, er moet werk zijn op het niveau van de mensen die getroffen worden door de afbouw van de dubbele heffingskorting. En dat is natuurlijk waar de problemen liggen. Voor starters op de arbeidsmarkt en voor mensen boven de 50 jaar zijn de problemen op de arbeidsmarkt enorm. Diverse enquêtes onder werkgevers wijzen uit dat ouderen te duur, te vaak ziek en te eigenwijs zouden zijn. De kans dat ouderen zonder baan aan de slag komen, is dan ook minder dan 10%. Tot zover mantra's en principes. Zeer veel mensen zijn tegen wil en dank in een uitkeringssituatie beland, niet omdat ze daarvoor kozen. Daaruit blijkt prachtig dat verwoorde principes ons niet over de brug helpen.

Niettemin denkt de regering dat de oplossing van een sociale problematiek die over decennia is gegroeid gelegen is in het vergroten van de financiële prikkels. Weliswaar kun je met illusies heel oud worden, maar dit soort problemen los je er beslist niet mee op. Het opentrekken van de armoedeval zal nauwelijks leiden tot grote arbeidsdeelname, maar wel tot veel frustratie en menselijke ellende. Het presenteren van dit soort wetsvoorstellen zonder dat daaraan een realistisch werkgelegenheidsbeleid is gekoppeld, is in feite een slag in het gezicht van velen aan de onderkant van onze samenleving. De regering beroept zich op allerlei statistieken om haar gelijk te halen. Nog afgezien van het feit dat er geen helder onderscheid wordt gemaakt tussen loon- en prijsinflatie, wordt bij de genoemde inflatiecijfers maar al te gemakkelijk vergeten dat allerlei significante inkomenseffecten die voor de doelgroep van belang zijn, niet worden meegenomen. Te denken valt aan gemeentelijke belastingen, maar vooral ook aan de gezondheidszorg. Het zal de regering toch niet zijn ontgaan dat de kosten voor de gezondheidszorg stijgen, dat de standaardpakketten steeds minder omvatten en dat veel zorg die met name voor ouderen van belang is, in dure aanvullende pakketten wordt aangeboden? Ook de mobiliteit van de slachtoffers van dit wetsvoorstel staat onder druk door de snel groeiende kosten en teruglopende kwaliteit van ons openbaar vervoer.

De regering weet dat natuurlijk allemaal heel goed. In de memorie van antwoord wordt aangegeven dat de overheidsfinanciën nu eenmaal zijn ontspoord en dat forse ombuigingen nodig zijn. Men stelt dat het hierbij lastig te mijden is dat, als bezuinigd wordt op overheidsuitgaven, juist diegenen geraakt worden die geld van de overheid krijgen. Ondoordachte bezuinigingsdrift is de drijfveer van zeer veel kabinetsbeleid. Voor het gemak wordt niet vermeld dat bezuinigen keuzes impliceert. Dit kabinet kiest voor sprokkelwerk waarbij bij uitstek zwakke groepen getroffen worden. Verstandiger en ook socialer beleid zou zijn de echte problemen van onze samenleving onder ogen te zien en daar creatieve oplossingen voor te bedenken. Het taboe op het spreken over de hypotheekrenteaftrek is daarbij veelbetekenend.

Doordat de diverse bezuinigingsvoorstellen gepresenteerd worden in een reeks aparte wetsvoorstellen, is het buitengewoon lastig om na te gaan in hoeverre bepaalde groepen cumulatief getroffen worden. De bewering van de regering dat het allemaal best goed komt, vraagt een geloof dat mijn fractie vooralsnog niet kan opbrengen. Laat mij middels een voorbeeld aangeven waarom.

Ik vraag met name aandacht voor de positie van de ongeveer 40.000 ouderen die een onvolledige AOW-uitkering hebben, geen vermogen bezitten en aanvullende bijstand krijgen. Het gaat dan voor 90% om allochtone ouderen, voor het overgrote deel afkomstig uit Turkije, Marokko en Suriname. Zij worden door het wetsvoorstel buitenproportioneel geraakt. Het gaat bovendien om mensen die er vaak ook om andere redenen beroerd aan toe zijn, door cultuurverschillen en gezondheidsproblemen. Het is treurig dat de bezuinigingsdrift deze groep mensen, die tot de armsten in ons land behoren, onevenredig zwaar treft en dat een overgangstermijn van drie maanden voldoende wordt gevonden om zich aan de nieuwe financiële situatie aan te passen. Het kabinetsbeleid munt hier niet uit in compassie. Hier wint de illusie het definitief van elke vorm van realiteitszin. Graag hoor ik de reactie van de staatssecretaris op mijn punten van kritiek. Dank u voor uw aandacht.

De heer Ester (ChristenUnie):

Allereerst ook onze felicitaties aan mevrouw Sent en de heer Hoekstra voor hun maidenspeeches.

Mijnheer de voorzitter. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse maar ook met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het adagium dat werk moet lonen, is voor onze fractie vanzelfsprekend. In deze context stelt het kabinet voor de ongelijkheid tussen een werkende met één heffingskorting en uitkeringsgerechtigden, die recht hebben op tweemaal de heffingskorting, weg te nemen. De vraag is evenwel hoe een dergelijke generieke prikkel werkt op de huidige arbeidsmarkt en welke werkgelegenheidseffecten hiervan te verwachten zijn. Dat is geen uitgemaakte zaak. Bij welke groepen uitkeringsgerechtigden mag men positieve effecten verwachten en bij welke groepen zal dit geen of weinig effecten sorteren? Kan de staatssecretaris omtrent dit punt uitsluitsel bieden? Daaraan koppel ik de volgende vraag, die door meerdere fracties is gesteld. Het wetsvoorstel werken naar vermogen is toch juist bedoeld om de transitie van uitkering naar werk te realiseren? Hoe moeten wij de samenhang tussen beide voorstellen dan zien en wegen?

Het verzetten van financiële prikkels alleen is in ieder geval niet voldoende om mensen in de bijstand ertoe te bewegen de transitie naar een betaalde baan te maken. Daar komt natuurlijk veel meer bij kijken, met name de verhouding tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Bij de vraagkant gaat het om de feitelijke aanwezigheid van banen voor mensen op bijstandsniveau. Kan de staatssecretaris hierin cijfermatig inzicht bieden? Wat voor banen zijn dit en in welke sectoren? En welk perspectief bieden deze banen? Maar minstens zo belangrijk is dat de betreffende mensen de juiste combinatie van hard en soft skilIs bezitten, de juiste vaardigheden kortom, die hen aantrekkelijk maken op de arbeidsmarkt, die ook aan de onderkant steeds hogere eisen stelt aan bekwaamheden en ervaring. Dan helpt het dus niet om alleen het instrument van financiële prikkels in te zetten. Dan gaat het ook om competentieontwikkeling, gerichte scholing et cetera. Het verlagen van het referentieminimumloon voor mensen die niet over de juiste vaardigheden beschikken of gewoon niet kunnen werken, biedt dan geen soelaas. De werking van financiële prikkels is echt wat ingewikkelder dan de staatssecretaris in de memorie van antwoord aangeeft. Als we mensen in de bijstand aan een betaalde baan willen helpen, dan hebben we activerend en innovatief arbeidsmarktbeleid nodig. Dat gaat veel verder dan alleen maar stoeien met financiële prikkels. Mijn fractie ziet graag een reflectie van de staatssecretaris op deze noodzakelijke samenhang van prikkels en competenties binnen de context van sterk gewijzigde vraag-en-aanbodverhoudingen op de arbeidsmarkt en vooral op de rol die actief arbeidsmarktbeleid daarbij kan en moet spelen.

De staatssecretaris kiest als inhoudelijke aanvliegroute het argument "werk moet lonen". Daar is natuurlijk niemand op tegen. Dat hebben alle fracties hier vanochtend gezegd. Maar door een meer integrale beschouwing van arbeid, arbeidsmarktbeleid, competenties en het achterwege laten van financiële prikkels, verliest dit argument aan kracht en is het een gewone bezuinigingsmaatregel. Het was voor dit debat veel zuiverder geweest indien de regering het voorstel ook als zodanig had beargumenteerd. Dan weten we waar we het over hebben en hoe we de rechtvaardiging van het de wetswijziging moeten beoordelen. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

En als we het dan toch mogen beschouwen als een bezuinigingsmaatregel, dan hebben we het over een wel heel forse aanscherping, ofwel over een bedrag dat oploopt tot 225 mln. in 2015. Structureel gaat het zelfs om een bedrag van om en nabij de 1 mld. Dat is geen klein bier. Dit roept direct de vraag op naar de koopkrachteffecten. Het betreft immers vaak personen en gezinnen die langdurig – ik onderstreep het woord langdurig – op de armoedegrens balanceren en zullen blijven balanceren. Kunnen zij op een aanvaardbare wijze in hun levensonderhoud voorzien? Heeft de staatssecretaris iets van een operationele definitie van een aanvaardbaar minimum?

Werk moet lonen. Zeker, maar mensen moeten niet onder het bestaansminimum zakken. Dat gaat natuurlijk niet om geld alleen. Het verder beknibbelen op uitkeringen kan ook implicaties hebben voor maatschappelijke participatie, voor deelname aan de samenleving. Hoe ziet de staatssecretaris in dit verband het adagium van sociaaleconomische inclusiviteit? De regering geeft aan een potje van 90 mln. te hebben dat in 2012 besteed kan worden aan extra bijstand. Ligt er een argumentatie aan de hoogte van dit bedrag ten grondslag?

De cijfermatige exploratie van de staatssecretaris waaruit zou moeten blijken dat er in de periode tot 2031 sprake zal zijn van een reële toename van de minimumuitkering, ook met invoering van de beoogde afbouw van de dubbele heffingskorting, maakt op mijn fractie weinig indruk. Het heeft, gezien de huidige financiële en economische turbulentie, weinig zin om te speculeren over dit soort parameters in de komende twintig jaar. Zijn er ook alternatieven overwogen voor de wetswijziging, zoals het verhogen van het minimumloon voor huishoudens met een alleenverdiener? Een optie is daarbij de verhoging van de arbeidskorting voor de laagste inkomens en een verlaging voor de hoogste inkomens.

Al met al gaat het om een maatregel die gevoelige consequenties zal hebben voor vooral huishoudens die langdurig en structureel op de bijstand zijn aangewezen en die de mogelijkheden of competenties ontberen om de transitie naar betaalde arbeid te maken. Anders hadden ze dat allang gedaan. En het is niet de enige maatregel die deze kwetsbare groep treft. We zien er in dit huis deze weken nogal wat passeren. Dit roept ook de vraag op of de staatssecretaris een beeld kan geven van de stapeleffecten van de diverse maatregelen die hij in portefeuille heeft en beleidsvoornemens rond de bijstand.

Kortom, voorzitter, mijn fractie heeft grote moeite met het voorstel. Het heeft forse implicaties voor de betrokken groep bijstandsgerechtigden en een actief "tailor made" arbeidsmarktbeleid ontbreekt. Dat is voor mijn fractie twee bruggen te ver.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven