Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 32, pagina 1346-1355 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 32, pagina 1346-1355 |
Aan de orde is het debat met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het natuurherstel en de verdieping van de Westerschelde.
De voorzitter:
Ik heet de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van harte welkom bij het debat met de Eerste Kamer.
De heer Schaap (VVD):
Voorzitter. Vandaag is het Westerscheldeverdrag – ik spreek maar even in enkelvoud – opnieuw aan de orde. In deze discussie hebben het natuurherstel en het kader daarvoor, de EU-richtlijnen en Natura 2000, een prominente plaats. Ik hoop dat deze discussie vandaag helderheid kan scheppen, zelfs nu het een debat is met een minister met een demissionaire status.
Het is alweer enige tijd geleden dat deze Kamer heeft gedebatteerd over het verdrag tussen Nederland en Vlaanderen en de ontwikkeling van het Schelde-estuarium. Aanvankelijk stond daarin het verdragsdeel over de verdieping en de verruiming van de Westerschelde centraal, maar al spoedig concentreerde de aandacht zich overwegend op het daartoe benodigde natuurherstel, alsmede op het kader daarvoor, te weten de EU-richtlijnen en Natura 2000. De opstelling van de Eerste Kamer zal de minister nog vers in het geheugen liggen: nagenoeg de voltallige Kamer kon niet instemmen met het verdragsdeel over het natuurherstel, te weten de ontpoldering van de Hedwigepolder.
De minister van LNV en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat hebben van meet af aan krachtig aangedrongen op goedkeuring van het verdrag. De inzet was het baggerwerk en de goede relaties met Vlaanderen. De Eerste Kamer stemde uiteindelijk in met het verdrag onder de nadrukkelijke voorwaarde dat er alternatieven worden voorgelegd voor de ontpoldering. De minister van LNV stemde hiermee in. Ze stelde dat zij tot het uiterste wilde gaan en dat zij zich zelfs voor 200% zou inzetten voor het vinden van een alternatief. Daartoe kreeg de toenmalige commissie-Nijpels een ruimer mandaat. Toch had de VVD-fractie twijfels. Zij vreesde dat de Eerste Kamer na goedkeuring van het verdrag het nakijken zou hebben indien geen alternatief gevonden werd. De SGP-fractie benadrukte dat het kabinet dan een groot probleem zou hebben.
Dat het kabinet intussen demissionair is geworden, doet niet af aan de toezegging van de minister van LNV. Deze toezegging is inmiddels actueel. De teleurstellende rapportage van de commissie-Nijpels kennen we inmiddels, evenals het kabinetsbesluit om toch tot ontpoldering over te gaan. Dit maakt de toezegging van de minister echter niet minder bindend. Voor de VVD-fractie is de zoektocht naar een evenwichtig en gedragen alternatief voor de ontpoldering niet van de baan. Het zou toch te gek voor woorden zijn dat het verdrag is geratificeerd, het baggerwerk is begonnen en Antwerpen voor grotere schepen bereikbaar is en wij voor voldongen feiten worden geplaatst. Op de kwestie van de ontpoldering en het natuurherstel kom ik later in mijn betoog terug, binnen het ruimere verband van veiligheid en mogelijke verdere verdiepingen.
De VVD-fractie maakt eerst enkele opmerkingen over de implicaties van het verdrag en de algehele situatie in het Westerschelde-estuarium. De derde verdieping van de Westerschelde is in uitvoering. Antwerpen en Vlaanderen kunnen dus tevreden zijn. Deze tevredenheid zal echter van korte duur zijn. De grootte en de diepgang van de zeeschepen nemen snel toe. We kunnen dus wachten op een volgend verzoek van Vlaanderen om over te gaan tot verdieping.
De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat maakte zich in het voorgaande debat wel erg gemakkelijk van deze problematiek af door te beloven dat er gedurende haar kabinetsperiode niet nog meer gebaggerd zou worden. Aan deze belofte heeft het kabinet al te handig een zeer korte duur verbonden. De VVD-fractie maakt bezwaar tegen een verdergaande verdieping. Het is nu al de vraag of het Westerscheldestroomgebied voldoende beveiligd is tegen overstroming. De noodzaak van afsluitbaarheid door een beweegbare kering is zeker niet denkbeeldig. Dit mag een zaak van het Deltaprogramma zijn, maar het is evident dat de huidige en de eventuele toekomstige verdiepingen de veiligheidssituatie verslechteren. Het gaat daarbij om de toenemende opstuwing van water, maar ook om de effecten van allerlei morfologische bewegingen. Het is goed, de Vlamingen nu al te wijzen op dergelijke knelpunten en niet te wachten tot ze zich met een nieuw verdiepingsverzoek tot Nederland wenden. Morfologisch is de Westerschelde volop in beweging met onverwachte, soms moeilijk verklaarbare verplaatsingen van sediment. Het is de vraag hoe beheersbaar deze sedimentverplaatsingen zijn. Dit geldt temeer in geval van volgende verdiepingen. Op het punt van de veiligheid spelen ook nautische risico's een rol, namelijk grotere schepen die moeilijker kunnen manoeuvreren. In geval van verdere verdiepingen speelt opnieuw het probleem van natuurherstel een rol. Als dit nu al zo moeilijk ligt en dit zo veel emoties oproept, vraag ik mij af wat een volgende verdieping zal oproepen. Er moet dus nadrukkelijk worden gekeken naar alternatieven voor het aanlanden van dieper liggende zeeschepen. Ik kom hierop later in mijn betoog terug.
Het huidige verdrag bevat nog een opmerkelijk punt. Op het punt van sedimentverplaatsing en veiligheid kenmerkt het verdrag zich door open einden, maar op het punt van natuurherstel is het verdrag geheel "dichtgetimmerd". Een opener benadering werd daardoor een kwestie achteraf. Dit lijkt inconsistent. Vandaar dat er alweer een debat wordt gevoerd.
Bij de afronding van het voorgaande debat heeft de minister van LNV de Eerste Kamer op het onderdeel natuurherstel drie zekerheden aangereikt. Zij meende dat deze Kamer daardoor met vertrouwen kon instemmen met het verdrag. Er zouden alternatieven voor de ontpoldering mogelijk zijn. De minister verwees naar de in het verdrag thuishorende interpretatieve verklaring, alsmede naar een geruststellende toezegging van de Vlaamse minister-president en naar de ruimere opdracht aan de commissie-Nijpels. Daarenboven zou ze zich voor 200% inzetten voor alternatieven. De Eerste Kamer mocht daarom volgens de D66-fractie concluderen dat de kans op ontpoldering zo goed als nul zou zijn.
De rapportage van de commissie-Nijpels kennen we intussen. Ook al is deze teleurstellend, dat neemt niet weg dat de minister die toezegging heeft gedaan. De ruimte die zij zag rond de verdragstekst en de door haar toegezegde inzet, zijn nog altijd van kracht. Op het eerste oog lijkt de ruimte in het verdrag intussen niet kleiner te zijn geworden. Nu het verdrag geratificeerd is en de verdieping is begonnen, zouden de Vlamingen met hun gebruikelijke praktische instelling toch flexibel met de verdragstekst kunnen omgaan? Hun minister-president suggereerde toch minder verkrampt te zullen vasthouden aan de koppeling van uitdieping en ontpoldering? Er zou dus serieus naar alternatieven kunnen worden omgezien. Of vergis ik mij?
Is het de minister bekend dat Vlaanderen in het overleg met de heer Nijpels heeft gesteld dat in geval van een alternatief voor ontpoldering, de toegezegde bijdrage ter discussie staat? Is dit niet strijdig met de eerdere open houding van deze minister-president? Ik verzoek de minister van LNV om hierop in te gaan.
Tijdens een overleg met het Vlaamse parlement is een opmerkelijke bewering gedaan die niet door de heer Peeters is weersproken. Er is beweerd dat de ontpoldering van de Hedwigepolder niet alleen dient tot natuurherstel als gevolg van de uitdieping, maar ook ter compensatie van de toekomstige havenuitbreiding. Dat zou voorkomen dat tweemaal moet worden betaald voor compenserende maatregelen. Zit er achter de ontpoldering een dubbele agenda? Hechten de Vlamingen daarom aan de koppeling van uitdieping en ontpoldering? Ik verzoek de minister om hierop in te gaan.
De VVD-fractie houdt intussen vast aan de 200% creatieve inzet van de minister om alternatieven te vinden. Wil de minister de Eerste Kamer duidelijk maken wat zij de afgelopen periode heeft gedaan om de kans op ontpoldering tot nul te reduceren? Naar welke alternatieven is omgezien en waarom is dan toch dat kabinetsbesluit genomen? De commissie-Nijpels mag geadviseerd hebben, maar het is niet meer dan een advies. De minister houdt ruimte om zelf alternatieven te zoeken. Ik vraag nogmaals hoe de minister is omgegaan met de resultaatsverplichting die zij zelf op zich heeft genomen?
Voorzitter. Het wil er bij de VVD-fractie niet in dat de EU-richtlijnen dermate harde randvoorwaarden bevatten dat er voor alternatieven geen ruimte zou zijn. De Nederlandse interpretatie van de richtlijnen en de vertaling daarvan in Natura 2000 gaan veelal verder dan de EU-kaders. Creativiteit moet dan ook gehonoreerd kunnen worden. Het specifieke geval Hedwigepolder geeft temeer aanleiding om van interpretatieruimte en creativiteit gebruik te maken.
Ontpoldering van de Hedwigepolder heeft in Zeeland en daarbuiten tot veel commotie geleid. Het gaat daarbij niet alleen om het opofferen van prima landbouwgrond voor natuur, maar ook om een intense gevoeligheid voor het veiligheidsaspect: dijken steek je niet door. Er is alle reden om deze gevoeligheid serieus te nemen. Doorzetten van ontpoldering zal afbreuk doen aan het draagvlak voor Natura 2000 en aan het natuurbeheer in brede zin. Ontpoldering kan een negatieve symboolwerking tot gevolg hebben, vergelijkbaar met de commotie rond de diersterfte in de Oostvaardersplassen. Te extreem inspelen op wat de zogenaamde natuur van ons zou vragen, kan leiden tot weerzin onder de bevolking tegen natuurbeheer in bredere zin. Natura 2000 heeft toch al geleid tot onbegrip en verzet. Ik wijs hierbij op de interpretatie van het voorzorgsbeginsel, de harde definitie van significante effecten en de vaak zeer behoudend ingevulde instandhouding. Dit betreft niet alleen de direct betrokkenen, zoals de agrarische sector, maar intussen ook voor het brede publiek. Natura 2000 werkt steeds meer als provocatie. Een te hoge inzet met te veel negatieve effecten op andere ruimtelijke ontwikkelingen in dit land, bederft het draagvlak.
Na de oorlog is in ons land te eenzijdig ingezet op landbouwkundige ontwikkelingen. Dat ging vaak ten koste van natuurwaarden. Dit is toegegeven, al wordt er thans veel gecompenseerd via de Ecologische Hoofdstructuur en de ecologische taakstelling van de Kaderrichtlijn Water. Paradoxaal is dat nu te eenzijdig en te conserverend wordt ingezet op natuurbehoud. Dat gaat ten koste van de leefbaarheid en de economische ontwikkelingen. Het een spiegelt het ander, dus ook de invulling van het natuurbeheer kan een terugslag provoceren. Het zou triest zijn als zou gaan doorwerken op zinniger invullingen van het natuurbeheer, alsmede op een dynamische inpassing van natuurwaarden in het ruimtelijke domein. Omwille van een dynamisch natuurbeheer moeten extreme posities zo veel mogelijk worden vermeden.
In dit licht meent de VVD-fractie dat er voor te beschermen natuurwaarden ook veel te snel gebruik wordt gemaakt van het adjectief "uniek". Uniek wil zeggen dat iets enig en onvergelijkbaar is, dus dat iets verder nergens voorkomt. Waar dit echt het geval is, zijn extra inspanningen beslist aan de orde. Een voortdurend repeterend "uniek" maakt echter verdacht. Het Westerschelde-estuarium is zonder meer bijzonder en het bergt veel natuurwaarden. Inspanningen om dit estuarium te behouden en te ontwikkelen zijn zinvol en rechtvaardigen financiële offers. Het gaat echter te ver om een ontpolderde Hedwigepolder tot cruciale factor te verheffen voor het in stand houden van het unieke karakter van dit gebied. Dit wil er bij veel betrokkenen uit deze regio niet in en het roept verzet op. Ook bij de VVD-fractie wil dat er niet in. Deze redenering creëert namelijk een negatief symbool met negatieve effecten op het draagvlak voor het natuurbeheer.
Ik maak enkele gerichte opmerkingen over het voorliggende probleem. Historisch gezien, is het gebied waarin thans het Westerschelde-estuarium ligt, een zeer dynamische entiteit. Een veelheid van menselijke activiteiten en andere beïnvloedende factoren hebben gezorgd voor al eveneens een veelheid aan beweging. Dit maakt simpele redeneringen gemakkelijk fictief. Waterbodem, getijdestroming, morfologische stromen, indijkingen, inundaties, turfafgraving, zoutindringing en overstromingsrampen hebben alle invloed gehad op de fysieke vormgeving van dit gebied en zij hebben ook nieuwe dynamiek op gang gebracht. Deze dynamiek betreft ook de Hedwigepolder: veel invloeden hebben dit gebied frequent van gedaante doen veranderen. Deze dynamiek betreft ook de natuurwaarden in deze regio, het huidige Schelde-estuarium inbegrepen. In het kader van het natuurherstel en Natura 2000 kan onmogelijk gesproken worden van een oorspronkelijke, in stand te houden, referentietoestand. Dynamiek, ook verbonden met menselijk ingrijpen in dit gebied, is als het ware een heel natuurlijke zaak. Dit perspectief geeft het natuurherstel lucht. Bij alle dynamiek moet bedacht worden dat getijbeweging en doorstroomprofiel een grote invloed hebben op de loopsnelheid van de getijdegolf en op de omvang van het getijverschil stroomopwaarts. Dit geldt dus ook voor het verdiepen en het verbreden van de vaargeul. De vaarwegdiepte neemt toe van 6 meter in 1970 tot meer dan 13 meter thans. Dit leidt tot het afkalven van schorren, platen en vooroevers. Het effect op de getijdegolf versnelt dit proces. Ontpoldering zal dit proces niet afremmen, maar het zal dit wellicht zelfs versterken. Om het maar eenvoudig te verwoorden: het voorheen nog enigszins natuurlijke en evenwichtige verplaatsen van sediment is uit balans geraakt en zal nog verder uit balans raken als wordt overgegaan tot verdere verdieping. De veiligheidseffecten hiervan pleiten tegen een verdere vaargeulverdieping, ook na de huidige kabinetsperiode. Dit dwingt tot een geheel ander zeehavenbeleid in deze regio. Antwerpen en Zeebrugge, Vlissingen en Rotterdam moeten de handen ineenslaan en tot regionale samenwerking overgaan. Schepen met een grotere diepgang zullen in het perspectief van Antwerpen buitengaats moeten worden gelost. Er moet dus een initiatief komen voor samenwerking tussen deze havens. Dat past overigens uitstekend in de gedachte van het versterken van de concurrentiepositie van deze regio als geheel in mondiaal perspectief.
Tot slot ga ik in op het natuurherstel. Ontpoldering van de Hedwigepolder zal de getijdewerking niet tegengaan, maar veeleer nog versterken. De voormalige polder zal na uitdieping weer snel dichtslibben, wellicht met vervuild slib. Ook in dat opzicht is er geen sprake van een duurzame oplossing. Daarenboven zal ontpoldering de toch al versnelde verzilting van de Westerschelde versterken. Er zijn dus veel redenen om hiervan af te zien. Voor het natuurherstel als gevolg van de verdieping is een integrale benadering veel verstandiger. Vanuit dit integrale uitgangspunt moet niet zo zeer gemikt worden op conserverend herstel, maar veeleer op een dynamische ontwikkeling van natuurwaarden. Dat is dus een andere benadering dan een statische en toch al slecht gefundeerde instandhouding. Het ligt voor de hand om de integrale benadering van de natuurontwikkeling te verbinden met veiligheid. Het tegengaan en het terugdringen van het afkalven van platen en schorren bieden wat dit betreft een waardevol buitendijks alternatief voor de ontpoldering. Eigenlijk is het woord "alternatief" al te terughoudend. Deze oplossing is immers een betere dan die van de ontpoldering. Ik wijs in dit verband op het voorstel van de Zeeuwse waterschappen. Dat voorstel kan in de regio op veel instemming rekenen. Het ophogen van buitendijkse slikken tot schor is een aantrekkelijke en dynamische manier van werken. Deze ingreep is flexibel. Het is mogelijk om maatwerk te bieden voor het gewenste natuurherstel. Tegelijkertijd vormen schorren voorlanden voor de waterkeringen. Ze werken als golfbrekers en vergroten dus de veiligheid met het oog op overstromingen. Daarmee passen ze prima in het lopende Deltaprogramma. Deze schorren hebben ook een gunstig effect op de getijdewerking en op de zoutindringing. De VVD-fractie begrijpt niet waarom dit alternatief van het kabinet niet meer belangstelling heeft gekregen. Kan de minister uitleggen wat het kabinet heeft bewogen om dit alternatief of varianten daarvan te verwerpen en toch te besluiten tot ontpoldering? Wil de minister een uitspraak doen over dit alternatief of over andere alternatieven voor de ontpoldering? Is zij bereid om met ons op zoek te gaan naar alternatieven die passen binnen het dynamische karakter van het Schelde-estuarium en die op draagvlak in de regio kunnen rekenen? Is de minister bereid om hierover met de Vlaamse regering in overleg te treden? Ik wacht haar beantwoording af.
De heer Slager (SP):
Voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik mij voor 100% kan aansluiten bij het verhaal dat de heer Schaap zojuist heeft uitgesproken. In mijn betoog komt zo hier en daar iets naar voren dat hij al heeft gezegd, maar dat moet u dan maar voor lief nemen. Bovendien luidt het gezegde: de gestage druppel holt de steen uit, dus wie weet.
Het is vandaag bijna twee jaar geleden dat we hier een lang en intensief debat voerden over de vraag of Nederland wel of niet moest overgaan tot het onder water zetten van de Hedwigepolder. Dat debat eindigde voor mij en voor verreweg de meeste Zeeuwen in een teleurstelling. Hoewel een grote meerderheid van deze Kamer zich uitsprak tegen die ontpoldering omdat ze niet overtuigd was van de noodzaak van deze draconische maatregel, stemde een meerderheid toch in met de Scheldeverdragen, waarin die ontpoldering is opgenomen. Dat de meerderheid zich op 8 juli 2008 liet verleiden tot een voorstem had alles te maken met de verwachtingen die deze minister die dag wekte; verwachtingen die gestoeld waren op de uitkomst van de zoektocht naar een alternatief voor ontpoldering, waartoe zij enkele maanden eerder de commissie-Nijpels opdracht had gegeven. Om onze argwaan over de uitkomst van het onderzoek weg te nemen, gaf de minister de commissie-Nijpels carte blanche om ook buiten het Westerscheldegebied te zoeken naar alternatieven. Met een aantal andere woordvoerders bleven wij echter bang, blij te worden gemaakt met een dode mus en daarom stelden wij via een motie van de heer Hofstra voor om het eindresultaat van de zoektocht van Nijpels af te wachten en pas dan te stemmen over de Scheldeverdragen.
De minister was daar faliekant tegen en pleegde voorafgaand aan het beslissende debat een telefoontje met minister-president Peeters van Vlaanderen. Die zegde haar toe, zo vertelde ze deze Kamer, om "serieus en welwillend over alternatieven te overleggen en onderhandelen". Ik citeer de minister letterlijk. Die Vlaamse toezegging bleek voldoende om de meerderheid over de streep te trekken. De woordvoerder van D66 verklaarde dat hij tegen ontpolderen was, maar, ik citeer, "met deze toezegging is de kans op ontpoldering zo goed als nul". De woordvoerder van het CDA was het kennelijk met hem eens. Hij riep naar de mensen op de publieke tribune: "Ontpoldering is van de baan!" Toen ik mijn twijfels over de goede afloop uitte, zei hij dat wij als Kamer na het advies van de commissie-Nijpels en het standpunt van de regering hier "het eindoordeel vellen". Welnu, dit is de eerste kans om het eindoordeel te vellen en wie weigert dat vandaag te doen? Het CDA. Over "woorden en daden" gesproken, mijnheer Janse de Jonge!
Ook de PvdA liet haar scepsis varen na het telefoontje uit Vlaanderen en stemde niet voor de motie die om uitstel van de stemming vroeg. "Wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel op de neus", zei de PvdA-woordvoerster. Tja, maar wie heeft er uiteindelijk dat deksel op de neus gekregen? Dat zijn toch echt de voorstemmers, die zich naïef hebben laten inpakken door de minister. Want wat is het resultaat van alle mooie verhalen over een inzet van 200% door deze minister, en over de commissie-Nijpels, die volgens de minister "het uiterste" zou gaan doen om een alternatief te vinden? Het antwoord is: niets.
Om te beginnen is de commissie-Nijpels absoluut niet tot het uiterste gegaan. Sterker: ze heeft zich niet aan haar opdracht gehouden, want in plaats van met alternatieven te komen, presenteerde ze opnieuw de Hedwigepolder als dé oplossing, plus vijf alternatieven, die stuk voor stuk ook ontpolderingen waren. De echte alternatieven werden op basis van discutabele argumenten als niet haalbaar afgewezen. Ik kom daar nog op terug.
Interessant voor deze Kamer is dat het rapport-Nijpels informatie opleverde over de belofte die deze minister van de Vlaamse minister-president kreeg om "serieus en welwillend" de alternatieven te bekijken. Die mededeling was toen cruciaal, want zij trok de meerderheid over de streep om voor de verdragen te stemmen en niet af te wachten. In bijlage 4 van het rapport-Nijpels lezen we hoe welwillend Vlaanderen in werkelijkheid was. Ik citeer wat de Vlaamse vertegenwoordigster tegen Nijpels zei: "Indien zou worden gekozen voor een alternatief, en de Hedwige dus niet gerealiseerd wordt, dan vervallen uiteraard alle afspraken. Concreet betekent dit dat Vlaanderen, na een keuze voor een alternatief, enkel kan instaan voor de financiering van de ontpoldering van de Hedwigepolder op Vlaams grondgebied." Kortom: als Nederland een alternatief voor de ontpoldering wil, dan trekken wij Vlamingen onze afspraak in, dat wij het natuurherstel betalen en betalen we ook de aan Zeeland toegezegde 200 mln. voor flankerend beleid niet. Dat blijkt de Vlaamse vertaling van "welwillend en serieus". Ik kan het moeilijk anders zien dan als chantage.
Mijn vraag aan de minister is of ze van deze uitleg van "welwillend" op de hoogte is gesteld door de Vlaamse premier tijdens het cruciale telefoongesprek en, zo ja, waarom ze dat dan niet aan deze Kamer heeft meegedeeld. In het geval de Vlaamse minister-president haar dat toen niet heeft verteld, mag ik toch aannemen dat minister Verburg – die nadrukkelijk verklaarde dat zij zich voor 200% zou inzetten voor een alternatief – meteen na het verschijnen van het rapport-Nijpels, de heer Peeters om uitleg heeft gevraagd over zijn onwelwillendheid. Als de minister dat heeft gedaan, dan is mijn vraag wat zijn antwoord was. Als ze dat niet heeft gedaan, dan is de vraag, waarom ze dat niet deed en hoe dat dan valt te rijmen met het zelf geschapen beeld van een minister die voor 200% voor het alternatief gaat.
En dan nog iets. Tijdens hetzelfde overleg met Nijpels dreigde Vlaanderen ook. Als Nederland een alternatief kiest in plaats van ontpoldering, zou Vlaanderen een zeedijk moeten leggen langs het Nederlandse deel van de Hedwigepolder, maar dan zou die dijk "uiteraard enkel aan de Vlaamse normen voldoen en niet aan de strengere Nederlandse". Opnieuw de vraag of de minister daarvan op de hoogte was toen ze deze Kamer informeerde en hoe ze die uitspraak beoordeelt. Als "welwillend en serieus"?
Het kabinet besloot na een halfjaar aarzelen in april 2009 om het advies van het rapport-Nijpels niet te volgen en toch een alternatief te omarmen. Dat alternatief was afkomstig van een direct betrokkene, namelijk van ingenieur Provoost, hoofd van de afdeling Waterkeringen van het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen, een man die de Westerschelde al jaren kent als zijn broekzak. Zijn alternatief was om op enkele tientallen plaatsen buitendijks langs de Westerscheldedijk schorren aan te leggen. Het plan sloeg twee vliegen in één klap, want daarmee kon niet alleen de gewenste hectares estuariene natuur worden aangelegd, maar tegelijkertijd was de veiligheid er zeer bij gebaat. Immers, schorren vormen een extra bescherming voor de achterliggende zeedijk. En omdat het Scheldeverdrag uitgaat van een gelijk belang van natuurlijkheid, toegankelijkheid en veiligheid was het begrijpelijk dat het kabinet deze integrale aanpak omarmde.
Maar er zat wel een addertje onder het gras, want het kabinet wilde dit alternatief eerst – en dan niet integraal maar uitsluitend op het deel "natuurwaarden" – voorleggen aan de Europese Commissie. Mocht die met onoverkomelijke bezwaren komen, dan zou alsnog de Hedwige worden ontpolderd. Daarom heette het een "dubbelbesluit".
"Maar", aldus de minister bij de presentatie, "het kabinet is er vast van overtuigd dat de gekozen optie in overeenstemming is met de regels die wij in Europa zijn overeengekomen." Begrijpelijk dat de vlag uitging in Zeeland en op de zeedijk van de Hedwigepolder de champagneflessen knalden. De ontpoldering leek nu echt van de baan.
Helaas, dat bleek wederom een naïeve gedachte, maar niet omdat Vlaanderen begon te protesteren. Van die kant kwam geen negatieve reactie op het alternatief, want het kabinet had het plan, aldus Balkenende bij de presentatie, met Vlaanderen afgekaart en tegelijk Antwerpen de vergunning gegeven om de vaargeul te verdiepen. Daarmee had Vlaanderen wat het wilde. Het waren de Nederlandse Vogelbescherming en de Zeeuwse Milieufederatie – de bedenkers van de ontpoldering – die protesteerden. Zij tekenden bezwaar aan bij de Raad van State. Formeel was het tegen de verdieping, maar feitelijk tegen het alternatieve plan voor ontpoldering. Met de vaargeulverdieping waren ze al eerder akkoord gegaan bij de deal: "Antwerpen een diepere vaargeul, wij een polder onder water, zodat wij kunnen experimenteren met procesnatuur." Nu dat plan dreigde mis te gaan, wilden ze de ontpoldering alsnog bereiken via de omweg van bezwaar tegen de vaargeulverdieping. En inderdaad, toen eind juli de Raad van State besloot om de vergunning voorlopig te schorsen, omdat het hem niet duidelijk was welke gevolgen de verdieping voor het milieu zou kunnen hebben, werd het werk aan de verdieping van de vaargeul ook geschorst.
Toen waren de rapen gaar in Antwerpen. Er volgde een waar offensief aan Vlaamse acties. Variërend van beschuldigingen in de media over het onbetrouwbare Nederland, via het op het matje roepen van onze ambassadeur tot en met Antwerpse restaurants die Zeeuwse mosselen afvoerden van het menu. Het leek wel of elk moment de oorlog kon uitbreken. En het werkte. In Den Haag werd men behoorlijk zenuwachtig. Halsoverkop moest er een validatieonderzoek worden uitgevoerd naar het alternatieve plan van het waterschap. Sinds april was daar niets aan gedaan, maar nu moest het binnen vier weken gebeuren. Haastwerk dus. Nou, dat heeft de maker van het alternatieve plan geweten. Na vier weken verwees een consortium van drie ingenieursbureaus het plan naar de prullenbak. Want: "De compensatie van het habitattype Estuaria kan niet in het estuarium van de Westerschelde zelf worden gerealiseerd, zonder dat dit weer ten koste gaat van andere estuariene natuur. Alle natuur in het estuarium behoort immers per definitie tot estuariene natuur."
Voor het trekken van zo'n conclusie hoef je geen vier weken uit te trekken. Als dat het doorslaggevende criterium is, dan had het sowieso geen enkele zin om buitendijkse alternatieven in de Westerschelde te laten onderzoeken, laat staan te omarmen. Met zo'n alternatief zal er natuurlijk nooit een hectare oppervlakte estuarium bijkomen, dat begrijpt een kind. Maar het ging toch om herstel van in de vorige eeuw verloren gegane schorren? Nou, daar zorgde dit plan wel degelijk voor. Mijn vraag is of de minister kan uitleggen hoe het mogelijk is dat de provincie Zeeland wel een deel van haar portie natuurherstel realiseert door buitendijkse schorren in de Westerschelde aan te leggen. Ook in dat alternatief komt er geen hectare estuarium bij, maar daar is dat kennelijk geen doorslaggevend argument om het af te schieten.
Er wordt in het validatierapport meer opgemerkt over het waterschapsalternatief. Zo moeten de onderzoekers toegeven dat er wel een – wat zij noemen – "kwaliteitsverandering" kan worden gegenereerd door de aanleg van de schorren. Maar – zo schrijven zij – "Gezien de complexiteit en de beschikbare onderzoekstijd is het niet mogelijk hier een eenduidige conclusie over te trekken." Haastwerk dus, zo schrijven ze zelf. Daardoor kunnen ze op grond van bewezen natuurwaarden geen oordeel uitspreken. Dat is precies het grote manco van het rapport dat daardoor niet de basis zou mogen vormen voor een zo vergaand besluit als ontpoldering. Haastwerk levert bijna altijd fouten op. Ook hier. De Zeeuwse waterschappen hebben er in een boze brief aan de minister op gewezen. Ze noemen het onderzoek "onvoldoende en onvolledig". En dat betreft, aldus de brief, zowel het onderzoekskader, de inhoud van het doorgerekende alternatief als het maatschappelijk draagvlak voor de oplossing.
De ontwerper van het plan heeft mij verteld dat hij geen serieuze kans heeft gekregen om zijn plan toe te lichten. Hij kreeg het validatierapport onder ogen op de dag van de presentatie. Hij had geen enkele kans gekregen om eerder op de uitkomst te reageren. Hij las het en kwam tot de conclusie dat het alternatief dat daarin wordt afgeserveerd, inhoudelijk niet zijn plan is. Er worden zaken in beoordeeld en veroordeeld die berusten op een onjuiste interpretatie van zijn plan en op pure onwetendheid. Ik noem een voorbeeld van die onwetendheid. Er wordt gesteld dat er "geen ervaring is met de ecologische kwaliteit van een kunstmatig aangelegd schor. De verwachting is dat de vegetatie die er zich op zal ontwikkelen niet voldoet aan de definitie van het habitattype H1330." Een negatief oordeel dus op basis van een verwachting, want er is geen ervaring mee opgedaan. Hoezo is er geen ervaring mee opgedaan? Voor de dijk bij Hoofdplaat ligt al jaren een door de opsteller van het plan kunstmatig aangelegd schor. Een prachtig schor, waarop jaarlijks pionierssoorten, zogeheten "rode lijst"-soorten worden waargenomen. Dat weten de onderzoekers niet en ze willen het ook niet weten, want ze hebben er bij de opsteller niet naar gevraagd. Omdat dan hun negatieve conclusies misschien bijgesteld moesten worden?
Vergeef me mijn cynisme, maar wie de gang van zaken rond het onder druk van Antwerpen gesneuvelde alternatief tot zich laat doordringen, moet wel cynisch worden. Hier is geen sprake van een – om in de termen te blijven – "welwillende en serieuze" beoordeling. Hier wordt door een paar ingenieursbureaus een alternatief naar de prullenbak verwezen dat als twee druppels water lijkt op het alternatief van de provincie Zeeland en wordt bovendien voorbijgegaan aan de wel degelijk bewezen natuurwaarde. Dat is een kwalijke zaak. Ik vraag de minister hoe dat kan. En hoe kan het dat het provinciale alternatief nota bene is opgesteld door dezelfde bureaus die het waterschapsplan afserveren? Hoe kan het dat het validatierapport alleen oordeelt over de natuurlijkheid van de rivier en niet over de veiligheid, terwijl een integrale beoordeling van natuurlijkheid, veiligheid en toegankelijkheid is afgesproken, zeker nu de Deltacommissie-Veerman daar – na de commissie-Nijpels – nadrukkelijk op heeft gewezen voor het Westerscheldegebied? Waarom heeft het kabinet geen integrale beoordeling gevraagd, zodat ook het aspect "veiligheid" de plaats kreeg die het verdient? Wij zijn van mening dat het waterschapsalternatief een eerlijker kans en een bredere afweging moet krijgen. Vlaanderen zal niet moeilijk doen, want dat heeft de verdieping van de vaargeul toch al binnen.
Ik kom terug op het rapport-Nijpels en dan op de echte alternatieven. Ik doel op het Haringvliet. Nijpels concludeert dat daar honderden hectares estuariene natuur zullen ontstaan als de Haringvlietsluizen op een kier worden gezet waardoor er een getijverschil van één meter ontstaat. Dat gaat ook gebeuren, dankzij het "Kierbesluit". Bovendien pleit de Deltacommissie-Veerman er voor om de sluizen op termijn helemaal open te zetten, zodat het Haringvliet weer een echt estuarium wordt en er nog meer schorren en slikken bij komen. Toch wordt het alternatief door Nijpels afgewezen omdat het "niet op korte termijn realiseerbaar" zou zijn. Dat is een zwak argument omdat er al overeenstemming is om de sluizen op een kier te zetten. Weliswaar is het streefjaar 2010 niet haalbaar gebleken, maar zeker is dat het binnenkort gaat gebeuren. Kortom, ook hier is een goed alternatief waarvoor geen hectare cultuurgrond hoeft te worden geofferd veel te makkelijk afgeserveerd.
Ik wil daarom een motie indienen waarin de regering wordt opgeroepen om zowel het alternatief van het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen als dat van het Haringvliet opnieuw en dan echt serieus én welwillend te bekijken en een ervan of allebei te gebruiken als alternatief voor ontpoldering.
De voorzitter:
Door de leden Slager, Ten Hoeve, SlagerSchaap, Peters en Huijbregts-Schiedon wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- zij nog steeds van mening is dat ontpoldering onwenselijk is;
- het mariene milieu van de Schelde zich sinds 1995 positief ontwikkelt;
- er in het hele deltagebied in de naaste toekomst veel nieuwe getijdennatuur zal ontstaan;
- ontpoldering veel onbegrip en spanning oproept in de regio;
- de vaargeulverruiming van de Westerschelde inmiddels ter hand is genomen;
van mening dat:
- de aangedragen alternatieven voor het Haringvliet en voor buitendijkse schoraanleg in de Westerschelde bewezen bruikbare opties zijn;
- deze alternatieven onvoldoende serieus zijn onderzocht;
verzoekt de regering:
- af te zien van ontpoldering van de Hedwigepolder;
- na een integraal onderzoek te kiezen voor een van beide buitendijkse alternatieven;
- hierover in contact te treden met de Vlaamse regering,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter A (LXXXVIII).
De heer Slager (SP):
Voorzitter. Wij mogen vandaag de kans niet laten schieten om (A) een mooi stuk cultuurlandschap te redden, (B) langs de Westerschelde veiliger oevers aan te leggen en (C) het grote ongenoegen over Den Haag over het doordrukken van de ontpoldering weg te nemen. Het zou tegelijk een bewijs zijn dat de politiek lessen trekt uit het grote ongenoegen dat bij de verkiezingen van verleden week ook en juist in de streek van de Hedwigepolder zo manifest is geworden.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter. Ik voer het woord namens de fracties van de SGP en de ChristenUnie.
Bij de behandeling van de vier Scheldeverdragen in deze Kamer is nogal wat tijd besteed aan het belang van een goede relatie met Vlaanderen. Het kabinet benadrukte: "De verdragen vormen een mijlpaal in deze relatie omdat hiermee oude geschilpunten, zelfs over afspraken uit 1839, zijn bijgelegd."
Wij moeten ons goed realiseren dat de druk uit Vlaanderen in belangrijke mate is ingegeven door grote economische belangen. We weten dat door de containeroverslag de Antwerpse haven de afgelopen decennia sterk is gegroeid. Zo voegde de mainport Antwerpen in 1998 meer dan 12 mld. toe aan de Vlaamse economie. Zes jaar later was dit al opgelopen tot 16 mld. Het gevolg van deze ontwikkeling betekende uitbreiding van haventerreinen op de beide Schelde-oevers tot aan de Nederlandse grens, alsmede de bouw van grote sluizencomplexen. Ik leg er de nadruk op dat dit geen investeringen zijn in enkele jaren, maar in de toekomst. In het eerste debat heeft de heer Hofstra al gezegd dat dit de toekomst is met steeds grotere containerschepen. Dat zal tot gevolg hebben dat er te zijner tijd opnieuw verdiept moet worden. Door het internationale karakter van de Westerschelde, in het verleden overeengekomen, moet Nederland dan ook rekening houden met Vlaamse belangen. Dit vraagt om een toekomstvisie – de heer Schaap heeft ook hierop gewezen; als wij per verdieping dit soort discussies krijgen, dan kun je het ergste vrezen – voor dit gebied en misschien nog wat uitgebreider. Is er in het kader daarvan door het kabinet nagedacht over die toekomstvisie? Zo niet, waarom niet? Wij horen dat graag. Inmiddels is er een steeds groter wordende weerstand in Zeeland tegen de gevolgen van de uitdieping, alsmede tegen de ontpoldering.
De ontpoldering is mijn volgende punt. Het debat dat door deze Kamer werd gevoerd over de Scheldeverdragen had als spits de ontpoldering van de Hedwigepolder in samenhang met het natuurherstelplan. Het verlies aan specifieke intergetijdennatuur door verdieping zou gecompenseerd moeten worden, maar de meerderheid, zo werd duidelijk tijdens het debat met deze Kamer, was pertinent tegen ontpoldering. Naar onze mening wekte het kabinet tijdens dit debat ook verwachtingen ten aanzien van niet ontpolderen. Er werden krasse uitspraken gedaan, ook door de minister.
De commissie-Nijpels had immers als opdracht "onderzoeken welke mogelijkheden er tot natuurherstel bestaan, die kunnen worden uitgevoerd zonder landbouwgronden te moeten onteigenen of ontpolderen". Dat is een helder geluid. Daarnaast kreeg de commissie-Nijpels tijdens dat debat ook hier "carte blanche" om ook buiten het Westerscheldegebied op zoek te gaan naar alternatieven. Het was wel opmerkelijk dat de minister zich verzette tegen het eerst afwachten van de resultaten van de commissie-Nijpels om daarna te stemmen over de Scheldeverdragen. Na overleg met de minister-president van Vlaanderen, de heer Peeters, kon deze ons geruststellend meedelen dat hij bereid was om serieus en welwillend over alternatieven te overleggen en te onderhandelen.
Van de hooggespannen verwachtingen om er op een goede en verantwoorde wijze uit te komen, kwam helaas niets, niets terecht. De commissie-Nijpels rondde haar werk af met als resultaat nota bene ontpoldering van de Hedwigepolder met nog vijf andere mogelijkheden, die alle ook ontpoldering inhielden. Hoe bestaat dat, zo vraag je je dan af. Als burger, maar ook als Kamerlid vraag je je af hoe dat nu toch kan.
Maar wat is nu het werkelijke verhaal? Uit notulen van het Vlaamse parlement uit 2005 blijkt dat de Vlamingen voor de Hedwigepolder betalen, omdat ze hem, let wel, als compensatiegebied willen gebruiken voor havenuitbreiding. Ongetwijfeld hebben de minister en haar ambtenaren deze notulen ook gelezen. Is dit ook in het gesprek met minister-president Peeters aan de orde geweest? Voordat je afspraken met hem maakt, moet je toch helder hebben of dat verslag al dan niet achterhaald is? Bovendien blijkt uit een studie uit 1991 dat Vlaanderen langs de Zeeschelde naar ruimte zoekt om – ik durf het haast niet te zeggen, maar het staat er werkelijk – vervuild slib op te slaan. Kende de minister deze studie? Ik ga daar wel van uit. Wat is daarmee gebeurd, ook in het overleg met Vlaanderen?
De voorzitter van de taskforce Westerschelde, mevrouw Wilvina de Meester, benadrukt namens de Vlaamse regering tegenover de commissie-Nijpels – dit is zojuist ook aan de orde geweest – enkel voor de Hedwigepolder te willen betalen en niet voor een alternatief. Met deze drie voorbeelden, maar er zullen er meer zijn, hebben wij het gevoel dat in ieder geval de Eerste Kamer om de tuin is geleid. Dat geldt ook voor de Zeeuwse bevolking en de belanghebbenden aldaar. De minister heeft nogal wat uit te leggen vandaag. Het kabinet nam vervolgens ruimschoots de tijd voor bezinning. Waarop ging het zich bezinnen? Ik kan dat in geen enkel stuk terugvinden, maar wellicht kan de minister daarover een en ander meedelen.
In april 2009 besloot het kabinet om het rapport van de commissie-Nijpels niet over te nemen, maar om verder te gaan met het alternatief – dat is geweldig! – van deskundigen van het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen, dat wordt gedragen door de waterschappen in Zeeland. Hierin wordt voorgesteld om de langs de gehele Westerschelde bestaande slikken op te hogen tot schor. Naast een prima oplossing voor de natuur – er kan ruim 300 ha estuariene natuur worden aangelegd – wordt hierdoor een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de veiligheid in het kader van de adviezen van de Deltacommissie, de commissie-Veerman. Dan vallen de stukjes in elkaar. Dat is een geweldig perspectief. Je mag als kabinet dankbaar zijn dat men in dat Zeeuwse land zo creatief en inventief is om met een dergelijk plan te komen. De ontpoldering leek nu terecht van de baan, maar helaas liep het allemaal anders. De Zeeuwse Milieufederatie en de Nederlandse Vogelbescherming tekenden bezwaar aan bij de Raad van State tegen verdieping van de vaargeul. Wij kennen de eigenlijke reden daarvoor. Het gevolg was dat de Raad van State besloot om de vergunning voorlopig te schorsen. Zo ontstond er grote druk met een echte boycot vanuit Vlaanderen. Ik kan het nooit zo mooi verwoorden als de heer Slager. Het past ons ook niet om dat zo te zeggen, maar ik houd het maar op een "boycot".
Het kabinet besloot daarna tot een validatieonderzoek, maar snelheid was geboden. Hoezo snelheid? Binnen vier weken moest het onderzoek afgerond zijn. Waarom werd daarmee zo veel haast gemaakt? Het validatierapport was buitengewoon negatief over het waterschapsalternatief. De Zeeuwse waterschappen, de indieners van het plan buitendijkse schorren, constateerden zeer terecht dat er grote tekortkomingen zijn in het validatieonderzoek. Dat kan bijna niet anders, gezien de grote haast waarmee dat moest worden gedaan. Dat is altijd slecht van dat soort onderzoeken.
Dit betreft zowel de inhoud als de gevolgde procedure van het validatieonderzoek. De waterschappen concluderen dan ook dat men er in het validatierapport onvoldoende in is geslaagd om het waterschapsalternatief op de juiste inhoud en op een breder kader te beoordelen dan dat de huidige sectorale natuurwetgeving aangeeft. Zij zijn ook van mening dat dit niet in lijn is met de internationale bedoeling van de Scheldeverdragen. Dat is nogal wat. Daardoor is de conclusie dat thans teruggevallen wordt op het ontpolderingsalternatief onvoldoende gefundeerd. Kan de minister ons vandaag helder aangeven waarom zij van mening is dat het waterschapsalternatief binnen de zoekgebieden, in een goede ruimtelijke samenhang, geen mogelijkheden biedt om gecombineerd met de verdieping de verloren gegane schorren aan te leggen?
Wij gaan er nog steeds van uit dat er niet ontpolderd zal worden, maar de minister zal ongetwijfeld ook over andere aspecten hebben nagedacht, zoals het aspect van de verzilting van het land. Dat is in ons land, en zeker in die provincie, al jaren een sluipend proces, dat buitengewoon slecht is voor een goede landbouw. Bij het slechten van de zeedijk – wij denken dat dit niet zal gebeuren, maar stel je voor dat dit wel het geval is – zal de grond van de polder langdurig zout worden. Via de nieuwe zeedijk met de Prosperpolder zal de zoute kwel komen. Die kan weliswaar opgevangen worden met kwelsloten, maar het doorspoelen van die sloten kost zoet water. Dat is echter al schaars en dat is broodnodig voor andere doeleinden. Hoe moet dat straks volgens de minister? Gaat zij dat monitoren? Heeft zij daarover ideeën? Wij horen dat graag vandaag. Vervolgens willen onze fracties van de minister weten of er voor de agrarische ondernemers uit die prachtige polder compensatie is voor de landbouwgrond die zij straks kwijt zijn. Hoe staat het daarmee? Welke alternatieven kan de minister bieden? Het ligt nogal complex aldaar, omdat ook de gebouwen buiten de polder liggen. Dat maakt het dus ook niet zo simpel.
Ook maken wij ons grote zorgen over de veiligheid. Nieuwe dijken zullen zich eerst moeten zetten. Het aanleggen van nieuwe dijken kost jaren en de oude kunnen dus niet zo maar worden doorgestoken. Hoe denkt de minister dit probleem op te lossen en de veiligheid te waarborgen?
Op 17 april 2009 besloot het kabinet om niet te ontpolderen tenzij ... Dit besluit is besproken met Vlaanderen. Vlaanderen wist ervan en wij mogen aannemen dat het akkoord ging met niet ontpolderen. Dat geeft ons nu ruimte om met Vlaanderen te heronderhandelen. Wij hopen dat de minister daarover een heldere toezegging zal doen.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. De vorige sprekers hebben al gememoreerd dat het bijna twee jaar geleden is, namelijk 1 juli 2008, dat wij in deze Kamer de Scheldeverdragen behandelden. Wij hadden toen naar aanleiding van de beloften van de minister nog alle hoop dat er een oplossing gevonden zou worden om de ontpoldering van de Hertogin Hedwigepolder te voorkomen. Een grote meerderheid in deze Kamer wilde immers geen ruzie met Vlaanderen, maar die was wel erg tegen die ontpoldering.
Over het verloop tot op heden, zal ik korter zijn dan de vorige sprekers. Wij nemen aan dat de minister wel haar best heeft gedaan, maar de Raad van State stelt vast dat met de vaargeulverdieping niet begonnen mag worden voordat zeker gesteld is dat er ook effectieve natuurbouwmaatregelen genomen worden. Op grond van een onderzoek wordt snel vastgesteld dat het alternatieve natuurherstelplan van de waterschappen buitendijkse aanpassingen – de minister had haar hoop daarop gevestigd – duur en, nog belangrijker, ineffectief zou zijn. Op grond van dat alternatief mag er dus niet uitgediept worden en kunnen wij dus niet aan onze verplichtingen tegenover Vlaanderen voldoen. De enige mogelijkheid lijkt dus: terugvallen op datgene wat ook eigenlijk verdragsrechtelijk was overeengekomen, ontpoldering van de Hertogin Hedwigepolder.
Daar lijkt geen speld tussen te krijgen, maar ik ben daarmee wel hoogst ongelukkig. Ik denk namelijk nog steeds dat het geen zin heeft om nieuwe natuur te scheppen op een hoekje Nederlands cultuurland dat van zichzelf al mooi genoeg is. Dat zal zeker niet zinvol zijn wanneer die beoogde herschepping moet plaatsvinden door middel van het afbreken van de dijken die door de Zeeuwen nu juist beschouwd worden als een garantie voor hun veiligheid. Gelet op hun historie kan ik ze dan ook geen ongelijk geven dat de Zeeuwen met hun acties onverminderd doorgaan. Dat is hier ook duidelijk.
Ik zei dat de minister haar best heeft gedaan, maar ze heeft naar mijn idee tijdens de vergadering van juli 2008 vooral haar best gedaan om de Kamer ertoe te bewegen, in te stemmen met de verdragen en dat is haar gelukt. Dat heeft de Kamer in meerderheid gedaan op basis van de goede wil van de minister, haar nadrukkelijke belofte om in overleg met Vlaanderen een uitweg te zoeken en te vinden, en dus ook op basis van de veronderstelde goede wil van de Vlamingen. Daarmee heeft de Kamer zichzelf en Nederland vastgezet. Nederland zit volgens het gesloten en geratificeerde verdrag vast aan ontpoldering van de Hedwigepolder.
Ik ben mij er natuurlijk wel van bewust dat als Nederland dat verdrag in deze vorm niet had gesloten en als de Kamer niet met dat verdrag had ingestemd, er ook een aantal problemen moest worden opgelost. De status van het Natura 2000-gebied schept verplichtingen en wij moeten daaraan, terecht, op de een of andere manier voldoen. Als de verdragen met Vlaanderen echter niet op deze manier tot stand waren gekomen, waren wij daarin wel vrijer geweest. Ik kan niet anders dan de conclusie trekken die ik die zojuist trok: Nederland zit daaraan nu in principe vast. De Eerste Kamer heeft daarvoor willens en wetens gekozen. Dat constateer ik nog maar eens voor de duidelijkheid.
Het is mij desondanks duidelijk geworden dat de Zeeuwse waterschappen menen dat hun plannen voor buitendijks natuurherstel door het aanleggen van schorren toch wel degelijk kan voorzien in wat de Natura 2000-status van ons vraagt en nog veel meer dan dat, en tegen veel geringere kosten dan door de onderzoeksbureaus is verondersteld. De minister heeft misschien haar best gedaan, maar ze liet zich wellicht toch niet helemaal adequaat over dit alternatief adviseren: buitendijkse maatregelen op diverse locaties in de Westerschelde die op zich ruimschoots kunnen voorzien in de verlangde 300 ha, waarvoor nu de Hedwigepolder is aangewezen. Het ministerie van LNV heeft na dat onderzoek dit alternatief dus wel aangemerkt als "ineffectief" en "te duur", maar de vraag is of bij haar ministerie en de onderzoekers enige vooringenomenheid een rol heeft gespeeld.
Ik ben er een groot voorstander van om een en ander nog een keer grondig te bestuderen en om hierover vooral met de waterschappen te spreken. Als blijkt dat er kansen zijn, ben ik er een groot voorstander van om aan Vlaanderen en aan de Europese Commissie te vragen of zij akkoord gaan. Dat wordt wat met de hoed in de hand, want wij hebben natuurlijk niet veel meer te eisen. Dit is wel wat gevraagd wordt in de motie die door de heer Slager is ingediend, waaronder ik van ganser harte mijn handtekening heb gezet. Wat zegt de minister daarvan?
Mevrouw Meindertsma (PvdA):
Mijnheer de voorzitter. Het unieke feit doet zich voor dat ik hier niet alleen namens de fractie van de Partij van de Arbeid maar ook namens de fractie van de Partij voor de Dieren mag spreken.
Het verhaal dat ik ga houden, bestaat uit drie onderdelen: de rol van de Eerste Kamer, de vraag aan de minister over het afleggen van verantwoording en tot slot het vervolg aan de hand van de vraag waar we nu staan.
Als fractie van de PvdA hebben wij geaarzeld of wij wederom wilden deelnemen aan een debat over het meest omstreden onderdeel van de Scheldeverdragen, de ontpoldering van de Hedwigepolder. Waarom? Omdat na jarenlange discussies en tientallen onderzoeken het een keer afgelopen moet zijn met het steeds weer ter discussie stellen van genomen besluiten, zonder dat er wezenlijk nieuwe feiten zijn. Hoeveel ongenoegen er ook bestaat – ook bij ons – over de kwaliteit van de totstandkoming en de inhoud van het besluit, er komt een moment dat de discussie echt afgesloten moet worden. Dat moment was naar onze mening staatsrechtelijk het besluit van de regering d.d. 9 oktober 2009 en de morrende instemming van de Tweede Kamer d.d. 3 december 2009 met datzelfde besluit. Opnieuw het debat voeren over zowel de inhoud als het proces dat aan het besluit vooraf is gegaan, zou de verwachting kunnen wekken dat de Eerste Kamer de mogelijkheid heeft om het al in uitvoering genomen rechtsgeldig besluit nog ongedaan te maken. Dat is volgens ons niet mogelijk en zeker niet in de huidige situatie met een demissionaire minister en een demissionaire regering.
We hebben geconstateerd dat de verdieping van de Schelde inmiddels heeft plaatsgevonden of op zijn minst een aanvang heeft genomen. Vlaanderen blij, want dat was hun doel – met een kleine letter, niet te verwarren met het spookdorp Doel, om de hoek van de Hedwigepolder, dat plaats moet maken voor een nieuw dok – en we horen Vlaanderen dan ook niet meer. Het startschot voor de verdieping van de Westerschelde kon echter pas gegeven worden nadat de Raad van State de opschortende werking van de vergunning om te baggeren had ingetrokken omdat het besluit over natuurherstel middels de ontpoldering nu definitief genomen was.
We hebben er ook kennis van genomen dat inmiddels na het voorontwerp, het ontwerp voor het rijksinpassingsplan Hedwigepolder klaarligt en dat dit de procesgang kan krijgen die nodig is. Hoewel er een poging ondernomen is door de Tweede Kamer, onder aanvoering van de heer Koppejan van het CDA, om dat ontwerp controversieel te verklaren en niet de procedure in te laten gaan, heeft de demissionaire regering onder leiding van de minister-president en de eerstverantwoordelijke minister, de minister van LNV, daaraan geen gevolg gegeven en is de procedure daadwerkelijk in werking getreden met de daarbij behorende rechtsgang. Dat is toch juist, mevrouw de minister? Noch op de website van het ministerie van LNV noch op die van VROM is de juiste informatie daarover te vinden. Waarom niet?
Ik herinnerde mij niet dat dit rijksinpassingsplan de Eerste Kamer in voorhang gepasseerd is en ben dat op gaan zoeken. En inderdaad, het klopt dat volgens artikel 39a, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening alleen de Tweede Kamer een voorhang krijgt bij een rijksinpassingsplan. Er is dus geen procedurefout gemaakt en ook daarom hebben we als Eerste Kamer nu formeel geen mogelijkheid meer de regering, middels welke motie dan ook, wederom te verzoeken onderzoek naar andere alternatieven voor het natuurherstel uit te voeren dan de ontpolderingsvariant. Als zo'n motie er zou komen zou zélfs een demissionaire regering die naast zich neer moeten leggen en zou zij deze niet kunnen doorschuiven naar een missionaire regering.
Wel kunnen de zienswijzen die worden of zijn ingediend op het voorontwerp inpassingsplan voor de regering aanleiding zijn om tot wijzigingsvoorstellen te komen in het definitieve plan. Ook daarbij speelt de Eerste Kamer slechts een marginale rol. Hier opnieuw de discussie openen met als doel het besluit alsnog terug te draaien, bevestigt onze onder andere bij de Crisis- en herstelwet ingenomen stelling dat de vertraging bij de totstandkoming van ruimtelijke projecten niet zozeer te wijten is aan ingewikkelde procedures, vervelende insprekers en zeurderige milieuorganisaties, zoals maar al te vaak beweerd wordt – en de veronderstelling is achter de inperking van rechtsbeschermende onderdelen in de Crisis- en herstelwet – maar veel meer ligt aan een zwalkende koers en het niet doorpakken van het bevoegd gezag. Wet- en regelgeving horen nageleefd te worden, ook op dit terrein, en niet willekeurig omdat ons de uitkomst niet aanstaat, opzij gezet te worden. En de uitkomst staat ons ook niet aan.
Wij beschouwen dit debat dan ook allereerst als een debat waarin door de eerstverantwoordelijke minister verantwoording afgelegd wordt over de uitermate teleurstellende en onbevredigende gang van zaken met ongewenst resultaat. Met deze minister hebben we immers twee jaar geleden een heftig en intensief debat tot in drie termijnen gevoerd. Een telefoongesprek met de minister-president van Vlaanderen speelde daarin een cruciale rol. De minister wekte toen de verwachting dat zij zich tot het uiterste zou inspannen om een alternatief voor de ontpoldering te vinden. Er waren drie dingen nodig om dat mogelijk te maken. Ten eerste moest zij aangeven dat de commissie-Nijpels carte blanche zou krijgen in de opdracht om een alternatief te vinden. Ten tweede moest er een alternatief voor natuurherstel en natuurcompensatie buiten het oorspronkelijk zoekgebied gevonden worden. Ten derde moest Vlaanderen de bereidheid tonen om akkoord te gaan met alternatieve oplossingen, ondanks de verdragtekst.
Uit zowel de woorden als de houding van de minister trok de fractie van de PvdA, na stevige interne discussies, ten slotte de conclusie dat zij er voldoende vertrouwen in had dat deze minister haar beloften zou waarmaken en een uitweg zou vinden voor de ontstane impasse rond de maatschappelijk en politiek niet gedragen oplossing voor het natuurherstel: de ontpoldering van de Hedwigepolder. Wij stemden in met de wet, in tegenstelling tot enkele andere fracties, waar we inhoudelijk overigens niet mee van mening verschilden. Minister, wij hebben oprecht geloofd dat u er alles, maar dan ook alles aan zou doen, om te voorkomen dat de Hedwigepolder ontpolderd zou worden, want dat had u ons bezworen. En wij zijn daarin teleurgesteld. Het vertrouwen dat wij hadden is beschaamd. Ik geloofde er zo in dat u samen met de commissie-Nijpels een intelligent alternatief zou ontwikkelen, dat op een groter draagvlak in de samenleving zou kunnen rekenen, dat ik opgewekt en vol hoop naar de persconferentie ging waar de commissie-Nijpels haar rapport presenteerde. De teleurstelling was groot en ik kon mijn oren en ogen bijna niet geloven. De laatste strofe van het gedicht de Schelde op pagina 3 van het advies "Wennen aan de Westerschelde" luidt: "wat onder water ligt is niet weg; liefde duurt daar voort". Je moet maar durven. Het toont in ieder geval aan dat er weinig invoelingsvermogen van de commissie en haar directe omgeving is geweest met al diegenen die zich al jaren verzetten tegen de ontpoldering.
De commissie kreeg volledig carte blanche van de minister, maar heeft vervolgens zelf haar opdracht beperkt tot hetzelfde beoordelingskader als waarmee de commissie-Maljers de 55 gedeeltelijk zeer intelligente alternatieven in een eerder stadium van het voorbereidingsproces beoordeeld heeft. Verder weg liggende alternatieven zijn met een enkele zinsnede afgedaan en niet onderzocht. Er is geen poging gedaan om het schijnbaar onmogelijke met niet voor de hand liggende alternatieven mogelijk te maken.
Onze fractie had zich bijvoorbeeld goed kunnen voorstellen dat het rapport van de Deltacommissie, de commissie-Veerman, voldoende aanleiding geweest zou zijn om als nieuw feit beschouwd te worden en tot herbezinning en ander beleid met betrekking tot de waterveiligheid langs de Noordzee zou kunnen leiden. De kans dat vloedgolven zich zullen voordoen door de klimaatverandering, die zich in weerwil van wat velen geloven niet door een economische crisis laat tegenhouden, is groter geworden. Verschillende waterstaatsdeskundigen achten als gevolg daarvan een verdere uitdieping gekoppeld aan ontpoldering een potentieel gevaar voor de veiligheid van Antwerpen en het gehele Westerscheldegebied. Als zich een nieuw feit voordoet, waardoor één van de drie doelen van de Scheldeverdragen, in dit geval de waterveiligheid – naast economisch belang van de haven en natuurherstel – vanuit een ander perspectief gezien moet worden dan bij de totstandkoming van de verdragen het geval was, dan had dat feit tot heroverweging kunnen en zelfs moeten leiden.
De Eems-Dollard, het enige andere estuarium dat in Nederland is aangewezen, ligt verder weg. Maar het met Duitsland aaneengesloten Waddengebied biedt ogenschijnlijk meer mogelijkheden tot duurzaam behoud en verdere ontwikkeling van een omvangrijk estuarium met alle mogelijkheden van dien om daaraan toeristisch-recreatieve ontwikkelingen te kunnen koppelen, dan de toekomstkansen van het Westerschelde-estuarium met de oprukkende Antwerpse haven. Dat zou een onderzoekspoging waard geweest zijn. Eenieder die zich zelf daadwerkelijk begeven heeft in het gebied ziet immers hoe de havenontwikkeling van Antwerpen het gehele gebied visueel en feitelijk domineert. Daardoor zijn alle mooie beschouwingen over natuurherstel – hoezeer ik die ook ondersteun – van wat al eerder door de havenontwikkeling verloren is gegaan, verhalen van achter het bureau en de tekentafel.
Mevrouw de minister, hoe hebt u het politiek kunnen laten gebeuren dat wat de commissie-Nijpels heeft gedaan slechts een herhaling van zetten is en dat het geen enkele bijdrage aan de oplossing van de impasse geleverd heeft? Hebt u niet intensief overlegd met de voorzitter van de commissie om duidelijk te maken dat het er echt op aankwam om een alternatief te vinden waarvoor politiek en maatschappelijk draagvlak gevonden kon worden? Dat vergt een ander type begeleiding dan een onderzoek waarvan achter het bureau alle alternatieven weggeschreven worden. Het geld en de vertraging in de tijd had u zich dan kunnen besparen. Hebt u zelf ooit geloofd dat er een alternatief gevonden zou kunnen worden? Hebt u in nauwe samenwerking met uw ministerie actief meegedacht? Waaruit blijkt dat u voor 200% – uw eigen woorden – voor een alternatief bent gegaan? Of was het u en uw ministerie alleen maar te doen om via een nieuw onderzoek een alibi te vinden om het gelijk van de ontpoldering nogmaals vastgesteld te krijgen?
Het ziet er ogenschijnlijk naar uit dat dit laatste het geval is en dat bevestigt het gelijk van onze stelling dat de vertragingsfactor rond ruimtelijke procedures bij het politieke bestuur zelf zit en nergens anders. Want als u geen goede reden had om te vertrouwen op een redelijk alternatief dan had u de bestuurlijke moed moeten hebben om de motie-Koppejan van 3 december 2007 na overleg met de regering naast u neer te leggen. Waarom hebt u dat niet gedaan? Het feit dat u dat niet gedaan hebt maakte u toch medeplichtig aan het vinden van een redelijk alternatief?
En de situatie herhaalt zich ook daarna weer. Het advies van de commissie-Nijpels zorgde terecht wederom voor onrust en boosheid. En dat leverde weer een wanhoopspoging van de regering op. Door ingrijpen van de minister-president zou alsnog een door de Zeeuwse waterschappen voorgesteld alternatief nader beschouwd worden. Wat is dat toch voor merkwaardigs, dat dit alternatief niet eerder omarmd is en uitgangspunt is geworden voor verdere onderhandelingen met de belangrijkste bezwaarmakers tegen dat plan, de Vogelbescherming en de Zeeuwse Milieufederatie? Aan de vragen die collega Slagter gesteld heeft over de wijze waarop met het alternatief van de Zeeuwse waterschappen is omgegaan valt weinig toe te voegen. De vragen die hij stelt, zijn ook onze vragen. Wij zijn dan ook zeer benieuwd naar de antwoorden van de minister daarop.
In de Scheldeverdragen is geprobeerd twee kortetermijndoelen met elkaar te verzoenen: de economische belangen van de haven van Antwerpen met natuurhersteldoelen zoals ze door ons zelf uitgewerkt zijn in Natura 2000, een beleid waarvan de minister heeft aangegeven het te willen herzien. Daarvoor zijn voorzetten gegeven in een onderdeel van de Crisis- en herstelwet. Economische belangen worden gediend door de verdieping van de Westerschelde, waardoor het mogelijk gemaakt wordt, dat steeds grotere schepen naar Antwerpen kunnen varen. Maar het derde doel, de veiligheid, zou wel eens het kind van de rekening kunnen worden. Daarbij gaat het zowel over de waterveiligheid als over de rampen die kunnen ontstaan op steeds grotere schepen met gevaarlijke lading zo dicht langs bevolkingscentra. Twee jaar geleden stelden we hier vragen over. Dat doen we nu opnieuw, want het grensoverschrijdende rampenplan is er bij mijn weten nog steeds niet.
Nu het vervolg. Kan de minister ons tot slot informeren waar we nu staan in de procedure? Ik heb een rijksinpassingsplan op verzoek toegestuurd gekregen met de status van voorontwerp. In dat voorontwerp moeten onder de paragraaf "horen, overleg en inspraak" de reacties van Provinciale Staten en de gemeenteraad van Hulst nog worden ingevuld. Ook voor andere overlegreacties is nog ruimte vrijgelaten. De niet mis te verstane reactie van de gemeente Hulst heb ik gezien en daarnaast is mij ter ore gekomen dat de provincie Zeeland een zienswijze ingediend heeft waarin gekoppeld aan ontpoldering recreatieve mogelijkheden tot stand gebracht zouden moeten worden, zoals recreatiewoningen, horeca en waterrecreatievoorzieningen. De bevestiging van dit verhaal heb ik niet kunnen vinden. Als dit een waar verhaal is, dan hebben de nieuwe Tweede Kamer en de nieuwe regering een fantastisch argument om de huidige Hedwigepolder in stand te laten. Mooier wandelgebied zo direct onder de rook van Antwerpen en de zo goed als gesloopte gemeente Doel zal het nooit worden. Is de minister dat met mij eens?
Is het overigens waar dat de minister de gemeente Hulst onder druk heeft gezet om voor 2 juli te beslissen of de gemeente zal meewerken aan de uitvoeringsbesluiten, aldus een krantenbericht van 10 juni? Hoe past dat in de procedure?
Zienswijzen worden of zijn ingediend, moeten dan worden becommentarieerd en daarna wordt het voorontwerp, al dan niet herzien, als ontwerpplan ter visie gelegd. Dat is toch de procedure? Belanghebbenden kunnen vervolgens bezwaar aantekenen. Wie zijn in dit plan naar het oordeel van de minister de belanghebbenden? Kan zij uitleggen wat bedoeld wordt met de opmerking op pagina 15 van het plan waarin verwezen wordt naar de Crisis- en herstelwet op grond waarvan versnelling op een aantal punten mogelijk zou zijn. Op welke punten precies? Tot op heden is voor zover wij hebben kunnen nagaan, dit plan geen plan dat onder de reikwijdte van de Crisis- en herstelwet valt. En door het debat in de Eerste Kamer over de Crisis- en herstelwet is het onderdeel waarin de onteigening versneld zou kunnen plaatsvinden door de regering teruggenomen, hoewel dat staatsrechtelijk absoluut onmogelijk is. Pas nadat het bestemmingsplan perfect is kan er onteigend worden en niet eerder. Dat is volstrekt terecht, want de prijs van de grond verandert wel enigszins wanneer de zienswijze van de provincie Zeeland dat er bebouwing op mogelijk is met recreatie tot wijzigingsbevoegdheid zou leiden. Graag nadere informatie.
Wij zijn van mening dat de ingediende zienswijzen buitengewoon serieus genomen moeten worden en niet al te gemakkelijk als een herhaling van zetten beschouwd moeten worden. Op de definitieve vaststelling van de plannen mag zeker niet vooruitgelopen worden.
Afhankelijk van de antwoorden, vooral op het laatste onderdeel van mijn betoog, overwegen wij een motie in te dienen, die tot strekking zal hebben om dit project niet onder de Crisis- en herstelwet te laten vallen en de zienswijzen volwaardig mee te nemen. Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de minister.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 11.35 uur tot 12.45 uur geschorst.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst, die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het einde van deze editie.)
De voorzitter:
Aan de orde is het verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken om haar op grond van artikel 61 van het Reglement van Orde verlof te verlenen, een volgend nader voorlopig verslag uit te brengen inzake het wetsvoorstel Wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon of die hiermee zijn verbonden (aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid) (31354).
Ik stel voor, dit verlof te verlenen.
Daartoe wordt besloten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20092010-32-1346.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.