Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2024, 41858 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2024, 41858 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;
Gelet op het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2022, L 277) en de artikelen 9, tweede lid, 10, eerste lid, 13, vijfde lid, 34, eerste lid, en 39, eerste lid, van de Meststoffenwet en artikel 36 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;
Besluit:
De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid wordt voor de toepassing van artikel 24, vierde lid, en artikel 25a, zesde en zevende lid, onder perceel verstaan: aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten, houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde oppervlakte grond.
B
In artikel 25, eerste lid, wordt ‘1 februari 2024 tot en met 29 februari 2024’ vervangen door ‘3 februari 2025 tot en met 28 februari 2025’.
C
In artikel 25a, zesde lid, wordt ‘een Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet of in een zone van 250 meter rondom een Natura 2000-gebied dat is aangewezen in bijlage Ae’ vervangen door ‘een Natura 2000-gebied als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet of in een zone van 100 meter rondom een Natura 2000-gebied dat is aangewezen in bijlage Ae’.
D
Aan artikel 25c worden vier leden toegevoegd, luidende:
9. De landbouwer gebruikt een mestaanwendsysteem met een bemester waarbij drijfmest in strookjes op de bodem wordt gebracht uitsluitend indien de buitentemperatuur op het perceel waar de drijfmest wordt aangewend lager is dan 20° Celsius.
10. De buitentemperatuur, bedoeld in het negende lid, is de op het moment van gebruik laatst beschikbare tien-minutenwaarde van de gemeten temperatuur die het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut voor de weerstationregio waar het perceel in valt, heeft uitgevaardigd in een algemeen weerbericht, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet taken meteorologie en seismologie. Indien een perceel op de grens ligt van weerstationregio’s, geldt de laagste door de desbetreffende weerstations gemeten waarde.
11. Een weerstationregio, bedoeld in het tiende lid, is de door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut bepaalde regio waarvoor de temperatuurwaarden gelden die het in die regio gelegen weerstation van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut meet. Het kaartje met de door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut bepaalde weerstationregio’s is beschikbaar op de internetpagina van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (www.nvwa.nl).
12. Indien blijkt dat het weerstation van de weerstationregio waar het perceel in valt door storing of andere oorzaak geen tien-minutenwaarden beschikbaar stelt, wordt in afwijking van het tiende lid, eerste volzin, uitgegaan van de op het moment van gebruik laagste laatst beschikbare tien-minutenwaarde geldend in een aangrenzende weerstationregio.
E
Aan artikel 27 worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. In afwijking van het eerste lid, stelt de landbouwer in 2025 een bemestingsplan op vóór 1 maart.
8. Het zevende lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2026.
F
In artikel 27a, zesde lid, wordt 'voor 2024' vervangen door 'voor 2025' en '1 maart 2024' vervangen door '1 maart 2025'.
G
Artikel 28, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. de hoeveelheid stikstof per hectare die in de tabel is vermeld, wordt verminderd met 20 procent bij teelt op landbouwgrond in een met nutriënten verontreinigd gebied.
H
In artikel 39, zevende lid, wordt ‘voor het kalenderjaar 2024’ vervangen door ‘voor het kalenderjaar 2025’.
I
In artikel 42, eerste lid, aanhef vervalt ‘, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, de landbouwer op wiens bedrijf in het voorgaande kalenderjaar de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, is toegepast of de landbouwer wiens bedrijf daartoe voor het huidige kalenderjaar is aangemeld bij de minister overeenkomstig artikel 25, eerste lid,’.
J
Aan bijlage Aca wordt een tabel toegevoegd, luidende:
|
Kaart |
Informatieobject |
Kaart |
Informatieobject |
Kaart |
Informatieobject |
|---|---|---|---|---|---|
|
Overzicht |
D11 |
H1 |
|||
|
A7 |
E4 |
H2 |
|||
|
A8 |
E5 |
H3 |
|||
|
A9 |
E6 |
H4 |
|||
|
A10 |
E7 |
H5 |
|||
|
B5 |
E8 |
H6 |
|||
|
B6 |
E9 |
H7 |
|||
|
B7 |
E10 |
H8 |
|||
|
B8 |
E11 |
I1 |
|||
|
B9 |
F3 |
I2 |
|||
|
B10 |
F4 |
I3 |
|||
|
B11 |
F5 |
I4 |
|||
|
C4 |
F6 |
I5 |
|||
|
C5 |
F7 |
I6 |
|||
|
C6 |
F8 |
I7 |
|||
|
C7 |
F9 |
I8 |
|||
|
C8 |
F10 |
J1 |
|||
|
C9 |
F11 |
J2 |
|||
|
C10 |
G2 |
J3 |
|||
|
C11 |
G3 |
J6 |
|||
|
D4 |
G4 |
J7 |
|||
|
D5 |
G5 |
J8 |
|||
|
D6 |
G6 |
K7 |
|||
|
D7 |
G7 |
K8 |
|||
|
D8 |
G8 |
||||
|
D9 |
G9 |
||||
|
D10 |
G10 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 19 december 2024
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Deze regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm) in verband met de implementatie van enkele voorwaarden uit het Uitvoeringsbesluit EU 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (hierna: derogatiebeschikking).1
Met de derogatiebeschikking heeft de Europese Commissie aan Nederland derogatie verleend voor de periode 2022 tot en met 2025.2 Dit betekent dat in Nederland meer dierlijke meststoffen op of in de bodem mogen worden gebracht dan de basisnorm die is vastgelegd in de Meststoffenwet3: 170 kilogram stikstof per hectare per jaar van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. In aanloop naar het verdwijnen van de derogatie per 1 januari 2026, wordt de hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen tot en met 2025 jaarlijks afgebouwd. Ook bevat de derogatiebeschikking een aantal voorwaarden waar Nederland aan moet voldoen. Deze voorwaarden hebben soms ook betrekking op landbouwers zonder derogatievergunning.
De Europese Commissie heeft de derogatiebeschikking opgesteld ter ondersteuning van de maatregelen in het 7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2022–2025)4 en het addendum5 daarbij (hierna: zevende actieprogramma).6 Zonder de derogatiebeschikking zou met ingang van 2022 overal in Nederland de norm van 170 kg stikstof per hectare per jaar van toepassing zijn geweest.
Met deze regeling zijn de volgende maatregelen geïmplementeerd. Het gaat om de:
• Laatste stap in de verlaging van de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen in met nutriënten verontreinigde gebieden (hierna: NV-gebieden) op grond van artikel 4, onderdeel vijf, onder d, van de derogatiebeschikking (zie paragraaf 2.1);
• Verkleining van de derogatievrije zones rondom bepaalde Natura 2000-gebieden (zie paragraaf 2.2).
Tabel 1 hieronder bevat een overzicht van de maatregelen.
|
Maatregel |
Doelgroep |
Toelichting |
|
|---|---|---|---|
|
1 |
Laatste stap in de verlaging van de stikstofgebruiksnorm in NV-gebieden |
Alle landbouwers met percelen in een NV-gebied |
Paragraaf 2.1 |
|
2 |
Verkleining derogatievrije zones rondom bepaalde Natura 2000-gebieden |
Landbouwers met percelen in de buurt van Natura 2000-gebieden |
Paragraaf 2.2 |
Tevens is met deze regeling een aantal tijdstippen gewijzigd waarmee landbouwers met een derogatievergunning rekening moeten houden, waaronder het verlenen van uitstel voor het opstellen van het bemestingsplan en het nemen van grondmonsters. Dit wordt toegelicht in paragraaf 2.3. Daarnaast zijn enkele technische wijzigingen doorgevoerd in de Urm. Deze wijzigingen zijn toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij onderdelen A, D, I en J.
Paragraaf 3 gaat in op de effecten voor het bedrijfsleven, paragraaf 4 gaat in op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling, paragraaf 5 behandelt de milieueffecten, paragraaf 6 betreft de consultatie en paragraaf 7 de inwerkingtreding van deze regeling.
Met ingang van 2025 is in de aangewezen NV-gebieden de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de Meststoffenwet, verlaagd met 20 procent ten opzichte van de stikstofgebruiksnorm die volgt uit tabel 1 in bijlage A behorend bij artikel 28 van de Urm (hierna: tabel 1 in bijlage A). Met ingang van 1 januari 2024 was in deze gebieden de stikstofgebruiksnorm al met vijf procent verlaagd. Deze verdere verlaging is van toepassing op alle percelen die met deze regeling zijn aangewezen als NV-gebied, ongeacht of de landbouwer beschikt over een derogatievergunning. Met deze maatregel is invulling gegeven aan de tweede en laatste fase van de geleidelijke verlaging van de stikstofgebruiksnorm, zoals is voorgeschreven in artikel 4, onderdeel vijf, onder d, van de derogatiebeschikking).
De stikstofgebruiksnorm meststoffen wordt uitgedrukt in het maximaal toegestane aantal kilogrammen stikstof per hectare per jaar voor stikstof uit dierlijke meststoffen en stikstof uit andere meststoffen (zoals kunstmest). De Urm bevat in de artikelen 28 tot en met 28f meerdere bepalingen die van belang zijn voor het berekenen van de stikstofgebruiksnorm. De verlaging met 20 procent met ingang van 2025 wordt berekend ten opzichte van de stikstofgebruiksnorm die volgt uit tabel 1 in bijlage A. Dit is geregeld met artikel I, onderdeel G, van deze regeling. Omdat deze tabel betrekking heeft op alle teelten en alle grondsoorten, raakt deze maatregel de bedrijfsvoering van alle landbouwers met percelen in de NV-gebieden.
Met ingang van 1 januari 2024 was de stikstofgebruiksnorm in grondwaterbeschermingsgebieden op zandgrond en lössgrond in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg met tien procent verlaagd. Met deze scherpere verlaging van de stikstofgebruiksnorm dan in de rest van de NV-gebieden werd invulling gegeven aan de voorwaarde in artikel 4, onderdeel 4, van de derogatiebeschikking. De verscherpte verlaging was de eerste fase van het toepassen van maatregelen in een aantal grondwaterbeschermingsgebieden voor het jaar 2024. Met ingang van 2025 is geen sprake meer van een onderscheid in de verlaging van de stikstofgebruiksnorm in de grondwaterbeschermingsgebieden ten opzichte van de rest van de NV-gebieden. Met ingang van 2025 geldt voor de grondwaterbeschermingsgebieden in NV-gebieden, net als voor alle NV-gebieden, een verlaging van de stikstofgebruiksnorm met 20 procent ten opzichte van tabel 1 in bijlage A.
De methode van de berekening van de stikstofgebruiksnorm is ten opzichte van de eerste verlaging van de stikstofgebruiksnorm met ingang van 2024 niet gewijzigd. Deze is als volgt. De uitkomst van de berekening van de stikstofgebruiksnorm per hectare wordt rekenkundig afgerond op hele kilogrammen: 47,50 kilogram stikstof wordt afgerond op 48 kilogram en 47,49 kilogram stikstof wordt afgerond op 47 kilogram. De afronding per hoeveelheid stikstof vindt plaats per hectare en zal voor de berekening van de toegestane mestgift in hoeveelheden stikstof worden omgerekend naar hoeveelheden per perceel. Concreet betekent dit dus dat als een landbouwer op een acht hectare groot perceel landbouwgrond knolselderij teelt in een NV-gebied op zuidelijke zandgronden, de in de tabel opgenomen 148 kilogram stikstof per hectare wordt verminderd met 20 procent wat leidt tot een toegestaan gebruik van 118,4 kilogram. Deze uitkomst wordt vervolgens rekenkundig afgerond naar 118 kilogram en daarna vermenigvuldigd met acht, waardoor de totaal toegestane hoeveelheid stikstof voor het acht hectare groot perceel 944 kilogram bedraagt. In bijlage 1 bij deze toelichting zijn als handreiking tabellen opgenomen van de maximale hoeveelheid stikstof voor percelen in de NV-gebieden, nadat de verlaging met 20 procent is verwerkt en hierop de rekenkundige afronding op hele kilogrammen is toegepast.
De berekening van de toegestane hoeveelheid stikstof per hectare na extreme regen (artikel 28b Urm) blijft 125 procent. De 125 procent wordt toegepast op de hoeveelheid stikstof per hectare nadat deze met 20 procent is verlaagd.
De stikstofgebruiksnorm die is opgenomen in tabel 1 in bijlage A blijft van toepassing op percelen buiten NV-gebieden. Van belang is verder dat deze regeling niets wijzigt in de hoogte van de vermeerderingen of verminderingen, bedoeld in de artikelen 28a Urm (friet-en-biet regeling), 28c Urm (equivalente maatregelen), 28d Urm (het later inzaaien van een vanggewas) en artikel 28f Urm (het scheuren van grasland).
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) plaatst op de website tabellen met de verlaagde hoeveelheden stikstof per hectare, weergegeven per gewas en per grondsoort. Via Mijnpercelen van RVO is voor alle percelen landbouwgrond zichtbaar of een perceel in een aangewezen NV-gebied ligt. In de Gecombineerde opgave wordt getoond of er een korting voor de stikstofgebruiksnorm geldt voor het perceel.
De handhaving van de verlaging van de stikstofgebruiksnormen vindt plaats door RVO en NVWA via de reguliere handhavingstrajecten.
Natura 2000-gebieden zijn gebieden die zijn ingesteld overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG (Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn). Sinds 1 januari 2023 is het in overeenstemming met de derogatiebeschikking (artikel 4, derde onderdeel, eerste deel) niet meer mogelijk om op percelen in Natura 2000-gebieden gebruik te maken van een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen bij een derogatievergunning (Stcrt. 2023, 6072).
Met ingang van 1 januari 2024 zijn derogatievrije zones ingesteld met een breedte van 250 meter rondom de buitengrens van de in Bijlage Ae van de Urm opgenomen Natura 2000-gebieden (Stcrt. 2023, 34882). Dit zijn de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden waar de kritische depositiewaarde van stikstof wordt overschreden. De breedte van de zones is gelijk voor alle in de bijlage opgenomen Natura 2000-gebieden en voor alle kanten van deze gebieden. Percelen die voor de helft of meer in deze zone liggen, worden tot de derogatievrije zone gerekend. Voor deze percelen wordt geen derogatievergunning verleend en kan de hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen niet meer worden toegepast. In de derogatievrije zone geldt dus de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van maximaal 170 kg stikstof per hectare per jaar. Met de instelling van deze derogatievrije zones heeft Nederland invulling gegeven aan het tweede deel van artikel 4, derde lid, van de derogatiebeschikking.
Met deze regeling is de voorwaarde in artikel 4, derde lid, van de derogatiebeschikking opnieuw geïmplementeerd. Dit in navolging van wat is gemeld in de Kamerbrief van 13 september 20247. In deze Kamerbrief is aangekondigd dat als gevolg van een nieuwe afweging van de maatvoering (gegeven het onderzoek van Wageningen Economic Research8) de derogatievrije zone wordt versmald. Met ingang van 1 januari 2025 geldt een derogatievrije zone rondom de buitengrens van de in Bijlage Ae van de Urm opgenomen Natura 2000-gebieden van 100 meter. Dit is geregeld in artikel I, onderdeel C, van deze regeling. De Europese Commissie is van deze wijziging op de hoogte gesteld.
Met deze regeling is een aantal termijnen gewijzigd.
De periode waarin een derogatievergunning voor het jaar 2025 kan worden aangevraagd loopt van 3 februari 2025 tot en met 28 februari 2025. Zo’n vergunning moet dus vóór 1 maart 2025 worden aangevraagd. Deze aanvraagtermijn is geregeld in artikel I, onderdeel B, van deze regeling.
Landbouwers met een derogatievergunning stellen in 2025 vóór 1 maart een bemestingsplan op dat zij in hun eigen administratie bewaren. Voor andere landbouwers blijft de datum van 15 maart gelden. Dit is geregeld in artikel I, onderdelen E en H, van deze regeling. Alle landbouwers, dus ook landbouwers zonder een derogatievergunning, dienen vóór 1 februari 2025 gegevens uit de mestboekhouding over 2024 in bij RVO. Dit betekent de landbouwer die na 1 februari 2025 besluit een derogatievergunning aan te vragen, dit doet nadat de gegevens uit de mestboekhouding over het voorgaande jaar zijn verstrekt.
In lijn hiermee is ook de geldigheid van grondmonsters voor het bepalen van de fosfaattoestand van de bodem aangepast. Deze monsters mogen in 2025 niet ouder zijn dan vier jaar en één maand voorafgaand aan 1 maart 2025. Dit betekent dat ook grondmonsters tussen 1 februari 2025 en 1 maart 2025 kunnen worden gebruikt. Dit is geregeld artikel I, onderdeel F, van deze regeling.
De maatregel ‘laatste stap in de verlaging van de stikstofgebruiksnorm in NV-gebieden’ heeft grote impact op de agrarische bedrijfspraktijk in NV-gebieden. Deze maatregel is echter voorgeschreven vanuit de derogatiebeschikking en is daarmee een verplichting voor Nederland. Deze maatregel draagt bij aan het behalen van de doelen voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit uit de Nitraatrichtlijn (en daarmee aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water) doordat de uit- en afspoeling van nutriënten zal afnemen.
De maatregel ‘verkleinen derogatievrije zones rondom bepaalde Natura 2000-gebieden’ zorgt ervoor dat het mogelijk wordt om bij een derogatievergunning op meer percelen gebruik te maken van de hogere gebruiksnorm dierlijke mest.
Een kwantitatieve berekening van de impact op de agrarische bedrijfspraktijk van deze maatregelen is niet te maken. Dit komt omdat de bedrijfseffecten afhankelijk zijn van de bedrijfsvoering van de landbouwers en de eigen keuzes die deze landbouwers maken en dus afhankelijk van hun specifieke situatie. De uitkomst van deze keuzes wordt beïnvloed door factoren zoals het wel of niet hebben van een derogatievergunning in 2024 en de ligging van de percelen die de landbouwer in gebruik heeft. Vervolgens is ook moeilijk te voorspellen hoe landbouwers op deze maatregel zullen reageren. Dit hangt onder andere ook af van het type bedrijf en de bedrijfsvoering.
De administratieve en nalevingslasten die samenhangen met de maatregelen die met deze regeling zijn geïmplementeerd, zijn beoordeeld door RVO. RVO heeft de administratieve lasten voor alle landbouwers in het kader van deze regeling berekend op een maximaal bedrag van in totaal 811.049 euro. Ongeveer de helft van de landbouwers maakt gebruik van een adviseur. In de berekening zijn de uren gelijk verdeeld tussen landbouwer en adviseurs. Gerekend met een tarief van 37 euro per persoon per uur overeenkomstig de standaard die voor de kostenberekening van landbouwers wordt toegepast. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
− Alle landbouwers met percelen in NV-gebieden moeten zich inlezen in de wijzigingen in deze regeling (15 minuten) en hun bemestingsplannen aanpassen en de nieuwe gebruiksnormen berekenen (30 minuten). De post inlezen in de regelingswijziging NV gebieden bestaat uit twee delen. De landbouwer moet zich 1) inlezen in ‘de laatste stap in de verlaging van de stikstofgebruiksnorm in NV-gebieden’ en 2) nagaan of percelen in 2025 worden aangemerkt als behorend tot een NV-gebied. In de berekening is uitgegaan van het aantal landbouwers dat in 2024 percelen had die behoren tot een NV-gebied. De totale regeldrukkosten voor deze handelingen zijn berekend op maximaal 468.614 euro voor heel Nederland.
− In 2024 waren 14.808 landbouwers in bezit van een derogatievergunning. Deze landbouwers moeten zich inlezen in de nieuwe derogatievoorwaarden (verkleinen derogatievrije zones rondom bepaalde Natura 2000-gebieden en datums die van belang zijn) en de afweging maken of zij nog willen deelnemen aan de derogatie (30 minuten). Ook moeten deze landbouwers nagaan of hun percelen worden toegewezen aan de derogatievrije zone (15 minuten). Landbouwers moeten mogelijk hun bemestingsplannen aanpassen en de nieuwe gebruiksnormen berekenen (30 minuten). De totale regeldrukkosten voor deze handelingen zijn berekend op maximaal 342.435 euro voor heel Nederland.
Uit bovenstaande blijkt dat landbouwers met percelen in NV-gebieden en met percelen in een derogatievrije zone moeten nagaan of hun percelen in 2025 worden aangemerkt als behorend tot een NV-gebied of een derogatievrije zone. Dit is een gevolg van de bepaling dat percelen worden aangemerkt als behorend tot een NV-gebied of derogatievrije zone als dat perceel ten minste voor de helft van de oppervlakte in dat gebied is gelegen. Jaarlijks actualiseert RVO de topografische grenzen van de kaartlaag percelen. Dit kan wijzigingen in de oppervlakte van een perceel tot gevolg hebben. Wijzigingen in de oppervlakte van percelen kunnen tot gevolg hebben dat een perceel in 2025 wel, of juist niet meer, wordt aangemerkt als behorend tot een NV-gebied of derogatievrije zone. Zie hiervoor ook onderdeel A van de artikelsgewijze toelichting.
Omdat Nederland verplicht is de voorwaarden uit de derogatiebeschikking te implementeren, heeft in het kader van de maatregelen in deze regeling geen agrarische praktijktoets plaatsgevonden. Omdat het gaat om implementatie van Europese verplichtingen is voor deze drie maatregelen evenmin advies gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk.
De maatregelen die met deze regeling zijn ingevoerd, zijn voorgelegd voor een toets op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Een concept van deze regeling is in dit kader beoordeeld door RVO en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de NVWA). De opmerkingen van RVO en de NVWA hebben geleid tot aanpassingen van de regeling en toelichting. Het gaat om de volgende aanpassingen: in de regeling zijn data meer op elkaar afgestemd. Daarnaast is de toelichting in twee opzichten aangepast op het punt van de percelen: het consequent gebruik van de term ‘perceel’ en uitleg over de actualisatie van de kaartlaag percelen door RVO die in het kader van de uitvoering van de derogatievrije zones en NV-gebieden jaarlijks door RVO wordt uitgevoerd. Deze actualisatie is nodig in verband met de toepassing van de bepaling dat een topografisch perceel voor 50% of meer in een dergelijk gebied moet vallen op de nieuwste kaart met percelen landbouwkundig gebruik en grenzen van topografische percelen. Het aanpassen van de bestaande ICT-trajecten die hieraan vastzitten, zoals de Gecombineerde Opgave en het aanmelden voor de derogatie, zorgen sinds de invoering van de derogatievrije zones en definitieve aanwijzing van de NV-gebieden per 1 januari 2024 voor een grote impact op de uitvoering van RVO. Dat blijft zo in 2025. Het aanpassen van de kaartlaag voor derogatievrije zones op basis van de nieuwe breedte betekent dat andere percelen in deze zones zullen vallen en dat de landbouwer en de adviseur hiervan in kennis moeten worden gesteld. Voor de uitvoering door RVO zal deze regeling dus opnieuw inzet op communicatie en opnieuw druk op het Klantcontact Centrum betekenen. Ook ‘derden’, zoals bedrijfsmanagementsystemen die gebruik maken van het kaartmateriaal van RVO, zullen in de gelegenheid gesteld moeten worden om te beschikken over deze nieuwe kaartlaag. RVO streeft ernaar de nieuwe kaartlagen zo vroeg mogelijk in januari te publiceren via de applicatie ‘Mijn percelen’.
In het kader van de maatregelen die met deze regeling zijn geïmplementeerd, heeft geen afzonderlijke toets plaatsgevonden voor het beoordelen van de milieueffecten. Nederland is verplicht de voorwaarden uit de derogatiebeschikking uit te voeren.
De maatregel ‘laatste stap in de verlaging van de stikstofgebruiksnorm in NV-gebieden’ draagt bij aan het behalen van de doelen voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit uit de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water, doordat de uitspoeling van nutriënten zal afnemen omdat het gebruik van meststoffen in Nederland zal verminderen. Wageningen Environmental Research heeft de verwachte ecologische effecten van het totale pakket aan voorwaarden in de derogatiebeschikking onderzocht.9 De verlaging van de stikstofgebruiksnorm met 20 procent in NV-gebieden was onderdeel van dat onderzoek. De onderzoekers verwachten de grootste effecten van de afbouw van derogatie op de waterkwaliteit voor de gebieden waarvoor in de berekeningen is verondersteld dat ze met nutriënten verontreinigd zijn en een verlaging van de stikstofgebruiksnormen van 20 procent per 2025 van toepassing wordt. Het berekende effect op de uit- en afspoeling van fosfor is kleiner dan het effect op de stikstofuitspoeling.
De maatregel ‘verkleinen derogatievrije zones rondom bepaalde Natura 2000-gebieden’ betreft een hernieuwde implementatie van deze voorwaarde in de derogatiebeschikking 2022–2025. Deze voorwaarde is voorgeschreven met het oogmerk de depositie van stikstof op bepaalde Natura 2000-gebieden te verlagen. Uit het eerder genoemde onderzoek van Wageningen Economic Research blijkt dat ook bij een derogatievrije zone van 100 meter vanaf een Natura 2000-gebied de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied al aanzienlijk wordt gereduceerd. Deze maatregel heeft naar verwachting een beperkt effect op de waterkwaliteit.10 In veel gevallen grenzen de zones niet aan water. Bovendien wordt door deze hernieuwde implementatie het areaal vergroot waar de hogere gebruiksnorm dierlijke mest bij een derogatievergunning kan worden toegepast waarmee de bereidheid van landbouwers om ook in 2025 derogatie aan te vragen kan worden vergroot. Het grondwater onder een derogatiebedrijf is veelal beter dan onder andere landbouwberdrijven, vanwege het vereiste van 80% grasland bij een derogatievergunning. Grasland heeft een lang groeiseizoen, een hoge stikstofopname, en de bodem onder grasland heeft nog steeds een hoog denitrificatievermogen, waardoor stikstofgiften met dierlijke mest boven de norm van 170 kg stikstof per hectare verantwoord zijn met het oog op de waterkwaliteit. De totale stikstofgebruiksnorm, geldend voor stikstof uit dierlijke mest aangevuld met stikstof uit kunstmest en andere meststoffen, blijft in de derogatievrije zone ongewijzigd. Met name de totale stikstofgebruiksnorm (en de momenten waarop dit wordt aangewend) is relevant is voor de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Wel kan een deel van de stikstofdepositie via de lucht ook het water belasten. Het is de verwachting dat die depositie afneemt bij een lager gebruik van dierlijke mest.
In het kader van deze regeling heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat Nederland verplicht is de voorwaarden uit de derogatiebeschikking uit te voeren.
Gelet op de noodzaak tot spoedige inwerkingtreding van de onderhavige wijziging van de Urm is voor de invoeringstermijn afgeweken van kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De uitzonderingsgrond ‘implementatie van EU-regelgeving’ is in dit geval van toepassing.
In artikel 24, vierde lid, van de Urm is bepaald dat een perceel landbouwgrond deel uitmaakt van een NV-gebied als dat perceel ten minste voor de helft van de oppervlakte in dat gebied is gelegen. Uit artikel 25a, zesde en zevende lid, van de Urm volgt dat voor zover de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is gelegen in een Natura 2000-gebied of in een zone van 100 meter rondom een Natura 2000-gebied dat is aangewezen in bijlage Ae en op een aangewezen grondwaterbeschermingsgebied, aan een landbouwer in zoverre geen derogatie wordt verleend. Voor de toepassing van artikel 25, zesde en zevende lid, van de Urm maakt een perceel landbouwgrond deel uit van dergelijke gebieden of van die zone als dat perceel landbouwgrond ten minste voor de helft van de oppervlakte daarin is gelegen.
In artikel 1, tweede lid, is bepaald dat voor de toepassing van hoofdstuk 3 onder perceel wordt verstaan wat daarover in artikel 1 van het Ubm wordt verstaan. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Ubm is bepaald dat onder perceel wordt verstaan ‘perceel: aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten, houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde oppervlakte grond, dan wel het gedeelte daarvan behorend tot één bedrijf;’.
Onderdeel A verduidelijkt dat voor de toepassing van artikelen 24, vierde lid, en 25a, zesde en zevende lid, van de Urm onder perceel wordt verstaan een aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten, houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde oppervlakte grond. Hiermee wordt voor de toepassing van artikelen 24, vierde lid en 25a, zesde en zevende lid, van de Urm uitgegaan van een andere (kortere) definitie van perceel dan in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Ubm is bepaald. Hierbij wordt dus uitgegaan van een topografisch perceel (en niet van een gewasperceel, zoals wordt gebruikt bij de opgave van gewassen in de systemen van RVO). Hoewel in de nota van toelichting bij de laatste wijziging van deze artikelen (Stcrt. 2023, 34882) al was vermeld dat wordt gedoeld op topografisch perceel, is dit in artikel 1, derde lid, van de Urm verduidelijkt.
In het zesde lid van artikel 25a, zoals dat direct voorafgaand aan de invoering van deze regeling luidde, is bepaald dat aan een landbouwer geen vergunning wordt verleend, voor zover de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, gelegen is in een Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet of in een zone van 250 meter rondom een Natura 2000-gebied dat is aangewezen in bijlage Ae. Onderdeel C bevat twee wijzigingen van het zesde lid van dit artikel. Allereerst is de verwijzing naar artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet vervangen door een verwijzing naar de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet. In artikel 1.1 van de Omgevingswet is Natura 2000-gebied namelijk gedefinieerd. Daarnaast is de zone van 250 meter breed rondom de Natura 2000-gebieden die zijn opgenomen in bijlage Ae van de Urm, en waarvoor geen derogatievergunning wordt verleend, verkleind naar 100 meter.
Met onderdeel D worden aan artikel 25c vier leden toegevoegd. Het voor houders van een derogatievergunning geldende voorschrift dat drijfmest niet met een sleepvoetapplicator mag worden aangewend als de temperatuur op het perceel 20 graden Celcius of meer bedraagt, is abusievelijke niet in de omzetting van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen naar het stelsel van de Omgevingswet meegenomen. Met de wijziging van artikel 25c wordt dat hersteld. Het voorschrift en de wijze waarop de temperatuur van het perceel wordt bepaald, is inhoudelijk niet gewijzigd. Voor een toelichting op het voorschrift en op de wijze waarop de temperatuur wordt bepaald, wordt verwezen naar de toelichting op voornoemde regeling van 30 juli 2020 (Stcrt. 2020, 41321, p. 7 e.v).
Het betreft hier de opname van de voorwaarde uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de derogatiebeschikking 2022–2025. Deze voorwaarde was ook al opgenomen in de derogatiebeschikking 2020–2021 en was met de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 30 juli 2020, nr. WJZ/ 20205399, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen en de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023 in verband met de uitvoering van de derogatiebeschikking 2020–2021 (Stcrt. 2020, 41321) opgenomen in artikel 4c van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen.
De Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen is met de komst van de Omgevingswet per 1 januari 2024 ingetrokken en de bepalingen daaruit zijn thans opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Regels die zien op het emissiearm aanwenden van drijfmest en zuiveringsslib zijn opgenomen in het BBT document emissiearm aanwenden versie 1.0 waarnaar in artikel 4.1199, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt verwezen. In het BBT document worden de best beschikbare technieken aangegeven voor het emissiearm aanwenden van mest. Een van die technieken is het op de bodem brengen van verdunde drijfmest met een sleepvoetapplicator.
Voor het jaar 2024 was in artikel 27, achtste lid, van de Urm, zoals dat luidde voor 1 januari 2025, geregeld dat landbouwers met een derogatievergunning uiterlijk op 1 maart 2024 de gegevens uit de mestboekhouding verstrekken. Hiermee was in 2024 de uiterste datum van het indienen van de gegevens over de mestboekhouding van het voorgaande jaar gelijkgesteld aan de uiterste datum van het indienen van een aanvraag voor een derogatievergunning. De landbouwer die na 1 februari 2024 besloot een derogatievergunning aan te vragen, kon daardoor voldoen aan de voor derogatielandbouwers geldende verplichting gegevens uit de mestboekhouding over het voorgaande jaar te verstrekken.
Voor het jaar 2025 is niet in artikel 27 van de Urm geregeld dat de datum voor het indienen van gegevens uit de mestboekhouding verschuift. In verband met de inwerkingtreding van het elektronisch mestregister verstrekken alle landbouwers, dus ook landbouwers zonder een derogatievergunning, voor 1 februari 2025 gegevens uit de mestboekhouding over 2024 in bij RVO.
Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor derogatie is dat landbouwgronden minstens één keer in de vier jaar voorafgaand aan 1 februari door een geaccrediteerd laboratorium bemonsterd en geanalyseerd dienen te worden op de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverend vermogen. Deze waarden dienen door het laboratorium te worden vastgelegd in een analyserapport. Deze analyserapporten moeten actueel zijn en mogen daarom op 1 februari van het desbetreffende jaar niet ouder zijn dan vier jaar. Omdat deze analyseresultaten als onderbouwing gebruikt worden bij het opstellen van het bemestingsplan en voor het opstellen daarvan een maand uitstel wordt verleend, is in onderdeel F opgenomen dat de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem ten hoogste vier jaar en een maand voorafgaand aan 1 maart 2025 is vastgesteld en vastgelegd. Dat maakt het mogelijk ook gebruik te maken van een analyseresultaat dat is vastgesteld en vastgelegd in de periode van 1 februari tot en met 28 februari 2025.
Onderdeel G bevat een wijziging van artikel 28, eerste lid, onderdeel g. In de eerste plaats wordt met dit onderdeel geregeld dat de hoeveelheid stikstof die per gewas in tabel 1 in bijlage A is opgenomen, wordt verminderd met 20 procent bij teelt op landbouwgrond in een NV-gebied. Hiermee is invulling gegeven aan artikel 4, onderdeel vijf, onder d, van de derogatiebeschikking. Zoals in paragraaf 2.1 van deze toelichting is toegelicht, is met ingang van 2024 hiervoor al een eerste stap gezet als opmaat voor de uiteindelijke verlaging met 20 procent met ingang van 2025.
In subonderdeel 2 was opgenomen dat de vermindering van de hoeveelheid stikstof genoemd in tabel 1 in bijlage A 10 procent bedraagt bij teelt op een perceel landbouwgrond in en grondwaterbeschermingsgebied dat is gelegen in de zand- en lössgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Nu al deze zand- en lössgronden zijn aangewezen als NV-gebied, bedraagt ook daar de vermindering 20 procent. Subonderdeel 2 is daarom komen te vervallen.
Op grond van artikel 4, onderdeel 5, onder b, van de derogatiebeschikking is Nederland verplicht om een elektronisch mestregister in te voeren waarin het op of in de bodem brengen van minerale meststoffen en de productie van mest en het op of in de bodem brengen ervan worden geregistreerd. Deze verplichting is geïmplementeerd via een wijziging van artikel 35 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffen (Stb. 2024, 402). Met deze wijziging is het onderscheid vervallen tussen categorieën landbouwers die wel of niet jaarlijks aan de minister gegevens moeten verstrekken uit hun administratie. Met ingang van 1 januari 2025 is het dus verplicht voor alle landbouwers om stelselmatig gegevens te verstrekken ten behoeve van het elektronisch mestregister.
Ter uitvoering van artikel 35 (oud) van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: Ubm) waren in artikel 42 van de Urm enkele categorieën landbouwers aangewezen die verplicht waren tot het jaarlijks verstrekken van gegevens over de aantallen gehouden dieren, de aan- en afvoer en de voorraden meststoffen op hun bedrijf. Dit zijn gegevens die nodig zijn voor het mestregister. Met de invoering van het elektronisch mestregister is de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen landbouwers vervallen. In lijn met de wijziging van artikel 35 van het Ubm wordt ter implementatie van de voorwaarde voor het aanhouden van een elektronisch mestregister uit de derogatiebeschikking ook artikel 42 van de Urm aangepast. Onderdeel I strekt daartoe.
Onderdeel J wijzigt bijlage Aca waarin NV-gebieden zijn aangewezen. Het betreft geen inhoudelijke wijziging. Aan de bijlage wordt slechts een tabel toegevoegd met de kaartnummers en het corresponderende nummer van het informatieobject. Dat maakt de kaarten toegankelijker voor gebruikers en maakt het mogelijk om ook vanuit de geconsolideerde versie van de regeling de kaarten via een hyperlink te benaderen.
|
Geïmplementeerde maatregel, toegelicht in: |
Maatregel verwerkt in artikel I regeling |
Voorwaarde derogatiebeschikking |
Onderdelen van de voorwaarde eerder geïmplementeerd |
Onderdelen van de voorwaarde nog te implementeren |
|---|---|---|---|---|
|
I: 2.1 Verlagen stikstofgebruiksnormen in NV-gebieden (tweede fase) |
Onderdeel G |
Artikel 4 onderdeel 4 |
n.v.t. (implementatie voltooid) |
|
|
I: 2.2 Verkleining derogatievrije zone (wijziging implementatie) |
Onderdeel C |
Artikel 4, onderdeel 3 |
n.v.t. (implementatie voltooid) |
|
|
I: 2.3 Aanvraagperiode derogatiebeschikking |
Onderdeel B |
Artikel 5, eerste lid, aanhef |
– |
– |
|
II: Aanwenden drijfmest boven temperatuur 20° Celcius of meer |
Onderdeel D |
Artikel 9, eerste lid, onderdeel c |
Stcrt. 2020, 41321, p. 7 e.v. |
n.v.t. |
|
II: Termijnen openstellen bemestingsplan en vastleggen waarde fosfaattoestand/ stikstofleverend vermogen bodem |
Onderdelen E, F en H |
Artikel 7 |
– |
– |
|
II: elektronisch mestregister |
Onderdeel I |
Artikel 4, onderdeel 5, onder b |
n.v.t. (implementatie voltooid) |
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Voorbeeldtabel met stikstofnormen per gewas die gelden in met nutriënten verontreinigde gebieden (korting 20% en rekenkundig afgerond).
|
grondsoort |
kleigrond |
noordelijke, westelijke en centrale zandgronden |
zuidelijke zandgronden |
lössgrond |
veengrond |
|---|---|---|---|---|---|
|
Grasland (kg N per ha per jaar) |
|||||
|
Grasland met beweiden |
276 |
200 |
200 |
200 |
212 |
|
Grasland met volledig maaien1 |
308 |
256 |
256 |
256 |
240 |
|
Tijdelijk grasland (kg N per ha per periode) |
|||||
|
van 1 januari tot minstens 15 april |
48 |
40 |
40 |
40 |
40 |
|
van 1 januari tot minstens 15 mei |
88 |
72 |
72 |
72 |
72 |
|
van 1 januari tot minstens 15 augustus |
200 |
168 |
168 |
168 |
168 |
|
van 1 januari tot minstens 15 september |
224 |
188 |
188 |
188 |
188 |
|
van 1 januari tot minstens 15 oktober |
248 |
200 |
200 |
200 |
212 |
|
vanaf 15 april tot minstens 15 oktober |
248 |
200 |
200 |
200 |
212 |
|
vanaf 15 mei tot minstens 15 oktober |
224 |
188 |
188 |
188 |
188 |
|
vanaf 15 augustus tot minstens 15 oktober |
76 |
64 |
64 |
64 |
64 |
|
vanaf 15 september tot minstens 15 oktober |
24 |
20 |
20 |
20 |
20 |
|
vanaf 15 oktober |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Akkerbouwgewassen (kg N per ha per teelt) |
|||||
|
Blauwmaanzaad |
88 |
80 |
64 |
64 |
84 |
|
Cichorei |
56 |
56 |
56 |
56 |
56 |
|
Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie tabel 2) |
220 |
208 |
166 |
163 |
216 |
|
Consumptieaardappelrassen lage norm (zie tabel 2) |
180 |
168 |
134 |
131 |
176 |
|
Consumptieaardappelrassen, vroeg |
96 |
96 |
77 |
77 |
96 |
|
Consumptieaardappelrassen, overig |
200 |
188 |
150 |
147 |
196 |
|
Gras voor industriële verwerking (inzaai in september en eerste jaar) |
24 |
20 |
20 |
20 |
20 |
|
Gras voor industriële verwerking (inzaai voor 15 mei en volgende jaren) |
248 |
200 |
200 |
200 |
212 |
|
Graszaad, Engels raaigras, 1e jaars |
132 |
120 |
96 |
96 |
124 |
|
Graszaad, Engels raaigras, overjarig |
160 |
148 |
118 |
118 |
152 |
|
Graszaad, Italiaans |
104 |
96 |
77 |
77 |
100 |
|
Graszaad, rietzwenkgras |
112 |
104 |
83 |
83 |
108 |
|
Graszaad, rietzwenkgras, volgteelt |
48 |
40 |
32 |
32 |
44 |
|
Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars |
68 |
60 |
48 |
48 |
64 |
|
Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars, volgteelt |
28 |
28 |
22 |
22 |
28 |
|
Graszaad, roodzwenkgras, overjarig |
92 |
84 |
67 |
67 |
88 |
|
Graszaad, roodzwenkgras, overjarig, volgteelt |
36 |
36 |
29 |
29 |
36 |
|
Graszaad, veldbeemd |
104 |
80 |
64 |
64 |
84 |
|
Graszaad, veldbeemd, volgteelt |
48 |
40 |
32 |
32 |
44 |
|
Graszaad, westerwolds |
88 |
80 |
64 |
64 |
84 |
|
Graszaad, overig |
72 |
64 |
51 |
51 |
68 |
|
Graszaad, overig, volgteelt |
36 |
36 |
29 |
29 |
36 |
|
Graszoden |
272 |
272 |
218 |
218 |
272 |
|
Haver |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
|
Maïs, bedrijven met derogatie |
128 |
112 |
90 |
90 |
120 |
|
Maïs, bedrijven zonder derogatie |
148 |
112 |
90 |
90 |
120 |
|
Luzerne, eerste jaar |
32 |
32 |
32 |
32 |
32 |
|
Luzerne, volgende jaren |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Karwij |
120 |
112 |
90 |
90 |
116 |
|
Karwij waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt) |
72 |
64 |
51 |
51 |
68 |
|
Koolzaad waarvan ten hoogste voor 31/12 (winterteelt) |
36 |
36 |
29 |
29 |
36 |
|
Koolzaad, winter |
164 |
152 |
122 |
122 |
156 |
|
Koolzaad, zomer |
96 |
96 |
77 |
77 |
96 |
|
Pootaardappelrassen hoge norm (zie tabel 3) |
112 |
112 |
112 |
112 |
112 |
|
Pootaardappelrassen lage norm (zie tabel 3) |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
|
Pootaardappelen, uitgroeiteelt |
144 |
132 |
132 |
132 |
136 |
|
Pootaardappelrassen, overig |
96 |
96 |
96 |
96 |
96 |
|
Suikerbieten |
120 |
116 |
93 |
93 |
116 |
|
Triticale |
128 |
120 |
96 |
96 |
120 |
|
Ui, overig |
96 |
96 |
96 |
96 |
96 |
|
Vlas |
56 |
56 |
45 |
45 |
56 |
|
Voederbieten |
132 |
132 |
106 |
106 |
132 |
|
Wintergerst |
112 |
112 |
112 |
112 |
112 |
|
Winterrogge |
112 |
112 |
112 |
112 |
112 |
|
Wintertarwe |
196 |
128 |
128 |
152 |
128 |
|
Winterui, 2e jaars plantui |
136 |
124 |
99 |
99 |
128 |
|
Winterui, 2e jaars plantui, waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt) |
104 |
96 |
77 |
77 |
100 |
|
Zaaiui |
136 |
96 |
96 |
96 |
96 |
|
Zetmeelaardappelen |
192 |
184 |
147 |
147 |
184 |
|
Zomergerst |
64 |
64 |
64 |
64 |
64 |
|
Zomertarwe |
120 |
112 |
112 |
112 |
112 |
|
Akkerbouwgewassen, overig |
160 |
148 |
118 |
118 |
152 |
|
Bladgewassen (kg N per ha per teelt) |
|||||
|
Andijvie, 1e teelt |
144 |
136 |
109 |
109 |
136 |
|
Andijvie, volgteelt |
72 |
72 |
58 |
58 |
72 |
|
Selderij, bleek/groen |
160 |
148 |
118 |
118 |
152 |
|
Slasoorten, 1e teelt |
144 |
132 |
106 |
106 |
136 |
|
Slasoorten, volgteelt |
84 |
84 |
67 |
67 |
84 |
|
Spinazie, 1e teelt |
208 |
152 |
122 |
122 |
160 |
|
Spinazie, volgteelt |
148 |
116 |
93 |
93 |
120 |
|
Prei |
196 |
180 |
144 |
144 |
188 |
|
Prei waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt) |
80 |
72 |
58 |
57,6 |
76 |
|
Bladgewassen, overig, eenmalige oogst |
120 |
112 |
90 |
90 |
116 |
|
Bladgewassen, overig, meermalige oogst |
220 |
200 |
160 |
160 |
208 |
|
Koolgewassen (kg N per ha per teelt) |
|||||
|
Bloemkool |
184 |
168 |
134 |
134 |
176 |
|
Bloemkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt) |
96 |
88 |
70 |
70 |
92 |
|
Boerenkool |
136 |
124 |
99 |
99 |
128 |
|
Broccoli |
216 |
188 |
150 |
150 |
196 |
|
Chinese kool |
144 |
124 |
99 |
99 |
128 |
|
Paksoi |
144 |
132 |
106 |
106 |
136 |
|
Raapstelen |
112 |
104 |
83 |
83 |
108 |
|
Rode kool |
228 |
208 |
166 |
166 |
216 |
|
Savooiekool |
228 |
208 |
166 |
166 |
216 |
|
Spitskool |
228 |
208 |
166 |
166 |
216 |
|
Spruitkool |
232 |
212 |
170 |
170 |
220 |
|
Spruitkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt) |
40 |
40 |
32 |
32 |
40 |
|
Witte kool |
256 |
232 |
186 |
186 |
244 |
|
Kruiden (kg N per ha per teelt) |
|||||
|
Kruiden, bladgewas, eenmalige oogst |
120 |
112 |
90 |
90 |
116 |
|
Kruiden, bladgewas, meermalig oogsten |
220 |
200 |
160 |
160 |
208 |
|
Kruiden, wortelgewassen |
160 |
148 |
118 |
118 |
152 |
|
Kruiden, zaadgewassen |
80 |
72 |
58 |
58 |
76 |
|
Vruchtgewassen (kg N per ha per teelt) |
|||||
|
Aardbei (wachtbed, vermeerdering) |
96 |
88 |
70 |
70 |
92 |
|
Aardbei (productie) |
136 |
124 |
99 |
99 |
128 |
|
Aardbei (productie) waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt) |
64 |
56 |
45 |
45 |
60 |
|
Erwt, vers + rijp zaad |
24 |
24 |
24 |
24 |
24 |
|
Komkommerachtigen (augurk, courgette, meloen, pompoen) |
152 |
140 |
112 |
112 |
144 |
|
Landbouwstambonen, rijp zaad |
108 |
108 |
86 |
86 |
108 |
|
Peul |
72 |
68 |
54 |
54 |
68 |
|
Stam/stokboon, vers |
96 |
88 |
70 |
70 |
92 |
|
Suikermaïs |
160 |
148 |
118 |
118 |
152 |
|
Tuinbonen, vers/peulen |
60 |
60 |
60 |
60 |
60 |
|
Veld- en tuinbonen, vers + rijp zaad |
40 |
40 |
32 |
32 |
40 |
|
Stengel/knol/wortelgewassen (kg N per ha per teelt) |
|||||
|
Asperge (excl. opkweek) |
68 |
60 |
48 |
48 |
64 |
|
Bospeen |
40 |
40 |
40 |
40 |
40 |
|
Knolselderij |
160 |
148 |
118 |
118 |
152 |
|
Knolvenkel/venkel |
144 |
132 |
106 |
106 |
136 |
|
Koolraap |
136 |
124 |
99 |
99 |
128 |
|
Koolrabi |
144 |
132 |
106 |
106 |
136 |
|
Kroten/rode bieten |
148 |
136 |
109 |
109 |
140 |
|
Rabarber |
200 |
184 |
147 |
147 |
192 |
|
Radijs |
64 |
64 |
51 |
51 |
64 |
|
Schorseneer |
136 |
136 |
136 |
136 |
136 |
|
Winterpeen/waspeen |
88 |
88 |
88 |
88 |
88 |
|
Witlof |
80 |
80 |
80 |
80 |
80 |
|
Stengel/knol/wortelgewassen, overig |
160 |
148 |
118 |
118 |
152 |
|
Groenbemesters (kg N per ha per teelt) |
|||||
|
Vlinderbloemige groenbemesters |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Niet-vlinderbloemige groenbemesters |
48 |
40 |
40 |
40 |
48 |
|
Graszaadstoppel ter vernietiging in najaar of vroege voorjaar |
48 |
40 |
40 |
40 |
48 |
|
Bloembollengewassen (kg N per ha per teelt) |
|||||
|
Acidanthera |
204 |
192 |
192 |
192 |
192 |
|
Anemone coronaria |
104 |
100 |
100 |
100 |
100 |
|
Dahlia |
88 |
84 |
84 |
84 |
84 |
|
Fritillaria imperialis |
108 |
104 |
104 |
104 |
104 |
|
Gladiool, pitten |
208 |
196 |
196 |
196 |
196 |
|
Gladiool, kralen |
152 |
144 |
144 |
144 |
144 |
|
Hyacint |
176 |
168 |
168 |
168 |
168 |
|
Iris, grofbollig |
136 |
128 |
128 |
128 |
128 |
|
Iris, fijnbollig |
112 |
108 |
108 |
108 |
108 |
|
Knolbegonia |
120 |
116 |
116 |
116 |
116 |
|
Krokus, grote gele |
140 |
132 |
132 |
132 |
132 |
|
Krokus, overig |
72 |
68 |
68 |
68 |
68 |
|
Lelie |
124 |
116 |
116 |
116 |
116 |
|
Narcis |
116 |
112 |
112 |
112 |
112 |
|
Tulp |
160 |
152 |
152 |
152 |
152 |
|
Zantedeschia |
96 |
96 |
96 |
96 |
96 |
|
Bloembollengewassen, overig |
132 |
124 |
124 |
124 |
124 |
|
Fruitteeltgewassen (kg N per ha per jaar) |
|||||
|
Appel |
140 |
132 |
132 |
132 |
132 |
|
Blauwe bes |
80 |
76 |
76 |
76 |
76 |
|
Braam |
120 |
112 |
112 |
112 |
112 |
|
Framboos |
120 |
112 |
112 |
112 |
112 |
|
Kers |
140 |
132 |
132 |
132 |
132 |
|
Peer |
140 |
132 |
132 |
132 |
132 |
|
Pruim |
140 |
132 |
132 |
132 |
132 |
|
Rode bes |
120 |
112 |
112 |
112 |
112 |
|
Wijnbouw |
80 |
76 |
76 |
76 |
76 |
|
Zwarte bes |
140 |
132 |
132 |
132 |
132 |
|
Buitenbloemen (kg N per ha per teelt) |
|||||
|
Buitenbloemen hoge norm (zie tabel 4) |
160 |
160 |
160 |
160 |
160 |
|
Tagetes |
72 |
64 |
64 |
64 |
72 |
|
Buitenbloemen, overig |
120 |
120 |
120 |
120 |
120 |
|
Boomkwekerijgewassen (kg N per ha per jaar) |
|||||
|
Bos- en Haagplantsoen |
76 |
76 |
76 |
76 |
76 |
|
Buxus |
76 |
76 |
76 |
76 |
76 |
|
Coniferen (inclusief kerstsparren en dennen) |
64 |
64 |
64 |
64 |
64 |
|
Ericaceae |
56 |
56 |
56 |
56 |
56 |
|
Laanbomen: onderstammen |
32 |
32 |
32 |
32 |
32 |
|
Laanbomen: spillen |
72 |
72 |
72 |
72 |
72 |
|
Laanbomen: opzetters |
92 |
92 |
92 |
92 |
92 |
|
Rozen (incl. zaailingen, onderstammen) |
56 |
56 |
56 |
56 |
56 |
|
Sierheesters |
60 |
60 |
60 |
60 |
60 |
|
Snijgroen |
76 |
76 |
76 |
76 |
76 |
|
Trek- en besheesters |
64 |
64 |
64 |
64 |
64 |
|
Vaste planten |
140 |
140 |
140 |
140 |
140 |
|
Vruchtbomen: onderstammen |
24 |
24 |
24 |
24 |
24 |
|
Vruchtbomen: moerbomen |
88 |
88 |
88 |
88 |
88 |
|
Vruchtbomen, overig |
108 |
84 |
84 |
84 |
84 |
|
Bosbouw (kg N per ha per jaar) |
|||||
|
Snelgroeiende houtsoorten voor biomassaproductie |
72 |
72 |
72 |
72 |
72 |
Kamerstukken II, 2022/23, 33 037, nr. 480 (Kamerbrief conceptbeschikking derogatie, 28 september 2022).
Voor een toelichting op het proces dat heeft geleid tot het verlenen van de derogatie door de Europese Commissie en de hoofdlijnen ervan wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van de toelichting bij de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 november 2022 houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de uitvoering voor het jaar 2022 van de derogatiebeschikking 2022–2025 (Stcrt. 2022, nr. 30615).
Deze norm volgt uit de Nitraatrichtlijn en is vastgelegd in artikel 9, eerste lid van de Meststoffenwet.
Kamerstukken II, 2021/22, 33 037, nr. 431 (Zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn 2022–2025, 26 november 2021).
Kamerstukken II, 2021/22, 33 037, nr. 437 (Addendum bij het zevende actieprogramma, 25 februari 2022).
Bijlage bij Kamerstukken II 2024/25, 33 037, nr. 521 (Kamerbrief implementatie van de voorwaarden in de derogatiebeschikking, 5 december 2023).
Kamerstukken II, 2022/23, 33 037, nr. 501 (Kamerbrief voortgang enkele onderwerpen van het mestbeleid, 14 juli 2023).
Kamerstukken II 2024/25, 36 618 nr. 34 (Nota naar aanleiding van het verslag i.v.m. Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie, 9 oktober 2024) en Kamerstuk 27 625, nr. 687 (Reactie op enkele toezeggingen tijdens het Commissiedebat Water van 24 september)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-41858.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.