Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 december 2023, nr. WJZ/ 43374877, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de uitvoering voor de jaren 2024 en 2025 van de derogatiebeschikking 2022–2025

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2022, L 277) en de artikelen 9, tweede lid, 10, eerste lid, 13, vijfde lid, en 39, eerste lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet bedraagt per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van meststoffen beschikbaar is:

    • a. voor het kalenderjaar 2024: 230 kilogram stikstof;

    • b. voor het kalenderjaar 2025: 200 kilogram stikstof.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In met nutriënten verontreinigde gebieden bedraagt de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, in afwijking van het eerste lid, per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van meststoffen beschikbaar is:

    • a. voor het kalenderjaar 2024: 210 kilogram stikstof;

    • b. voor het kalenderjaar 2025: 190 kilogram stikstof.

3. Het derde lid komt te luiden;

  • 3. Als met nutriënten verontreinigde gebieden worden aangewezen:

    • a. de zandgronden en lössgronden, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg; en

    • b. de op de kaarten in bijlage Aca aangeduide gebieden.

4. Onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Een perceel landbouwgrond maakt deel uit van een met nutriënten verontreinigd gebied indien dat perceel ten minste voor de helft van de oppervlakte in dat gebied gelegen is.

5. Het vijfde lid (nieuw), onderdeel d, komt te luiden:

  • d. indien de landbouwer op tot zijn bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond geen gebruik maakt van een voorziening om runderdrijfmest op een andere wijze aan te wenden dan bepaald in artikel 4.1199 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

B

In artikel 25, eerste lid, wordt ‘2 maart 2023 tot en met 7 april 2023’ vervangen door ‘1 februari 2024 tot en met 29 februari 2024’.

C

Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Geen vergunning wordt verleend aan een landbouwer die voor de tot zijn bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond gebruik maakt van een voorziening om runderdrijfmest op een andere wijze aan te wenden dan bepaald in artikel 4.1199 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

2. In het zesde lid wordt ‘in een Natura 2000-gebied als bedoeld artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming’ vervangen door ‘in een Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet of in een zone van 250 meter rondom een Natura 2000-gebied dat is aangewezen in bijlage Ae’.

3. Aan het zesde lid wordt de volgende zin toegevoegd:

Voor de toepassing van dit lid maakt een perceel landbouwgrond deel uit van dat gebied of van die zone indien het perceel landbouwgrond ten minste voor de helft van de oppervlakte daarin gelegen is.

4. In het zevende lid wordt ‘grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Activiteitenregeling milieubeheer’ vervangen door ‘op grond van artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bij of krachtens omgevingsverordening aangewezen grondwaterbeschermingsgebied’.

5. Aan het zevende lid wordt de volgende zin toegevoegd:

Voor de toepassing van dit lid maakt een perceel landbouwgrond deel uit van het grondwaterbeschermingsgebied indien het perceel landbouwgrond ten minste voor de helft van de oppervlakte daarin gelegen is.

D

Aan artikel 27 worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 7. In afwijking van het eerste lid, stelt de landbouwer in 2024 een bemestingsplan op vóór 1 maart.

  • 8. In afwijking van het vijfde lid, verstrekt de landbouwer in 2024 uiterlijk op 1 maart de gegevens uit de mestboekhouding.

  • 9. Het zevende lid, het achtste lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2025.

E

Artikel 27a, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. In afwijking van het eerste lid zijn voor 2024 de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem ten hoogste vier jaar en een maand voorafgaand aan 1 maart 2024 vastgesteld en vastgelegd.

F

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 28, eerste lid wordt, onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van onderdeel e door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door ‘; en’, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. de hoeveelheid stikstof per hectare die in de tabel is vermeld, voor het kalenderjaar 2024 wordt verminderd met:

    • 1°. 5 procent bij teelt op landbouwgrond in een met nutriënten verontreinigd gebied; of

    • 2°. 10 procent bij teelt op een perceel landbouwgrond dat voor ten minste de helft van de oppervlakte gelegen is in een op grond van artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bij of krachtens omgevingsverordening aangewezen grondwaterbeschermingsgebied in de zandgronden en lössgronden, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg.

2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De hoeveelheid stikstof per hectare, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, wordt rekenkundig afgerond op hele kilogrammen.

G

In artikel 28a, eerste lid, aanhef, vervalt ‘aanhef,’.

H

Artikel 28b wordt als volgt gewijzigd.

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien een gewasperceel als bedoeld in het eerste lid gelegen is in een met nutriënten verontreinigd gebied of in een grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, wordt voor de toepassing van de 125 procent, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van de overeenkomstig artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel g, verminderde hoeveelheid stikstof per hectare.

I

In artikel 28c, eerste lid, aanhef, vervalt ‘aanhef,‘.

J

In artikel 28d, derde lid, wordt ‘artikel 28, eerste lid, aanhef, vervangen door ‘het eerste lid’.

K

In artikel 28f eerste lid, aanhef, vervalt ‘aanhef,’.

L

In artikel 39, zevende lid, wordt ‘voor het kalenderjaar 2023’ vervangen door ‘voor het kalenderjaar 2024’.

M

Na bijlage Ac wordt een bijlage ingevoegd, zoals die is opgenomen in bijlage I bij deze regeling.

N

Na bijlage Ad wordt een bijlage ingevoegd, zoals die is opgenomen in bijlage II bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van bijlage I die als externe bijlage zal worden geplaatst bij de bekendmaking op www.officielebekendmakingen.nl

‘s-Gravenhage, 14 december 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

BIJLAGE I BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL A

Bijlage Aca NV-gebieden

Bijlage bij artikel 24, derde lid, onderdeel b

Als met nutriënten verontreinigde gebieden worden aangewezen de op de kaarten in deze bijlage aangeduide gebieden.

Kaarten met nutriënten verontreinigde gebieden.

De kaarten zijn als externe bijlage bekendgemaakt bij de bekendmaking van deze regeling in de Staatscourant op www.officielebekendmakingen.nl (Informatieobject 2023, 4267 tot en met 2023, 4344).

BIJLAGE II BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL C

Bijlage Ae Natura 2000-gebieden als bedoeld in artikel 25a, zesde lid

Bijlage bij artikel 25a, zesde lid

Aangewezen Natura 2000-gebieden waarbij een zone als bedoeld in artikel 25a, zesde lid, van toepassing is:

Aamsveen

Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek

Alde Feanen

Bakkeveense Duinen

Bargerveen

Bekendelle

Bemelerberg en Schiepersberg

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

Biesbosch

Binnenveld

Boetelerveld

Borkeld

Boschhuizerbergen

Botshol

Brabantse Wal

Brunssummerheide

Bunder- en Elslooërbos

Buurserzand-Haaksbergerveen

Canisvliet

Coepelduynen

De Bruuk

De Wieden

Deurnsche Peel & Mariapeel

Dinkelland

Drentsche Aa-gebied

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

Drouwenerzand

Duinen Ameland

Duinen Den Helder-Callantsoog

Duinen en Lage Land Texel

Duinen Goeree & Kwade Hoek

Duinen Schiermonnikoog

Duinen Terschelling

Duinen Vlieland

Dwingelderveld

Eilandspolder

Elperstroomgebied

Engbertsdijksvenen

Fochteloërveen

Geleenbeekdal

Geuldal

Grevelingen

Groote Gat

Groote Peel

Holtingerveld

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

Kampina & Oisterwijkse Vennen

Kempenland-West

Kennemerland-Zuid

Kolland & Overlangbroek

Kop van Schouwen

Korenburgerveen

Krammer-Volkerak

Kunderberg

Landgoederen Brummen

Landgoederen Oldenzaal

Langstraat

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

Lemselermaten

Leudal

Lieftinghsbroek

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

Lonnekermeer

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

Maasduinen

Manteling van Walcheren

Mantingerbos

Mantingerzand

Meijendel & Berkheide

Meinweg

Naardermeer

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Noorbeemden & Hoogbos

Noordhollands Duinreservaat

Norgerholt

Oeffelter Meent

Olde Maten & Veerslootslanden

Oostelijke Vechtplassen

Oosterschelde

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

Polder Westzaan

Regte Heide & Riels Laag

Rijntakken

Roerdal

Rottige Meenthe & Brandemeer

Sallandse Heuvelrug

Sarsven en De Banen

Savelsbos

Schoorlse Duinen

Sint Jansberg

Sint Pietersberg & Jekerdal

Solleveld & Kapittelduinen

Springendal & Dal van de Mosbeek

Stelkampsveld

Strabrechtse Heide & Beuven

Swalmdal

Uiterwaarden Lek

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

Ulvenhoutse Bos

Van Oordt's Mersken

Vecht- en Beneden-Reggegebied

Veluwe

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

Vogelkreek

Voornes Duin

Waddenzee

Weerribben

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

Westduinpark & Wapendal

Westerschelde & Saeftinghe

Wierdense Veld

Wijnjeterper Schar

Willinks Weust

Witte Veen

Witterveld

Wooldse Veen

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

Yerseke en Kapelse Moer

Zeldersche Driessen

Zouweboezem

Zwanenwater & Pettemerduinen

Zwin & Kievittepolder

TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm) in verband met de implementatie van enkele voorwaarden uit het Uitvoeringsbesluit EU 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (hierna: derogatiebeschikking).1

Met de derogatiebeschikking heeft de Europese Commissie aan Nederland voor de periode 2022 tot en met 2025 derogatie verleend.2Dit betekent dat in Nederland meer dierlijke meststoffen op of in de bodem mogen worden gebracht dan de basisnorm die is vastgelegd in de Meststoffenwet3: 170 kilogram stikstof per hectare per jaar van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. In aanloop naar het verdwijnen van de derogatie per 1 januari 2026, wordt de hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen tot en met 2025 jaarlijks afgebouwd (hierna: afbouwpad). Naast het afbouwpad voor de hogere gebruiksnorm dierlijke mest, bevat de derogatiebeschikking een aantal voorwaarden waar Nederland aan moet voldoen. Deze voorwaarden hebben soms ook betrekking op landbouwers zonder derogatievergunning.

De Europese Commissie heeft de derogatiebeschikking opgesteld ter ondersteuning van de maatregelen in het 7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2022 – 2025)4(hierna: zevende actieprogramma) en het addendum5 daarbij.6 Zonder deze derogatiebeschikking zou met ingang van 2022 overal in Nederland de norm van 170 kg stikstof per hectare van toepassing zijn geweest.

Met deze regeling is een aantal bepalingen in de derogatiebeschikking geïmplementeerd. Het gaat om de:

  • definitieve aanwijzing van met nutriënten verontreinigde gebieden (hierna: NV-gebieden) per 2024 (zie paragraaf 2.1).

  • maatregelen in NV-gebieden (zie paragraaf 2.2):

    • verlaging van de stikstofgebruiksnorm meststoffen (zoals bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de Meststoffenwet) in deze NV-gebieden; en

    • verdere verlaging van deze stikstofgebruiksnorm meststoffen in aangewezen grondwaterbeschermingsgebieden.

  • het afbouwpad van de hogere gebruiksnorm dierlijke mest bij een derogatievergunning (zoals bedoeld in artikel 9 onderdeel a van de Meststoffenwet) in 2024 en 2025 (zie paragraaf 2.3.1).

  • zones rondom bepaalde Natura 2000-gebieden waarbinnen per 1 januari 2024 geen gebruik mag worden gemaakt van de hogere gebruiksnorm dierlijke mest bij derogatievergunning (zie paragraaf 2.3.2).

Ook is met deze regeling een aantal tijdstippen gewijzigd waarmee landbouwers met een derogatiebeschikking rekening moeten houden, waaronder het verlenen van uitstel voor het opstellen van het bemestingsplan en het nemen van grondmonsters. Deze tijdstippen worden toegelicht in paragraaf 2.4. Tabel 1 hieronder bevat een overzicht. Hoofdstuk III van de toelichting bevat een overzicht van deze maatregelen in relatie tot de artikelen in de derogatiebeschikking.

Tabel 1: Maatregelen en doelgroep

Maatregel

Doelgroep

Toelichting

Definitieve aanwijzing van NV-gebieden

Alle landbouwers met percelen in een NV-gebied

Paragraaf 2.1

Maatregelen in NV-gebieden

Paragraaf 2.2

Afbouwpad van de hogere gebruiksnorm dierlijke mest

Alle landbouwers met een derogatievergunning

Paragraaf 2.3.1

Derogatievrije zones rondom bepaalde Natura 2000-gebieden

Paragraaf 2.3.2

Tijdstippen van belang bij een derogatievergunning

Paragraaf 2.4

Paragraaf 3 gaat in op de effecten voor het bedrijfsleven en de overheid, paragraaf 4 gaat in op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling, paragraaf 5 behandelt de milieueffecten, paragraaf 6 betreft de consultatie en paragraaf 7 de inwerkingtreding van deze regeling.

Tot slot: overal waar wordt gesproken over ‘perceel’, wordt overeenkomstig de Meststoffenwet gedoeld op een topografisch perceel. Een perceel is dus een aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten, houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde oppervlakte grond.

2 Wijzigingen

2.1 Definitief aanwijzen van NV-gebieden
2.1.1 Algemeen

In de derogatiebeschikking is opgenomen dat Nederland ‘uiterlijk op 1 januari 2024 zorgt voor een nieuwe aanwijzing en een nieuwe kaart van gebieden die verontreinigd zijn door nitraten en fosfor uit agrarische bronnen (‘met nutriënten verontreinigde gebieden), die alle stroomgebieden omvat waarvan de meetpunten aangeven dat de grond- en oppervlaktewateren gemiddeld of incidenteel met nitraten zijn verontreinigd, gevaar lopen te worden verontreinigd en een stijgende tendens vertonen, of eutroof zijn, of dreigen eutroof te worden…’ (artikel 4, onderdeel 1, eerste alinea).

De derogatiebeschikking bevat voorschriften voor twee overgangsfasen waarmee naar de definitieve aanwijzing met ingang van 2024 is toegegroeid. Met deze regeling is de derde en definitieve fase van het aanwijzen van NV-gebieden afgerond. De derogatiebeschikking benoemt twee redenen voor het aanwijzen van NV-gebieden: op basis van de kwaliteit van het grondwater en op basis van de kwaliteit van het oppervlaktewater waarbij in beide gevallen de verontreiniging voor meer dan 19%7 is toe te schrijven aan de landbouw.

In de eerste fase zijn in 2022 de zand- en lössgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg aangewezen als NV-gebied.8 In deze gebieden was al vóór 2022 een lagere derogatienorm voor dierlijke meststoffen van toepassing dan in de rest van Nederland. Deze gebieden werden aangewezen vanwege een verontreiniging van het grondwater. In 2023 zijn aanvullend drie gebieden aangewezen als NV-gebied: de beheersgebieden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Hoogheemraadschap Delfland en Waterschap Brabantse Delta.9 Deze gebieden werden aangewezen vanwege een verontreiniging van het oppervlaktewater.

Met ingang van 2024 zijn in heel Nederland nieuwe gebieden aangewezen als NV-gebied vanwege de oppervlaktewaterkwaliteit en vervalt de aanwijzing uit 2023. De nieuw aangewezen gebieden zijn aangewezen op de kaarten in bijlage I bij deze regeling (bijlage Aca van de Urm). Dit is geregeld in onderdeel A, derde lid, en onderdeel M van deze regeling. Als een perceel voor de helft of meer in een NV-gebied ligt, geldt dat op dat gehele perceel de bepalingen voor een NV-gebied van toepassing zijn. Dit is geregeld in onderdeel A van deze regeling. De perceelsgrenzen zijn zichtbaar op de kaarten in bijlage I bij deze regeling. De methode waarmee de NV-gebieden vanuit oppervlaktewaterkwaliteit worden aangewezen is toegelicht in paragraaf 2.1.2.

Met deze regeling is geen wijziging doorgevoerd in de gebieden die in 2022 zijn aangewezen als NV-gebied vanwege de grondwaterkwaliteit. Ook met ingang van 2024 blijven de percelen op zand- en lössgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg aangewezen als NV-gebied (artikel 24, derde lid onder a van de Urm). Dit volgt uit het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet hierop10.

Op Mijnpercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) is zichtbaar voor alle percelen landbouwgrond of de bepalingen voor een NV-gebied van toepassing zijn. Eerder is geregeld dat voor landbouwers met een derogatievergunning voor percelen in NV-gebieden het lagere afbouwpad van de gebruiksnorm dierlijke mest geldt (zie paragraaf 2.3). Met ingang van 2024 geldt voor alle percelen in NV-gebieden een verlaging van de stikstofgebruiksnorm (zie paragraaf 2.2).

2.1.2 Toelichting methode aanwijzing 2024 NV-gebieden oppervlaktewater

De derogatiebeschikking bevat een aantal criteria waarmee bij de aanwijzing rekening moet worden gehouden. Met diverse partijen (onder andere het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, waterschappen en provincies) zijn deze criteria vertaald naar de Nederlandse situatie. Hierbij is gebruik gemaakt van meerdere wetenschappelijke adviezen, waaronder van Wageningen Environmental Research (hierna: WEnR). Hieronder is de uitwerking van de criteria tot een aanpak voor aanwijzing verder toegelicht. Voor een gedetailleerde uitleg van de aanpak inclusief de verschillende toetsingskaders die zijn gebruikt, wordt verwezen naar de Kamerbrief van 5 december 2023 en de bijlagen hierbij.11

Schaalgrootte aanwijzing

Gekozen is voor het aanwijzen van NV-gebieden op basis van oppervlaktewaterkwaliteit op een zo gedetailleerd mogelijk schaalniveau. Hiermee worden alleen gebieden aangewezen als NV-gebied waar de waterkwaliteit nog niet op orde is. Dat doet het meeste recht aan de situatie in het betreffende gebied en de maatregelen die de betreffende landbouwers moeten nemen. Met deze gedetailleerde aanwijzing is ook voorkomen dat een nog groter areaal van Nederland zou moeten worden aangewezen als NV-gebied. Het aanwijzen van een groter areaal volgt namelijk uit de laatste alinea in artikel 4, eerste lid, van de derogatiebeschikking waarin staat beschreven welke gebieden gelden als NV-gebied als Nederland deze definitieve aanwijzing niet op 1 januari 2024 heeft geïmplementeerd.12 De gedetailleerde aanwijzing zorgt er ten slotte voor dat niet het gehele beheergebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Waterschap Brabantse Delta is aangewezen in 2024, waardoor voor een deel van deze beheergebieden de maatregelen die horen bij de NV-gebieden met ingang van 2024 niet meer voor de percelen in deze gebieden gelden. Mogelijk biedt het gedetailleerde schaalniveau ook een stimulans voor (groepen van) landbouwers om te werken aan de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Dit gedetailleerde schaalniveau is uitgewerkt op het niveau van het toestroomgebied van een KRW-oppervlaktewaterlichaam. Een KRW-oppervlaktewaterlichaam is een waterloop als bedoeld in artikel 2, onder 10, van de Kaderrichtlijn water (Richtlijn 2000/60/EG; hierna: KRW). KRW-oppervlaktewaterlichamen worden aangewezen in het nationaal waterplan voor wateren in beheer bij het Rijk en in regionale waterplannen voor regionale oppervlaktewateren. Het toestroomgebied is in het kader van deze regeling beschouwd als: het gebied dat water toelevert aan een KRW-oppervlaktewaterlichaam. In sommige gevallen heeft een clustering of opdeling van KRW-oppervlaktewaterlichamen plaatsgevonden waarbij gekeken is naar hydrologisch logische eenheden. De toestroomgebieden zijn gekoppeld aan regionale KRW-oppervlaktewaterlichamen.

Toestroomgebieden zijn geen onderdeel van de voorschriften in het kader van de KRW. Om NV-gebieden wel op dit detailniveau te kunnen aanwijzen is in het kader van deze regeling allereerst een landsdekkende kaart van toestroomgebieden opgesteld.

Selectie van toestroomgebieden

Om te bepalen of een toestroomgebied moet worden aangewezen als NV-gebied is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de al bestaande aanpak, data en methoden in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Dit bevordert de uitlegbaarheid en de uitvoerbaarheid en vergroot de mogelijkheden voor toezicht en handhaving. Figuur 1 bevat de gehanteerde criteria die bij de vaststelling van de verontreiniging van een KRW-oppervlaktewaterlichaam en aanwijzing van een toestroomgebied zijn gebruikt.

Figuur 1 Gehanteerde criteria oppervlaktewaterkwaliteit

Figuur 1 Gehanteerde criteria oppervlaktewaterkwaliteit

De toepassing van deze criteria is uitgevoerd in drie stappen.

Stap 1: Per toestroomgebied is beoordeeld in welke mate het bijbehorende KRW-oppervlaktewaterlichaam is verontreinigd met stikstof en fosfor. Als een waterlichaam als onvoldoende, matig of slecht is beoordeeld voor deze twee nutriënten (en daarmee niet voldoet aan de gestelde norm van de KRW), geldt dat het toestroomgebied van dat KRW-oppervlaktewaterlichaam met nutriënten verontreinigd is.

Stap 2: Een toestroomgebied is ook met nutriënten verontreinigd als slechts één van beide nutriënten (stikstof of fosfor) niet voldoet en daarbij de ecologische beoordeling voor fytoplankton of overige waterflora niet voldoet. Hiermee is invulling gegeven aan het criterium in de derogatiebeschikking dat ook gebieden moeten worden aangewezen die ‘gevaar lopen te worden verontreinigd’ en is aangesloten bij de KRW.

Stap 3: Voor de toestroomgebieden waarvan in stap 1 of 2 is beoordeeld dat zij met nutriënten verontreinigd zijn, is vervolgens beoordeeld of de verontreiniging voor meer dan 19% is toe te schrijven aan de landbouw. De belasting vanuit landbouw op de kwaliteit van het oppervlaktewater ontstaat door onder andere afspoeling van meststoffen (nutriënten stromen over het land het water in) en uitspoeling van nutriënten naar het grondwater waarna de nutriënten via grondwaterstroming (of drainagebuizen) het oppervlaktewater in stromen. Voor het bepalen van de belasting vanuit de landbouw is uitgegaan van gegevens waarin per waterschap de belasting per bron is bepaald over de periode 2010–2013.13

Om het aandeel van de landbouw te bepalen is in het kader van deze aanwijzing van NV-gebieden allereerst bepaald welke bronnen worden meegeteld in het aandeel landbouw en welke bronnen worden meegeteld bij de totale belasting met nutriënten. De bronnen die worden toegerekend aan het aandeel landbouw zijn: actuele bemesting, historische bemesting, erfafspoeling en mestverliezen naar sloten. De bron glastuinbouw is niet meegeteld omdat de maatregelen in het kader van de derogatiebeschikking geen betrekking hebben op deze sector. Voor de totale belasting is gekeken naar de regionale belasting van het oppervlaktewater. Dit betekent dat het aandeel van het buitenland en rijkswateren niet zijn meegeteld. Dit biedt een zuiver beeld voor het aandeel van de landbouw in Nederland op de belasting van het oppervlaktewater en voorkomt een ongelijk speelveld tussen landbouwers met percelen langs de grens en landbouwers met percelen in het binnenland.

Er is sprake van een verontreiniging met stikstof dan wel stikstof en fosfor als:

  • Stikstof en fosfor beide als niet-goed worden geclassificeerd in de beoordeling via de KRW en één (of beide) van de nutriënten voor meer dan 19% van de belasting vanuit landbouw komt; of als

  • Stikstof als niet-goed is geclassificeerd en de biologie14 als niet-goed wordt geclassificeerd in de beoordeling van de KRW en de belasting voor stikstof voor meer dan 19% van de totale belasting vanuit landbouw komt. Dit leidt tot een aanwijzing vanwege een verontreiniging met stikstof.

Er is sprake van een verontreiniging met alleen fosfor als alleen fosfor als niet-goed is geclassificeerd en de biologie als niet-goed is geclassificeerd in de beoordeling van de KRW en de belasting voor fosfor voor meer dan 19% van de totale belasting vanuit landbouw komt.

2.2 Verlaging stikstofgebruiksnorm meststoffen in NV-gebieden

Met ingang van 2024 wordt in de aangewezen NV-gebieden de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen (zoals bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van Meststoffenwet) verlaagd. De verlaging is van toepassing op alle percelen die met deze regeling zijn aangewezen als NV-gebied, ongeacht of de landbouwer wel of geen gebruik maakt van derogatie. Met deze maatregel voor 2024 wordt geleidelijk toegewerkt naar een uiteindelijke verlaging met twintig procent met ingang van 2025, zoals voorgeschreven in de derogatiebeschikking. Het maakt daarbij niet uit of het toestroomgebied verontreinigd is met stikstof of verontreinigd is met fosfor. Mogelijk gaat zal dit onderscheid wel van belang zijn voor maatregelen in NV-gebieden met ingang van 2025.

De stikstofgebruiksnorm meststoffen wordt uitgedrukt in het maximaal toegestane aantal kilogrammen stikstof per hectare per jaar voor stikstof uit dierlijke meststoffen en stikstof uit andere meststoffen (zoals kunstmest). De Urm bevat in de artikelen 28 tot en met 28f meerdere bepalingen die van belang zijn voor het berekenen van de stikstofgebruiksnorm. De verlaging die met ingang van 2024 is geïmplementeerd, wordt berekend ten opzichte van de stikstofgebruiksnorm die volgt uit tabel 1 in bijlage A behorend bij artikel 28 van de Urm (hierna: tabel 1, bijlage A). Dit is geregeld met artikel I, onderdeel F, van deze regeling. Omdat deze tabel betrekking heeft op alle teelten en alle grondsoorten, raakt deze maatregel de bedrijfsvoering van alle landbouwers met percelen in de NV-gebieden.

De mate waarin de stikstofgebruiksnorm in 2024 is verlaagd hangt af van de ligging van het perceel. De stikstofgebruiksnorm in tabel 1, bijlage A is verlaagd met:

  • vijf procent voor alle percelen die voor de helft of meer zijn gelegen in NV-gebieden; en met

  • tien procent voor alle percelen die voor de helft of meer zijn gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied op zandgrond en lössgrond in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg (NV-gebieden die met ingang van 2022 zijn aangewezen op basis van grondwaterkwaliteit).

De uitkomst van de berekening van de stikstofgebruiksnorm per hectare wordt rekenkundig afgerond op hele kilogrammen: 47,50 kilogram stikstof wordt afgerond op 48 kilogram en 47,49 kilogram stikstof wordt afgerond op 47 kilogram. De afronding per hoeveelheid stikstof vindt plaats per hectare en niet per perceel of gewasperceel. Concreet betekent dit dus dat als een landbouwer op een 8 hectare groot perceel landbouwgrond bospeen teelt in een NV-gebied met vijf procent verlaging, de in de tabel opgenomen 50 kilogram stikstof per hectare wordt verminderd met 5 procent hetgeen leidt tot een toegestaan gebruik van 47,5 kilogram. Deze uitkomst wordt vervolgens rekenkundig afgerond naar 48 kilogram en daarna vermenigvuldigd met 8 waardoor de totaal toegestane hoeveelheid stikstof voor het 8 hectare groot perceel 384 kilogram bedraagt.

De berekening van de toegestane hoeveelheid stikstof na extreme regen (artikel 28b urm) blijft 125 procent. Met deze regeling geldt dat de 125 procent wordt toegepast op de hoeveelheid stikstof nadat deze met vijf of met tien procent is verlaagd. Dit is geregeld met artikel I, onderdeel H, van deze regeling. Tabel 2 bevat voorbeelden van de manier waarop de verlaging wordt berekend voor een perceel met vijf procent verlaging en voor een perceel met tien procent verlaging. Ter vergelijking bevat de tabel ook een voorbeeld van de berekening met 125 procent van de stikstofgebruiksnorm voor een perceel dat niet in een NV-gebied ligt. In bijlage 1 en bijlage 2 bij deze toelichting zijn als handreiking tabellen opgenomen van de maximale hoeveelheid stikstof voor percelen in de NV-gebieden, nadat de verlaging is verwerkt.

Tabel 2 Voorbeeldberekening maximale kg stikstof per jaar per hectare 2024

Perceel

In NV-gebied met 5% verlaging

In NV-gebied met 10% verlaging

Niet in een NV-gebied

Gewas

Grasland met beweiden

Prei

Suikerbieten

Grondsoort

Veen in kg N totaal

Zuidelijk zand in kg N totaal

Klei in kg N totaal

kg stikstof per hectare per jaar op basis van tabel 1, bijlage A Urm per gewas en grondsoort

265

180

150

Berekening verlaging

265 x 5% = 13,25

180 x 10% = 18

n.v.t.

kg stikstof per hectare per jaar (artikel 28 Urm)

265 – 13,25 = 251,75

afronden op:

252

180 – 18 =

162

(= tabel 1, bijlage A)

150

kg stikstof per hectare per jaar bij

toepassing artikel 28b Urm extreme regen

125% x 252

= 315

125% x 162

= 202,5

125% x 150

= 187,5

De stikstofgebruiksnorm op basis van tabel 1 in bijlage A van de Urm blijft van toepassing op percelen buiten NV-gebieden. Van belang is verder dat deze regeling niets wijzigt in de hoogte wijzigt van de vermeerderingen of verminderingen, bedoeld in de artikelen 28a Urm (friet-en-biet regeling), 28c Urm (equivalente maatregelen), 28d Urm (het later inzaaien van een vanggewas) en artikel 28f Urm (het scheuren van grasland). De korting met vijf of tien procent heeft dus alleen betrekking op de hoeveelheid stikstof waar de verhoging of verlaging op wordt toegepast, niet op de hoogte van de verhoging of verlaging zelf. Dit is geregeld met onderdelen G, I, J en K van deze regeling.

RVO plaatst op de website tabellen met de verlaagde hoeveelheden stikstof per gewas en per grondsoort.

Met deze maatregelen is voor 2024 invulling gegeven aan de voorwaarden in twee artikelonderdelen in de derogatiebeschikking:

  • Artikel 4, onderdeel vijf, onder d, van de derogatiebeschikking, waar staat: bepaalt dat Nederland ‘in met nutriënten verontreinigde gebieden geldt de volgende voorwaarde: ‘de totale bemesting met organische en chemische meststoffen wordt geleidelijk verlaagd, zodat de percentages vanaf 1 januari 2025 twintig procentpunten lager zijn dan de in de bijlage bij het 7e Nitraatactieprogramma gepubliceerde percentages. Indien bij de geplande herziening van de bemestingsnormen lagere waarden worden vastgesteld, hebben deze voorrang’. Met deze regeling is invulling gegeven aan de eerste fase van de geleidelijke verlaging door de vermindering van de stikstofgebruiksnorm met vijf procent ten opzichte van tabel 1, bijlage A.15 In 2025 zal de laatste fase van de implementatie van deze voorwaarde worden afgerond met een verdere verlaging van de stikstofgebruiksnorm meststoffen met tot in totaal twintig procent. Dit zal gebeuren met een afzonderlijke regeling.

  • Artikel 4, onderdeel vier, van de derogatiebeschikking stelt in de tweede zin dat: ‘… In gebieden waar het grondwater is verontreinigd door nitraten, wordt uiterlijk op 1 januari 2024 in de grondwaterbeschermingsgebieden een pakket verplichte maatregelen toegepast om de nutriëntenbelasting te verminderen.’.’ Met deze regeling wordt invulling gegeven aan de eerste fase van het toepassen van maatregelen voor het jaar 2024 waarbij de verscherpte verlaging van de stikstofgebruiksnorm zal worden toegepast (tien procent in plaats van vijf procent). Het invullen van de rest van het pakket aan maatregelen met ingang van 2025 wordt in samenwerking met de betreffende provincies opgepakt.16 Hierover zal naar verwachting medio 2024 besluitvorming plaatsvinden.

2.3 Wijzigingen voorwaarden derogatievergunning

Met deze regeling zijn ook de voorwaarden van de derogatiebeschikking geïmplementeerd die betrekking hebben op de hoogte van de derogatie en zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in de voorwaarden bij de verlening van derogatievergunningen. Het betreft:

  • Het vaststellen van de hogere gebruiksnormen dierlijke meststoffen bij een derogatievergunning die in 2024 en 2025 van toepassing zijn (paragraaf 2.3.1); en

  • Het aanwijzen van zones rondom die Natura 2000-gebieden waar de kritische depositiewaarde wordt overschreden; voor percelen in die zones kan de hogere gebruiksnorm dierlijke mest per 2024 niet meer worden toegepast (paragraaf 2.3.2).

De overige voorwaarden voor landbouwers om in aanmerking te komen voor een derogatievergunning en de verplichtingen die met een derogatievergunning samenhangen zijn met deze regeling niet gewijzigd. Net als in 2023 gelden die verplichtingen voor het gehele bedrijf. Landbouwers met een derogatievergunning zijn en blijven verplicht runderdrijfmest emissiearm aan te wenden. Voor landbouwers met een derogatievergunning en percelen in NV-gebieden gold en blijft gelden dat zij onder andere verplicht zijn tot het inzaaien van een vanggewas na de teelt van mais op klei- en veengrond (naast de reguliere verplichting hiertoe op zand- en lössgrond) en de voorwaarden met betrekking tot het scheuren van grasland in acht moeten nemen.

2.3.1 Gebruiksnorm dierlijke meststoffen bij een derogatievergunning

Op basis van de derogatiebeschikking is het voor landbouwers met een derogatievergunning mogelijk om meer dierlijke meststoffen op te brengen dan de (reguliere) gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van maximaal 170 kg stikstof per hectare per jaar. Die hogere gebruiksnorm (hierna: derogatienorm) is in NV-gebieden lager dan in de rest van Nederland. De derogatiebeschikking 2022–2025 bevat een afbouwpad voor beide derogatienormen. Naarmate de looptijd van de derogatiebeschikking vordert, mag minder extra dierlijke mest worden aangewend (artikel 5, eerste lid, van de derogatiebeschikking). Voor de periode na 31 december 2025 is er geen sprake meer van een hogere gebruiksnorm: voor die periode bepaalt de derogatiebeschikking dat de gebruiksnorm dierlijke mest in alle gebieden maximaal 170 kg stikstof per hectare per jaar is. Deze regeling implementeert de voor 2024 en 2025 geldende derogatienormen.

De derogatienormen in 2023 bedroegen maximaal 220 kg stikstof per hectare per jaar in NV-gebieden en maximaal 240 kg stikstof per hectare per jaar in de rest van Nederland. Overeenkomstig de derogatiebeschikking verlaagt deze regeling de gebruiksnorm in 2024 voor percelen in NV-gebieden naar 210 kg en de gebruiksnorm voor overige gebieden naar 230 kg. Met ingang van 1 januari 2025 worden deze derogatienormen verder verlaagd. Dan geldt voor percelen in NV-gebieden de gebruiksnorm van ten hoogste 190 kg stikstof per hectare per jaar en voor overige gebieden een gebruiksnorm van ten hoogste 200 kg stikstof per hectare per jaar. Zie artikel I, onderdeel A, eerste en tweede lid, van deze regeling. Tabel 3 bevat een overzicht van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen voor landbouwers in de jaren 2022 tot en met de periode na 2025. Zie paragraaf 2.2 voor een toelichting over NV-gebieden.

Tabel 3: Gebruiksnorm dierlijke meststoffen op percelen met en zonder derogatievergunning

Jaartal

Percelen met derogatievergunning (niet in NV-gebied) in kg stikstof per ha per jaar

Percelen in een NV-gebied met derogatievergunning in kg stikstof per ha per jaar

Percelen zonder derogatiebeschikking

2022

250

230

170

2023

240

220

2024

230

210

2025

200

190

Na 2025

170 in heel Nederland (afbouwpad voltooid, geen derogatie meer)

2.3.2 Derogatievrije zone rondom Natura 2000-gebieden

Met ingang van 2024 is het niet meer mogelijk een derogatievergunning te verlenen om gebruik te maken van de hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen voor percelen in zones rondom Natura 2000-gebieden. De derogatievrije zones die met deze regeling zijn geïmplementeerd zijn zones met een breedte van 250 meter rondom de buitengrens van de in bijlage II bij deze regeling (bijlage Ae van de Urm) opgenomen Natura 2000-gebieden. Dit zijn de Natura 2000-gebieden waar de kritische depositiewaarde van stikstof wordt overschreden. De breedte van de zones is voor alle in de bijlage opgenomen Natura 2000-gebieden en voor alle kanten van deze gebieden gelijk. Percelen die voor de helft of meer in deze zone liggen, worden tot de derogatievrije zone gerekend. Dit is geregeld in artikel I, onderdeel C, tweede lid, van deze regeling. Voor percelen in de derogatievrije zone geldt derhalve de gebruiksnorm dierlijke meststoffen van maximaal 170 kg stikstof per hectare per jaar.

Natura 2000-gebieden zijn gebieden die zijn ingesteld overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG (vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn). Al sinds 1 januari 2023 is het in overeenstemming met de derogatiebeschikking (artikel 4, derde onderdeel, eerste deel) niet meer mogelijk om op voor percelen in Natura 2000-gebieden gebruik te maken van een hogere gebruiksnorm dierlijke meststoffen bij een derogatievergunning (Stcrt 2023 nr. 6072). Hiermee is met ingang van 2023 invulling gegeven aan het eerste deel van artikel 4, derde lid van de derogatiebeschikking. In het tweede deel van het genoemde artikelonderdeel van de derogatiebeschikking waarin is bepaald dat Nederland ‘vanaf 1 januari 2024 evenmin [vergunningen verleend voor derogatie] in bufferzones nabij Natura 2000-gebieden, als gespecificeerd in het Nationaal Programma Landelijk Gebied, waar de kritische stikstofbelasting voor stikstofdepositie wordt overschreden.’ De bufferzones (in Nederland overgangsgebieden genoemd) zijn onderdeel van de provinciale programma’s in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (hierna: NPLG). Deze zones zijn echter per 1 januari 2024 nog niet aangewezen in het kader van het NPLG. Om te voorkomen dat daardoor niet zou worden voldaan aan de voorwaarden van de derogatiebeschikking, zijn in deze regeling voor 2024 en 2025 (de resterende looptijd van de derogatiebeschikking) derogatievrije zones rondom de betreffende Natura 2000-gebieden aangewezen, los van het NPLG.17

De breedte van de derogatievrije zone is vastgesteld conform een advies van WEnR. WEnR adviseert voor deze zones een afstand van 250 meter vanaf de grens van een Natura 2000-gebied aan te houden. Binnen deze afstand heeft een verminderde uitstoot van stikstof door veldemissies effect op de depositie in het naburige Natura 2000-gebied. Dit draagt bij aan de opgave die er ligt om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te verminderen. WEnR heeft hierbij gebruik gemaakt van de meest recente monitoringsgegevens van het jaar 2021 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM). Omdat de derogatievrije zone betrekking heeft op de jaren 2024 en 2025 omvat deze beoordeling niet alleen de Natura 2000-gebieden waar sprake is van een gemeten overschrijding in 2021, maar ook de Natura 2000-gebieden waar sprake is van een verwachte overschrijding 2025.18 Met de term derogatievrije zone is tot uitdrukking gebracht dat de zones die met deze regeling zijn vastgesteld geen relatie hebben met het NPLG.

RVO maakt op Mijnpercelen zichtbaar welke percelen in een derogatievrije zone liggen.

2.4 Aanpassing termijnen bij een derogatievergunning

Met deze regeling zijn een aantal termijnen gewijzigd.

De periode waarin een derogatievergunning 2024 kan worden aangevraagd loopt van 1 februari 2024 tot en met 29 februari 2024. Deze aanvraagtermijn is geregeld in artikel I, onderdeel B, van deze regeling.

Landbouwers met een derogatievergunning stellen in 2024 uiterlijk vóór 1 maart 2024 een bemestingsplan op dat zij in hun eigen administratie bewaren. Voor andere landbouwers blijft de datum van 15 maart gelden. Landbouwers met een derogatievergunning dienen in 2024 op uiterlijk 1 maart 2024 de gegevens uit de mestboekhouding in bij RVO. Dit is nodig vanwege het relatief late moment waarop de definitieve aanwijzing van NV-gebieden en de maatregelen in die gebieden bekend zijn geworden. Met deze verschuiving hebben landbouwers voldoende tijd voor de implementatie van de maatregelen in NV-gebieden in hun bedrijfspraktijk. Dit is geregeld in artikel I, onderdeel D, van deze regeling.

In lijn hiermee is ook de geldigheid van grondmonsters voor het bepalen van de fosfaattoestand van de bodem aangepast. Deze monsters mogen in 2024 niet ouder zijn dan vier jaar en één maand voorafgaand aan 1 maart 2024. Dit betekent dat ook grondmonsters tussen 1 februari 2024 en 1 maart 2024 kunnen worden gebruikt. Dit is geregeld in artikel I, onderdeel E, van deze regeling.

3. Effecten bedrijfsleven

3.1 Bedrijfseffecten

De maatregelen die met deze regeling zijn geïmplementeerd hebben impact op de agrarische bedrijfspraktijk. Deze maatregelen zijn echter voorgeschreven vanuit de derogatiebeschikking en zijn daarmee een verplichting voor Nederland. Daarbij dragen de maatregelen die met deze regeling worden geïmplementeerd bij aan het behalen van de doelen voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit uit de Nitraatrichtlijn (en daarmee aan de doelen van de KRW) doordat de uit- en afspoelinguitspoeling van nutriënten zal afnemen.

Een kwantitatieve berekening van de impact op de agrarische bedrijfspraktijk van de maatregelen die met deze regeling zijn geïmplementeerd is niet te maken. Dit komt omdat de bedrijfseffecten afhankelijk zijn van de bedrijfsvoering van de landbouwers en de eigen keuzes die deze landbouwers maken en dus afhankelijk van hun specifieke situatie. De uitkomst van deze keuzes wordt beïnvloed door factoren zoals het wel of niet hebben van een derogatievergunning in 2023 en de ligging van de percelen die de landbouwer in gebruik heeft. De impact van deze regeling is verschillend voor percelen al dan niet in: a) eerder al aangewezen NV-gebieden, b) in de nieuw aangewezen NV-gebieden, c) in de grondwaterbeschermingsgebieden, d) in Natura 2000-gebieden en/of percelen in e) een van de met deze regeling aangewezen derogatievrije zones. Daarbij zijn er ook landbouwers die juist te maken krijgen met minder maatregelen, omdat hun percelen met ingang van 2024 niet meer zijn aangewezen als NV-gebied. Vervolgens is ook moeilijk te voorspellen hoe landbouwers op de maatregelen in deze regeling zullen reageren. Dit hangt onder andere ook af van het type bedrijf en de bedrijfsvoering.

Landbouwers die gevolgen ondervinden van het instellen van deze nieuwe derogatievrije zone, komen mogelijk in aanmerking voor de subsidieregeling behoud grasland die in 2024 opnieuw zal worden opengesteld.

Om landbouwers voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de impact van de aanwijzing en de maatregelen met ingang van 2024, is voor landbouwers met een derogatievergunning de tijd om hun bemestingsplan af te ronden en de mestboekhouding in te dienen met een maand verruimd van 1 februari naar 1 maart 2024. Landbouwers zonder derogatievergunning zijn ook verplicht een bemestingsplan op te stellen, maar niet verplicht om gegevens uit de mestboekhouding in te dienen.

3.2 Regeldruk

De administratieve en nalevingslasten die samenhangen met deze regeling zijn beoordeeld door RVO. RVO heeft de administratieve lasten voor alle landbouwers in het kader van deze regeling berekend op een maximaal bedrag van 1.712.684 euro.

In 2023 waren 14.828 landbouwers in bezit van een derogatievergunning. Deze landbouwers moeten zich inlezen in de nieuwe derogatievoorwaarden en de afweging maken of zij nog willen deelnemen. Voor het inlezen is 30 minuten gerekend met een tarief per persoon per uur van 37 euro overeenkomstig de standaard die voor de kostenberekening van landbouwers wordt toegepast. Dit betekent een toename van regeldruk van 274.318 euro. Daarnaast moeten deze landbouwers nagaan of hun percelen in een nieuw aangewezen NV-gebied liggen. Hiervoor moet de landbouwer de juiste kaarten opvragen en nagaan in welk gebied de percelen liggen. De regeldrukkosten voor deze handeling zijn berekend op 137.159 euro.

Voor alle 3085 landbouwers met een derogatievergunning met percelen op klei- en veengrond die voor minimaal de helft zijn gelegen in een NV-gebied waren al aanvullende voorwaarden vastgesteld, zoals het verplicht inzaaien van een vanggewas na de teelt van maïs en de voorwaarden met betrekking tot het scheuren van grasland. Al deze landbouwers moeten zich inlezen in de regeling omdat zij te maken krijgen met aanvullende voorwaarden voor de percelen in de NV-gebieden. Het kan ook voorkomen deze voorwaarden juist komen te vervallen doordat percelen van het bedrijf niet meer in een NV-gebied liggen. Het inlezen met betrekking tot het verplicht inzaaien van een vanggewas na maïs op klei- en veengrond is berekend op 9.132 euro. Het inlezen op de voorwaarden met betrekking tot het scheuren van grasland en het toepassen van de lagere stikstofgebruiksnorm is berekend op 2.283 euro.

Alle landbouwers moeten nagaan of ze onder deze regeling vallen. Hiervoor moeten landbouwers inloggen in Mijnpercelen om de kaartlagen te raadplegen. De regeldrukkosten hiervoor zijn berekend op 312.410 euro. Wanneer de percelen van bedrijven in een NV-gebied liggen moeten landbouwers zich inlezen in de regeling. Totaal gaat dit om 18.946 bedrijven. Dit is exclusief landbouwers met een derogatievergunning (daarvoor is een afzonderlijk berekening). De totale regeldrukkosten voor het inlezen zijn berekend op 175.251 euro.

Alle landbouwers met percelen in NV-gebieden moeten hun bemestingsplannen aanpassen en de nieuwe gebruiksnormen berekenen. Ongeveer de helft van de landbouwers maakt gebruik van een adviseur, daarom is de last verdeeld tussen de landbouwers en de adviseurs en in de berekening is uitgegaan van 16.887 landbouwers. De totale regeldrukkosten voor deze handelingen zijn berekend op 802.133 euro.

De nalevingslasten voor alle landbouwers in het kader van deze regeling zijn door RVO berekend op een maximaal bedrag van 199.942 euro. Deze berekening is gebaseerd op 33.774 bedrijven met percelen in NV-gebieden waar lagere gebruiksnormen gaan gelden en betreft de tijd voor het organiseren van de mogelijk hogere mestafzet.

De totale regeldruk van deze regeling komt op maximaal 1.912.626 euro.

3.3 Toetsen

Omdat Nederland verplicht is de voorwaarden uit de derogatiebeschikking te implementeren heeft in het kader van deze regeling geen agrarische praktijktoets plaatsgevonden. Het is immers niet zo dat de maatregelen in de regeling naar aanleiding van een dergelijke toets gewijzigd zouden kunnen worden. Een agrarische praktijktoets zou het idee zou kunnen wekken dat het mogelijk is de bepalingen in deze regeling te wijzigen. Omdat het gaat om implementatie van Europese verplichtingen is evenmin advies gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De toetsing van deze regeling op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, de zogenaamde uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (UHT) is uitgevoerd op een concept van deze regeling door RVO en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de NVWA). De opmerkingen van RVO hebben geleid tot een aanpassing van de regeling.

RVO constateert dat in 2023 diverse regelingen op de sector en RVO zijn afgekomen die de uitvoering van maatregelen steeds complexer maken. De stapeling van maatregelen maakt dat de administratieve en financiële lasten bij agrarische bedrijven toenemen. Het geheel aan wijzigingen leidt ertoe dat bedrijven (financiële) keuzes moeten maken. Door de maatregelen in deze regeling (onder meer de derogatievrije zone rondom bepaalde Natura 2000-gebieden en de uitbreiding van de NV-gebieden) wordt de mestplaatsingsruimte voor veel landbouwers kleiner. Alhoewel de implementatie van losse, afzonderlijke wijzigingen die in het jaar 2023 zijn doorgevoerd wel uitvoerbaar is, wordt de complexiteit voor zowel de uitvoering bij RVO als voor de sector steeds complexer.

RVO heeft na ontvangst van de wijzigingsregelgeving minimaal drie maanden nodig om de regeling te implementeren. Dit tijdsbestek is nodig om systemen te bouwen of aan te passen en om de communicatie voor te bereiden. RVO geeft aan dat het aanpassen van de ICT-systemen voor het aanmelden voor de derogatievergunning voor het jaar 2024 en dat het aanpassen van voorzieningen voor Subsidieregeling behoud grasland in verband met nieuwe uitsluitingen voor derogatie, in korte tijd voor een grote impact op de uitvoering van RVO zorgt. In reactie hierop geeft RVO aan dat de periode die de wijzigingsregeling biedt voor de aanvragen van derogatievergunningen, lopend van 1 februari 2024 tot en met 29 februari 2024, de RVO meer ruimte biedt om wijzigingen in systemen door te voeren. Ook biedt het de sector meer tijd om de afweging te maken om wel of geen derogatievergunning aan te vragen. Overigens zal op Mijnpercelen uiterlijk op 1 januari 2024 zichtbaar zijn of percelen in een NV-gebied liggen.

Daarnaast moeten werkinstructies en rekenmodules voor de berekening van gebruiksnormen worden aangepast. RVO en NVWA maken daarvan gebruik bij de uitvoering en handhaving van de regeling. De aanpassing van de rekenmodule vergt veel tijd omdat per perceel handmatig de gebruiksnormen moeten worden gecontroleerd en aangepast. Naar aanleiding hiervan wordt opgemerkt dat de werkinstructies en de rekenmodules voor uitvoering en handhaving van de regeling in de loop van 2024 gereed moeten zijn, wat haalbaar lijkt.

Voor de afzonderlijke onderdelen van de regeling geeft RVO aan dat:

  • communicatie en uitvoering van het afbouwpad van de derogatie een geringe impact heeft;

  • de wijzigingsregeling uiterlijk 19 december 2023 gepubliceerd moet zijn om het kaartmateriaal uiterlijk op 1 januari 2024 te hebben;

  • de percelen die in de derogatievrije zones liggen worden opgenomen in Mijnpercelen;

  • door het verschuiven van de data voor aanvraag van derogatie ook andere relevante data verschuiven. Dit wordt door RVO meegenomen in communicatie en handhaving. Voor het opstellen van het bemestingsplan wordt alleen uitstel gegeven aan derogatiebedrijven;

  • in de kaartlagen voor NV-gebieden geen onderscheid wordt gemaakt tussen aanwijzing voor grondwater en/of oppervlaktewater. De landbouwer met percelen in een grondwaterbeschermingsgebied in een NV-gebied moet zelf nagaan of op zijn percelen 5% of 10% verlaging van de stikstofgebruiksnorm van toepassing is;

  • het toestaan van extra mestgift na extreme regenval heeft geen impact op de ICT-systemen van RVO, maar maakt de handhaving wel complexer.

Ten aanzien van de constatering van RVO dat voor het opstellen van het bemestingsplan alleen uitstel wordt gegeven aan derogatiebedrijven wordt opgemerkt dat de regeling op dit punt is aangepast. In artikel I, onderdeel L, is geregeld dat ook landbouwers zonder derogatievergunning voor het jaar 2024 uitstel krijgen tot 15 maart voor het opstellen van het bemestingsplan.

NVWA geeft aan dat de wijzigingsregeling uitvoerbaar en handhaafbaar is, mits deze door LNV en RVO helder met de sector wordt gecommuniceerd. Daarnaast moeten de kaarten van de NV-gebieden voldoende gedetailleerd zijn om te bepalen of een topografisch perceel voor meer dan de helft in een NV-gebied ligt. Ditzelfde geldt voor de kaart waarop de derogatievrije zone met een breedte van 250 meter rondom de Natura 2000-gebieden is aangegeven.

Daarnaast geeft de NVWA aan dat de fraudedruk toeneemt doordat de mestplaatsingsruimte op de percelen verder afneemt. Het mestoverschot in Nederland wordt groter en de afzet en verwerking van mest zal duurder worden.

De NVWA constateert eveneens dat de veelheid aan en complexiteit in de wijzigingen het toezicht door de NVWA op de naleving van de derogatievoorwaarden en gebruiksnormen ingewikkelder maakt. Het aan de sector geboden uitstel van een maand voor het opmaken van het bemestingsplan in 2024 biedt de sector meer tijd om de wijzigingen in de rekenregels te verwerken en kan hiermee de naleving van de regelgeving bevorderen.

In reactie op bovengenoemde opmerking over de detaillering van de kaarten wordt opgemerkt dat de kaarten in de wijzigingsregeling een hoog detailniveau hebben. Hierop zijn zowel de NV-gebieden als alle topografische percelen duidelijk zichtbaar. Dit betekent dat zowel voor de landbouwers, als voor de NVWA en RVO duidelijk is vast te stellen of een perceel al dan niet voor de helft of meer in een NV-gebied ligt.

5. Milieueffecten

In het kader van de maatregelen die met deze regeling zijn geïmplementeerd heeft geen afzonderlijke toets plaatsgevonden voor het beoordelen van de milieueffecten. Nederland is verplicht de voorwaarden uit de derogatiebeschikking uit te voeren. Deze regeling bevat daarop geen aanvullende nationale bepalingen. De maatregelen die met deze regeling zijn geïmplementeerd, dragen bij aan het behalen van de doelen voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit uit de Nitraatrichtlijn en de KRW doordat de uitspoeling van nutriënten zal afnemen omdat het gebruik van meststoffen in Nederland zal verminderen. Het is daarnaast de verwachting dat de maatregelen ook zullen bijdragen aan het verkleinen van de belasting met stikstof van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en het verlagen van broeikasgasemissies van methaan en lachgas vanwege het instellen van de derogatievrije zones. De maatregelen in deze regeling dragen daarmee bij aan de opgaven voor waterkwaliteit, stikstof, natuur en klimaat.

WEnR heeft de verwachte ecologische effecten van het totale pakket aan voorwaarden in de derogatiebeschikking onderzocht.19 De voorwaarden die met deze regeling zijn geïmplementeerd, waren onderdeel van dat onderzoek. Echter, de precieze reikwijdte van bijvoorbeeld de aanwijzing van de NV-gebieden, of de breedte van de derogatievrije zones was op dat moment nog niet bekend. De onderzoekers hebben bij het onderzoek naar de ecologische effecten dus gebruik gemaakt van aannames. Bij dit onderzoek is dan ook geen rekening gehouden met de specifieke keuzes die met deze regeling zijn gemaakt. De onderzoekers verwachten de grootste effecten van de afbouw van derogatie op de waterkwaliteit voor de gebieden waarvoor in de berekeningen is verondersteld dat ze met nutriënten verontreinigd zijn en een verlaging van de stikstofgebruiksnormen van twintig procent per 2025 van toepassing wordt. Het berekende effect op de uit- en afspoeling van fosfor is kleiner dan het effect op de stikstofuitspoeling. Ook voor de meeste andere ecologische factoren laat deze studie een duidelijk gunstige ontwikkeling zien.

Een risico bij de afbouw van de derogatie op de waterkwaliteit is dat grasland wordt omgezet in bouwland en gewassen worden geteeld die een hogere uitspoeling naar het grondwater tot gevolg hebben. Om het omzetten van grasland naar bouwland te voorkomen is in 2023 de subsidieregeling behoud grasland ingesteld die ook in 2024 opengesteld gaat worden.

6. Consultatie

In het kader van deze regeling heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat Nederland verplicht is de voorwaarden uit de derogatiebeschikking uit te voeren.

Wel is de input verwerkt uit diverse overleggen met instanties belast met toezicht en handhaving van de maatregelen in dit besluit. Dit heeft onder andere geleid tot het opschuiven van de termijnen voor het bemestingsplan en indienen van gegevens uit de mestboekhouding voor derogatiebedrijven.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Gelet op de noodzaak tot spoedige inwerkingtreding van de onderhavige wijziging van de Urm is zowel voor het tijdstip van inwerkingtreding als de invoeringstermijn afgeweken van kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De uitzonderingsgrond ‘implementatie van EU-regelgeving’ is in dit geval van toepassing.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het derde lid van onderdeel A wijst verschillende gebieden in Nederland aan als met nutriënten verontreinigde gebieden. Dit is een integrale aanwijzing van NV-gebieden die in de plaats komt van de voor 2023 aangewezen NV-gebieden (de zandgronden en lössgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg en het gebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Waterschap Brabantse Delta).

Zoals in het algemene deel van deze toelichting reeds is toegelicht, zijn NV-gebieden aangewezen op grond van de verontreiniging van het grondwater alsmede op grond van de verontreiniging van het oppervlaktewater. In onderdeel a van het derde lid zijn de gebieden aangewezen waarvan het grondwater verontreinigd is. Aangewezen zijn de zand- en lössgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Het betreft de zand- en lössgronden in de genoemde provincies die als zodanig zijn aangewezen in Bijlage I van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

In onderdeel b van het derde lid zijn daarnaast ook gebieden als NV-gebied aangewezen waarin het oppervlaktewater is verontreinigd. De begrenzing van deze gebieden is opgenomen in bijlage Aca van de Urm. Op de kaart in de bijlage zijn tevens de perceelsgrenzen zichtbaar.

Gelet op de omvang van het kaartmateriaal is het niet mogelijk om het kaartmateriaal integraal bekend te maken in de Staatscourant. Voor zulke gevallen geeft artikel 7 van de Bekendmakingswet een regeling. Een bijlage die gelet op de omvang niet integraal in de Staatscourant kan worden opgenomen, kan na instemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op een andere wijze elektronisch bekend worden gemaakt. Van deze mogelijkheid is hier gebruik gemaakt. De bijlage met NV-gebieden die zijn aangewezen vanwege de verontreiniging van het oppervlaktewater is, na verkregen instemming, als externe bijlage (zichtbaar als ‘vastgesteld informatieobject’) bij deze regeling bekendgemaakt op www.officielebekendmakingen.nl.

De opsomming in het derde lid heeft een cumulatief karakter hetgeen ook tot uitdrukking is gebracht in de opsomming zelf door het gebruik van het woord ‘en’ aan het slot van onderdeel a. Dit betekent dat een gebied zowel op grond van een verontreiniging van het grondwater als op grond van de verontreiniging van het oppervlaktewater kan zijn aangewezen.

In het vierde lid, onderdeel d, van artikel 24, zoals dat direct voorafgaand aan de invoering van deze regeling luidde, is bepaald dat de hogere gebruiksnormen, opgenomen in het eerste en tweede lid, uitsluitend van toepassing zijn indien de landbouwer voor de tot zijn bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond geen gebruik maakt van de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023. De vrijstellingsregeling maakt het tot en met 2023 mogelijk runderdrijfmest onder bepaalde omstandigheden niet-emissiearm aan te wenden. Omdat nog niet duidelijk is op welke wijze de vrijstellingsregeling onder de Omgevingswet zal worden voortgezet20, is onderdeel d van het vierde lid algemener geformuleerd. In dat onderdeel is opgenomen dat de gebruiksnormen van het eerste en tweede lid uitsluitend van toepassing zijn als de landbouwer op tot zijn bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond geen gebruik maakt van een voorziening om runderdrijfmest op een andere wijze aan te wenden dan bepaald in artikel 4.1199 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Onderdeel C

Het eerste lid van onderdeel C wijzigt artikel 25a, vijfde lid. Deze wijziging is eveneens nodig vanwege het vervallen van de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023. Ook hier vervalt de verwijzing naar de vrijstellingsregeling en is, in lijn met artikel 24, vierde lid, onderdeel d, gekozen voor een algemenere formulering.

Met het tweede lid van onderdeel C is een zone van 250 meter breed ingesteld rondom de Natura 2000-gebieden die zijn opgenomen in bijlage II bij deze regeling. Voor landbouwgrond die is gelegen in deze zone, wordt aan de landbouwer geen derogatievergunning verleend voor percelen die voor minimaal de helft binnen de zone liggen. Deze zone van 250 meter breed wordt gemeten vanaf de grens van het Natura 2000-gebied.

In het derde lid is bepaald dat percelen landbouwgrond waarvan ten minste de helft van de oppervlakte gelegen is in een Natura 2000-gebied of waarvan ten minste de helft van de oppervlakte gelegen is in de hiervoor bedoelde zone van 250 meter, voor de toepassing van het zesde lid deel uitmaken van dat gebied of die zone. Hetzelfde geldt voor een perceel dat zowel in het Natura-2000 gebied, in de zone van 250 meter als daarbuiten ligt. Indien de oppervlakte van het deel van het perceel dat buiten het Natura 2000-gebied en de zone van 250 ligt minder dan 50 procent is, wordt voor de toepassing van het zesde lid het gehele perceel tot het Natura 2000-gebied en de zone gerekend.

Met de komst van de Omgevingswet per 1 januari 2024 wordt de Activiteitenregeling milieubeheer ingetrokken. De verwijzing naar dat besluit voor de aanduiding van grondwaterbeschermingsgebieden in het zevende lid van artikel 25a Urm moet daarom worden vervangen door een verwijzing naar (een regeling onder) de Omgevingswet. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn onder de Omgevingswet geregeld in artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In het vierde lid van onderdeel C is daarom de verwijzing gewijzigd een verwijzing naar artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Onderdeel E

Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor derogatie is dat landbouwgronden minstens één keer in de vier jaar voorafgaand aan 1 februari door een geaccrediteerd laboratorium bemonsterd en geanalyseerd dienen te worden op de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverend vermogen. Deze waarden dienen door het laboratorium te worden vastgelegd in een analyserapport. Deze analyserapporten moeten actueel zijn en mogen daarom op 1 februari van het desbetreffende jaar niet ouder zijn dan vier jaar. Omdat deze analyseresultaten als onderbouwing gebruikt worden bij het opstellen van het bemestingsplan en voor het opstellen daarvan een maand uitstel wordt verleend, is in onderdeel E opgenomen dat de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem ten hoogste vier jaar en een voorafgaand aan 1 maart 2024 is vastgesteld en vastgelegd. Dat maakt het mogelijk ook gebruik te maken van een waarde die is vastgesteld en vastgelegd in de periode van 1 februari tot en met 29 februari 2024.

Onderdeel F

Met het eerste lid van onderdeel F is aan artikel 28, eerste lid, een onderdeel g toegevoegd. In dit onderdeel is geregeld dat de hoeveelheid stikstof die per gewas in bijlage A, tabel 1, bij de regeling is opgenomen met 5 procent wordt verminderd bij teelt op landbouwgrond in een NV-gebied en met 10 procent bij teelt op landbouwgrond in grondwaterbeschermingsgebieden in zand- en lössgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht Noord-Brabant en Limburg. De hiervoor bedoelde kortingen worden niet cumulatief toegepast.

Onderdeel G, I en K

In de artikelen 28a, 28c en 28f wordt voor de bepaling van de hoeveelheid stikstof steeds verwezen naar artikel 28, eerste lid, aanhef. In die aanhef is bepaald dat als toegestane hoeveelheid stikstof is vastgesteld de hoeveelheid stikstof die in bijlage A, tabel 1, bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Door de toevoeging van onderdeel g aan het eerste lid is die verwijzing te beperkt geworden. Immers, de toegestane hoeveelheid stikstof wordt door toepassing van onderdeel g in NV-gebieden of in bepaalde grondwaterbeschermingsgebieden verlaagd en met die verlaging moet rekening worden gehouden bij de toepassing van de artikelen 28a, 28c en 28f. Met de onderdelen G, I en K is daarom de verwijzing in de genoemde artikelen uitgebreid naar het gehele eerste lid van artikel 28.

Onderdeel J

In artikel 28d, derde lid, wordt verwezen naar de totale hoeveelheid stikstof bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef. Ook voor dit artikellid geldt hetgeen hiervoor voor de onderdelen G, I en K is aangegeven. Nu in het eerste lid van artikel 28d echter wordt verwezen naar artikel 8, aanhef en onderdeel b, van de Meststoffenwet is de verwijzing in het derde lid naar artikel 28, eerste lid, aanhef, daarmee in overeenstemming gebracht door te verwijzen naar artikel 28d, eerste lid.

III Implementatietabel

Tabel 4 voorwaarden derogatiebeschikking geïmplementeerd met deze regeling

Geïmplementeerde maatregel, toegelicht in paragraaf

Maartregel verwerkt in artikel I regeling

Voorwaarde derogatie-beschikking

Onderdelen van de voorwaarde eerder geïmplementeerd

Onderdelen van de voorwaarde nog te implementeren

2.1 Definitieve aanwijzing NV-gebieden (derde en laatste fase)

Onderdelen A, derde lid, en L

artikel 4, onderdeel 1,

Stcrt. 2022 30615 (eerste fase), en Stcrt. 2023, 6072 (tweede fase)

n.v.t. (volledig geïmplementeerd met deze regeling)

2.2 Verlagen stikstofgebruiksnormen NV-gebieden (eerste fase)

Onderdelen F tot en met K

artikel 4, onderdeel 4

n.v.t.

Verdere verlaging stikstofgebruiksnorm 2025 in alle NV-gebieden (dus ook in grondwaterbescher-mingsgebieden in gebieden met door nitraten verontreinigd grondwater) (tweede en laatste fase)

artikel 4, onderdeel 5, onder d

n.v.t.

Verdere verlaging stikstofgebruiksnorm 2025 in alle NV-gebieden (tweede en laatste fase)

2.3.1 Afbouwpad gebruiksnormen dierlijke mest (laatste fase)

Onderdeel A, eerste en tweede lid

Artikel 5, eerste lid, onder c en d

Strc 2023, 6072

n.v.t (afbouwpad voltooid)

2.3.2 Geen derogatie in derogatievrije zones rondom aangegeven Natura 2000-gebieden

Onderdelen C en M

artikel 4, onderdeel 3

Stcrt. 2023, 6072 (geen derogatie in Natura 2000-gebieden)

n.v.t. (volledig geïmplementeerd met deze regeling)

2.4 Aanvraagperiode derogatiebeschikking

Onderdeel B

Artikel 5, eerste lid, aanhef

-

-

2.4 Termijnen opstellen bemestingsplan, verstrekken mestboekhouding en vastlegging waarde fosfaattoestand/ stikstofleverend vermogen bodem

Onderdelen D en E

Artikel 7

-

-

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

BIJLAGE 1

Voorbeeldtabel met stikstofnormen per gewas die gelden in met nutriënten verontreinigde gebieden (korting 5%).

grondsoort

kleigrond

noordelijke, westelijke en centrale zandgronden

zuidelijke zandgronden

lössgrond

veengrond

Grasland (kg N per ha per jaar)

Grasland met beweiden

328

238

238

238

252

Grasland met volledig maaien1

366

304

304

304

285

Tijdelijk grasland (kg N per ha per periode)

0

0

0

0

0

van 1 januari tot minstens 15 april

57

48

48

48

48

van 1 januari tot minstens 15 mei

105

86

86

86

86

van 1 januari tot minstens 15 augustus

238

200

200

200

200

van 1 januari tot minstens 15 september

266

223

223

223

223

van 1 januari tot minstens 15 oktober

295

238

238

238

252

vanaf 15 april tot minstens 15 oktober

295

238

238

238

252

vanaf 15 mei tot minstens 15 oktober

266

223

223

223

223

vanaf 15 augustus tot minstens 15 oktober

90

76

76

76

76

vanaf 15 september tot minstens 15 oktober

29

24

24

24

24

vanaf 15 oktober

0

0

0

0

0

Akkerbouwgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Blauwmaanzaad

105

95

76

76

100

Cichorei

67

67

67

67

67

Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie tabel 2)

261

247

198

194

257

Consumptieaardappelrassen lage norm (zie tabel 2)

214

200

160

156

209

Consumptieaardappelrassen, vroeg

114

114

91

91

114

Consumptieaardappelrassen, overig

238

223

179

175

233

Gras voor industriële verwerking (inzaai in september en eerste jaar)

29

24

24

24

24

Gras voor industriële verwerking (inzaai voor 15 mei en volgende jaren)

295

238

238

238

252

Graszaad, Engels raaigras, 1e jaars

157

143

114

114

147

Graszaad, Engels raaigras, overjarig

190

176

141

141

181

Graszaad, Italiaans

124

114

91

91

119

Graszaad, rietzwenkgras

133

124

99

99

128

Graszaad, rietzwenkgras, volgteelt

57

48

38

38

52

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars

81

71

57

57

76

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars, volgteelt

33

33

27

27

33

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig

109

100

80

80

105

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig, volgteelt

43

43

34

34

43

Graszaad, veldbeemd

124

95

76

76

100

Graszaad, veldbeemd, volgteelt

57

48

38

38

52

Graszaad, westerwolds

105

95

76

76

100

Graszaad, overig

86

76

61

61

81

Graszaad, overig, volgteelt

43

43

34

34

43

Graszoden

323

323

258

258

323

Haver

95

95

95

95

95

Maïs, bedrijven met derogatie

152

133

106

106

143

Maïs, bedrijven zonder derogatie

176

133

106

106

143

Luzerne, eerste jaar

38

38

38

38

38

Luzerne, volgende jaren

0

0

0

0

0

Karwij

143

133

106

106

138

Karwij waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

86

76

61

61

81

Koolzaad waarvan ten hoogste voor 31/12 (winterteelt)

43

43

34

34

43

Koolzaad, winter

195

181

144

144

185

Koolzaad, zomer

114

114

91

91

114

Pootaardappelrassen hoge norm (zie tabel 3)

133

133

133

133

133

Pootaardappelrassen lage norm (zie tabel 3)

95

95

95

95

95

Pootaardappelen, uitgroeiteelt

171

157

157

157

162

Pootaardappelrassen, overig

114

114

114

114

114

Suikerbieten

143

138

110

110

138

Triticale

152

143

114

114

143

Ui, overig

114

114

114

114

114

Vlas

67

67

53

53

67

Voederbieten

157

157

125

125

157

Wintergerst

133

133

133

133

133

Winterrogge

133

133

133

133

133

Wintertarwe

233

152

152

181

152

Winterui, 2e jaars plantui

162

147

118

118

152

Winterui, 2e jaars plantui, waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

124

114

91

91

119

Zaaiui

162

114

114

114

114

Zetmeelaardappelen

228

219

175

175

219

Zomergerst

76

76

76

76

76

Zomertarwe

143

133

133

133

133

Akkerbouwgewassen, overig

190

176

141

141

181

Bladgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Andijvie, 1e teelt

171

162

129

129

162

Andijvie, volgteelt

86

86

68

68

86

Selderij, bleek/groen

190

176

141

141

181

Slasoorten, 1e teelt

171

157

125

125

162

Slasoorten, volgteelt

100

100

80

80

100

Spinazie, 1e teelt

247

181

144

144

190

Spinazie, volgteelt

176

138

110

110

143

Prei

233

214

171

171

223

Prei waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

95

86

68

68

90

Bladgewassen, overig, eenmalige oogst

143

133

106

106

138

Bladgewassen, overig, meermalige oogst

261

238

190

190

247

Koolgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Bloemkool

219

200

160

160

209

Bloemkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

114

105

84

84

109

Boerenkool

162

147

118

118

152

Broccoli

257

223

179

179

233

Chinese kool

171

147

118

118

152

Paksoi

171

157

125

125

162

Raapstelen

133

124

99

99

128

Rode kool

271

247

198

198

257

Savooiekool

271

247

198

198

257

Spitskool

271

247

198

198

257

Spruitkool

276

252

201

201

261

Spruitkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

48

48

38

38

48

Witte kool

304

276

220

220

290

Kruiden (kg N per ha per teelt)

         

Kruiden, bladgewas, eenmalige oogst

143

133

106

106

138

Kruiden, bladgewas, meermalig oogsten

261

238

190

190

247

Kruiden, wortelgewassen

190

176

141

141

181

Kruiden, zaadgewassen

95

86

68

68

90

Vruchtgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Aardbei (wachtbed, vermeerdering)

114

105

84

84

109

Aardbei (productie)

162

147

118

118

152

Aardbei (productie) waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

76

67

53

53

71

Erwt, vers + rijp zaad

29

29

29

29

29

Komkommerachtigen (augurk, courgette, meloen, pompoen)

181

166

133

133

171

Landbouwstambonen, rijp zaad

128

128

103

103

128

Peul

86

81

65

65

81

Stam/stokboon, vers

114

105

84

84

109

Suikermaïs

190

176

141

141

181

Tuinbonen, vers/peulen

71

71

71

71

71

Veld- en tuinbonen, vers + rijp zaad

48

48

38

38

48

Stengel/knol/wortelgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Asperge (excl. opkweek)

81

71

57

57

76

Bospeen

48

48

48

48

48

Knolselderij

190

176

141

141

181

Knolvenkel/venkel

171

157

125

125

162

Koolraap

162

147

118

118

152

Koolrabi

171

157

125

125

162

Kroten/rode bieten

176

162

129

129

166

Rabarber

238

219

175

175

228

Radijs

76

76

61

61

76

Schorseneer

162

162

162

162

162

Winterpeen/waspeen

105

105

105

105

105

Witlof

95

95

95

95

95

Stengel/knol/wortelgewassen, overig

190

176

141

141

181

Groenbemesters (kg N per ha per teelt)

         

Vlinderbloemige groenbemesters

0

0

0

0

0

Niet-vlinderbloemige groenbemesters

57

48

48

48

57

Graszaadstoppel ter vernietiging in najaar of vroege voorjaar

57

48

48

48

57

Bloembollengewassen (kg N per ha per teelt)

         

Acidanthera

242

228

228

228

228

Anemone coronaria

124

119

119

119

119

Dahlia

105

100

100

100

100

Fritillaria imperialis

128

124

124

124

124

Gladiool, pitten

247

233

233

233

233

Gladiool, kralen

181

171

171

171

171

Hyacint

209

200

200

200

200

Iris, grofbollig

162

152

152

152

152

Iris, fijnbollig

133

128

128

128

128

Knolbegonia

143

138

138

138

138

Krokus, grote gele

166

157

157

157

157

Krokus, overig

86

81

81

81

81

Lelie

147

138

138

138

138

Narcis

138

133

133

133

133

Tulp

190

181

181

181

181

Zantedeschia

114

114

114

114

114

Bloembollengewassen, overig

157

147

147

147

147

Fruitteeltgewassen (kg N per ha per jaar)

         

Appel

166

157

157

157

157

Blauwe bes

95

90

90

90

90

Braam

143

133

133

133

133

Framboos

143

133

133

133

133

Kers

166

157

157

157

157

Peer

166

157

157

157

157

Pruim

166

157

157

157

157

Rode bes

143

133

133

133

133

Wijnbouw

95

90

90

90

90

Zwarte bes

166

157

157

157

157

Buitenbloemen (kg N per ha per teelt)

         

Buitenbloemen hoge norm (zie tabel 4)

190

190

190

190

190

Tagetes

86

76

76

76

86

Buitenbloemen, overig

143

143

143

143

143

Boomkwekerijgewassen (kg N per ha per jaar)

         

Bos- en Haagplantsoen

90

90

90

90

90

Buxus

90

90

90

90

90

Coniferen (inclusief kerstsparren en dennen)

76

76

76

76

76

Ericaceae

67

67

67

67

67

Laanbomen: onderstammen

38

38

38

38

38

Laanbomen: spillen

86

86

86

86

86

Laanbomen: opzetters

109

109

109

109

109

Rozen (incl. zaailingen, onderstammen)

67

67

67

67

67

Sierheesters

71

71

71

71

71

Snijgroen

90

90

90

90

90

Trek- en besheesters

76

76

76

76

76

Vaste planten

166

166

166

166

166

Vruchtbomen: onderstammen

29

29

29

29

29

Vruchtbomen: moerbomen

105

105

105

105

105

Vruchtbomen, overig

128

100

100

100

100

Bosbouw (kg N per ha per jaar)

         

Snelgroeiende houtsoorten voor biomassaproductie

86

86

86

86

86

BIJLAGE 2

Voorbeeldtabel met stikstofgebruiksnormen die gelden bij teelt op landbouwgrond in een op grond van artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bij of krachtens provinciale omgevingsverordening aangewezen grondwaterbeschermingsgebied in de zandgronden en lössgronden, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg (korting 10%).

grondsoort

kleigrond

noordelijke, westelijke en centrale zandgronden

zuidelijke zandgronden

lössgrond

veengrond

Grasland (kg N per ha per jaar)

Grasland met beweiden

311

225

225

225

239

Grasland met volledig maaien1

347

288

288

288

270

Tijdelijk grasland (kg N per ha per periode)

         

van 1 januari tot minstens 15 april

54

45

45

45

45

van 1 januari tot minstens 15 mei

99

81

81

81

81

van 1 januari tot minstens 15 augustus

225

189

189

189

189

van 1 januari tot minstens 15 september

252

212

212

212

212

van 1 januari tot minstens 15 oktober

279

225

225

225

239

vanaf 15 april tot minstens 15 oktober

279

225

225

225

239

vanaf 15 mei tot minstens 15 oktober

252

212

212

212

212

vanaf 15 augustus tot minstens 15 oktober

86

72

72

72

72

vanaf 15 september tot minstens 15 oktober

27

23

23

23

23

vanaf 15 oktober

0

0

0

0

0

Akkerbouwgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Blauwmaanzaad

99

90

72

72

95

Cichorei

63

63

63

63

63

Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie tabel 2)

248

234

187

184

243

Consumptieaardappelrassen lage norm (zie tabel 2)

203

189

151

148

198

Consumptieaardappelrassen, vroeg

108

108

86

86

108

Consumptieaardappelrassen, overig

225

212

169

166

221

Gras voor industriële verwerking (inzaai in september en eerste jaar)

27

23

23

23

23

Gras voor industriële verwerking (inzaai voor 15 mei en volgende jaren)

279

225

225

225

239

Graszaad, Engels raaigras, 1e jaars

149

135

108

108

140

Graszaad, Engels raaigras, overjarig

180

167

133

133

171

Graszaad, Italiaans

117

108

86

86

113

Graszaad, rietzwenkgras

126

117

94

94

122

Graszaad, rietzwenkgras, volgteelt

54

45

36

36

50

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars

77

68

54

54

72

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars, volgteelt

32

32

25

25

32

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig

104

95

76

76

99

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig, volgteelt

41

41

32

32

41

Graszaad, veldbeemd

117

90

72

72

95

Graszaad, veldbeemd, volgteelt

54

45

36

36

50

Graszaad, westerwolds

99

90

72

72

95

Graszaad, overig

81

72

58

58

77

Graszaad, overig, volgteelt

41

41

32

32

41

Graszoden

306

306

245

245

306

Haver

90

90

90

90

90

Maïs, bedrijven met derogatie

144

126

101

101

135

Maïs, bedrijven zonder derogatie

167

126

101

101

135

Luzerne, eerste jaar

36

36

36

36

36

Luzerne, volgende jaren

0

0

0

0

0

Karwij

135

126

101

101

131

Karwij waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

81

72

58

58

77

Koolzaad waarvan ten hoogste voor 31/12 (winterteelt)

41

41

32

32

41

Koolzaad, winter

185

171

137

137

176

Koolzaad, zomer

108

108

86

86

108

Pootaardappelrassen hoge norm (zie tabel 3)

126

126

126

126

126

Pootaardappelrassen lage norm (zie tabel 3)

90

90

90

90

90

Pootaardappelen, uitgroeiteelt

162

149

149

149

153

Pootaardappelrassen, overig

108

108

108

108

108

Suikerbieten

135

131

104

104

131

Triticale

144

135

108

108

135

Ui, overig

108

108

108

108

108

Vlas

63

63

50

50

63

Voederbieten

149

149

119

119

149

Wintergerst

126

126

126

126

126

Winterrogge

126

126

126

126

126

Wintertarwe

221

144

144

171

144

Winterui, 2e jaars plantui

153

140

112

112

144

Winterui, 2e jaars plantui, waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

117

108

86

86

113

Zaaiui

153

108

108

108

108

Zetmeelaardappelen

216

207

166

166

207

Zomergerst

72

72

72

72

72

Zomertarwe

135

126

126

126

126

Akkerbouwgewassen, overig

180

167

133

133

171

Bladgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Andijvie, 1e teelt

162

153

122

122

153

Andijvie, volgteelt

81

81

65

65

81

Selderij, bleek/groen

180

167

133

133

171

Slasoorten, 1e teelt

162

149

119

119

153

Slasoorten, volgteelt

95

95

76

76

95

Spinazie, 1e teelt

234

171

137

137

180

Spinazie, volgteelt

167

131

104

104

135

Prei

221

203

162

162

212

Prei waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

90

81

65

65

86

Bladgewassen, overig, eenmalige oogst

135

126

101

101

131

Bladgewassen, overig, meermalige oogst

248

225

180

180

234

Koolgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Bloemkool

207

189

151

151

198

Bloemkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

108

99

79

79

104

Boerenkool

153

140

112

112

144

Broccoli

243

212

169

169

221

Chinese kool

162

140

112

112

144

Paksoi

162

149

119

119

153

Raapstelen

126

117

94

94

122

Rode kool

257

234

187

187

243

Savooiekool

257

234

187

187

243

Spitskool

257

234

187

187

243

Spruitkool

261

239

191

191

248

Spruitkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

45

45

36

36

45

Witte kool

288

261

209

209

275

Kruiden (kg N per ha per teelt)

         

Kruiden, bladgewas, eenmalige oogst

135

126

101

101

131

Kruiden, bladgewas, meermalig oogsten

248

225

180

180

234

Kruiden, wortelgewassen

180

167

133

133

171

Kruiden, zaadgewassen

90

81

65

65

86

Vruchtgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Aardbei (wachtbed, vermeerdering)

108

99

79

79

104

Aardbei (productie)

153

140

112

112

144

Aardbei (productie) waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

72

63

50

50

68

Erwt, vers + rijp zaad

27

27

27

27

27

Komkommerachtigen (augurk, courgette, meloen, pompoen)

171

158

126

126

162

Landbouwstambonen, rijp zaad

122

122

97

97

122

Peul

81

77

61

61

77

Stam/stokboon, vers

108

99

79

79

104

Suikermaïs

180

167

133

133

171

Tuinbonen, vers/peulen

68

68

68

68

68

Veld- en tuinbonen, vers + rijp zaad

45

45

36

36

45

Stengel/knol/wortelgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Asperge (excl. opkweek)

77

68

54

54

72

Bospeen

45

45

45

45

45

Knolselderij

180

167

133

133

171

Knolvenkel/venkel

162

149

119

119

153

Koolraap

153

140

112

112

144

Koolrabi

162

149

119

119

153

Kroten/rode bieten

167

153

122

122

158

Rabarber

225

207

166

166

216

Radijs

72

72

58

58

72

Schorseneer

153

153

153

153

153

Winterpeen/waspeen

99

99

99

99

99

Witlof

90

90

90

90

90

Stengel/knol/wortelgewassen, overig

180

167

133

133

171

Groenbemesters (kg N per ha per teelt)

         

Vlinderbloemige groenbemesters

0

0

0

0

0

Niet-vlinderbloemige groenbemesters

54

45

45

45

54

Graszaadstoppel ter vernietiging in najaar of vroege voorjaar

54

45

45

45

54

Bloembollengewassen (kg N per ha per teelt)

         

Acidanthera

230

216

216

216

216

Anemone coronaria

117

113

113

113

113

Dahlia

99

95

95

95

95

Fritillaria imperialis

122

117

117

117

117

Gladiool, pitten

234

221

221

221

221

Gladiool, kralen

171

162

162

162

162

Hyacint

198

189

189

189

189

Iris, grofbollig

153

144

144

144

144

Iris, fijnbollig

126

122

122

122

122

Knolbegonia

135

131

131

131

131

Krokus, grote gele

158

149

149

149

149

Krokus, overig

81

77

77

77

77

Lelie

140

131

131

131

131

Narcis

131

126

126

126

126

Tulp

180

171

171

171

171

Zantedeschia

108

108

108

108

108

Bloembollengewassen, overig

149

140

140

140

140

Fruitteeltgewassen (kg N per ha per jaar)

         

Appel

158

149

149

149

149

Blauwe bes

90

86

86

86

86

Braam

135

126

126

126

126

Framboos

135

126

126

126

126

Kers

158

149

149

149

149

Peer

158

149

149

149

149

Pruim

158

149

149

149

149

Rode bes

135

126

126

126

126

Wijnbouw

90

86

86

86

86

Zwarte bes

158

149

149

149

149

Buitenbloemen (kg N per ha per teelt)

         

Buitenbloemen hoge norm (zie tabel 4)

180

180

180

180

180

Tagetes

81

72

72

72

81

Buitenbloemen, overig

135

135

135

135

135

Boomkwekerijgewassen (kg N per ha per jaar)

         

Bos- en Haagplantsoen

86

86

86

86

86

Buxus

86

86

86

86

86

Coniferen (inclusief kerstsparren en dennen)

72

72

72

72

72

Ericaceae

63

63

63

63

63

Laanbomen: onderstammen

36

36

36

36

36

Laanbomen: spillen

81

81

81

81

81

Laanbomen: opzetters

104

104

104

104

104

Rozen (incl. zaailingen, onderstammen)

63

63

63

63

63

Sierheesters

68

68

68

68

68

Snijgroen

86

86

86

86

86

Trek- en besheesters

72

72

72

72

72

Vaste planten

158

158

158

158

158

Vruchtbomen: onderstammen

27

27

27

27

27

Vruchtbomen: moerbomen

99

99

99

99

99

Vruchtbomen, overig

122

95

95

95

95

Bosbouw (kg N per ha per jaar)

         

Snelgroeiende houtsoorten voor biomassaproductie

81

81

81

81

81


X Noot
1

Kamerstukken II, 2022/23, 33 037, nr. 480 (Kamerbrief conceptbeschikking derogatie, 28 september 2022).

X Noot
2

Voor een toelichting op het proces dat heeft geleid tot het verlenen van de derogatie door de Europese Commissie en de hoofdlijnen ervan wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van de toelichting bij de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 november 2022 houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de uitvoering voor het jaar 2022 van de derogatiebeschikking 2022–2025 (Stcrt. 2022, nr. 30615).

X Noot
3

Deze norm volgt uit de Nitraatrichtlijn en is vastgelegd in artikel 9, eerste lid van de Meststoffenwet.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2021/22, 33 037, nr. 431 (Zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn 2022–2025).

X Noot
5

Kamerstukken II, 2021/22, 33 037, nr. 437 (addendum).

X Noot
6

Zie overweging 17, 19 en 22 in derogatiebeschikking.

X Noot
7

Het percentage volgt uit de derogatiebeschikking (artikel 4, onderdeel 1, derde alinea).

X Noot
8

Zie voor een uitgebreide toelichting Stcrt. 2022, nr. 30615.

X Noot
9

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 februari 2023, nr. WJZ/ 26312424, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de uitvoering voor het jaar 2023 van de derogatiebeschikking 2022–2025 (hierna: Stcrt. 2023, nr. 6072).

X Noot
10

Kamerstukken II, 2023/24, 33 037, nr. 521 (Kamerbrief voortgang implementatie derogatiebeschikking mest en implementatie Nutriënten verontreinigde gebieden, 5 december 2023).

X Noot
11

Kamerstukken II, 2023/24, 33 037, nr. 521 (Kamerbrief voortgang implementatie derogatiebeschikking mest en implementatie Nutriënten verontreinigde gebieden, 5 december 2023)

X Noot
12

Indien de definitieve aanwijzing en kaart van met nutriënten verontreinigde gebieden op 1 januari 2024 niet klaar zijn, moet gebruikgemaakt worden van de aanwijzing in het 7e Nitraatactieprogramma en het addendum daarbij, dat alle gebieden omvat waar enige of aanzienlijke inspanningen nodig zijn om de waterkwaliteitsdoelstellingen inzake nitraten en fosforconcentraties te halen, zoals bepaald in Richtlijn 91/676/EEG en in het Nederlandse stroomgebiedbeheersplan dat is vastgesteld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG.

X Noot
13

Groenendijk et al. 2016.

X Noot
14

Voor biologie wordt voor stilstaande wateren gekeken naar fytoplankton en voor stromende wateren naar overige water flora.

X Noot
15

De toegestane hoeveelheden stikstof in tabel 1, bijlage A geldend op 1 januari 2024 zijn gelijk aan de in de derogatiebeschikking benoemde tabel in het 7e actieprogramma.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2023/24, 33 037, nr. 521 (Kamerbrief voortgang implementatie derogatiebeschikking mest en implementatie Nutriënten verontreinigde gebieden, 5 december 2023)

X Noot
17

Kamerstukken II, 2023/24, 33 037, nr. 521 (Kamerbrief voortgang implementatie derogatiebeschikking mest en implementatie Nutriënten verontreinigde gebieden, 5 december 2023)

X Noot
18

Bron data: https://data.rivm.nl/data/stikstof/AERIUS/2023/.

Tabel ‘RIVM-AERIUS_PercentageOverschrijdingGekarteerdOppervlak-M2023_20230901.xlsx. Gebieden zijn geselecteerd indien sprake is van overschrijding van de KDW op basis van de meest recente emissiegegevens (2021) of de prognose voor 2025 aangeeft dat er sprake is van dreigende overschrijding.

X Noot
19

Kamerstukken II, 2022/23, 33 037, nr. 501 (brief voortgang enkele onderwerpen van het mestbeleid).

X Noot
20

Kamerstukken II, 2023/24, 33 037, nr. 520 (Diverse onderwerpen mestbeleid).

Naar boven