Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 oktober 2024
Tijdens het Commissiedebat Water van 24 september zijn enkele toezeggingen gedaan.
In deze brief wordt ingegaan op de toezeggingen aan het lid Bamenga (D66) over het
verkleinen van bufferzones (TZ202409-111) en aan het lid Soepboer (NSC) over de non-papers
rond de aanpassing van de Kaderrichtlijn Water (TZ202409-112).
Bufferzones
Het lid Bamenga vroeg naar de onderliggende informatie over de impact van de verkleining
van de bufferstroken (de derogatievrije zones) rond Natura 2000-gebieden op de waterkwaliteit.
Op 13 september jl. heeft de Minister van LVVN de Kamer geïnformeerd over de aanpak
van de mestmarkt (Kamerstukken 33 037, nr. 559). Daarin staat: «Ik kies er dan ook voor om – in lijn met het Hoofdlijnenakkoord – met ingang van
1 januari 2025 de straal van de derogatievrije zone tot een stikstofgevoelig Natura
2000-gebied waar de kritische depositiewaarde is overschreden, te verkleinen tot 100 meter.»
Van belang om te weten is dat deze derogatievrije zones zijn ingesteld op grond van
de derogatiebeschikking (Kamerstukken 33 037, nr. 521), met het oogmerk de depositie van stikstof op natuurgebieden te verlagen. De instelling
van de zones had destijds dus niet als doel om de waterkwaliteit te verbeteren. Ook
liggen de derogatievrije zones niet altijd langs waterlopen. Er is lang niet altijd
oppervlaktewater aanwezig in of nabij Natura-2000 gebieden.
In de onderbouwing van de breedte van de zone1 is daarom destijds ook niet specifiek gekeken naar het effect op de waterkwaliteit.
In deze zones geldt vanaf 2024 een gebruiksnorm van 170 kg stikstof in dierlijke mest
per hectare. De totale gebruiksnorm voor stikstof, dus dierlijke mest aangevuld met
kunstmest en andere meststoffen, blijft ongewijzigd. Omdat vooral de totale gebruiksnorm
voor stikstof (en de momenten waarop dit wordt aangewend) relevant is voor de kwaliteit
van grond- en oppervlaktewater, is de verwachting dat het effect van het verkleinen
van de bufferzone minimaal is. Dit betreft een inschatting op basis van «expert judgement».
Het is wel zo dat een deel van de stikstofdepositie via de lucht ook het water belast
en te verwachten is dat die depositie afneemt bij een lager gebruik van dierlijke
mest. Maar deze route is gering in vergelijking met de af- en uitspoeling van stikstof
naar het water.
Non-papers aanpassing Kaderrichtlijn Water
Het lid Soepboer vroeg naar nadere informatie over de non-papers die door Nederland
ingediend zijn bij de Europese discussie over de aanpassing van de Kaderrichtlijn
Water (KRW).
Afgelopen juni is de Kamer geïnformeerd (Kamerstukken 27 625, nr. 672) over de stand van zaken van de non-papers rond de aanpassing van de KRW, die op
22 februari 2024 aan de Kamer zijn toegestuurd (Kamerstukken 27 625, nr. 664). Er is aangegeven dat de essentie van de door Nederland opgestelde non-papers onderdeel
is geworden van het gemeenschappelijk standpunt van de lidstaten in de onderhandelingen
over een voorstel van de Europese Commissie tot wijziging van de Richtlijn Prioritaire
Stoffen, de Grondwaterrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.
Uitgangspunt is dat de Commissie nadere wetgeving moet maken met betrekking tot een
alternatieve rapportagemethode naast het «one out, all out»-principe, om zo de verbetering
van de waterkwaliteit beter inzichtelijk te maken. Verder zijn uitzonderingen op het
achteruitgangsverbod van de KRW in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen. Deze
beogen tijdelijke effecten uit te sluiten en onderscheid te maken tussen de nieuwe
lozingen van stoffen en het verplaatsen van een stof die reeds in het watersysteem
aanwezig is.
Dit gemeenschappelijk standpunt vormt het onderhandelingsmandaat van de Raad voor
de trialogen met het Europees Parlement en de Commissie. De trialoog-onderhandelingen
starten in het laatste kwartaal van dit jaar, maar besluitvorming zal vermoedelijk
pas in 2025 plaatsvinden. Hoewel er brede steun is voor de Nederlandse voorstellen
bij andere lidstaten, staat de uitkomst van deze onderhandelingen niet vast.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener